EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C2005/093/08

Zaak C-12/05 P: Hogere voorziening, op 18 januari 2005 ingesteld door H. Meister tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Derde kamer) van 28 oktober 2004 in zaak T-76/03, H. Meister tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

PB C 93 van 16.4.2005, p. 4–5 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

16.4.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 93/4


Hogere voorziening, op 18 januari 2005 ingesteld door H. Meister tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Derde kamer) van 28 oktober 2004 in zaak T-76/03, H. Meister tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

(Zaak C-12/05 P)

(2005/C 93/08)

Procestaal: Frans

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 18 januari 2005 hogere voorziening ingesteld door H. Meister, vertegenwoordigd door P. Goergen, advocaat, tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Derde kamer) van 28 oktober 2004 in zaak T-76/03, H. Meister tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM).

Rekwirant concludeert dat het den Hove behage:

1.

de hogere voorziening ontvankelijk en gegrond te verklaren;

2.

bijgevolg arrest T-76/03 van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer) van 28 oktober 2004 te vernietigen, met uitzondering van de vaststellingen in de punten 202 tot en met 208 van het bestreden arrest met betrekking tot het feit dat de voorzitter van het BHIM een dienstfout heeft gemaakt die aanleiding kan geven tot schadevergoeding;

3.

het geding definitief af te doen, dan wel de zaak voor afdoening terug te wijzen naar het Gerecht, en de in eerste aanleg door rekwirant geformuleerde vorderingen toe te wijzen;

4.

het BHIM te verwijzen in alle kosten van beide instanties.

Middelen en voornaamste argumenten

Het Gerecht heeft het arrest onjuist, onvoldoende en tegenstrijdig gemotiveerd en heeft voorts blijk gegeven van onjuiste rechtsopvattingen.

Wat de motiveringsgebreken betreft, heeft het Gerecht om te beginnen de feiten verkeerd opgevat. Het Gerecht heeft immers een willekeurige selectie gemaakt uit de feitelijke elementen en heeft deze onjuist vastgesteld. Verder wordt het Gerecht een onjuiste juridische kwalificatie van het bestreden besluit, en meer bepaald de weigering om dit besluit als tuchtmaatregel te kwalificeren, verweten. Het Gerecht heeft zich tevens schuldig gemaakt aan onjuiste motivering, door aan te nemen dat de administratie een ruime discretionaire bevoegdheid heeft bij de beoordeling van het dienstbelang, waardoor de verplichting tot inaanmerkingneming van het belang van de ambtenaar volledig wordt uitgehold, alsmede door te verklaren dat de rechterlijke toetsing van de eerbiediging van de voorwaarde inzake het dienstbelang zich dient te beperken tot de vraag, of het TABG (tot aanstelling bevoegd gezag) zijn discretionaire bevoegdheid niet kennelijk verkeerd heeft gebruikt. Bovendien heeft het Gerecht het dienstbelang onjuist beoordeeld en het belang van de ambtenaar over het hoofd gezien. Ook heeft het Gerecht het evenredigheidsbeginsel onjuist toegepast door te oordelen dat het bestreden besluit in overeenstemming is met dit beginsel, terwijl dit besluit geen geschikte maatregel is en evenmin de minste belastende. Tevens heeft het Gerecht de gelijkwaardigheid en de vergelijkbaarheid van de nieuwe functie en het oude ambt onjuist beoordeeld. Volgens zijn redenering wordt het beginsel van gelijkwaardigheid van ambten immers geëerbiedigd bij elke nieuwe tewerkstelling waarbij de betrokkene zijn actuele rang behoudt. Ten slotte heeft het Gerecht niet aangegeven welke elementen in aanmerking werden genomen voor de beoordeling van de door rekwirant geleden morele schade.

Het Gerecht heeft tevens blijk gegeven van onjuiste rechtsopvattingen. Om te beginnen heeft het Gerecht geoordeeld dat het besluit van nieuwe tewerkstelling als eenvoudige maatregel van interne organisatie niet onderworpen was aan de motiveringsplicht, die wordt erkend als algemeen rechtsbeginsel. Verder heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door geen schending van het recht op een eerlijk proces ten nadele van rekwirant vast te stellen. Het Gerecht heeft ook blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot de toepassing van het recht van vrije meningsuiting, door zich niet duidelijk uit te spreken over de omvang van het recht van vrije meningsuiting dat rekwirant in casu had. Ten slotte heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot de toepassing van de rechten van de verdediging en in het bijzonder van het recht om te worden gehoord vóór de vaststelling van het besluit van nieuwe tewerkstelling.


Top