EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C2004/239/10

Zaak C-273/04: Beroep, op 28 juni 2004 ingesteld door Republiek Polen tegen Raad van de Europese Unie

PB C 239 van 25.9.2004, p. 6–6 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

25.9.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/6


Beroep, op 28 juni 2004 ingesteld door Republiek Polen tegen Raad van de Europese Unie

(Zaak C-273/04)

(2004/C 239/10)

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 28 juni 2004 beroep ingesteld tegen Raad van de Europese Unie door Republiek Polen, vertegenwoordigd door Jarosław Pietras.

De Republiek Polen concludeert dat het den Hove behage:

1.

nietig te verklaren artikel 1, punt 5, van besluit 2004/281/EG van de Raad van 22 maart 2004 houdende aanpassing van de Akte betreffende de toetreding van de Republiek Tsjechië, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Republiek Slowakije, en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond, in verband met de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (1)

2.

alsmede:

de zaak in het Pools te behandelen;

de zaak naar een uitgebreide kamer te verwijzen;

de Raad van de Europese Unie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De regering van de Republiek Polen is van mening dat artikel 23 van de Toetredingsakte, wanneer het in overeenstemming met de beginselen voor de uitlegging van de internationale overeenkomsten en ook in overeenstemming met de beginselen voor de uitlegging van het gemeenschapsrecht wordt uitgelegd, geen rechtsgrondslag vormt voor de vaststelling van de in artikel 1, punt 5, van besluit 2004/281/EG bepaalde maatregelen, die bestaan in de uitbreiding van de beperkte betalingsomvang tot de nieuwe rechtstreekse betalingen.

De bestreden maatregel vormt geen aanpassing van de Toetredingsakte aan de veranderingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, maar een wezenlijke wijziging van de in die Akte geformuleerde toetredingsvoorwaarden, die nadelig is voor de Republiek Polen en de landbouwproducenten die op het grondgebied van de Republiek Polen werkzaam zijn. De bestreden maatregel is niet absoluut noodzakelijk als gevolg van een wijziging van de gemeenschapsregels. Derhalve was de Raad van de Europese Unie volgens de Republiek Polen niet bevoegd de beperkte betalingsomvang bij wege van een op basis van artikel 23 van de Toetredingsakte vastgesteld besluit uit te breiden. Met de invoering van de bestreden maatregel heeft de Raad van de Europese Unie artikel 23 van de Toetredingsakte geschonden.

Bovendien verklaart de Republiek Polen dat de bestreden maatregel onverenigbaar is met het doel van het Toetredingsverdrag, volgens hetwelk de uit het lidmaatschap van de Europese Unie voortvloeiende rechten en plichten door de nieuwe lidstaten volledig worden aanvaard, en in strijd is met het discriminatieverbod van artikelen 12 en 34, lid 2, tweede alinea, EG. In het Toetredingsverdrag is het beginsel geformuleerd dat de nieuwe lidstaten toetreden met gelijke rechten, en dus met inachtneming van het fundamentele beginsel van non-discriminatie en de gelijke behandeling van de producenten uit de Gemeenschap van vijftien lidstaten en uit de nieuwe lidstaten. Dat fundamentele beginsel heeft enkel in het geval van de limitatief opgesomde instrumenten ter ondersteuning van de landbouwproducenten beperkingen ondervonden. De bestreden maatregel voert daarentegen een ander discriminerend beginsel in, volgens hetwelk alle huidige en toekomstige rechtstreekse betalingen zullen worden verricht volgens ongelijke beginselen die uit het mechanisme van de geleidelijke invoering voortvloeien. Derhalve leidt de bestreden maatregel ertoe dat op het gebied van een onbepaalde en onzekere sector van de beginselen van non-discriminatie en gelijke behandeling wordt afgeweken.

De regering van de Republiek Polen is ook van mening dat de bestreden maatregel, doordat als een beginsel oplossingen worden aanvaard die in het Toetredingsverdrag de aard van uitzondering hadden, het bereikte onderhandelingscompromis ondergraaft en een schending vormt van het beginsel van goede trouw. De regering van de Republiek Polen verklaart dat zij vanaf het begin van de toetredingsonderhandelingen het mechanisme van de geleidelijke invoering heeft erkend als een oplossing met een uitzonderingskarakter, dat enkel limitatief opgesomde ondersteuningsinstrumenten omvat, maar niet als een beginsel voor de ondersteuning van landbouwinkomsten op het grondgebied van de Republiek Polen.


(1)  PB L 93, van 30.03.2004, blz. 1


Top