EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C2006/060/34

Zaak C-438/05: Verzoek van de Court of Appeal (Civil division) (England and Wales) van 23 november 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding (1) The International Transport Workers' Federation (2) The Finnish Seamen's Union en (1) Viking Line ABP (2) OU Viking Line EESTI

PB C 60 van 11.3.2006, p. 16–18 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

11.3.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 60/16


Verzoek van de Court of Appeal (Civil division) (England and Wales) van 23 november 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding (1) The International Transport Workers' Federation (2) The Finnish Seamen's Union en (1) Viking Line ABP (2) OU Viking Line EESTI

(Zaak C-438/05)

(2006/C 60/34)

Procestaal: Engels

De Court of Appeal (Civil Division) (England and Wales) heeft bij beschikking van 23 november 2005, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 6 december 2005, in het geding (1) The International Transport Workers' Federation (2) The Finnish Seamen's Union en (1) Viking Line ABP (2) OU Viking Line EESTI, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vragen:

Werkingssfeer van de bepalingen inzake vrij verkeer

1)

Indien een vakbond of vereniging van vakbonden een collectieve actie voert tegen een particuliere onderneming en eist dat die onderneming met een vakbond in een bepaalde lidstaat een collectieve arbeidsovereenkomst sluit, waardoor het voor die onderneming zinloos wordt om een schip onder de vlag van een andere lidstaat te laten varen, valt deze actie dan — wegens de sociale politiek van de EG, met inbegrip van onder andere titel XI van het EG-Verdrag, en in het bijzonder wegens overeenkomstige toepassing van de overwegingen van het Hof in het arrest van 21 september 1999, Albany (C-67/96, Jurispr. blz. I-5751, punten 52-64) — niet onder artikel 43 van het EG-Verdrag en/of verordening nr. 4055/86?

Horizontale rechtstreekse werking

2)

Hebben artikel 43 EG-Verdrag en/of verordening nr. 4055/86 horizontale rechtstreekse werking in die zin dat zij aan een particuliere onderneming rechten toekennen die deze kan inroepen tegen een andere particuliere partij en in het bijzonder tegen een vakbond of vereniging van vakbonden met betrekking tot een collectieve actie van deze vakbond of vereniging van vakbonden?

Het bestaan van beperkingen van het vrije verkeer

3)

Indien een vakbond of vereniging van vakbonden een collectieve actie voert tegen een particuliere onderneming en eist dat die onderneming met een vakbond in een bepaalde lidstaat een collectieve arbeidsovereenkomst sluit, waardoor het voor die onderneming zinloos wordt om een schip onder de vlag van een andere lidstaat te laten varen, vormt deze actie dan een beperking in de zin van artikel 43 van het EG Verdrag en/of verordening nr. 4055/86?

4)

Is het beleid van een vereniging van vakbonden dat erop is gericht ervoor te zorgen dat schepen teboek worden gesteld in en onder de vlag varen van het land waarin zich de uiteindelijk gerechtigde (beneficial owner) van en de leiding over het schip bevinden, zodat de vakbonden in het land van de uiteindelijk gerechtigde van een schip het recht hebben collectieve arbeidsovereenkomsten met betrekking tot dat schip te sluiten, een rechtstreeks discriminerende, een indirect discriminerende of een niet-discriminerende beperking in de zin van artikel 43 EG-Verdrag of verordening nr. 4055/86?

5)

Is bij de vaststelling of een collectieve actie van een vakbond of vereniging van vakbonden een rechtstreeks discriminerende, een indirecte of een niet-discriminerende beperking in de zin van artikel 43 EG-Verdrag of verordening nr. 4055/86 is, de subjectieve bedoeling van de bond die de actie voert, relevant, of moet de nationale rechter de uitkomst alleen aan de hand van de objectieve gevolgen van die actie vaststellen?

Vestiging/Diensten

6)

Als een moedermaatschappij is gevestigd in lidstaat A, en voornemens is een vestigingshandeling te verrichten door een schip onder de vlag van lidstaat B te brengen en dit te laten managen door een bestaande dochtermaatschappij waarvan zij de volledige eigendom heeft in lidstaat B en die aan de leiding en het toezicht van de moedermaatschappij is onderworpen:

a)

kan dan het dreigen met of het daadwerkelijk voeren van een collectieve actie door een vakbond of vereniging van vakbonden om het voorgaande tot een zinloze exercitie te maken, een beperking van het recht van vestiging van de moedermaatschappij in de zin van artikel 43 EG-Verdrag vormen, en

b)

is de dochtermaatschappij, nadat het schip is omgevlagd, gerechtigd zich te beroepen op verordening nr. 4055/86 om diensten vanuit lidstaat B in lidstaat A te kunnen verrichten?

