EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C2004/102E/02

NOTULEN
Dinsdag, 9 maart 2004

PB C 102E van 28.4.2004, p. 21–514 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

28.4.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 102/21


NOTULEN

(2004/C 102 E/01)

VERLOOP VAN DE VERGADERING

VOORZITTER: Renzo IMBENI

Ondervoorzitter

1.   Opening van de zitting

Overeenkomstig artikel 196, eerste alinea van het EG-Verdrag, en artikel 10, lid 2 van het Reglement is de zitting 2004-2005 van het Europees Parlement geopend.

2.   Opening van de vergadering

De vergadering wordt om 9.00 uur geopend.

3.   Debat over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat (bekendmaking van de ingediende ontwerpresoluties)

Voor de hiernavolgende ontwerpresoluties zijn verzoeken om het houden van een debat over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat overeenkomstig artikel 50 van het Reglement ingediend:

I.

OEKRAÏNE

Marie Anne Isler Béguin en Elisabeth Schroedter, namens de Verts/ALE-Fractie, over Oekraïne (B5-0129/2004);

Bastiaan Belder, namens de EDD-Fractie, over Oekraïne, over Oekraïne (B5-0132/2004);

Bob van den Bos, namens de ELDR-Fractie, over Oekraïne (B5-0135/2004);

Isabelle Caullery, namens de UEN-Fractie, over Oekraïne (B5-0137/2004);

Jan Marinus Wiersma en Margrietus J. van den Berg, namens de PSE-Fractie, over Oekraïne (B5-0139/2004);

Bernd Posselt, Gabriele Stauner en Charles Tannock, namens de PPE-DE-Fractie, over Oekraïne (B5-0141/2004);

Luigi Vinci, namens de GUE/NGL-Fractie, over Oekraïne (B5-0143/2004);

II.

VENEZUELA

Fernando Fernández Martín en José Ignacio Salafranca Sánchez-Neyra, namens de PPE-DE-Fractie, over Venezuela (B5-0123/2004);

Rolf Linkohr, Manuel Medina Ortega, Giovanni Pittella en Margrietus J. van den Berg, namens de PSE-Fractie, over de situatie van de mensenrechten in Venezuela (B5-0126/2004);

Alima Boumediene-Thiery, Monica Frassoni, Alain Lipietz, Miquel Mayol i Raynal, Camilo Nogueira Román en Josu Ortuondo Larrea, namens de Verts/ALE-Fractie, over de situatie van de mensenrechten in Venezuela (B5-0128/2004);

Anne André-Léonard en Bob van den Bos, namens de ELDR-Fractie, over Venezuela (B5-0136/2004);

Fausto Bertinotti, Ilda Figueiredo, Pedro Marset Campos en Francis Wurtz, namens de GUE/NGLFractie, over Venezuela (B5-0144/2004);

Cristiana Muscardini en Luís Queiró, namens de UEN-Fractie, over de mensenrechten in Venezuela (B5-0147/2004);

III.

BIRMA / MYANMAR

Ulla Margrethe Sandbæk, namens de EDD-Fractie, over Birma/Myanmar: hernieuwing van de sancties (B5-0127/2004);

Bob van den Bos, namens de ELDR-Fractie, over Birma (B5-0134/2004);

Glenys Kinnock en Margrietus J. van den Berg, namens de PSE-Fractie, over Birma (B5-0138/2004);

Philip Bushill-Matthews, John Walls Cushnahan, Nirj Deva, Thomas Mann, Bernd Posselt en Geoffrey Van Orden, namens de PPE-DE-Fractie, over Birma (B5-0140/2004);

Yasmine Boudjenah, Marianne Eriksson en Luisa Morgantini, namens de GUE/NGL-Fractie, over Birma (B5-0145/2004);

Patricia McKenna, namens de Verts/ALE-Fractie, over Birma/Myanmar: hernieuwing van de sancties (B5-0146/2004).

De spreektijd zal worden verdeeld overeenkomstig artikel 120 van het Reglement.

4.   Ingekomen stukken

De volgende stukken zijn ontvangen:

1)

van de Commissie ITRE:

***II Aanbeveling voor de tweede lezing betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van het besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de interoperabele levering van pan-Europese e-overheidsdiensten aan overheidsdiensten, ondernemingen en burgers (IDABC) (14816/1/2003 — C5-0017/2004 — 2003/0147(COD) — Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie.

Rapporteur: Imelda Mary Read

(A5-0124/2004)

2)

leden:

schriftelijke verklaring ter inschrijving in het register (artikel 51 van het Reglement):

Anne E.M. Van Lancker, Jan Dhaene, Saïd El Khadraoui en Nelly Maes, over geluidsoverlast door luchthavens (18/2004).

5.   Officiële controles van diervoeders en levensmiddelen ***I (debat)

Verslag over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake officiële controles van diervoeders en levensmiddelen [COM(2003) 52 — C5-0032/2003 — 2003/0030(COD)] — Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid.

Rapporteur: Marit Paulsen

(A5-0449/2003)

Het woord wordt gevoerd door David Byrne (lid van de Commissie).

Het woord wordt gevoerd door Christa Klaß, namens de PPE-DE-Fractie, die om uitstel van de stemming verzoekt (de Voorzitter wijst erop dat, overeenkomstig artikel 146, lid 4 van het Reglement, een dergelijk verzoek op het moment van de stemming moet worden gedaan.

Marit Paulsen leidt haar verslag in.

Het woord wordt gevoerd door Neil Parish (rapporteur voor advies van de Commissie AGRI), Christa Klaß, namens de PPE-DE-Fractie, Margrietus J. van den Berg, namens de PSE-Fractie, Bart Staes, namens de Verts/ALE-Fractie, Liam Hyland, namens de UEN-Fractie, Jean-Louis Bernié, namens de EDD-Fractie, Robert Goodwill, Phillip Whitehead, Hiltrud Breyer, Patricia McKenna en David Byrne.

Het debat wordt gesloten.

Stemming: punt 9.23

6.   Intellectuele-eigendomsrechten ***I (debat)

Verslag over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de maatregelen en procedures om de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten te waarborgen [COM(2003) 46 — C5-0055/2003 — 2003/0024(COD)] — Commissie juridische zaken en interne markt.

Rapporteur: Janelly Fourtou

(A5-0468/2003)

Het woord wordt gevoerd door David Byrne (lid van de Commissie).

Janelly Fourtou leidt haar verslag in.

Het woord wordt gevoerd door Luis Berenguer Fuster (rapporteur voor advies van de Commissie ITRE), Angelika Niebler, namens de PPE-DE-Fractie, en Arlene McCarthy, namens de PSE-Fractie.

VOORZITTER: Giorgos DIMITRAKOPOULOS

Ondervoorzitter

Het woord wordt gevoerd door Toine Manders, namens de ELDR-Fractie, Geneviève Fraisse, namens de GUE/NGL-Fractie, Raina A. Mercedes Echerer, namens de Verts/ALE-Fractie, Marco Cappato, niet-ingeschrevene, Francesco Fiori, Manuel Medina Ortega, Willy C.E.H. De Clercq, Neil MacCormick, Malcolm Harbour, Reino Paasilinna, Elly Plooij-van Gorsel, Claude Turmes, Paolo Bartolozzi en Marcelino Oreja Arburúa.

Het debat wordt gesloten.

Stemming: punt 9.24

7.   Vereenvoudiging en verbetering van de communautaire regelgeving (debat)

Derde verslag over de mededeling van de Commissie over de vereenvoudiging en verbetering van de communautaire regelgeving [COM(2001) 726 — C5-0108/2002 — 2002/2052(COS)] — Commissie juridische zaken en interne markt.

Rapporteur: Manuel Medina Ortega

(A5-0118/2004)

Het woord wordt gevoerd door David Byrne (lid van de Commissie)

Manuel Medina Ortega leidt zijn verslag in.

Het woord wordt gevoerd door Malcolm Harbour, namens de PPE-DE-Fractie, Ioannis Koukiadis, namens de PSE-Fractie, en Giuseppe Gargani

VOORZITTER: Ingo FRIEDRICH

Ondervoorzitter

Het debat wordt gesloten.

Stemming: punt 9.32

8.   Correcte uitvoering van de associatieovereenkomst EG-Israël (Mondelinge vragen met debat)

Mondelinge vraag van Joost Lagendijk, namens de Verts/ALE-Fractie, aan de Commissie: Correcte uitvoering van de associatieovereenkomst Europese Unie — Israël (B5-0067/2004).

Mondelinge vraag van Luisa Morgantini, namens de GUE/NGL-Fractie, aan de Commissie: Correcte uitvoering van de associatieovereenkomst Europese Unie — Israël (B5-0068/2004).

Mondelinge vraag van Graham R. Watson, namens de ELDR-Fractie, aan de Commissie: Correcte uitvoering van de associatieovereenkomst Europese Unie — Israël (B5-0069/2004).

Mondelinge vraag van Jannis Sakellariou en Emilio Menéndez del Valle, namens de PSE-Fractie, aan de Commissie: Correcte uitvoering van de associatieovereenkomst Europese Unie-Israël (B5-0070/2004).

Het woord wordt gevoerd door Jannis Sakellariou, die wenst dat de vergadering wordt geschorst in afwachting van de komst van Erkki Liikanen (lid van de Commissie), en Ulla Margrethe Sandbæk die dit verzoek steunt.

Het Parlement willigt het verzoek in.

(De vergadering wordt om 11.05 uur onderbroken en om 11.15 uur hervat.)

Joost Lagendijk, Yasmine Boudjenah, Johanna L.A. Boogerd-Quaak en Jannis Sakellariou lichten de mondelinge vragen toe.

Erkki Liikanen beantwoordt de mondelinge vragen.

Het woord wordt gevoerd door Armin Laschet, namens de PPE-DE-Fractie, Pasqualina Napoletano, namens de PSE-Fractie, Jean-Thomas Nordmann, namens de ELDR-Fractie, Franz Turchi, namens de UEN-Fractie, Ulla Margrethe Sandbæk, namens de EDD-Fractie, Marco Pannella, niet-ingeschrevene, Cees Bremmer, Emilio Menéndez del Valle, Caroline Lucas, Marco Pannella, over zijn eerdere woorden, Bastiaan Belder, Cristina Gutiérrez-Cortines, Nelly Maes en Erkki Liikanen.

Het debat wordt gesloten.

VOORZITTER: Pat COX

Voorzitter

9.   Stemmingen

Nadere bijzonderheden betreffende de uitslagen van de stemmingen (amendementen, aparte stemmingen, stemmingen in onderdelen) zijn opgenomen in bijlage 1 bij de notulen.

Het woord wordt gevoerd door Maurizio Turco die erop wijst dat het in de Commissie LIBE geuite minderheidsstandpunt niet in het verslag Matikainen-Kallström (A5-0100/2004) is opgenomen (de Voorzitter antwoordt dat dit standpunt, als het in de commissie is geuit, in het verslag zal worden opgenomen).

9.1.   Verkiezing van een ondervoorzitter van het Europees Parlement

Aan de orde is de verkiezing van een ondervoorzitter op de post die vacant is geworden als gevolg van de benoeming van Joan Colom i Naval bij de Rekenkamer van Catalonië (punt 7 van de notulen van 25 februari 2004)

De Voorzitter kondigt aan dat de PSE-Fractie Raimon Obiols i Germà heeft voorgedragen.

Aangezien Raimon Obiols i Germà de enige kandidaat is, stelt de Voorzitter voor hem bij acclamatie te kiezen, overeenkomstig artikel 13, lid 1 van het Reglement.

Het Parlement kiest Raimon Obiols i Germà bij acclamatie.

De Voorzitter roept Raimon Obiols i Germà uit tot ondervoorzitter van het Europees Parlement en feliciteert hem met zijn verkiezing.

Overeenkomstig artikel 18, lid 1 van het Reglement neemt Raimon Obiols i Germà in de rangorde van ondervoorzitters de plaats van de vertrekkende ondervoorzitter in.

9.2.   Afvalstoffen ***I (artikel 110 bis van het Reglement) (stemming)

Verslag over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende afvalstoffen (gecodificeerde versie) [COM(2003) 731 — C5-0577/2003 — 2003/0283(COD)] — Commissie juridische zaken en interne markt.

Rapporteur: Giuseppe Gargani

(A5-0117/2004)

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage 1, punt 1)

VOORSTEL VAN DE COMMISSIE en ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE

Aangenomen bij één enkele stemming (P5_TA(2004)0123)

9.3.   Extractiemiddelen bij de productie van levensmiddelen ***I (artikel 110 bis van het Reglement) (stemming)

Verslag over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het gebruik van extractiemiddelen bij de productie van levensmiddelen en bestanddelen daarvan (gecodificeerde versie) [COM(2003) 467 — C5-0364/2003 — 2003/0181(COD)] — Commissie juridische zaken en interne markt.

Rapporteur: Giuseppe Gargani

(A5-0085/2004)

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage 1, punt 2)

VOORSTEL VAN DE COMMISSIE en ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE

Aangenomen bij één enkele stemming (P5_TA(2004)0124)

9.4.   Vervoer over zee ***I (artikel 110 bis van het Reglement) (stemming)

Verslag over het voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad betreffende de activiteiten van bepaalde derde landen op het gebied van het vervoer over zee [COM(2003) 732 — C5-0578/2003 — 2003/0285(COD)] — Commissie juridische zaken en interne markt.

Rapporteur: Giuseppe Gargani

(A5-0086/2004)

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage 1, punt 3)

VOORSTEL VAN DE COMMISSIE en ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE

Aangenomen bij één enkele stemming (P5_TA(2004)0125)

9.5.   Aanbestedingen in het kader van de pretoetredingsprogramma's * (artikel 110 bis van het Reglement) (stemming)

Verslag over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van de Verordeningen (EEG) nr. 3906/89, (EG) nr. 555/2000, (EG) nr. 2500/2001, (EG) nr. 1268/1999 en (EG) nr. 1267/1999 van de Raad om de landen van het Stabilisatie- en Associatieproces de mogelijkheid te geven om deel te nemen aan aanbestedingen in het kader van de pretoetredingsprogramma's voor steun van de Gemeenschap [COM(2003) 793 — C5-0049/2004 — 2003/0306(CNS)] — Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie.

Rapporteur: Luis Berenguer Fuster

(A5-0089/2004)

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage 1, punt 4)

VOORSTEL VAN DE COMMISSIE en ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE

Aangenomen bij één enkele stemming (P5_TA(2004)0126)

9.6.   Bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap ***I (artikel 110 bis van het Reglement) (stemming)

Verslag over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautair actieprogramma ter bevordering van acties op het gebied van de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap [COM(2003) 278 — C5-0312/2003 — 2003/0152(COD)] — Commissie begrotingscontrole.

Rapporteur: Herbert Bösch

(A5-0087/2004)

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage 1, punt 5)

VOORSTEL VAN DE COMMISSIE, AMENDEMENTEN en ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE

Aangenomen bij één enkele stemming (P5_TA(2004)0127)

9.7.   Gewijzigde begroting nr. 1/2004 (artikel 110 bis van het Reglement) (stemming)

Verslag over het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 1/2004 voor het begrotingsjaar 2004 (Afdeling III — Commissie) [6696/2004 — C5-0108/2004 — 2004/2009(BUD)] — Begrotingscommissie.

Rapporteur: Jan Mulder

(A5-0059/2004)

(Gekwalificeerde meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage 1, punt 6)

VOORSTEL VAN DE COMMISSIE en ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE

Aangenomen bij één enkele stemming (P5_TA(2004)0128)

Jan Mulder (rapporteur) legde een verklaring af overeenkomstig artikel 110 bis, lid 4 van het Reglement.

9.8.   Gewijzigde begroting nr. 2/2004 (artikel 110 bis van het Reglement) (stemming)

Verslag over het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 2/2004 voor het begrotingsjaar 2004 (Afdeling VIII B — Europees toezichthouder voor gegevensbescherming) [6699/2004 — C5-0109/2004 — 2004/2010(BUD)] — Begrotingscommissie.

Rapporteur: Neena Gill

(A5-0073/2004)

(Gekwalificeerde meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage 1, punt 7)

ONTWERPRESOLUTIE

Aangenomen bij één enkele stemming (P5_TA(2004)0129)

9.9.   Wijziging referentiebedrag voor het zesde kaderprogramma Euratom in verband met de uitbreiding* (artikel 110 bis van het Reglement) (stemming)

Verslag over het voorstel voor een besluit van de Raad tot wijziging van Besluit nr. 2002/668/Euratom met het oog op de aanpassing van het referentiebedrag in verband met de uitbreiding van de Europese Unie [COM(2003) 778 — C5-0031/2004 — 2003/0298(CNS)] — Begrotingscommissie.

Rapporteurs: Reimer Böge en Joan Colom i Naval

(A5-0069/2004)

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage 1, punt 8)

VOORSTEL VAN DE COMMISSIE en ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE

Aangenomen bij één enkele stemming (P5_TA(2004)0130)

9.10.   Aanpassing referentiebedragen in verband met de uitbreiding (wijziging verordeningen) ***I (artikel 110 bis van het Reglement) (stemming)

Verslag over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 2236/95, (EG) nr. 1655/2000, (EG) nr. 1382/2003 en (EG) [...]/2004 met het oog op de aanpassing van de referentiebedragen in verband met de uitbreiding [COM(2003) 777 — C5-0652/2003 — 2003/0305(COD)] — Begrotingscommissie.

Rapporteurs: Reimer Böge en Joan Colom i Naval

(A5-0066/2004)

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage 1, punt 9)

VOORSTEL VAN DE COMMISSIE en ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE

Aangenomen bij één enkele stemming (P5.TA-(2004)0131)

9.11.   Aanpassing referentiebedragen in verband met de uitbreiding (wijziging beschikkingen) ***I (artikel 110 bis van het Reglement) (stemming)

Verslag over het voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Beschikking 96/411/EG van de Raad en van Beschikkingen 276/1999/EG, 1719/1999/EG, 2850/2000/EG, 507/2001/EG, 2235/2002/EG, 2367/2002/EG, 253/2003/EG, 1230/2003/EG en [...]/2003/EG met het oog op de aanpassing van de referentiebedragen in verband met de uitbreiding van de Europese Unie [COM(2003) 777 — C5-0651/2003 — 2003/0304(COD)] — Begrotingscommissie.

Rapporteurs: Reimer Böge en Joan Colom i Naval

(A5-0067/2004)

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage 1, punt 10)

VOORSTEL VAN DE COMMISSIE en ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE

Aangenomen bij één enkele stemming (P5_TA(2004)0132)

9.12.   Aanpassing referentiebedragen in verband met de uitbreiding (wijziging besluiten) ***I (artikel 110 bis van het Reglement) (stemming)

Verslag over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Besluiten nrs. 1720/1999/EG, 253/2000/EG, 508/2000/EG, 1031/2000/EG, 1445/2000/EG, 163/2001/EG, 1411/2001/EG, 50/2002/EG, 466/2002/EG, 1145/2002/EG, 1513/2002/EG, 1786/2002/EG, 291/2003/EG en 20/2004/EG met het oog op de aanpassing van de referentiebedragen in verband met de uitbreiding van de Europese Unie [COM(2003) 777 — C5-0650/2003 — 2003/0303(COD)] — Begrotingscommissie.

Rapporteurs: Reimer Böge en Joan Colom i Naval

(A5-0065/2004)

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage 1, punt 11)

VOORSTEL VAN DE COMMISSIE en ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE

Aangenomen bij één enkele stemming (P5_TA(2004)0133)

9.13.   Illegale drugshandel op volle zee * (artikel 110 bis van het Reglement) (stemming)

Verslag over het initiatief van het Koninkrijk Spanje met het oog op de aanneming van een akte van de Raad tot vaststelling, op grond van artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, van de overeenkomst inzake de bestrijding door de douaneadministraties van illegale drugshandel op volle zee [5382/2002 — C5-0249/2003 — 2003/0816(CNS)] — Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken.

Rapporteur: Marjo Matikainen-Kallström

(A5-0100/2004)

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage 1, punt 12)

INITIATIEF VAN HET KONINKRIJK SPANJE, AMENDEMENTEN en ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE

Aangenomen bij één enkele stemming (P5_TA(2004)0134)

9.14.   Verblijfstitel voor slachtoffers van mensenhandel en illegale immigratie * (artikel 110 bis van het Reglement) (stemming)

Verslag over het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie [14432/2003 — C5-0557/2003 — 2002/0043(CNS)] — Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken.

Rapporteur: Patsy Sörensen

(A5-0099/2004)

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage 1, punt 13)

VOORSTEL VAN DE COMMISSIE, AMENDEMENTEN en ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE

Aangenomen bij één enkele stemming (P5_TA(2004)0135)

9.15.   Europol-personeel: statuut, salarissen en vergoedingen * (artikel 110 bis van het Reglement) (stemming)

Verslag over het initiatief van de Republiek Ierland met het oog op de aanneming van

1.

het besluit van de Raad tot wijziging van het statuut van het Europol-personeel

[5435/2004 — C5-0057/2004 — 2004/0804(CNS)]

2.

het besluit van de Raad inzake de aanpassing van de salarissen en vergoedingen van de personeelsleden van Europol

[5436/2004 — C5-0058/2004 — 2004/0805(CNS)]

3.

het besluit van de Raad inzake de aanpassing van de salarissen en vergoedingen van de personeelsleden van Europol

[5438/2004 — C5-0059/2004 — 2004/0806(CNS)] — Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken.

Rapporteur: Maurizio Turco

(A5-0108/2004)

(Gewone meerderheid) (Bijzonderheden stemming: bijlage 1, punt 14)

INITIATIEF VAN IERLAND

Verworpen

ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIES

Aangenomen (P5_TA(2004)0136, P5_TA(2004)0137, P5_TA(2004)0138).

Maurizio Turco (rapporteur) legde een verklaring af overeenkomstig artikel 110 bis, lid 4 van het Reglement.

Hij verzocht het Parlement de verwerping van het initiatief te bekrachtigen middels de aanneming van de ontwerpwetgevingsresolutie.

9.16.   Toepassing van het Gemeenschapsrecht (artikel 110 bis van het Reglement) (stemming)

Verslag over de mededeling van de Commissie over de verbetering van de controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht [COM(2002) 725 — C5-0008/2003 — 2003/2008(INI)] — Commissie juridische zaken en interne markt.

Rapporteur: Neil MacCormick

(A5-0109/2004)

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage 1, punt 15)

ONTWERPRESOLUTIE

Aangenomen bij één enkele stemming (P5_TA(2004)0139)

Neil MacCormick (rapporteur) legde een verklaring af overeenkomstig artikel 110 bis, lid 4 van het Reglement.

9.17.   Aanslagen met biologische en chemische wapens (artikel 110 bis van het Reglement) (stemming)

Verslag met een ontwerpaanbeveling van het Europees Parlement aan de Raad betreffende samenwerking in de Europese Unie op het gebied van paraatheid en reactiecapaciteit ingeval van aanslagen met biologische en chemische wapens (bescherming van de gezondheid) [2003/2187(INI)] — Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken.

Rapporteur: Gerhard Schmid

(A5-0097/2004)

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage 1, punt 16)

ONTWERPAANBEVELING

Aangenomen bij één enkele stemming (P5_TA(2004)0140)

9.18.   Gegevensbescherming (artikel 110 bis van het Reglement) (stemming)

Verslag over het eerste verslag van de Commissie over de toepassing van de Richtlijn gegevensbescherming (95/46/EG) [COM(2003) 265 — C5-0375/2003 — 2003/2153(INI)] — Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken.

Rapporteur: Marco Cappato

(A5-0104/2004)

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage 1, punt 17)

ONTWERPRESOLUTIE

Aangenomen bij één enkele stemming (P5_TA(2004)0141)

Marco Cappato (rapporteur) legt overeenkomstig artikel 110 bis, lid 4, van het Reglement een verklaring af.

9.19.   Rechten van gedetineerden in de Europese Unie (artikel 110 bis van het Reglement) (stemming)

Verslag met een ontwerpaanbeveling van het Europees Parlement aan de Raad betreffende de rechten van gedetineerden in de Europese Unie [2003/2188(INI)] — Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken.

Rapporteur: Maurizio Turco

(A5-0094/2004)

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage 1, punt 18)

ONTWERPAANBEVELING

Het woord wordt gevoerd door Jorge Salvador Hernández Mollar die wijst op een wijziging die op grond van artikel 161, lid 1 van het Reglement in de motivering moet worden aangebracht.

Aangenomen bij één enkele stemming (P5_TA(2004)0142)

9.20.   DAPHNE II (2004-2008) ***II (stemming)

Aanbeveling voor de tweede lezing betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld op 1 december 2003 met het oog op de aanneming van het besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautair actieprogramma (2004-2008) ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en ter bescherming van slachtoffers en risicogroepen (het DAPHNE II-programma) [13816/1/2003 — C5-0599/2003 — 2003/0025(COD)] — Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen.

Rapporteur: Lissy Gröner

(A5-0083/2004)

(Gekwalificeerde meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage 1, punt 19)

GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT VAN DE RAAD

Als geamendeerd goedgekeurd (P5_TA(2004)0143)

9.21.   Statuut en financiering van politieke partijen op Europees niveau (wijziging Reglement) (stemming)

Verslag over de wijziging van het Reglement van het Europees Parlement naar aanleiding van de goedkeuring van de verordening betreffende het statuut en de financiering van politieke partijen op Europees niveau [2003/2205(REG)] — Commissie constitutionele zaken.

Rapporteur: Giorgos Dimitrakopoulos

(A5-0071/2004)

(Gekwalificeerde meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage 1, punt 20)

TEKST VAN HET REGLEMENT

Aangenomen amendementen (zie bijlage 1)

VOORSTEL VOOR EEN BESLUIT

Aangenomen (P5_TA(2004)0144)

De nieuwe bepalingen treden in werking op de eerste dag van de volgende vergaderperiode.

9.22.   Herstructurering van het Reglement van het Europees Parlement (stemming)

Verslag over de herstructurering van het Reglement van het Europees Parlement ingevolge zijn besluit van 12 juni 2002 en de sindsdien noodzakelijk geworden wijzigingen van bepaalde punten [2003/2233(REG)] — Commissie constitutionele zaken.

Rapporteur: Richard Corbett

(A5-0068/2004)

(Gekwalificeerde meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage 1, punt 21)

TEKST VAN HET REGLEMENT

Aangenomen amendementen (zie bijlage 1)

VOORSTEL VOOR EEN BESLUIT

Aangenomen (P5_TA(2004)0145)

Opmerkingen in het kader van de stemming:

Richard Corbett (rapporteur), voor de stemming, en Monica Frassoni, over amendement 4.

