EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C2005/155/15

Zaak C-178/05: Beroep, op 19 april 2005 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Helleense Republiek

PB C 155 van 25.6.2005, p. 8–8 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

25.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 155/8


Beroep, op 19 april 2005 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Helleense Republiek

(Zaak C-178/05)

(2005/C 155/15)

Procestaal: Grieks

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 19 april 2005 beroep ingesteld tegen Helleense Republiek door Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door D. Triantafyllou, vertegenwoordiger, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

De Commissie van de Europese Gemeenschappen concludeert dat het het Hof behage:

1)

vast te stellen dat de Helleense Republiek, door de wettelijke regelingen inzake de heffing van belasting bij het overbrengen van de statutaire zetel en de zetel van het feitelijk bestuur, en inzake de vrijstelling van die belasting voor elke vorm van coöperatieve landbouworganisatie en elk soort unie of consortium hiervan, de gezamenlijke eigendom van schepen, de maritieme consortia en elke vorm van scheepvaartmaatschappij, de krachtens richtlijn 69/335/EEG (1) op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

2)

de Helleense Republiek in de kosten te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Volgens de Commissie is de beslissende factor voor de heffing van de belasting bij het overbrengen van de zetel, of de vennootschap in de staat van herkomst al dan niet als een kapitaalvennootschap wordt aangemerkt, met als gevolg dat de belasting wordt geheven wanneer de staat van herkomst een vennootschap niet als een kapitaalvennootschap beschouwt. De Commissie acht het dus afkeurenswaardig, dat de Griekse wetgeving enkel belang hecht aan het al dan niet heffen van een recht op de inbreng in de staat van herkomst, en enkel vrijstelling verleent voor de overbrenging van de zetel naar Griekenland uit een lidstaat die een recht op de inbreng heft. De opvatting van de Commissie berust zowel op de grammaticale als op de systematische uitlegging van de richtlijn, die samenhangt met de hoedanigheid van kapitaalvennootschap van de aan de belasting onderworpen vennootschappen, en vindt steun in de wijziging bij richtlijn 85/303/EEG, die strekt tot afschaffing van het recht op de inbreng.

Bij de vrijgestelde landbouwcoöperaties en scheepvaartmaatschappijen gaat het om volledige economische sectoren, waarvoor de Griekse autoriteiten niet uitleggen waarom de hoedanigheid van kapitaalvennootschap ontbreekt. De algemene vrijstelling wordt ook niet gedekt door de in de richtlijn voorziene mogelijkheid om bepaalde handelingen vrij te stellen. Bovendien heeft de richtlijn, wanneer zij volledige sectoren wilde vrijstellen, dit uitdrukkelijk gedaan (bijvoorbeeld voor de openbare ondernemingen van algemeen belang).


(1)  PB L 249 van 3.10.1969, blz. 25.


Top