Rechtvaardiging

Rechtstreekse discriminatie

7)

Als een collectieve actie van een vakbond of een vereniging van vakbonden een rechtstreeks discriminerende beperking in de zin van artikel 43 EG-Verdrag of van verordening nr. 4055/86 is, kan zij dan op grond van de in artikel 46 EG-Verdrag omschreven openbare orde-exceptie in beginsel gerechtvaardigd zijn:

a)

omdat het voeren van een collectieve actie (met inbegrip van een staking) een door het gemeenschapsrecht beschermd fundamenteel recht is; en/of

b)

op grond van de bescherming van werknemers?

ITF-beleid: objectieve rechtvaardiging

8)

Zorgt het beleid van een vereniging van vakbonden dat erop is gericht ervoor te zorgen dat schepen teboek worden gesteld in en onder de vlag varen van het land waarin zich de uiteindelijk gerechtigde van en de leiding over het schip bevinden, zodat de vakbonden in het land van de uiteindelijk gerechtigde van een schip het recht hebben collectieve arbeidsovereenkomsten met betrekking tot dat schip te sluiten, voor een fair evenwicht tussen het fundamentele sociale recht tot het voeren van een collectieve actie en de vrijheid van vestiging en van dienstverrichting, en is het objectief gerechtvaardigd, passend en in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van wederzijdse erkenning?

Acties van de FSU: objectieve rechtvaardiging

9)

Indien:

 

een moedermaatschappij in lidstaat A eigenaar is van een onder de vlag van lidstaat A varend schip en met dat schip veerdiensten verricht tussen lidstaat A en lidstaat B;

 

de moedermaatschappij het schip onder de vlag van lidstaat B wil laten varen om arbeidsvoorwaarden toe te passen die minder goed zijn dan in lidstaat A;

 

de moedermaatschappij in lidstaat A volledig eigenaar is van een dochtermaatschappij in lidstaat B en die dochtermaatschappij aan de leiding en het toezicht van de moedermaatschappij is onderworpen;

 

de bedoeling is dat de dochtermaatschappij het schip zal managen zodra het onder de vlag van lidstaat B komt te varen, met een bemanning die in lidstaat B is aangeworven onder de voorwaarden van een met een bij de ITF aangesloten vakbond uit lidstaat B onderhandelde collectieve arbeidsovereenkomst;

 

de moedermaatschappij uiteindelijk gerechtigde van het schip zal blijven en het schip kaal aan de dochtermaatschappij zal worden gecharterd.

 

het schip zal doorgaan met het dagelijks verrichten van veerdiensten tussen lidstaat A en lidstaat B;

 

een in lidstaat A gevestigde vakbond een collectieve actie voert en eist dat de moeder- en/of dochtermaatschappij met hem een collectieve arbeidsovereenkomst afsluit op grond waarvan op de bemanning, ook nadat het schip onder de andere vlag is komen te varen, voorwaarden van toepassing zullen zijn die de vakbond in lidstaat A aanvaardbaar acht en waardoor het voor de moedermaatschappij zinloos wordt het schip onder de vlag van lidstaat B te laten varen,

 

zorgt deze collectieve actie voor een fair evenwicht tussen het fundamentele sociale recht tot het voeren van een collectieve actie en de vrijheid van vestiging en van dienstverrichting, en is het objectief gerechtvaardigd, passend en in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel en het van wederzijdse erkenning?

10)

Maakt het voor het antwoord op vraag 9 verschil uit of de moedermaatschappij zich voor een rechter namens zichzelf en alle ondernemingen uit dezelfde groep ertoe verbindt, dat zij wegens het omvlaggen geen einde zal maken aan het dienstverband van de door hen tewerkgestelde persoon (voor welke toezegging niet vereist was dat kortdurende dienstverbanden werden verlengd, en welke toezegging niet verhinderde dat werknemers op gelijke voorwaarden opnieuw in dienst werden genomen)?


Top