Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52004AE0663

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de „Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité - Een interne markt zonder belemmeringen op het gebied van de vennootschapsbelasting - Verwezenlijkingen, lopende initiatieven en resterende uitdagingen” (COM (2003) 726 def.)

    PB C 117 van 30.4.2004, p. 41–42 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    30.4.2004   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 117/41


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de „Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité - Een interne markt zonder belemmeringen op het gebied van de vennootschapsbelasting - Verwezenlijkingen, lopende initiatieven en resterende uitdagingen”

    (COM (2003) 726 def.)

    (2004/C 117/10)

    De Commissie besloot op 24 november 2003, overeenkomstig artikel 262 van het EG-Verdrag, het Europees Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over de „Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité - Een interne markt zonder belemmeringen op het gebied van de vennootschapsbelasting - Verwezenlijkingen, lopende initiatieven en resterende uitdagingen” (COM (2003) 726 def.).

    De gespecialiseerde afdeling „Economische en Monetaire Unie - economische en sociale samenhang”, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 14 april 2004 goedgekeurd; rapporteur was de heer Cassidy.

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 408e zitting (vergadering van 28 april 2004) het volgende advies uitgebracht, dat met 56 stemmen voor, 14 stemmen tegen, bij 3 onthoudingen werd goedgekeurd.

    1.   Inleiding

    1.1

    De Commissie geeft in de mededeling een overzicht van haar werkzaamheden om de fiscale obstakels te elimineren voor bedrijven die grensoverschrijdend op de interne markt opereren. Zij stelt geen belastingharmonisatie voor, maar gaat uitsluitend in op het wegwerken van deze obstakels en van efficiencygebreken die voortvloeien uit het bestaan van 15 verschillende heffingsgrondslagen.

    1.2

    Het Comité is reeds eerder geraadpleegd over Commissiemededelingen inzake fiscale aangelegenheden, zoals die van 2001 over „Fiscaal beleid in de Europese Unie – prioriteiten voor de komende jaren”. Rapporteur voor dat advies was de heer Morgan, en daarin schaarde het zich op hoofdlijnen achter met name de doelstelling om de nationale vennootschapsbelastingen (Vpb) te coördineren ten einde vooral het MKB van uit stelselverschillen voortvloeiende problemen te bevrijden.

    1.3

    In 2002 bracht het een ander advies uit (rapporteur: andermaal de heer Morgan) over Commissievoorstellen betreffende belastingconcurrentie en de competitiviteit van ondernemingen. Daarin benadrukte het dat prioriteit moet worden verleend aan de BTW, bedrijfspensioenen en overdrachtsprijzen (1), en dat uiteenlopende nationale regelingen gelijke kansen op het gebied van de Vpb voor in verschillende lidstaten gevestigde ondernemingen belemmeren.

    1.4

    In datzelfde jaar bracht het een initiatiefadvies uit (rapporteur: de heer Malosse, co- rapporteur: mevrouw Sanchez Miguel) waarin met klem gepleit werd voor bespoediging van de invoering van maatregelen om dubbele heffing te voorkomen en het opzetten van een gemeenschappelijk EU-forum inzake overdrachtsprijzen. Verder werd daarin de doelstelling ondersteund, de interne markt vrij te maken van fiscale obstakels en gemeenschappelijke beginselen in te voeren om de markt soepeler te laten functioneren. De nagestreefde geharmoniseerde heffingsgrondslag voor alle EU-bedrijven strijdt namelijk niet met de fiscale soevereiniteit van de Europese lidstaten en regio's, omdat hun bevoegdheid, de tarieven vast te stellen onaangetast blijft.

    1.5

    In 2003 bracht het Comité een advies uit over het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 90/435/EEG betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten (COM(2003) 426 def.) (rapporteur: de heer Polverini). Ook een dit advies kon het Comité zich vinden in de voorstellen voor eliminatie of in ieder geval terugdringing van dubbele of meervoudige heffing over winsten die worden uitgedeeld door een dochter in de lidstaat van de moedermaatschappij of van permanent verblijf.

    1.6

    Tenslotte kwam het Comité ook in 2003 met een initiatiefadvies over gemeenschappelijke fiscale beginselen, convergentie van belastingwetten en de mogelijkheid van stemming bij gekwalificeerde meerderheid over fiscale aangelegenheden. Rapporteur was de heer Nyberg. Het concludeerde dat de volgende kwesties aan de orde dienen te worden gesteld:

    gebruik van de open coördinatiemethode om tot het meest efficiënte belastingstelsel te komen;

    invoering van een gemeenschappelijke heffingsgrondslag voor de Vpb;

    stemming bij gekwalificeerde meerderheid over minimumtarieven voor de Vpb.

    2.   Onderhavige mededeling

    2.1

    De Commissie gaat in op de fiscale belemmeringen voor bedrijven, met name mkb's, die op de interne markt grensoverschrijdend actief zijn. Ondanks haar mededeling van 2001 zijn er daarvan nog meer dan voldoende over. Zij herinnert eraan dat zij met een aantal specifieke voorstellen en initiatieven is gekomen om deze weg te werken.

    2.2

    Zij blijft werken aan een bredere oplossing voor de lange termijn waarbij bedrijven voor al hun intracommunautaire activiteiten één enkele Vpb-heffingsgrondslag (de belastbare winst) kunnen gebruiken. Naar haar idee is dit de enige mogelijke aanpak van fiscale problemen op de interne markt.

    2.3

    Verder kan het Comité zich vinden in onder meer de door de Commissie voorgestelde herziening van de Fusierichtlijn (90/434/EG) en de Moeder/dochter-richtlijn (90/435/EG).

    3.   Aanbevelingen

    3.1

    Het Comité heeft de Commissie altijd gesteund bij haar pogingen om interne-marktdistorsies weg te werken die voortvloeien uit uiteenlopende nationale Vpb-regelingen. Na de uitbreiding per 1 mei 2004 met 10 nieuwe lidstaten zullen de problemen er alleen maar groter op worden.

    3.2

    Er zijn dus nieuwe impulsen geboden om de akkoorden op Vpb-gebied te verstevigen, zoals een overeenkomst tussen de lidstaten betreffende hetgeen uit nationale fiscaal oogpunt al dan niet toelaatbaar is. Een gemeenschappelijke heffingsgrondslag is prioriteit.

    3.3

    Het Comité hoopt dat de lidstaten oog hebben voor de moeilijkheden van de bedrijven, met name van het MKB. Deze laatste sector beschikt eenvoudigweg niet over de middelen om het hoofd te kunnen bieden aan 15 (spoedig 25) verschillende stelsels. Het ziet daarom wel wat in de mogelijkheid van heffing in het land van oorsprong (2) met een eventueel omzetplafond.

    3.3.1

    Het desbetreffende proefproject van de Commissie biedt een oplossing voor grensoverschrijdende activiteiten van mkb's en verlicht hun administratieve lasten op fiscaal gebied. Het project zou op bilaterale basis kunnen worden opgestart en vervolgens, na positieve evaluatie, tot alle lidstaten kunnen worden uitgebreid.

    3.4

    Invoering van een gemeenschappelijke Europese heffingsgrondslag vormt een belangrijke stap. De International Financial Reporting Standards (IFRS) zijn te lastig en moeten niet voor het MKB gelden, omdat zij in beginsel zijn ontworpen voor beursgenoteerde vennootschappen (wel kunnen zij een uitgangspunt voor een gemeenschappelijke grondslag vormen). Daarom moet het Commissievoorstel worden aangepast, zodat ook het MKB ervan kan profiteren. Ook moeten de IFRS en AIS-normen worden toegesneden op de specifieke behoefte van mkb's aan minder administratieve rompslomp in verband met de Vpb. De geharmoniseerde grondslag en de nieuwe regels voor de verslaglegging kunnen tot belastingverhoging leiden. Waar dat het geval is, moeten lidstaten de mogelijkheid krijgen hun belastingtarieven aan te passen. Verder dient ook oog te bestaan voor de behoeften van de toekomstige „Europese vennootschap”.

    3. 5

    Verder vormt het grote aantal verdragen ter voorkoming van dubbele heffing tussen de lidstaten onderling en tussen de lidstaten en derde landen als de VS bij gebrek aan uniformiteit een bron van verwarring en verbrokkeling. De Commissie wordt daarom verzocht om in alle sectoren studie te verrichten naar dergelijke verdragen ten behoeve van een gids met „best practices” en een voor alle partijen aanvaardbare oplossing.

    3. 6

    De Commissie komt met de interessante suggestie dat er op een zeker moment in de toekomst wellicht een meestbegunstigingsclausule tussen de lidstaten nodig is en merkt op dat de eerste discussies met de lidstaten hierover binnenkort zullen worden opgestart.

    3. 7

    Het Comité wijst de lidstaten, die in dit verband nu eenmaal het laatste woord hebben, andermaal met klem op de noodzaak van een akkoord dat mkb's mogelijkheden en prikkels biedt om zich ook buiten hun land te ontwikkelen en banen te creëren. De meeste nieuwe arbeidsplaatsen worden immers door het MKB gegenereerd. Het schaart zich dan ook volledig achter het streven van de Commissie om de lidstaten ter zake van de heffingsgrondslag voor de Vpb op één lijn te krijgen.

    3. 8

    Er zit nog altijd weinig schot in de Europese besluitvorming over de Vpb. Daarom verschuift het zwaartepunt van politieke besluiten van Raad en EP naar de jurisprudentie van het HvJ. Door het ontbreken van dergelijke besluiten bestaat er daadwerkelijk behoefte aan rechterlijke uitspraken over de verschillende belastingstelsels. De jurisprudentie van het HvJ (3) begint verstrekkende gevolgen te krijgen voor de nationale belastingstelsels, met name wat de dividendbelasting betreft. Gegeven het gebrek aan vooruitgang binnen de Raad op belastinggebied hoopt het Comité dan ook dat de Commissie spoedig met richtsnoeren voor de uitleg van de uitspraken van het Hof in fiscale zaken komt.

    3. 9

    Verder kan het Comité zich vinden in intensivering van de samenwerking tussen lidstaten die vooruitgang willen boeken met fiscale aangelegenheden. Dat is namelijk een manier om het unanimiteitsvereiste te omzeilen.

    3. 10

    Ten slotte heeft het begrip voor de moeilijkheden waarmee de lidstaten worden geconfronteerd bij het wijzigen van hun belastingstelsels. Zij moeten hun huidige belastingopbrengsten kunnen vergelijken met het waarschijnlijke niveau onder het nieuwe systeem. Dit vereist onderlinge coördinatie en vertrouwen.

    Brussel, 28 april 2004

    De voorzitter

    van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    R. BRIESCH


    (1)  Prijzen die in rekening worden gebracht bij transacties betreffende goederen en diensten tussen ondernemingen die tot dezelfde groep behoren.

    (2)  De belastingwetgeving van het land van oorsprong is van toepassing op alle fiscale opdrachten van een vennootschap, maar de toepasselijke tarieven zijn die van het land waar de transacties worden verricht.

    (3)  Een recent voorbeeld is zaak C6446/03: Marks & Spencer plc vs. David Halsey (HM Inspector of Taxes) (VK – grensoverschrijdende verliescompensatie)


    Top