Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C2005/093/16

    Zaak C-41/05: Verzoek van de Rechtbank van eerste aanleg te Luik (België) van 24 januari 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Air Liquide Industries Belgium NV en Province de Liège

    PB C 93 van 16.4.2005, p. 9–9 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

    16.4.2005   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 93/9


    Verzoek van de Rechtbank van eerste aanleg te Luik (België) van 24 januari 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Air Liquide Industries Belgium NV en Province de Liège

    (Zaak C-41/05)

    (2005/C 93/16)

    Procestaal: Frans

    De Rechtbank van eerste aanleg te Luik (België) heeft bij beschikking van 24 januari 2005, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 3 februari 2005, in het geding tussen Air Liquide Industries Belgium NV en Province de Liège, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vragen:

    1)

    Dient de vrijstelling van een provinciale heffing op drijfkracht, die alleen wordt verleend voor motoren die worden gebruikt in aardgasstations, met uitsluiting van motoren die worden gebruikt voor andere industriegassen, te worden aangemerkt als staatssteun in de zin van artikel 87 van de geconsolideerde versie van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap?

    2)

    Ingeval de vorige vraag bevestigend wordt beantwoord, dient de nationale rechter bij wie een beroep is ingesteld door een belastingplichtige die de vrijstelling van de provinciale heffing op drijfkracht niet heeft gekregen, de overheidsinstantie die deze heffing heeft geïnd, te veroordelen tot terugbetaling ervan aan die belastingplichtige, indien hij vaststelt dat de overheidsinstantie die deze heffing heeft geïnd, die heffing rechtens of feitelijk niet kan eisen van de belastingplichtige die de vrijstelling van de provinciale heffing op drijfkracht heeft gekregen?

    3)

    Dient een heffing op drijfkracht die wordt toegepast op motoren die worden gebruikt voor het vervoer van industriegas via leidingen onder zeer hoge druk waarvoor compressiestations noodzakelijk zijn, te worden aangemerkt als een door artikel 25 en volgende van de geconsolideerde versie van het Verdrag verboden heffing van gelijke werking, indien blijkt dat de facto deze heffing door een provincie of een gemeente wordt geïnd wanneer industriegas buiten hun gebiedsgrenzen wordt gebracht, terwijl het vervoer van aardgas in dezelfde omstandigheden van die heffing is vrijgesteld?

    4)

    Dient een heffing op drijfkracht die wordt toegepast op motoren die worden gebruikt voor het vervoer van industriegas via leidingen onder zeer hoge druk waarvoor compressiestations noodzakelijk zijn, te worden aangemerkt als een door artikel 90 en volgende van het Verdrag verboden binnenlandse belasting, indien blijkt dat het vervoer van aardgas van deze heffing is vrijgesteld?

    5)

    Ingeval de vorige vragen bevestigend worden beantwoord, heeft de belastingplichtige die de heffing op drijfkracht heeft betaald, het recht om terugbetaling ervan te vorderen vanaf 16 juli 1992, de datum waarop het arrest Legros e.a. is gewezen?


    Top