De nieuwe bepalingen treden in werking op de eerste dag van de eerste vergaderperiode na de Europese verkiezingen van juni 2004.

9.23.   Officiële controles van diervoeders en levensmiddelen ***I (stemming)

Verslag over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake officiële controles van diervoeders en levensmiddelen [COM(2003) 52 — C5-0032/2003 — 2003/0030(COD)] — Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid.

Rapporteur: Marit Paulsen

(A5-0449/2003)

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage 1, punt 22)

VOORSTEL VAN DE COMMISSIE

Als geamendeerd goedgekeurd (P5_TA(2004)0146)

ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE

Aangenomen (P5_TA(2004)0146)

Opmerkingen in het kader van de stemming:

Horst Schnellhardt, namens de PPE-DE-Fractie, vroeg om uitstel van de stemming tot morgen.

Over dit verzoek werd het woord gevoerd door Dagmar Roth-Behrendt, namens de PSE-Fractie, Marit Paulsen (rapporteur) en Caroline F. Jackson, voorzitter van de Commissie ENVI.

Bij ES (225 vóór, 257 tegen, 10 onthoudingen) verwerpt het Parlement het verzoek.

9.24.   Intellectuele-eigendomsrechten ***I (stemming)

Verslag over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de maatregelen en procedures om de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten te waarborgen [COM(2003) 46 — C5-0055/2003 — 2003/0024(COD)] — Commissie juridische zaken en interne markt.

Rapporteur: Janelly Fourtou

(A5-0468/2003)

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage 1, punt 23)

Het woord wordt gevoerd door Neil MacCormick die opheldering wenst over de situatie van de rapporteur, die volgens diverse kranten zou hebben nagelaten een verklaring van persoonlijke belangen bij deze zaak af te geven, en Astrid Thors die zich daarbij aansluit (de Voorzitter antwoordt dat hij deze kwestie aan het Bureau zal voorleggen).

VOORSTEL VAN DE COMMISSIE

Als geamendeerd goedgekeurd (P5_TA(2004)0147)

ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE

Aangenomen (P5_TA(2004)0147)

Opmerkingen in het kader van de stemming:

Marco Cappato over de Italiaanse versie van amendement 83 (de Voorzitter antwoordt dat van de Engelse versie moet worden uitgegaan);

Raina A. Mercedes Echerer over de Franse versie van de amendementen 53 en 54, waarvoor eveneens van de Engelse versie moet worden uitgegaan.

9.25.   Elektromagnetische compatibiliteit ***I (stemming)

Verslag over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake elektromagnetische compatibiliteit [COM(2002) 759 — C5-0634/2002 — 2002/0306(COD)] — Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie.

Rapporteur: Luis Berenguer Fuster

(A5-0113/2004)

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage 1, punt 24)

VOORSTEL VAN DE COMMISSIE

Als geamendeerd goedgekeurd (P5_TA(2004)0148)

ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE

Aangenomen (P5_TA(2004)0148)

9.26.   Emissie van verontreinigende gassen door voertuigmotoren ***I (stemming)

Verslag over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten met betrekking tot de maatregelen tegen de emissie van verontreinigende gassen en deeltjes door voertuigmotoren met compressieontsteking en de emissie van verontreinigende gassen door op aardgas of vloeibaar petroleumgas lopende voertuigmotoren met elektrische ontsteking (Herschikte versie) [COM(2003) 522 — C5-0456/2003 — 2003/0205(COD)] — Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid.

Rapporteur: Bernd Lange

(A5-0057/2004)

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage 1, punt 25)

VOORSTEL VAN DE COMMISSIE

Als geamendeerd goedgekeurd (P5_TA(2004)0149)

ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE

Aangenomen (P5_TA(2004)0149)

9.27.   Strafbare feiten en straffen op het gebied van illegale drugshandel * (stemming)

Verslag over het ontwerp-kaderbesluit van de Raad betreffende de vaststelling van minimumvoorschriften met betrekking tot de bestanddelen van strafbare feiten en met betrekking tot straffen op het gebied van de illegale drugshandel (hernieuwde raadpleging) [15102/2/2003 — C5-0618/2003 — 2001/0114(CNS)] — Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken.

Rapporteur: Arie M. Oostlander

(A5-0095/2004)

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage 1, punt 26)

ONTWERP VAN DE RAAD

Goedgekeurd (P5_TA(2004)0150)

ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE

Aangenomen (P5_TA(2004)0150)

9.28.   Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen * (stemming)

Verslag over het voorstel voor een verordening van de Raad tot oprichting van een Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen [COM(2003) 687 — C5-0613/2003 — 2003/0273(CNS)] — Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken.

Rapporteur: Christian Ulrik von Boetticher

(A5-0093/2004)

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage 1, punt 27)

VOORSTEL VAN DE COMMISSIE

Als geamendeerd goedgekeurd (P5_TA(2004)0151)

ONTWERPWETGEVINGSRESOLUTIE

Aangenomen (P5_TA(2004)0151)

Opmerkingen in het kader van de stemming:

Christian Ulrik von Boetticher (rapporteur), voor de stemming, over zijn verslag.

9.29.   Combineren van beroep, gezin en privé-leven (stemming)

Verslag over het combineren van beroep, gezin en privé-leven [2003/2129(INI)] — Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen.

Rapporteur: Regina Bastos

(A5-0092/2004)

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage 1, punt 28)

ONTWERPRESOLUTIE

Aangenomen (P5_TA(2004)0152)

Opmerkingen in het kader van de stemming:

Regina Bastos (rapporteur) over amendement 2.

9.30.   Situatie van vrouwen uit minderheidsgroeperingen in de Europese Unie (stemming)

Verslag over de situatie van vrouwen uit minderheidsgroeperingen in de Europese Unie [2003/2109(INI)] — Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen.

Rapporteur: María Elena Valenciano Martínez-Orozco

(A5-0102/2004)

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage 1, punt 29)

ONTWERPRESOLUTIE

Aangenomen (P5_TA(2004)0153)

9.31.   Bevolking en ontwikkeling (stemming)

Verslag over bevolking en ontwikkeling: 10 jaar na de Internationale Conferentie over bevolking en ontwikkeling (Caïro 1994) [2003/2133(INI)] — Commissie ontwikkelingssamenwerking.

Rapporteur: Karin Junker

(A5-0055/2004)

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage 1, punt 30)

ONTWERPRESOLUTIE

Aangenomen (P5_TA(2004)0154)

9.32.   Vereenvoudiging en verbetering van de communautaire regelgeving (stemming)

over de mededeling van de Commissie over de vereenvoudiging en verbetering van de communautaire regelgeving [COM(2001) 726 — C5-0108/2002 — 2002/2052(COS)] — Commissie juridische zaken en interne markt.

Rapporteur: Manuel Medina Ortega

(A5-0118/2004)

(Gewone meerderheid)

(Bijzonderheden stemming: bijlage 1, punt 31)

ONTWERPRESOLUTIE

Aangenomen (P5_TA(2004)0155)

10.   Stemverklaringen

Schriftelijke stemverklaringen:

De schriftelijke stemverklaringen in de zin van artikel 137, lid 3 van het Reglement zijn opgenomen in het volledig verslag van deze vergadering.

Mondelinge stemverklaringen:

Verslag Dimitrakopoulos — A5-0071/2004

Daniela Raschhofer

Verslag Corbett — A5-0068/2004

Het woord wordt gevoerd door Richard Corbett, Christopher J.P. Beazley over de woorden van de vorige spreker en Richard Corbett die Christopher J.P. Beazley antwoord geeft.

Verslag Paulsen — A5-0449/2003

Het woord wordt gevoerd door Horst Schnellhardt over de bij deze stemming gevolgde procedure (de Voorzitter wijst erop dat de procedure conform het Reglement was).

Verslag Fourtou — A5-0468/2003

Astrid Thors, eveneens namens Johanna L.A. Boogerd-Quaak; Daniela Raschhofer en Claude Turmes.

11.   Rectificaties stemgedrag

De volgende leden hebben hun stemgedrag als volgt gerectificeerd:

Verslag Sörensen — A5-0099/2004

één enkele stemming

voor: Juan José Bayona de Perogordo, Christopher J.P. Beazley

Verslag Turco — A5-0108/2004

initiatief

tegen: Giuseppe Di Lello Finnoli, Fausto Bertinotti, Luigi Vinci

Verslag Cappato — A5-0104/2004

één enkele stemming

voor: Marie-Hélène Descamps

Aanbeveling voor de tweede lezing Gröner — A5-0083/2004

amendement 5

voor: Jean-Louis Bernié, Yves Butel, Alain Esclopé, Véronique Mathieu

Verslag Corbett — A5-0068/2004

amendement 4

voor: Juan José Bayona de Perogordo

Verslag Paulsen — A5-0449/2003

amendement 82

tegen: Pervenche Berès, Eurig Wyn

onthoudingen: Bruno Gollnisch

Verslag Fourtou — A5-0468/2003

amendementen 103 en 108 (gelijkluidend)

voor: Gilles Savary

onthoudingen: Hans-Peter Martin

amendementen 104S en 109S (gelijkluidend)

voor: Marco Cappato, Gilles Savary

onthoudingen: Hans-Peter Martin

amendement 111

voor: Gilles Savary

amendement 53

voor: Ursula Stenzel, Gilles Savary

amendement 54, eerste deel

voor: Ursula Stenzel, Gilles Savary

Verslag Oostlander — A5-0095/2004

amendement 1

tegen: Rijk van Dam

Verslag Bastos — A5-0092/2004

amendement 8

tegen: Anders Wijkman

onthoudingen: Roy Perry

amendement 2S

tegen: Ewa Hedkvist Petersen, Hans Karlsson, Yvonne Sandberg-Fries, Hans-Peter Martin, Giovanni Procacci

resolutie (geheel)

tegen: Giovanni Procacci

Verslag Junker — A5-0055/2004

amendementen 21, 20, 23S, 8, 10, 12, 14

voor: Giovanni Procacci

amendement 30

voor: Peder Wachtmeister

amendement 23S

tegen: Jean-Louis Bernié, Yves Butel, Alain Esclopé

amendement 14

tegen: Marie-Hélène Gillig

resolutie (geheel)

tegen: Giovanni Procacci

(De vergadering wordt om 13.15 uur onderbroken en om 15.05 uur hervat.)

VOORZITTER: Gerhard SCHMID

Ondervoorzitter

12.   Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering

Astrid Thors heeft laten weten dat zij weliswaar aanwezig was, maar dat haar naam niet op de presentielijst staat.

De notulen van de vorige vergadering worden goedgekeurd.

13.   Samenstelling Parlement

De bevoegde Spaanse autoriteiten hebben kennis gegeven van de benoeming van Maria del Carmen Ortiz Rivas tot lid van het Parlement, in de plaats van Joan Colom i Naval, met ingang van 8 maart 2004.

14.   Recht van gedetineerden in Guantanamo Bay op een eerlijk proces (debat)

Verslag over het recht van gedetineerden in Guantanamo Bay op een eerlijk proces [2003/2229(INI)] — Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid.

Rapporteur: Ole Andreasen

(A5-0107/2004)

Ole Andreasen leidt zijn verslag in.

Het woord wordt gevoerd door Christopher Patten (lid van de Commissie).

Het woord wordt gevoerd door Sarah Ludford (rapporteur voor advies van de Commissie LIBE), Cees Bremmer, namens de PPE-DE-Fractie, Jacques F. Poos, namens de PSE-Fractie, Marianne Eriksson, namens de GUE/NGL-Fractie, Patricia McKenna, namens de Verts/ALE-Fractie, Mogens N.J. Camre, namens de UENFractie, Charles Tannock, Michael Cashman, Matti Wuori, Proinsias De Rossa, Jean Lambert en Martine Roure.

Het debat wordt gesloten.

Stemming: punt 5.13 van de notulen van 10.3.2004

15.   Stabilisatie- en associatieproces * (debat)

Verslag over het voorstel voor een verordening van de Raad inzake de opzet van Europese partnerschappen in het kader van het stabilisatie- en associatieproces [COM(2003) 684 — C5-0574/2003 — 2003/0267(CNS)] — Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid.

Rapporteur: Joost Lagendijk

(A5-0112/2004)

Het woord wordt gevoerd door Günther Verheugen (lid van de Commissie).

Joost Lagendijk leidt zijn verslag in.

Het woord wordt gevoerd door Doris Pack, namens de PPE-DE-Fractie, Johannes (Hannes) Swoboda, namens de PSE-Fractie, Günther Verheugen en Johannes (Hannes) Swoboda over de woorden van de vorige spreker.

Het debat wordt gesloten.

Stemming: punt 5.3 van de notulen van 10.3.2004

16.   Communautair actieprogramma: Jeugdzaken ***II — Communautair actieprogramma: Onderwijs en opleidingen ***II — Communautair actieprogramma: Cultuur ***II (debat)

Aanbeveling voor de tweede lezing betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van het besluit van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van een communautair actieprogramma ter bevordering van organisaties die op Europees niveau actief zijn op het terrein van jeugdzaken [15327/1/2003 — C5-0021/2004 — 2003/0113(COD)] — Commissie cultuur, jeugd, onderwijs, media en sport.

Rapporteur: Christa Prets

(A5-0075/2004)

Aanbeveling voor de tweede lezing betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van het besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautair actieprogramma ter bevordering van op Europees niveau actieve organisaties en ter ondersteuning van gerichte activiteiten op het gebied van onderwijs en opleidingen [15334/1/2003 — C5-0022/2004 — 2003/0114(COD)] — Commissie cultuur, jeugd, onderwijs, media en sport.

Rapporteur: Doris Pack

(A5-0076/2004)

Aanbeveling voor de tweede lezing betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van het besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautair actieprogramma ter bevordering van organisaties die op Europees niveau op cultuurgebied actief zijn [15331/1/2003 — C5-0023/2004 — 2003/0115(COD)] — Commissie cultuur, jeugd, onderwijs, media en sport.

Rapporteur: Ulpu Iivari

(A5-0077/2004)

Christa Prets licht de aanbeveling voor de tweede lezing toe (A5-0075/2004).

Doris Pack licht de aanbeveling voor de tweede lezing toe (A5-0076/2004).

Ulpu Iivari licht de aanbeveling voor de tweede lezing toe (A5-0077/2004).

Het woord wordt gevoerd door Viviane Reding (lid van de Commissie).

VOORZITTER: José PACHECO PEREIRA

Ondervoorzitter

Het woord wordt gevoerd door Christopher J.P. Beazley, namens de PPE-DE-Fractie, Lissy Gröner, namens de PSE-Fractie, Kyösti Tapio Virrankoski, namens de ELDR-Fractie, Roy Perry, Eurig Wyn en Theresa Zabell.

Het debat wordt gesloten.

Stemming: punten 5.6, 5.7 en 5.8 van de notulen van 10.3.2004

(In afwachting van het volgende voor een vast tijdstip geplande agendapunt wordt de vergadering om 16.50 uur onderbroken en om 17.00 uur hervat.)

17.   Onderwijs en opleiding — Burgerschap in actie(mededeling van de Commissie)

Mededeling van de Commissie — De nieuwe generatie gemeenschapsprogramma's onderwijs en opleiding na 2006 (COM(2004) 156)

Mededeling van de Commissie — Burgerschap in actie: bevorderen van de Europese cultuur en diversiteit door programma's op het gebied van jeugd, cultuur, audiovisuele diensten, en betrokkenheid van de burger (COM(2004) 154)

Het woord wordt gevoerd door Viviane Reding (lid van de Commissie).

De volgende leden stellen vragen welke door Viviane Reding worden beantwoord: Doris Pack, Christa Prets, Michel Rocard en Lissy Gröner.

Het punt wordt gesloten.

VOORZITTER: Alonso José PUERTA

Ondervoorzitter

18.   Vragenuur (vragen aan de Commissie)

Het Parlement behandelt een reeks vragen aan de Commissie (B5-0066/2004).

Eerste deel

Vraag 27 van Neil MacCormick: Mogelijk misbruik van een machtspositie.

Franz Fischler (lid van de Commissie) beantwoordt de vraag alsmede de aanvullende vragen van Neil MacCormick en John Purvis.

Vraag 28 komt te vervallen, aangezien de steller ervan afwezig is.

Vraag 29 van Bill Newton Dunn: Gelijk speelveld voor verdachten die binnen de Unie worden aangeklaagd.

António Vitorino (lid van de Commissie) beantwoordt de vraag alsmede de aanvullende vragen van Bill Newton Dunn en Neil MacCormick.

Vraag 30 komt te vervallen, aangezien de steller ervan afwezig is.

Tweede deel

Vraag 31 van Camilo Nogueira Román: De visserijsector van Galicië en het Europees Bureau voor visserijbeheer.

Franz Fischler beantwoordt de vraag alsmede de aanvullende vragen van Camilo Nogueira Román en Daniel Varela Suanzes-Carpegna.

Vraag 32 van Paulo Casaca: Noodmaatregelen om de verkwanseling van de visbestanden in de wateren van de Azoren een halt toe te roepen.

Franz Fischler beantwoordt de vraag alsmede een aanvullende vraag van Paulo Casaca.

Vraag 33 van María Izquierdo Rojo: Erkenning van de Spaanse productierealiteit bij de komende olijfolie-GMO.

Franz Fischler beantwoordt de vraag alsmede de aanvullende vragen van María Izquierdo Rojo en Ioannis Patakis.

Vraag 34 komt te vervallen, aangezien de steller ervan afwezig is.

Vraag 35 van Carlos Lage: Gebruik van bepaalde traditionele wijnbenamingen door derde landen.

Franz Fischler beantwoordt de vraag alsmede een aanvullende vraag van Carlos Lage.

Vraag 36 van Richard Howitt: Tussentijdse herziening van de suikerordening.

Franz Fischler beantwoordt de vraag alsmede de aanvullende vragen van Richard Howitt en Agnes Schierhuber.

Vragen 37 en 38 zullen schriftelijk worden beantwoord.

Vraag 39 van Marie Anne Isler Béguin: Gezondheidsproblemen en financiële lasten als gevolg van de vervuiling in de uitgebreide EU.

Margot Wallström (lid van de Commissie) beantwoordt de vraag alsmede de aanvullende vragen van Marie Anne Isler Béguin en Piia-Noora Kauppi.

Vraag 40 van María Luisa Bergaz Conesa: Elektriciteitsleiding in Redes, natuurpark en reserve van de biosfeer (Asturië, Spanje).

Margot Wallström beantwoordt de vraag alsmede een aanvullende vraag van María Luisa Bergaz Conesa.

Vraag 41 komt te vervallen, aangezien de steller ervan afwezig is.

Vraag 42 van Patricia McKenna: Aanmaningsbrieven met betrekking tot milieukwesties.

Margot Wallström beantwoordt de vraag alsmede de aanvullende vragen van Patricia McKenna en Caroline Lucas.

Vraag 43 van James (Jim) Fitzsimons: VN-Conferentie over klimaatverandering.

Margot Wallström beantwoordt de vraag.

Het woord wordt gevoerd door James (Jim) Fitzsimons

Vraag 44 van Robert J.E. Evans: Jachttrofeeën.

Margot Wallström beantwoordt de vraag alsmede de aanvullende vragen van Robert J.E. Evans, Patricia McKenna en Marie Anne Isler Béguin.

De vragen die wegens tijdgebrek niet beantwoord zijn, zullen schriftelijk worden beantwoord.

Het vragenuur aan de Commissie wordt gesloten.

(De vergadering wordt om 19.00 uur onderbroken en om 21.00 uur hervat.)

VOORZITTER: Ingo FRIEDRICH

Ondervoorzitter

19.   Luchtkwaliteit ***I (debat)

Verslag over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende arseen, cadmium, kwik, nikkel en polycyclische aromatische koolwaterstoffen in de lucht [COM(2003) 423 — C5-0331/2003 — 2003/0164(COD)] — Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid.

Rapporteur: Hans Kronberger

(A5-0047/2004)

Het woord wordt gevoerd door Margot Wallström (lid van de Commissie).

Hans Kronberger leidt zijn verslag in.

Het woord wordt gevoerd door Caroline F. Jackson, namens de PPE-DE-Fractie, Bernd Lange, namens de PSE-Fractie, Hiltrud Breyer, namens de Verts/ALE-Fractie, Johannes (Hans) Blokland, namens de EDD-Fractie, Eija-Riitta Anneli Korhola, David Robert Bowe, Alexander de Roo, Riitta Myller en Margot Wallström.

Het debat wordt gesloten.

Stemming: punt 10.19 van de notulen van 20 april 2004

20.   Steunregelingen voor landbouwers * — GOM olijfolie en tafelolijven * (debat)

Verslag over het voorstel voor een verordening van de Raad houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1782/2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers [COM(2003) 698 — C5-0597/2003 — 2003/0278(CNS)] — Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling.

Rapporteur: Joseph Daul

(A5-0123/2004)

Co-rapporteurs: Sergio Berlato, Vincenzo Lavarra, Xaver Mayer en María Rodríguez Ramos

Verslag over het voorstel voor een verordening van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening der markten voor olijfolie en tafelolijven en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 827/68 [COM(2003) 698 — C5-0598/2003 — 2003/0279(CNS)] — Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling.

Rapporteur: Vincenzo Lavarra

(A5-0106/2004)

Het woord wordt gevoerd door Franz Fischler (lid van de Commissie).

Joseph Daul (rapporteur), Sergio Berlato (co-rapporteur) en Alejandro Cercas (ter vervanging van co-rapporteur María Rodríguez Ramos) leiden het verslag in (A5-0123/2004).

Vincenzo Lavarra leidt zijn verslag in (A5-0106/2004).

Het woord wordt gevoerd door Xaver Mayer (co-rapporteur A5-0123/2004), Francesco Fiori, namens de PPE-DE-Fractie, Giovanni Procacci, namens de ELDR-Fractie, Margrietus J. van den Berg, namens de PSE-Fractie, Salvador Jové Peres, namens de GUE/NGL-Fractie, Friedrich-Wilhelm Graefe zu Baringdorf, namens de Verts/ALE-Fractie, Luís Queiró, namens de UEN-Fractie, Rijk van Dam, namens de EDD-Fractie, Dominique F.C. Souchet, niet-ingeschrevene, Encarnación Redondo Jiménez, María Izquierdo Rojo, Joan Vallvé, Ilda Figueiredo, Juan Manuel Ferrández Lezaun, Roberta Angelilli, María del Pilar Ayuso González, Gordon J. Adam, Luciana Sbarbati, Ioannis Patakis, Giacomo Santini, Eryl Margaret McNally, Kyösti Tapio Virrankoski en Franz Fischler.

Het debat wordt gesloten.

Stemming: punten 5.9 en 5.10 van 10.3.2004

21.   Agenda van de volgende vergadering

De agenda voor de vergadering van morgen is vastgesteld (PE 342.370/OJME).

22.   Sluiting van de vergadering

De vergadering wordt om 23.15 uur gesloten.

Julian Priestley

secretaris-generaal

Gérard Onesta

ondervoorzitter


PRESENTIELIJST

Ondertekend door:

Aaltonen, Abitbol, Adam, Nuala Ahern, Ainardi, Almeida Garrett, Alyssandrakis, Andersen, Andersson, Andreasen, André-Léonard, Andrews, Angelilli, Aparicio Sánchez, Arvidsson, Atkins, Attwooll, Auroi, Avilés Perea, Ayuso González, Bakopoulos, Balfe, Baltas, Barón Crespo, Bartolozzi, Bastos, Bayona de Perogordo, Beazley, Bébéar, Belder, Berend, Berenguer Fuster, Berès, van den Berg, Bergaz Conesa, Berger, Berlato, Bernié, Berthu, Bertinotti, Beysen, Bigliardo, Blak, Blokland, Bodrato, Böge, Bösch, von Boetticher, Bonde, Bonino, Boogerd-Quaak, Booth, Borghezio, van den Bos, Boselli, Boudjenah, Boumediene-Thiery, Bouwman, Bowe, Bowis, Bradbourn, Bremmer, Breyer, Brie, Buitenweg, Bullmann, van den Burg, Bushill-Matthews, Busk, Butel, Callanan, Calò, Camisón Asensio, Campos, Camre, Cappato, Cardoso, Carnero González, Carraro, Carrilho, Casaca, Cashman, Caudron, Caullery, Cederschiöld, Celli, Cercas, Ceyhun, Chichester, Claeys, Clegg, Cocilovo, Coelho, Cohn-Bendit, Collins, Corbett, Corbey, Cornillet, Corrie, Paolo Costa, Cox, Crowley, Cushnahan, van Dam, Daul, Davies, De Clercq, Decourrière, Dehousse, De Keyser, Dell'Alba, Della Vedova, De Mita, Deprez, De Rossa, De Sarnez, Descamps, Deva, De Veyrac, Dhaene, Díez González, Di Lello Finuoli, Dillen, Dimitrakopoulos, Di Pietro, Doorn, Dover, Doyle, Duff, Duhamel, Duin, Dupuis, Duthu, Dybkjær, Ebner, Echerer, El Khadraoui, Elles, Eriksson, Esclopé, Ettl, Jillian Evans, Jonathan Evans, Robert J.E. Evans, Färm, Farage, Fatuzzo, Fava, Ferber, Fernández Martín, Ferrández Lezaun, Ferri, Fiebiger, Figueiredo, Fiori, Fitzsimons, Flemming, Flesch, Ford, Formentini, Foster, Fourtou, Frahm, Fraisse, Frassoni, Friedrich, Fruteau, Gahler, Galeote Quecedo, Garaud, García-Orcoyen Tormo, Gargani, Garot, Garriga Polledo, de Gaulle, Gawronski, Gebhardt, Gill, Gillig, Gil-Robles Gil-Delgado, Glante, Glase, Gobbo, Goebbels, Goepel, Görlach, Gollnisch, Gomolka, Goodwill, Gorostiaga Atxalandabaso, Gouveia, Graefe zu Baringdorf, Graça Moura, Gröner, Grönfeldt Bergman, Grosch, Grossetête, Gutiérrez-Cortines, Guy-Quint, Hänsch, Hager, Hannan, Hansenne, Harbour, Haug, Hazan, Heaton-Harris, Hedkvist Petersen, Helmer, Hermange, Herzog, Hieronymi, Honeyball, Hortefeux, Howitt, Hudghton, Hughes, Huhne, van Hulten, Hume, Hyland, Iivari, Ilgenfritz, Imbeni, Inglewood, Isler Béguin, Izquierdo Collado, Izquierdo Rojo, Jackson, Jarzembowski, Jeggle, Jöns, Jonckheer, Jové Peres, Junker, Karamanou, Karas, Karlsson, Kastler, Katiforis, Kaufmann, Kauppi, Keppelhoff-Wiechert, Khanbhai, Kindermann, Glenys Kinnock, Kirkhope, Klamt, Klaß, Knolle, Koch, Konrad, Korhola, Koukiadis, Koulourianos, Krarup, Kratsa-Tsagaropoulou, Krehl, Kreissl-Dörfler, Kronberger, Kuckelkorn, Kuhne, Lage, Lagendijk, Lalumière, Lamassoure, Lambert, Lange, Langen, Langenhagen, Lannoye, de La Perriere, Laschet, Lavarra, Lechner, Lehne, Leinen, Liese, Linkohr, Lisi, Lombardo, Lucas, Ludford, Lulling, Lund, Lynne, Maat, Maaten, McAvan, McCarthy, McCartin, MacCormick, McKenna, McMillan-Scott, McNally, Maes, Malliori, Malmström, Manders, Manisco, Erika Mann, Thomas Mann, Mantovani, Marchiani, Marinho, Marini, Markov, Marques, Martens, David W. Martin, Hans-Peter Martin, Hugues Martin, Martinez, Martínez Martínez, Mastorakis, Mathieu, Matikainen-Kallström, Mauro, Hans-Peter Mayer, Xaver Mayer, Mayol i Raynal, Medina Ortega, Meijer, Mendiluce Pereiro, Menéndez del Valle, Mennea, Menrad, Messner, Miguélez Ramos, Miller, Miranda de Lage, Modrow, Mombaur, Monsonís Domingo, Moraes, Morgan, Morgantini, Morillon, Müller, Mulder, Murphy, Muscardini, Musotto, Mussa, Myller, Naïr, Napoletano, Napolitano, Naranjo Escobar, Nassauer, Newton Dunn, Nicholson, Nicholson of Winterbourne, Niebler, Nisticò, Nobilia, Nogueira Román, Nordmann, Obiols i Germà, Ojeda Sanz, Olsson, Ó Neachtain, Onesta, Oomen-Ruijten, Oostlander, Oreja Arburúa, Ortiz Rivas, Ortuondo Larrea, O'Toole, Paasilinna, Pacheco Pereira, Paciotti, Pack, Paisley, Pannella, Parish, Pasqua, Pastorelli, Patakis, Paulsen, Pérez Álvarez, Pérez Royo, Perry, Pesälä, Piecyk, Pirker, Piscarreta, Plooij-van Gorsel, Podestà, Poettering, Pohjamo, Poignant, Poli Bortone, Pomés Ruiz, Poos, Posselt, Prets, Procacci, Pronk, Provan, Puerta, Purvis, Queiró, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Randzio-Plath, Rapkay, Raschhofer, Raymond, Read, Redondo Jiménez, Ribeiro, Ribeiro e Castro, Riis-Jørgensen, Rocard, Rod, de Roo, Roth-Behrendt, Rothe, Roure, Rousseaux, Rovsing, Rübig, Rühle, Ruffolo, Rutelli, Sacconi, Sacrédeus, Saint-Josse, Sakellariou, Salafranca Sánchez-Neyra, Sandberg-Fries, Sandbæk, Sanders-ten Holte, Santer, Santini, dos Santos, Sauquillo Pérez del Arco, Savary, Sbarbati, Scallon, Scapagnini, Scarbonchi, Schaffner, Scheele, Schierhuber, Schleicher, Gerhard Schmid, Herman Schmid, Olle Schmidt, Schmitt, Schnellhardt, Schörling, Ilka Schröder, Jürgen Schröder, Schroedter, Schulz, Schwaiger, Segni, Seppänen, Sichrovsky, Simpson, Sjöstedt, Skinner, Smet, Soares, Sörensen, Sommer, Sornosa Martínez, Souchet, Souladakis, Sousa Pinto, Speroni, Staes, Stauner, Stenmarck, Stenzel, Sterckx, Stevenson, Stihler, Stirbois, Stockmann, Stockton, Sturdy, Sudre, Sumberg, Suominen, Swiebel, Swoboda, Sørensen, Tajani, Tannock, Terrón i Cusí, Theato, Theorin, Thomas-Mauro, Thorning-Schmidt, Thors, Thyssen, Titford, Titley, Torres Marques, Trakatellis, Trentin, Tsatsos, Turchi, Turco, Turmes, Twinn, Uca, Väyrynen, Vairinhos, Valenciano Martínez-Orozco, Vallvé, Van Hecke, Van Lancker, Van Orden, Varaut, Varela Suanzes-Carpegna, Vatanen, Vattimo, Veltroni, van Velzen, Vermeer, de Veyrinas, Vidal-Quadras Roca, Villiers, Vinci, Virrankoski, Vlasto, Voggenhuber, Volcic, Wachtmeister, Wallis, Walter, Watson, Watts, Weiler, Wenzel-Perillo, Whitehead, Wieland, Wiersma, Wijkman, von Wogau, Wuermeling, Wuori, Wurtz, Wynn, Zabell, Zacharakis, Zappalà, Zimeray, Zimmerling, Zissener, Zorba, Zrihen

Waarnemers

Bagó, Balsai, Bastys, Beneš, Biela, Bielan, Kazys Jaunutis Bobelis, Mihael Brejc, Chronowski, Zbigniew Chrzanowski, Cybulski, Demetriou, Filipek, Gadzinowski, Galażewski, Germič, Giertych, Genowefa Grabowska, Gruber, Grzebisz-Nowicka, Grzyb, Gurmai, Holáň, Horvat, Ilves, Jerzy Jaskiernia, Kelemen, Klopotek, Klukowski, Konečná, Kósáné Kovács, Kowalska, Kriščiūnas, Daniel Kroupa, Kubica, Kuzmickas, Kvietkauskas, Laar, Lachnit, Lepper, Janusz Lewandowski, Liberadzki, Libicki, Lisak, Litwiniec, Lydeka, Lyżwiński, Macierewicz, Maldeikis, Manninger, Maštálka, Matsakis, Őry, Ouzký, Palečková, Pasternak, Pęczak, Alojz Peterle, Pieniążek, Plokšto, Podgórski, Podobnik, Pospíšil, Protasiewicz, Rouček, Rutkowski, Sefzig, Siekierski, Smorawiński, Surján, Szájer, Szczyglo, Tabajdi, Tomaka, Tomczak, Vaculík, Vadai, Valys, Vastagh, Vella, Vėsaitė, Winiarczyk-Kossakowska, Wiśniowska, Wittbrodt, Żenkiewicz, Žiak


BIJLAGE 1

STEMMINGSUITSLAGEN

Afkortingen en tekens

+

aangenomen

verworpen

vervallen

Ing.

ingetrokken

HS (..., ..., ...)

hoofdelijke stemming (aantal stemmen vóór, aantal stemmen tegen, onthoudingen)

ES (..., ..., ...)

elektronische stemming (aantal stemmen vóór, aantal stemmen tegen, onthoudingen)

so

stemming in onderdelen

as

aparte stemming

am

amendement

CA

compromisamendement

DD

desbetreffend deel

S

amendement t/m schrapping

=

gelijkluidende amendementen

§

paragraaf / lid

artikel

artikel

overw

overweging

OR

ontwerpresolutie

GOR

gezamenlijke ontwerpresolutie

Geh. S

geheime stemming

1.   Afvalstoffen ***I

Verslag: GARGANI (A5-0117/2004)

Betreft

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

één enkele stemming

 

+

 

2.   Extractiemiddelen bij de productie van levensmiddelen ***I

Verslag: GARGANI (A5-0085/2004)

Betreft

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

één enkele stemming

 

+

 

3.   Vervoer over zee ***I

Verslag: GARGANI (A5-0086/2004)

Betreft

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

één enkele stemming

 

+

 

4.   Aanbestedingen in het kader van de pretoetredingsprogramma's *

Verslag: BERENGUER FUSTER (A5-0089/2004)

Betreft

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

één enkele stemming

 

+

 

5.   Bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap ***I

Verslag: BÖSCH (A5-0087/2004)

Betreft

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

één enkele stemming

 

+

 

Diversen:

Amendement 5 van de bevoegde commissie strekt t/m toevoeging van een nieuwe overweging 7 bis.

6.   Gewijzigde begroting 1/2004

Verslag: MULDER (A5-0059/2004)

Betreft

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

één enkele stemming

 

+

 

7.   Gewijzigde begroting 2/2004

Verslag: GILL (A5-0073/2004)

Betreft

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

één enkele stemming

 

+

 

8.   Wijziging referentiebedrag voor het zesde kaderprogramma Euratom in verband met de uitbreiding *

Verslag: BÖGE, COLOM I NAVAL (A5-0069/2004)

Betreft

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

één enkele stemming

 

+

 

9.   Aanpassing referentiebedragen in verband met de uitbreiding (wijziging verordeningen) ***I

Verslag: BÖGE, COLOM I NAVAL (A5-0066/2004)

Betreft

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

één enkele stemming

 

+

 

10.   Aanpassing referentiebedragen in verband met de uitbreiding (wijziging beschikkingen) ***I

Verslag: BÖGE, COLOM I NAVAL (A5-0067/2004)

Betreft

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

één enkele stemming

 

+

 

11.   Aanpassing referentiebedragen in verband met de uitbreiding (wijziging besluiten) ***I

Verslag: BÖGE, COLOM I NAVAL (A5-0065/2004)

Betreft

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

één enkele stemming

 

+

 

12.   Illegale drugshandel op volle zee *

Verslag: MATIKAINEN-KALLSTRÖM (A5-0100/2004)

Betreft

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

één enkele stemming

 

+

 

13.   Verblijfstitel voor slachtoffers van mensenhandel en illegale immigratie *

Verslag: SØRENSEN (A5-0099/2004)

Betreft

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

één enkele stemming

HS

+

449,45,7

Verzoeken om hoofdelijke stemming:

PPE-DE: één enkele stemming

14.   Europol-personeel: statuut, salarissen en vergoedingen *

Verslag: TURCO (A5-0108/2004)

Betreft

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

Stemming: initiatief

HS

54,411,43

Stemming: wetgevingsresolutie

 

+

 

Verzoeken om hoofdelijke stemming:

Verts/ALE: initiatief

15.   Toepassing van het Gemeenschapsrecht

Verslag: MacCORMICK (A5-0109/2004)

Betreft

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

één enkele stemming

 

+

 

16.   Aanslagen met biologische en chemische wapens

Verslag: SCHMID (A5-0097/2004)

Betreft

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

één enkele stemming

 

+

 

17.   Gegevensbescherming

Verslag: CAPPATO (A5-0104/2004)

Betreft

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

één enkele stemming

HS

+

439,39,28

Verzoeken om hoofdelijke stemming:

Verts/ALE één enkele stemming

18.   Rechten van gedetineerden in de Europese Unie

Verslag: TURCO (A5-0094/2004)

Betreft

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

één enkele stemming

HS

+

439,49,20

Verzoeken om hoofdelijke stemming:

PSE, Verts/ALE één enkele stemming

19.   DAPHNE II (2004-2008) ***II

Aanbeveling voor de tweede lezing: GRÖNER (A5-0083/2004)

Betreft

Am. nr.

van

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

amendementen van de bevoegde commissie — stemming en bloc

1-4

commissie

 

+

 

amendementen van de bevoegde commissie — afzonderlijke stemming

5

commissie

HS

+

452,7,47

Verzoeken om hoofdelijke stemming

PSE am 5

20.   Statuut en financiering van politieke partijen op Europees niveau (wijziging Reglement)

Verslag: DIMITRAKOPOULOS (A5-0071/2004)

Betreft

Am. nr.

van

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

amendementen van de bevoegde commissie — stemming en bloc

2-3

commissie

 

+

 

amendementen van de bevoegde commissie — afzonderlijke stemming

5

commissie

so

 

 

1

+

 

2

+

 

art 22

8

UEN

 

 

1

commissie

 

+

 

na art 184

6

EDD + Dell'Alba

 

Ing.

 

7

EDD + Dell'Alba

 

Ing.

 

4

commissie

 

+

 

Stemming: ontwerpbesluit (als geheel)

 

+

 

Verzoeken om stemming in onderdelen

Verts/ALE

am 5

1ste deel: tekst zonder paragraaf 5

2de deel: paragraaf 2 bis

21.   Herstructurering van het Reglement van het Europees Parlement

Verslag: CORBETT (A5-0068/2004)

Betreft

Am. nr.

van

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

amendementen van de bevoegde commissie — stemming en bloc

1-3

5-8

commissie

 

+

 

amendementen van de bevoegde commissie — afzonderlijke stemming

4

commissie

HS

+

390,78,38

Stemming: ontwerpbesluit (als geheel)

 

+

 

Verzoeken om hoofdelijke stemming

Verts/ALE am 4

22.   Officiële controles van diervoeders en levensmiddelen ***I

Verslag: PAULSEN (A5-0449/2003)

Betreft

Am. nr.

van

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

tekst in zijn geheel

Blok 1

139 amendementen van 4 fracties

ES

+

301,190,10

173

4 fracties

as

+

 

206

4 fracties

so

 

 

1

+

 

2

 

Blok 2

54 amendementen van de commissie

 

 

2

commissie

as

 

12

commissie

as

 

13

commissie

as

 

14

commissie

as

 

15

commissie

as

 

16

commissie

as

 

17

commissie

as

 

20

commissie

as

 

21

commissie

 

 

28

commissie

as

 

31

commissie

as

 

33

commissie

as

 

35

commissie

as

 

37

commissie

as

 

45

commissie

as

 

53

commissie

as

 

66

commissie

as

 

67

commissie

as

 

68

commissie

 

 

70

commissie

as

 

71

commissie

as

 

79

commissie

as

 

5

commissie

 

+

 

60

commissie

as

+

 

art 5

147

ELDR + GUE/NGL + PSE + Verts/ALE

 

+

 

82

PPE-DE

HS

204,299,9

art 26, na de alinea

83

PPE-DE

 

 

84

PPE-DE

 

 

85

PPE-DE

 

 

art 28

175

ELDR + GUE/NGL + PSE + Verts/ALE

 

+

 

51

commissie

 

 

86

PPE-DE

 

 

bijlage 4

224

ELDR + GUE/NGL + PSE + Verts/ALE

 

+

 

87

PPE-DE

 

 

overw 32

81

PPE-DE

 

 

96

ELDR + GUE/NGL + PSE + Verts/ALE

 

+

 

Stemming: gewijzigd voorstel

ES

+

289,202,15

Stemming: wetgevingsresolutie

HS

+

287,194,23


Blok 1 =

139 amendementen van 4 fracties (amendementen 88 t/m 95, 97 t/m 146, 148 t/m 174, 176 t/m 223, 225 t/m 227, 228/80 [gelijkluidend] en 229)

Blok 2 =

76 amendementen van de Commissie ENVI (amendementen 1 t/m 4, 6 t/m 50, 52 t/m 59 en 61 t/m 79)

Blok 3 =

2 amendementen van de commissie ENVI (amendementen 5 en 60)

Verzoeken om hoofdelijke stemming

PPE-DE am 82

ELDR eindstemming

Verzoeken om aparte stemming

PPE-DE

am 173 (blok 1)

 

am 2, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 20, 28, 31, 33, 35, 37, 45, 53, 66, 67, 70, 71, 79 (blok nr. 2)

 

am 60 (blok 3)

Verzoeken om stemming in onderdelen

ELDR

am 206 (blok nr. 1)

1ste deel: volledige tekst behalve „en kunnen ... strafrecht omvatten”

2de deel: deze woorden

23.   Intellectuele-eigendomsrechten ***I

Verslag: FOURTOU (A5-0468/2003)

Betreft

Am. nr.

van

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

tekst in zijn geheel

blok 1

4 fracties

 

+

 

blok 2

commissie

 

 

art 2

77

PPE + PSE + ELDR + UEN

ES

+

307,185,7

101=

106=

CAPPATO ea

GUE/NGL

 

 

55

Verts/ALE

 

 

13

commissie

 

 

art 5

80

PPE + PSE + ELDR + UEN

 

+

 

19

commissie

 

 

102=

107=

CAPPATO ea

GUE/NGL

 

 

art 7

103=

108=

CAPPATO ea

GUE/NGL

HS

156,346,8

82

PPE + PSE + ELDR + UEN

ES

+

375,121,3

24-26

commissie

 

 

art 8

104 S =

109 S =

CAPPATO ea

GUE/NGL

HS

137,352,22

83

PPE + PSE + ELDR + UEN

 

+

 

27

commissie

 

 

113

EDD

HS

 

art 9

84

PPE + PSE + ELDR + UEN

 

+

 

29

commissie

 

 

105 =

110 =

CAPPATO ea

GUE/NGL

 

 

art 10, na § 5

111

EDD

HS

165,343,10

overw 13

53

Verts/ALE

HS

193,310,12

58

PPE + PSE + ELDR + UEN

 

+

 

5

commissie

 

 

na overw 13

54

Verts/ALE

so/HS

 

 

1

198,305,11

2

 

59

PPE + PSE + ELDR + UEN

 

+

 

na overw 22

112

EDD

 

 

Stemming: gewijzigd voorstel

HS

+

339,144,38

Stemming: wetgevingsresolutie

HS

+

330,151,39


Blok 1

= 38 amendementen van 4 fracties (amendementen 56, 57, 60 t/m 76, 78, 79, 81, 85 t/m 100)

Blok 2

= 44 amendementen van JURI (amendementen 1 t/m 4, 6 t/m 12, 14 t/m 18, 20 t/m 23, 28, 30 t/m 52)

Verzoeken om hoofdelijke stemming

PPE-DE am 103, 104, 111, 53, 54

Verts/ALE am 53, gewijzigd voorstel en eindstemming

Verzoeken om stemming in onderdelen

Verts/ALE

am 54

1ste deel: volledige tekst behalve „Op commerciële schaal verrichte ... gewin wordt beoogd.”

2de deel: deze woorden

24.   Elektromagnetische compatibiliteit ***I

Verslag: BERENGUER FUSTER (A5-0113/004)

Betreft

Am. nr.

van

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

amendementen van de bevoegde commissie — stemming en bloc

1-15

17-26

30

32-36

38

commissie

 

+

 

art 7

39

PSE

 

+

 

Stemming: gewijzigd voorstel

 

+

 

Stemming: wetgevingsresolutie

 

+

 

De amendementen 16, 27, 28, 29, 31 en 37 zijn geannuleerd.

25.   Emissie van verontreinigende gassen door voertuigmotoren ***I

Verslag: LANGE (A5-0057/2004)

Betreft

Am. nr.

van

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

amendementen van de bevoegde commissie — stemming en bloc

1

3

6-7

9

11

commissie

 

+

 

art 2, na § 9

13

PSE + PPE-DE + ELDR + Verts/ALE

 

+

 

4

commissie

 

 

art 5, § 1, alinea's a) et b)

14

PSE + PPE-DE + ELDR + Verts/ALE

 

+

 

5

commissie

 

 

na art 4

15

PSE + PPE-DE + ELDR + Verts/ALE

 

+

 

8

commissie

 

 

art 7, na § 1

16

PSE + PPE-DE + ELDR + Verts/ALE

 

+

 

10

commissie

 

 

art 8

17

PSE + PPE-DE + ELDR + Verts/ALE

 

+

 

na overw 15

12

PSE + PPE-DE + ELDR + Verts/ALE

 

+

 

2

commissie

 

 

Stemming: gewijzigd voorstel

 

+

 

Stemming: wetgevingsresolutie

 

+

 

26.   Strafbare feiten en straffen op het gebied van illegale drugshandel *

Verslag: OOSTLANDER (A5-0095/2004)

Betreft

Am. nr.

van

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

na § 1

1

Verts/ALE

HS

+

261,242,7

Stemming: gewijzigd voorstel

 

+

 

Stemming: wetgevingsresolutie

 

+

 

Verzoeken om hoofdelijke stemming

Verts/ALE am 1

27.   Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen *

Verslag: VON BOETTICHER (A5-0093/2004)

Betreft

Am. nr.

van

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

amendementen van de bevoegde commissie — stemming en bloc

1-52

commissie

 

+

 

Stemming: gewijzigd voorstel

 

+

 

Stemming: wetgevingsresolutie

 

+

 

28.   Combineren van beroep, gezin en privé-leven

Verslag: BASTOS (A5-0092/2004)

Betreft

Am. nr.

van

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

§ 3

8

PSE

HS

+

241,222,48

§ 7

 

oorspronkelijke tekst

HS

+

470,20,14

§ 8

9

ELDR

 

 

§ 13

10S

ELDR

 

 

§ 15

11

ELDR

 

 

§ 16

12

ELDR

 

 

§ 17

13

ELDR

 

 

§ 18

14

ELDR

 

 

§ 20

15S

ELDR

 

 

§ 21

4

GUE/NGL

 

 

16

ELDR

 

 

§ 26

17

ELDR

 

 

na § 29

5

GUE/NGL

HS

169,321,21

§ 30

6

GUE/NGL

 

 

§ 31

18

ELDR

 

 

na visum 9

7

PPE-DE + PSE

 

+

 

na visum 11

1

UEN

ES

+

305,199,7

overw G

2S

UEN

HS

+

353,143,13

overw K

3

UEN

 

+

 

Stemming: resolutie (geheel)

HS

+

424,51,37

Verzoeken om hoofdelijke stemming

PPE-DE am 8, 5, 2, eindstemming

PSE § 7, eindstemming

29.   Situatie van vrouwen uit minderheidsgroeperingen in de Europese Unie

Verslag: MARTÍNEZ OROZCO (A5-0102/2004)

Betreft

Am. nr.

van

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

§ 13

 

oorspronkelijke tekst

as

+

 

§ 14, streepje 1

1

PPE-DE

 

 

§ 14, streepje 2

 

oorspronkelijke tekst

as

+

 

§ 14, streepje 4

 

oorspronkelijke tekst

as

+

 

§ 14, streepje 5

 

oorspronkelijke tekst

as

+

 

§ 14, streepje 8

2

PPE-DE

 

 

§ 16

3

PPE-DE

 

 

5

PSE

 

+

 

§ 20

4

PPE-DE

 

 

Stemming: resolutie (geheel)

HS

+

311,38,156

Verzoeken om hoofdelijke stemming

PSE eindstemming

Verzoeken om aparte stemming

PPE-DE §§ 13, 14 (streepje 2), 14 (streepje 4), 14 (streepje 5)

30.   Bevolking en ontwikkeling

Verslag: JUNKER (A5-0055/2004)

Betreft

Am. nr.

van

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

§ 4

31

UEN

 

 

na § 4

28

UEN

 

 

§ 6

15

PPE-DE

 

 

§ 7

16

PPE-DE

 

 

§ 8

17

PPE-DE

 

 

na § 9

5

PSE

 

+

 

§ 10

 

oorspronkelijke tekst

as

+

 

na § 10

26

GUE/NGL

 

+

 

§ 11

18

PPE-DE

 

 

§ 13

19

PPE-DE

 

+

 

§ 17

 

oorspronkelijke tekst

as

+

 

§ 20

21

PPE-DE

HS

186,305,16

30

UEN

HS

215,285,3

20

PPE-DE

HS

207,281,18

na § 21

4

PSE

 

+

 

§ 23

 

oorspronkelijke tekst

as

+

 

§ 24

24

Verts/ALE + ea

 

+

 

§ 25

25

Verts/ALE + ea

 

+

 

na § 25

22

PPE-DE

 

+

 

§ 26

23S

PPE-DE

HS

228,277,3

visum 12

6

PPE-DE

 

 

na visum 15

27

UEN

 

 

na visum 29

1

PSE

 

+

 

na overw C

29

UEN

 

 

overw D

 

oorspronkelijke tekst

as

+

 

overw E

7

PPE-DE

 

 

overw K

8

PPE-DE

HS

210,283,11

overw L

9

PPE-DE

 

 

overw Q

10

PPE-DE

HS

217,277,11

na overw R

11

PPE-DE

 

+

 

na overw Y

12

PPE-DE

HS

210,284,12

overw Z

13

PPE-DE

ES

+

256,173,72

overw AB

14

PPE-DE

HS

210,286,8

overw AC

2

PSE

 

+

 

na overw AC

3

PSE

 

+

 

Stemming: resolutie (geheel)

HS

+

287,196,13

Verzoeken om hoofdelijke stemming

PPE-DE am 20, 21 en eindstemming

PSE am 30, 20, 21, 23S, 8, 10, 12, 14, eindstemming

Verzoeken om aparte stemming

PPE-DE § 10

UEN overw D, §§ 10, 17, 23

31.   Vereenvoudiging en verbetering van de communautaire regelgeving

3de Verslag: MEDINA ORTEGA (A5-0118/2004)

Betreft

Am. nr.

van

HS, enz.

Stemming

HS/ES — opmerkingen

Stemming: resolutie (geheel)

 

+

 


BIJLAGE II

UITSLAG VAN DE HOOFDELIJKE STEMMINGEN

Verslag Sörensen A5-0099/2004

Resolutie

Voor: 449

EDD: Andersen, Belder, Blokland, Bonde, van Dam, Kuntz, Sandbæk

ELDR: Andreasen, André-Léonard, Boogerd-Quaak, van den Bos, Busk, Calò, Clegg, Davies, De Clercq, Duff, Flesch, Huhne, Ludford, Lynne, Maaten, Malmström, Manders, Monsonís Domingo, Mulder, Newton Dunn, Nicholson of Winterbourne, Nordmann, Paulsen, Pesälä, Plooij-van Gorsel, Pohjamo, Riis-Jørgensen, Rutelli, Sanders-ten Holte, Schmidt, Sterckx, Sørensen, Thors, Väyrynen, Vallvé, Van Hecke, Vermeer, Virrankoski, Wallis, Watson

GUE/NGL: Ainardi, Bakopoulos, Bergaz Conesa, Bertinotti, Blak, Boudjenah, Brie, Caudron, Di Lello Finuoli, Eriksson, Fiebiger, Fraisse, Herzog, Jové Peres, Kaufmann, Koulourianos, Krarup, Manisco, Markov, Meijer, Modrow, Naïr, Patakis, Puerta, Scarbonchi, Schmid Herman, Seppänen, Sjöstedt, Uca, Vinci, Wurtz

NI: Berthu, Bonino, Cappato, Dell'Alba, Della Vedova, Dupuis, Gorostiaga Atxalandabaso, Hager, Ilgenfritz, Kronberger, de La Perriere, Martin Hans-Peter, Pannella, Raschhofer, Souchet, Turco

PPE-DE: Almeida Garrett, Arvidsson, Bartolozzi, Bastos, Berend, Bodrato, Böge, von Boetticher, Bourlanges, Bowis, Bremmer, Brok, Callanan, Camisón Asensio, Cardoso, Cederschiöld, Cocilovo, Coelho, Cornillet, Cushnahan, Daul, Decourrière, De Mita, Deprez, De Sarnez, Descamps, De Veyrac, Dimitrakopoulos, Doorn, Ebner, Fatuzzo, Ferber, Fernández Martín, Ferri, Fiori, Flemming, Florenz, Fourtou, Friedrich, Gahler, Garriga Polledo, Gawronski, Gil-Robles Gil-Delgado, Glase, Goepel, Gomolka, Gouveia, Graça Moura, Grönfeldt Bergman, Grosch, Grossetête, Gutiérrez-Cortines, Hannan, Hansenne, Heaton-Harris, Hermange, Hernández Mollar, Hieronymi, Hortefeux, Jarzembowski, Jeggle, Karas, Kastler, Keppelhoff-Wiechert, Klamt, Klaß, Knolle, Koch, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Lamassoure, Langen, Langenhagen, Laschet, Lechner, Lehne, Liese, Lisi, Lulling, Maat, McCartin, Mantovani, Marini, Marques, Martens, Martin Hugues, Matikainen-Kallström, Mauro, Mayer Hans-Peter, Mayer Xaver, Menrad, Mombaur, Morillon, Naranjo Escobar, Nassauer, Nicholson, Niebler, Ojeda Sanz, Oomen-Ruijten, Oostlander, Oreja Arburúa, Pacheco Pereira, Pack, Pastorelli, Pérez Álvarez, Piscarreta, Podestà, Poettering, Posselt, Pronk, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Redondo Jiménez, Rovsing, Rübig, Sacrédeus, Salafranca Sánchez-Neyra, Santer, Santini, Schaffner, Schierhuber, Schleicher, Schmitt, Schnellhardt, Schröder Jürgen, Schwaiger, Smet, Sommer, Stauner, Stenmarck, Stenzel, Stockton, Sudre, Sumberg, Suominen, Tajani, Tannock, Theato, Thyssen, Trakatellis, Van Orden, Varela Suanzes-Carpegna, Vatanen, van Velzen, de Veyrinas, Vidal-Quadras Roca, Wachtmeister, Wenzel-Perillo, Wieland, Wijkman, Wuermeling, Zabell, Zacharakis, Zimmerling, Zissener

PSE: Adam, Andersson, Baltas, Barón Crespo, Berenguer Fuster, Berès, van den Berg, Berger, Bösch, Boselli, Bowe, van den Burg, Campos, Carrilho, Casaca, Cashman, Cercas, Corbett, Corbey, Dehousse, De Keyser, Dhaene, Díez González, Duhamel, Duin, El Khadraoui, Ettl, Evans Robert J.E., Färm, Fava, Fruteau, Garot, Gebhardt, Gill, Gillig, Glante, Goebbels, Görlach, Gröner, Guy-Quint, Hänsch, Haug, Hazan, Hedkvist Petersen, Honeyball, Howitt, Hughes, van Hulten, Hume, Iivari, Imbeni, Izquierdo Collado, Izquierdo Rojo, Jöns, Junker, Karamanou, Karlsson, Katiforis, Kindermann, Kinnock, Koukiadis, Krehl, Kreissl-Dörfler, Kuckelkorn, Kuhne, Lage, Lalumière, Lange, Lavarra, Leinen, Linkohr, Lund, McAvan, McCarthy, McNally, Malliori, Marinho, Martin David W., Martínez Martínez, Mastorakis, Medina Ortega, Mendiluce Pereiro, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Miller, Miranda de Lage, Moraes, Morgan, Müller, Murphy, Napoletano, Napolitano, Obiols i Germà, O'Toole, Paasilinna, Paciotti, Pérez Royo, Piecyk, Poignant, Poos, Prets, Randzio-Plath, Rapkay, Read, Rocard, Roth-Behrendt, Rothe, Rothley, Roure, Ruffolo, Sacconi, Sakellariou, Sandberg-Fries, dos Santos, Sauquillo Pérez del Arco, Savary, Scheele, Schmid Gerhard, Schulz, Simpson, Skinner, Soares, Sornosa Martínez, Souladakis, Sousa Pinto, Stihler, Stockmann, Swiebel, Swoboda, Terrón i Cusí, Theorin, Titley, Torres Marques, Trentin, Tsatsos, Vairinhos, Valenciano Martínez-Orozco, Van Lancker, Vattimo, Veltroni, Volcic, Walter, Watts, Weiler, Whitehead, Wiersma, Wynn, Zimeray, Zorba, Zrihen

UEN: Andrews, Berlato, Bigliardo, Camre, Collins, Fitzsimons, Hyland, Marchiani, Muscardini, Pasqua, Poli Bortone, Ribeiro e Castro, Turchi

Verts/ALE: Aaltonen, Auroi, Boumediene-Thiery, Breyer, Buitenweg, Celli, Cohn-Bendit, Duthu, Echerer, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, Hudghton, Isler Béguin, Jonckheer, Lagendijk, Lambert, Lannoye, Lucas, MacCormick, McKenna, Maes, Mayol i Raynal, Nogueira Román, Onesta, Rod, de Roo, Rühle, Schörling, Schroedter, Sörensen, Staes, Turmes, Voggenhuber, Wuori, Wyn

Tegen: 45

EDD: Abitbol, Bernié, Booth, Butel, Esclopé, Farage, Mathieu, Saint-Josse, Titford

GUE/NGL: Schröder Ilka

NI: Claeys, Dillen, Garaud, de Gaulle, Gollnisch, Stirbois

PPE-DE: Atkins, Balfe, Beazley, Bradbourn, Bushill-Matthews, Chichester, Corrie, Deva, Dover, Elles, Evans Jonathan, Foster, García-Orcoyen Tormo, Goodwill, Harbour, Helmer, Inglewood, Jackson, Khanbhai, Kirkhope, McMillan-Scott, Perry, Provan, Purvis, Scallon, Stevenson, Sturdy, Twinn, Villiers

Onthoudingen: 7

NI: Beysen, Borghezio, Mennea, Speroni

UEN: Caullery, Segni, Thomas-Mauro

Verslag Turco A5-0108/2004

Tekst

Voor: 54

EDD: Belder, Bernié, Blokland, Butel, van Dam, Esclopé, Mathieu, Saint-Josse

GUE/NGL: Bakopoulos, Bergaz Conesa, Bertinotti, Blak, Boudjenah, Brie, Caudron, Di Lello Finuoli, Eriksson, Fiebiger, Figueiredo, Fraisse, Herzog, Jové Peres, Koulourianos, Krarup, Manisco, Markov, Meijer, Modrow, Naïr, Ribeiro, Scarbonchi, Schmid Herman, Schröder Ilka, Seppänen, Sjöstedt, Uca, Vinci, Wurtz

NI: Gorostiaga Atxalandabaso, de La Perriere

PPE-DE: Ferri, García-Orcoyen Tormo, Garriga Polledo, Naranjo Escobar, Oreja Arburúa, Salafranca Sánchez-Neyra, Vidal-Quadras Roca, Zabell

UEN: Andrews, Camre, Fitzsimons, Hyland, Marchiani, Ribeiro e Castro

Tegen: 411

EDD: Andersen, Bonde, Booth, Farage, Sandbæk, Titford

ELDR: Andreasen, André-Léonard, Boogerd-Quaak, van den Bos, Busk, Calò, Clegg, Davies, De Clercq, Duff, Flesch, Huhne, Ludford, Lynne, Maaten, Malmström, Manders, Monsonís Domingo, Mulder, Newton Dunn, Nicholson of Winterbourne, Nordmann, Paulsen, Pesälä, Plooij-van Gorsel, Pohjamo, Riis-Jørgensen, Rousseaux, Rutelli, Sanders-ten Holte, Schmidt, Sterckx, Sørensen, Thors, Väyrynen, Vallvé, Van Hecke, Vermeer, Virrankoski, Wallis, Watson

GUE/NGL: Ainardi, Kaufmann, Patakis

NI: Beysen, Bonino, Borghezio, Cappato, Claeys, Dell'Alba, Della Vedova, Dillen, Dupuis, Garaud, de Gaulle, Gollnisch, Hager, Ilgenfritz, Martin Hans-Peter, Mennea, Pannella, Speroni, Stirbois, Turco

PPE-DE: Almeida Garrett, Arvidsson, Bartolozzi, Bastos, Bayona de Perogordo, Berend, Bodrato, Böge, von Boetticher, Bourlanges, Bremmer, Brok, Camisón Asensio, Cardoso, Cederschiöld, Cocilovo, Coelho, Cornillet, Cushnahan, Daul, Decourrière, De Mita, Deprez, De Sarnez, Descamps, De Veyrac, Dimitrakopoulos, Doorn, Ebner, Fatuzzo, Ferber, Fernández Martín, Fiori, Flemming, Florenz, Fourtou, Friedrich, Gahler, Gargani, Gawronski, Gil-Robles Gil-Delgado, Glase, Goepel, Gomolka, Gouveia, Graça Moura, Grönfeldt Bergman, Grosch, Grossetête, Gutiérrez-Cortines, Hansenne, Hermange, Hernández Mollar, Hieronymi, Hortefeux, Jarzembowski, Jeggle, Karas, Kastler, Keppelhoff-Wiechert, Klamt, Klaß, Knolle, Koch, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Lamassoure, Langen, Langenhagen, Laschet, Lechner, Lehne, Liese, Lisi, Lulling, Maat, McCartin, Mantovani, Marini, Marques, Martens, Martin Hugues, Matikainen-Kallström, Mauro, Mayer Hans-Peter, Menrad, Mombaur, Morillon, Nassauer, Niebler, Ojeda Sanz, Oomen-Ruijten, Oostlander, Pacheco Pereira, Pack, Pastorelli, Pérez Álvarez, Piscarreta, Podestà, Poettering, Posselt, Pronk, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Redondo Jiménez, Rovsing, Rübig, Sacrédeus, Santer, Santini, Schaffner, Schierhuber, Schleicher, Schmitt, Schnellhardt, Schröder Jürgen, Schwaiger, Smet, Sommer, Stauner, Stenmarck, Stenzel, Sudre, Suominen, Tajani, Theato, Thyssen, Trakatellis, Varela Suanzes-Carpegna, Vatanen, van Velzen, de Veyrinas, Vlasto, Wachtmeister, Wenzel-Perillo, Wieland, Wijkman, Wuermeling, Zacharakis, Zimmerling, Zissener

PSE: Adam, Andersson, Aparicio Sánchez, Baltas, Barón Crespo, Berenguer Fuster, Berès, van den Berg, Berger, Bösch, Boselli, Bowe, van den Burg, Campos, Carrilho, Casaca, Cashman, Cercas, Ceyhun, Corbett, Corbey, Dehousse, De Keyser, Dhaene, Díez González, Duhamel, Duin, El Khadraoui, Ettl, Evans Robert J.E., Färm, Fava, Fruteau, Garot, Gebhardt, Gill, Gillig, Glante, Goebbels, Görlach, Gröner, Guy-Quint, Hänsch, Haug, Hazan, Hedkvist Petersen, Honeyball, Howitt, Hughes, van Hulten, Hume, Iivari, Imbeni, Izquierdo Collado, Izquierdo Rojo, Jöns, Junker, Karamanou, Karlsson, Katiforis, Kindermann, Kinnock, Koukiadis, Krehl, Kreissl-Dörfler, Kuckelkorn, Kuhne, Lage, Lalumière, Lange, Lavarra, Leinen, Linkohr, Lund, McAvan, McCarthy, McNally, Malliori, Mann Erika, Marinho, Martin David W., Martínez Martínez, Mastorakis, Medina Ortega, Mendiluce Pereiro, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Miller, Miranda de Lage, Moraes, Morgan, Müller, Murphy, Napoletano, Napolitano, Obiols i Germà, O'Toole, Paasilinna, Paciotti, Pérez Royo, Piecyk, Poignant, Poos, Prets, Randzio-Plath, Rapkay, Read, Rocard, Roth-Behrendt, Rothe, Rothley, Roure, Ruffolo, Sacconi, Sakellariou, Sandberg-Fries, dos Santos, Sauquillo Pérez del Arco, Savary, Scheele, Schmid Gerhard, Schulz, Simpson, Skinner, Soares, Sornosa Martínez, Souladakis, Sousa Pinto, Stihler, Stockmann, Swiebel, Swoboda, Terrón i Cusí, Theorin, Titley, Torres Marques, Trentin, Tsatsos, Vairinhos, Valenciano Martínez-Orozco, Van Lancker, Vattimo, Veltroni, Volcic, Walter, Watts, Weiler, Whitehead, Wiersma, Wynn, Zimeray, Zorba, Zrihen

UEN: Berlato, Bigliardo, Caullery, Collins, Muscardini, Pasqua, Poli Bortone, Segni, Thomas-Mauro, Turchi

Verts/ALE: Aaltonen, Ahern, Auroi, Boumediene-Thiery, Breyer, Buitenweg, Celli, Cohn-Bendit, Duthu, Echerer, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, Hudghton, Isler Béguin, Jonckheer, Lagendijk, Lambert, Lannoye, Lucas, MacCormick, McKenna, Maes, Mayol i Raynal, Onesta, Rod, de Roo, Rühle, Schörling, Schroedter, Sörensen, Staes, Turmes, Voggenhuber, Wuori, Wyn

Onthoudingen: 43

EDD: Abitbol, Kuntz

GUE/NGL: Puerta

NI: Berthu, Kronberger, Souchet

PPE-DE: Atkins, Balfe, Beazley, Bowis, Bradbourn, Bushill-Matthews, Callanan, Chichester, Corrie, Deva, Dover, Elles, Evans Jonathan, Foster, Goodwill, Hannan, Harbour, Heaton-Harris, Helmer, Inglewood, Jackson, Khanbhai, Kirkhope, McMillan-Scott, Nicholson, Perry, Provan, Purvis, Scallon, Stevenson, Stockton, Sturdy, Sumberg, Tannock, Twinn, Van Orden, Villiers

Verslag Cappato A5-0104/2004

Resolutie

Voor: 439

EDD: Abitbol, Andersen, Bonde, Kuntz, Sandbæk

ELDR: Andreasen, André-Léonard, Boogerd-Quaak, van den Bos, Busk, Calò, Clegg, Davies, De Clercq, Duff, Flesch, Huhne, Ludford, Lynne, Maaten, Malmström, Manders, Monsonís Domingo, Mulder, Newton Dunn, Nicholson of Winterbourne, Nordmann, Paulsen, Pesälä, Plooij-van Gorsel, Pohjamo, Riis-Jørgensen, Rousseaux, Rutelli, Sanders-ten Holte, Schmidt, Sterckx, Sørensen, Thors, Väyrynen, Vallvé, Van Hecke, Vermeer, Virrankoski, Wallis, Watson

GUE/NGL: Ainardi, Bakopoulos, Bergaz Conesa, Bertinotti, Blak, Boudjenah, Brie, Caudron, Di Lello Finuoli, Eriksson, Fiebiger, Figueiredo, Fraisse, Herzog, Jové Peres, Kaufmann, Koulourianos, Krarup, Manisco, Markov, Meijer, Modrow, Naïr, Patakis, Puerta, Ribeiro, Scarbonchi, Schmid Herman, Schröder Ilka, Seppänen, Sjöstedt, Uca, Vinci, Wurtz

NI: Berthu, Beysen, Bonino, Cappato, Dell'Alba, Della Vedova, Gorostiaga Atxalandabaso, Hager, Ilgenfritz, Kronberger, de La Perriere, Martin Hans-Peter, Mennea, Pannella, Raschhofer, Souchet, Turco

PPE-DE: Almeida Garrett, Arvidsson, Bartolozzi, Bastos, Bayona de Perogordo, Berend, Bodrato, Böge, von Boetticher, Bourlanges, Bremmer, Brok, Camisón Asensio, Cardoso, Cederschiöld, Cocilovo, Coelho, Cornillet, Cushnahan, Daul, Decourrière, De Mita, Deprez, De Sarnez, De Veyrac, Dimitrakopoulos, Doorn, Ebner, Fatuzzo, Ferber, Fernández Martín, Ferri, Fiori, Flemming, Florenz, Fourtou, Friedrich, Gahler, García-Orcoyen Tormo, Gargani, Garriga Polledo, Gawronski, Gil-Robles Gil-Delgado, Glase, Goepel, Gomolka, Gouveia, Graça Moura, Grönfeldt Bergman, Grosch, Grossetête, Gutiérrez-Cortines, Hansenne, Hermange, Hernández Mollar, Hieronymi, Hortefeux, Jarzembowski, Jeggle, Karas, Kastler, Keppelhoff-Wiechert, Klamt, Klaß, Knolle, Koch, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Lamassoure, Langen, Langenhagen, Laschet, Lechner, Lehne, Liese, Lisi, Lulling, Maat, McCartin, Mantovani, Marini, Marques, Martens, Martin Hugues, Matikainen-Kallström, Mauro, Mayer Hans-Peter, Mayer Xaver, Menrad, Mombaur, Morillon, Naranjo Escobar, Nassauer, Niebler, Ojeda Sanz, Oomen-Ruijten, Oostlander, Oreja Arburúa, Pacheco Pereira, Pack, Pastorelli, Piscarreta, Podestà, Poettering, Posselt, Pronk, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Rovsing, Rübig, Sacrédeus, Salafranca Sánchez-Neyra, Santer, Santini, Schaffner, Schierhuber, Schleicher, Schmitt, Schnellhardt, Schröder Jürgen, Schwaiger, Smet, Sommer, Stauner, Stenmarck, Stenzel, Sudre, Suominen, Tajani, Theato, Thyssen, Trakatellis, Varela Suanzes-Carpegna, Vatanen, van Velzen, de Veyrinas, Vidal-Quadras Roca, Vlasto, Wachtmeister, Wenzel-Perillo, Wieland, Wijkman, Wuermeling, Zabell, Zacharakis

PSE: Adam, Andersson, Aparicio Sánchez, Baltas, Barón Crespo, Berenguer Fuster, Berès, van den Berg, Berger, Bösch, Boselli, Bowe, van den Burg, Campos, Carrilho, Casaca, Cashman, Cercas, Ceyhun, Corbett, Corbey, Dehousse, De Keyser, Dhaene, Díez González, Duhamel, Duin, El Khadraoui, Ettl, Evans Robert J.E., Färm, Fava, Fruteau, Garot, Gebhardt, Gill, Gillig, Glante, Goebbels, Görlach, Gröner, Guy-Quint, Hänsch, Haug, Hazan, Hedkvist Petersen, Honeyball, Howitt, Hughes, van Hulten, Hume, Iivari, Imbeni, Izquierdo Collado, Izquierdo Rojo, Jöns, Junker, Karamanou, Karlsson, Katiforis, Kindermann, Kinnock, Koukiadis, Krehl, Kreissl-Dörfler, Kuckelkorn, Kuhne, Lalumière, Lange, Lavarra, Leinen, Linkohr, Lund, McAvan, McCarthy, McNally, Malliori, Mann Erika, Marinho, Martin David W., Martínez Martínez, Mastorakis, Medina Ortega, Mendiluce Pereiro, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Miller, Miranda de Lage, Moraes, Morgan, Müller, Murphy, Napoletano, Napolitano, Obiols i Germà, O'Toole, Paasilinna, Paciotti, Pérez Royo, Piecyk, Poignant, Poos, Prets, Randzio-Plath, Rapkay, Read, Rocard, Roth-Behrendt, Rothe, Rothley, Roure, Ruffolo, Sacconi, Sakellariou, Sandberg-Fries, dos Santos, Sauquillo Pérez del Arco, Savary, Scheele, Schmid Gerhard, Schulz, Simpson, Skinner, Soares, Sornosa Martínez, Souladakis, Sousa Pinto, Stihler, Stockmann, Swiebel, Swoboda, Terrón i Cusí, Theorin, Thorning-Schmidt, Titley, Torres Marques, Trentin, Tsatsos, Vairinhos, Valenciano Martínez-Orozco, Van Lancker, Vattimo, Veltroni, Volcic, Walter, Watts, Weiler, Whitehead, Wiersma, Wynn, Zimeray, Zorba, Zrihen

UEN: Andrews, Camre, Collins, Fitzsimons, Hyland, Segni

Verts/ALE: Aaltonen, Ahern, Auroi, Boumediene-Thiery, Breyer, Buitenweg, Celli, Cohn-Bendit, Duthu, Echerer, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, Hudghton, Isler Béguin, Jonckheer, Lagendijk, Lambert, Lannoye, Lucas, MacCormick, McKenna, Maes, Mayol i Raynal, Nogueira Román, Onesta, Rod, de Roo, Rühle, Schörling, Schroedter, Sörensen, Staes, Turmes, Voggenhuber, Wuori, Wyn

Tegen: 39

EDD: Belder, Blokland, van Dam

PPE-DE: Atkins, Balfe, Bowis, Bradbourn, Bushill-Matthews, Callanan, Chichester, Corrie, Descamps, Deva, Dover, Elles, Evans Jonathan, Foster, Goodwill, Hannan, Harbour, Heaton-Harris, Helmer, Inglewood, Jackson, Khanbhai, Kirkhope, McMillan-Scott, Nicholson, Perry, Provan, Purvis, Stevenson, Stockton, Sturdy, Sumberg, Tannock, Twinn, Van Orden, Villiers

Onthoudingen: 28

EDD: Bernié, Booth, Butel, Esclopé, Farage, Mathieu, Saint-Josse, Titford

NI: Borghezio, Claeys, Dillen, Garaud, de Gaulle, Gollnisch, Speroni, Stirbois

PPE-DE: Beazley

UEN: Berlato, Bigliardo, Caullery, Marchiani, Muscardini, Pasqua, Poli Bortone, Queiró, Ribeiro e Castro, Thomas-Mauro, Turchi

Verslag Turco A5-0094/2004

Resolutie

Voor: 439

EDD: Abitbol, Andersen, Bonde, Sandbæk

ELDR: Andreasen, André-Léonard, Boogerd-Quaak, van den Bos, Busk, Calò, Clegg, Davies, De Clercq, Duff, Flesch, Huhne, Ludford, Lynne, Maaten, Malmström, Manders, Monsonís Domingo, Mulder, Newton Dunn, Nicholson of Winterbourne, Nordmann, Paulsen, Pesälä, Plooij-van Gorsel, Pohjamo, Riis-Jørgensen, Rousseaux, Rutelli, Sanders-ten Holte, Schmidt, Sterckx, Sørensen, Thors, Väyrynen, Vallvé, Van Hecke, Vermeer, Virrankoski, Wallis, Watson

GUE/NGL: Ainardi, Bakopoulos, Bergaz Conesa, Bertinotti, Blak, Boudjenah, Brie, Caudron, Di Lello Finuoli, Eriksson, Fiebiger, Figueiredo, Fraisse, Herzog, Jové Peres, Kaufmann, Koulourianos, Krarup, Manisco, Markov, Meijer, Modrow, Naïr, Patakis, Puerta, Ribeiro, Scarbonchi, Schmid Herman, Schröder Ilka, Seppänen, Sjöstedt, Uca, Vinci, Wurtz

NI: Beysen, Bonino, Cappato, Dell'Alba, Della Vedova, Garaud, Hager, Ilgenfritz, Kronberger, Martin Hans-Peter, Mennea, Pannella, Raschhofer, Turco

PPE-DE: Almeida Garrett, Arvidsson, Bartolozzi, Bastos, Bayona de Perogordo, Berend, Bodrato, Böge, von Boetticher, Bourlanges, Bremmer, Brok, Camisón Asensio, Cardoso, Cederschiöld, Cocilovo, Coelho, Cushnahan, Daul, Decourrière, De Mita, Deprez, De Sarnez, Descamps, De Veyrac, Dimitrakopoulos, Doorn, Ebner, Fatuzzo, Ferber, Fernández Martín, Ferri, Fiori, Flemming, Florenz, Fourtou, Friedrich, Gahler, García-Orcoyen Tormo, Gargani, Garriga Polledo, Gawronski, Gil-Robles Gil-Delgado, Glase, Goepel, Gomolka, Gouveia, Graça Moura, Grönfeldt Bergman, Grosch, Grossetête, Gutiérrez-Cortines, Hannan, Hansenne, Hermange, Hernández Mollar, Hieronymi, Hortefeux, Jarzembowski, Jeggle, Karas, Kastler, Keppelhoff-Wiechert, Klamt, Klaß, Knolle, Koch, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Lamassoure, Langen, Langenhagen, Laschet, Lechner, Lehne, Liese, Lisi, Lulling, Maat, McCartin, Mantovani, Marques, Martens, Martin Hugues, Matikainen-Kallström, Mauro, Mayer Hans-Peter, Mayer Xaver, Menrad, Mombaur, Morillon, Naranjo Escobar, Nassauer, Niebler, Ojeda Sanz, Oomen-Ruijten, Oostlander, Oreja Arburúa, Pacheco Pereira, Pack, Pastorelli, Piscarreta, Podestà, Poettering, Posselt, Pronk, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Redondo Jiménez, Rovsing, Rübig, Sacrédeus, Salafranca Sánchez-Neyra, Santer, Santini, Scallon, Schaffner, Schierhuber, Schleicher, Schmitt, Schnellhardt, Schröder Jürgen, Schwaiger, Smet, Sommer, Stauner, Stenmarck, Stenzel, Sudre, Suominen, Tajani, Theato, Thyssen, Trakatellis, Varela Suanzes-Carpegna, Vatanen, van Velzen, de Veyrinas, Vidal-Quadras Roca, Vlasto, Wachtmeister, Wenzel-Perillo, Wieland, Wijkman, Wuermeling, Zabell, Zacharakis, Zimmerling, Zissener

PSE: Adam, Andersson, Aparicio Sánchez, Baltas, Barón Crespo, Berenguer Fuster, Berès, van den Berg, Berger, Bösch, Boselli, Bowe, van den Burg, Campos, Carrilho, Casaca, Cashman, Cercas, Ceyhun, Corbett, Corbey, Dehousse, De Keyser, Dhaene, Díez González, Duhamel, Duin, El Khadraoui, Ettl, Evans Robert J.E., Färm, Fava, Fruteau, Garot, Gebhardt, Gill, Gillig, Glante, Goebbels, Görlach, Gröner, Guy-Quint, Hänsch, Haug, Hazan, Hedkvist Petersen, Honeyball, Howitt, Hughes, van Hulten, Hume, Iivari, Imbeni, Izquierdo Collado, Izquierdo Rojo, Jöns, Junker, Karamanou, Karlsson, Katiforis, Kindermann, