Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52004AE0515

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's „De tenuitvoerlegging van Richtlijn 96/71/EG in de lidstaten” (COM(2003) 458 def.)

    PB C 112 van 30.4.2004, p. 49–52 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    30.4.2004   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 112/49


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's „De tenuitvoerlegging van Richtlijn 96/71/EG in de lidstaten”

    (COM(2003) 458 def.)

    (2004/C 112/15)

    De Commissie heeft op 25 juli 2003 besloten om het Europees Economisch en Sociaal Comité, overeenkomstig artikel 262 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, te raadplegen over de voornoemde mededeling

    De gespecialiseerde afdeling „Werkgelegenheid, sociale zaken, burgerschap”, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 3 maart 2004 goedgekeurd. Rapporteur was mevrouw Le Nouail Marliere.

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 407e zitting van 31 maart en 1 april 2004 (vergadering van 31 maart) het volgende advies uitgebracht met 93 stemmen voor en 1 stem tegen, bij 5 onthoudingen.

    1.   Inleiding

    De context

    1.1   De richtlijn

    1.1.1

    In 1996 hebben de Raad en het Europees Parlement hun goedkeuring gehecht aan een richtlijn betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers (1).

    1.1.2

    Met deze richtlijn is getracht om de gulden middenweg te vinden tussen enerzijds de verruiming van de mogelijkheden voor ondernemingen om in andere lidstaten diensten te verlenen en anderzijds de rechten van werknemers op sociale bescherming. Daarom is daarin een reeks arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden vastgelegd die moeten worden gegarandeerd aan werknemers die op het grondgebied van een gastland ter beschikking worden gesteld, ongeacht de wetgeving die van toepassing is op de arbeidsovereenkomst van die werknemer. Volgens de richtlijn is een ter beschikking gestelde werknemer „iedere werknemer die gedurende een bepaalde periode werkt op het grondgebied van een lidstaat die niet de Staat is waar die werknemer gewoonlijk werkt” (art. 2, lid 1).

    1.1.3

    Dankzij Verordening nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de sociale-zekerheidsregelingen op loontrekkenden en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, is terbeschikkingstelling een van de mogelijkheden geworden waarbij een werknemer gedurende een maximale periode van 12 maanden (die onder bepaalde voorwaarden tot achttien maanden kan worden verlengd), de sociale zekerheid van zijn of haar land van domiciliëring kan blijven genieten, terwijl hij of zij in een ander lidstaat werkt.

    1.1.4

    Richtlijn 96/71/EG gaat over de feitelijke coördinatie van de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden van ter beschikking gestelde werknemers. Artikel 3 van die richtlijn is de spil waar alles om draait. Daarin is vastgelegd welke arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden op ter beschikking gestelde werknemers van toepassing zijn, namelijk:

    de arbeidsvoorwaarden die zijn vastgelegd in wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, en

    in de bepalingen van Richtlijn 96/71/EG, alsmede

    in „collectieve arbeidsovereenkomsten … die algemeen verbindend zijn verklaard …, voor zover deze betrekking hebben op de in de bijlage genoemde activiteiten” (artikel 3, lid 1). Daarbij gaat het om activiteiten in de bouwsector;

    de voorwaarden die zijn vastgelegd in specifieke bepalingen, waardoor de lidstaten de richtlijn naar eigen goeddunken mogen toepassen (bv. bij terbeschikkingstellingen van zeer korte duur, de uitzondering die voor het minimumloon mag worden gemaakt als de terbeschikkingstelling niet langer dan een maand duurt, en de invoering in het toepassingsgebied van de richtlijn van collectieve arbeidsovereenkomsten in andere sectoren dan de bouw);

    krachtens de bepaling dat de richtlijn een minimaal karakter heeft, d.w.z. dat lidstaten altijd arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden mogen toepassen „die gunstiger voor de werknemers zijn” (artikel 3, lid 7).

    1.1.5

    Naast de omzetting van de richtlijn in nationaal recht, wordt ook bestuurlijke samenwerking aangehaald als een belangrijk middel om de bepalingen van de richtlijn ten uitvoer te leggen (artikel 4). Daarbij wordt niet alleen gedoeld op de uitwisseling van informatie, maar ook op de maatregelen die nodig zijn om schending van de richtlijn tegen te gaan. Zowel de sociale bescherming als het vrije verkeer van diensten hebben er baat bij als overtredingen van meet af aan worden voorkomen.

    1.2   Het advies van het Comité

    1.2.1

    Het Comité heeft in 1991 een advies uitgebracht over het „Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de detachering van werknemers met het oog op het verlenen van diensten” (COM(91) 230 def. – 1 – SYN 346) (CES 1512/91).

    1.3   Het „waarom” van onderhavige mededeling

    1.3.1

    De richtlijn moest door de lidstaten vóór eind 1999 in nationale wetgeving zijn omgezet.

    1.3.2

    In artikel 8 van de richtlijn is bepaald dat de Commissie „uiterlijk op 16 december 2001 de wijze van toepassing van de richtlijn aan een onderzoek onderwerpt, teneinde zo nodig aan de Raad de vereiste wijzigingen voor te stellen”. Bij het verlopen van die termijn is de Commissie begonnen met een onderzoek naar de tenuitvoerlegging van de richtlijn in de lidstaten. De conclusies van het verslag dat daarover is opgesteld, zijn overgenomen in onderhavige mededeling waarin de omzetting van de richtlijn in nationale wetgeving wordt geëvalueerd. Daarbij wordt gekeken naar inhoud en doelstellingen van de geëvalueerde richtlijn en wordt een onderscheid gemaakt tussen de lidstaten naar de aard van de door die lidstaten genomen wettelijke maatregelen: lidstaten die de bewoording van de richtlijn hebben overgenomen, zonder aan te geven met welke bepalingen van het nationale recht de in de richtlijn bedoelde kwesties overeenkomen; lidstaten die hebben getracht de van toepassing zijnde nationale bepalingen aan te geven en die vervolgens naar die bepalingen hebben verwezen; lidstaten die geen specifieke omzettingswetgeving hebben uitgevaardigd tot wijziging van hun nationale rechtsregels voor ter beschikking gestelde werknemers.

    1.3.3

    Het onderzoek is verder gewijd geweest aan bepalingen uit overeenkomst, tenuitvoerlegging van de samenwerking inzake informatie (artikel 4) en toezicht en sancties om de naleving van de richtlijn af te dwingen (artikelen 5 en 6).

    1.3.4

    In het vierde hoofdstuk van deze mededeling geeft de Commissie haar oordeel over de omzetting van de richtlijn in nationale wetgeving van de lidstaten, de manier waarop die omzetting heeft plaatsgevonden en de aard van de wettelijke voorschriften en de collectieve arbeidsovereenkomsten.

    1.3.5

    In datzelfde hoofdstuk wordt gewezen op de praktische en administratieve moeilijkheden waarop de bevoegde instanties van de lidstaten bij de tenuitvoerlegging van de richtlijn zijn gestuit. Ook zijn drie paragraafjes gewijd aan de moeilijkheden die dienstverlenende ondernemingen en hun ter beschikking gestelde werknemers hebben ondervonden.

    1.3.6

    Volgens de Commissie heeft geen enkele lidstaat bij de omzetting van de richtlijn in nationale wetgeving specifieke juridische problemen ondervonden. De moeilijkheden die bij de tenuitvoerlegging zouden kunnen rijzen, zullen zich mettertijd wel vanzelf oplossen.

    1.3.7

    De conclusie is dan ook dat het nog te vroeg is om aan een herziening van de richtlijn te denken. Een wisselend samengestelde groep van regeringsdeskundigen zou zich moeten buigen over mogelijkheden om voor ter beschikking gestelde werknemers de toegang tot informatie over de geldige rechtsregels te vergemakkelijken, over het toezicht op de naleving van de bepalingen en daarmee over een oplossing van de problemen die zijn ontdekt (lidstaten die bepaalde specifieke bepalingen niet hebben omgezet, voorschriften van openbare orde, informatievergaring, naleving van de nationale bepalingen die voortvloeien uit de omzetting van de richtlijn in nationale wetgeving en de toepassing van sancties).

    2   Algemene opmerkingen

    2.1   De invalshoeken van de analyse van de Commissie

    2.1.1

    Volgens het Comité is onderhavige mededeling nuttig, maar ontoereikend. De Commissie zou haar analyse moeten verdiepen door met name stil te staan bij de oneerlijke concurrentie en sociale dumping die het gevolg kunnen zijn van misbruik van terbeschikkingstelling. Ook zou de Commissie echt sectorgebonden overleg moeten plegen met degenen voor wie de richtlijn daadwerkelijk is bestemd, met name in de bouwsector waar de sociale partners nog steeds niet zijn geraadpleegd. Die sociale partners hebben al gewezen op problemen als gevolg van de definities van het begrip „ter beschikking gestelde werknemer” en van de grijze zone die gevormd wordt door werknemers met het statuut van zelfstandige. Die grondigere analyse zou met name moeten worden toegespitst op de praktische toepassing van artikel 3 inzake de daadwerkelijke waarborging van de in dat artikel opgesomde grondrechten van werknemers. Het Comité vraagt zich in dat verband af of tijdens het voorafgaande nationale overleg over de richtlijn al een inschatting kon worden gemaakt van de moeilijkheden bij de praktische toepassing ervan en van de realiteit van de omzetting in nationale wetgeving en van de uitvoeringsbepalingen. Hoe dan ook vindt het Comité dat grondig onderzoek naar de gunstigste bepalingen moet worden gedaan om tot een betere vergelijking van voorbeelden van goede praktijken te kunnen komen en alle werknemers en de betrokken ondernemingen beter te kunnen informeren.

    2.1.2

    Gezien de in de richtlijn bekrachtigde beginselen is het van belang hoe ter beschikking gestelde werknemers in de nationale wetgeving van de lidstaten zijn omschreven. Voor de volledigheid van de evaluatie is het van belang dat bepaalde precieze vragen worden gesteld: aan welke kenmerken „herkennen” lidstaten ter beschikking gestelde werknemers en hoe passen zij vervolgens de richtlijn op hen toe? En: welk soort maatregelen nemen de lidstaten of de sociale partners om de naleving van de richtlijn af te dwingen? Van grote betekenis in dat verband zijn de volgende aspecten:

    duidelijkheid over wetten en over algemeen verbindende collectieve arbeidsovereenkomsten;

    de positie van ter beschikking gestelde werknemers in de nationale wetgeving en de definitie die op hen van toepassing is;

    het beginsel dat de EU-voorschriften op dit gebied minimumnormen zijn;

    het in het nieuwe artikel 13 van het Verdrag en alle daaruit voortvloeiende richtlijnen bekrachtigde beginsel van gelijke behandeling;

    de naleving van de bepalingen inzake het minimumloon;

    het onderscheid tussen bepalingen die verband houden met de sociale zekerheid en bepalingen die over arbeidvoorwaarden en –omstandigheden gaan;

    de situatie van ter beschikking gestelde werknemers uit landen buiten de EU;

    de toepassing van jurisprudentie verkregen uit zaken als ARBLADE LELOUP over minimumlonen (2), GUIOT (3) en ULAK (4), vooral vóór de omzetting van de richtlijn in de lidstaten, met uitzondering van Ierland en het Verenigd Koninkrijk.

    2.2

    Vanwege de tekortkomingen van de mededeling, verzoekt het Comité de Commissie een nieuw verslag op te stellen waarin wordt nagegaan of

    rechten daadwerkelijk op transparante wijze worden toegepast;

    het positieve recht van werknemers is gewaarborgd;

    de mobiliteit van werknemers door de toepassing van de in de lidstaten omgezette richtlijnvoorschriften minder groot of juist groter wordt, gezien het risico dat de arbeidsmarkt om protectionistische redenen wordt afgesloten;

    verstoringen van de mededinging in het vrije verkeer van diensten worden voorkomen;

    kleine ondernemingen naar behoren en voldoende toegang hebben tot de informatie die nodig is om de omgezette richtlijn toe te passen.

    2.2.1

    In meerdere lidstaten zijn collectieve arbeidsovereenkomsten gesloten die algemeen verbindend zijn voor de bouwsector. De hamvraag is hoe de bepalingen van die overeenkomsten worden gebruikt om de richtlijn ten uitvoer te leggen. In dat verband is vooral van belang hoe de in artikel 3 opgesomde arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden worden uitgelegd. Andere vragen zijn hoe in die collectieve arbeidsovereenkomsten kwesties als die van het minimumloon, de minimale betaalde verlofdagen en de rusttijden zijn geregeld. Op die punten kunnen collectieve arbeidsovereenkomsten van lidstaat tot lidstaat grote verschillen vertonen. Zo word betaald verlof in sommige lidstaten gefinancierd met middelen uit zgn. „sociale fondsen”. Deelname aan dergelijke fondsen kan betekenen dat ter beschikking gestelde werknemers gunstigere voorwaarden genieten. De vraag is hoe kan worden uitgemaakt in hoeverre die voorwaarden gunstiger zijn en hoe dat gunstigere karakter in aanmerking kan worden genomen.

    2.2.2

    Niet alle lidstaten passen de voorschriften uit overeenkomsten ook toe op werknemers die ter beschikking zijn gesteld in andere sectoren dan die welke in de bijlage bij de richtlijn zijn genoemd, in weerwil van het feit dat die mogelijkheid in artikel 3, lid 10, tweede alinea uitdrukkelijk is vermeld.

    2.2.2.1

    Het Comité dringt er bij de Commissie op aan om bij de „oude” en „nieuwe” lidstaten na te vragen welke informatie ze hebben over het aantal ter beschikking gestelde werknemers en in welke sectoren terbeschikkingstelling het meest voorkomt, zonder te vergeten dat de arbeidsverhoudingen van lidstaat tot lidstaat verschillen.

    2.2.3

    De Commissie heeft de afgelopen jaren bij herhaling moeten toegeven dat de halverwege de jaren tachtig gewekte verwachtingen voor de mobiliteit niet of nauwelijks zijn uitgekomen. Nog geen twee procent van de Europese beroepsbevolking werkt in het buitenland. De cijfers voor mobiliteit op jaarbasis zijn nog teleurstellender. Overigens hebben de - volgens schattingen van de EU - 600 000 mensen die in het buitenland werken, niet altijd het statuut van ter beschikking gestelde werknemers, zodat de richtlijn niet altijd op hen van toepassing is. Bovendien lijkt die mobiliteit beperkt te blijven tot kaderpersoneel en hooggeschoolde werknemers enerzijds en tot de werknemers in de bouwsector anderzijds. Dat er in sommige lidstaten en in bepaalde beroepscategorieën sprake is van loon- en sociale dumping komt omdat in die heel gevoelige sectoren een betrekkelijk gering aantal werknemers die bereid zijn om voor een veel lager loon te werken, al volstaat om de loonstructuur te verstoren en een neergaande loon- en prijsspiraal op gang te brengen.

    2.3   Het vrije verkeer van diensten en hoe uitholling van de sociale bescherming van meet af aan kan worden voorkomen

    Uit de mededeling kan nu nog geen conclusie worden getrokken over de praktische moeilijkheden bij de tenuitvoerlegging van de richtlijn met het oog op een eventuele vereenvoudiging of herziening daarvan. In dat opzicht zijn de ervaringen die bijvoorbeeld de sociale partners in de bouwsector, administrateurs en arbeidsinspecteurs in de lidstaten met ter beschikking gestelde werknemers hebben opgedaan, een waardevolle en dus belangrijke bron van informatie.

    3   Bijzondere opmerkingen en suggesties

    3.1

    De Commissie zou in haar nieuwe analyse in de eerste plaats moeten kijken naar de gevolgen van de uitbreiding voor de toepassing van de richtlijn, zowel in de huidige als in de toetredende lidstaten. Daarbij zou rekening moeten worden gehouden met de na toetreding ingelaste overgangsperioden. Ook zou daarin moeten worden gekeken naar regionale en grensoverschrijdende dimensies en de aspecten die met de diverse sectoren verband houden, met speciale aandacht voor de bouwsector.

    Een ander aandachtspunt moet zijn dat de economische en sociale partners, zowel in de lidstaten als in EU-verband, actief daarbij moeten worden betrokken. Volgens het Comité moet in de analyse worden nagegaan of het dank zij de richtlijn mogelijk is de rechten van ter beschikking gestelde werknemers (sociale bescherming, pensioenrechten enz.) nauwkeuriger vast te stellen en concurrentieverstoringen ten koste van lokale ondernemingen te voorkomen.

    3.2

    Daarnaast stelt het Comité voor om

    de analyse te verdiepen ten behoeve van de sociale en economische gesprekspartners;

    uit te zoeken hoe de systemen voor de voorlichting van werknemers en ondernemingen kunnen worden verbeterd;

    zich in te zetten voor de instelling van lokale, regionale en grensoverschrijdende informatiepunten;

    een inventaris te maken van de beste praktijkvoorbeelden wat de voorlichting van werknemers en ondernemingen betreft, met als voorbeeld de gang van zaken tussen Finland en Estland en de rechten van werknemers die in Finland ter beschikking worden gesteld (Talis);

    een juridisch onderzoek te doen om uit te maken of de wetgeving van de lidstaten en de informatie over de vigerende collectieve arbeidsovereenkomsten wel duidelijk genoeg zijn, of de toegang daartoe verzekerd is en of die nationale wetten en collectieve arbeidsovereenkomsten zijn aangepast in het vooruitzicht van de uitbreiding.

    Brussel, 31 maart 2004

    De voorzitter

    van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    R. BRIESCH


    (1)  Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten, PB L 18 van 21 januari 1997.

    (2)  Zaken 369/96 en 376/96, 23 november 1999.

    (3)  Zaak 272/94, Europees Hof van Justitie, 28 maart 1996.

    (4)  Zaken C49/98, C50/98 en C53/98.


    Top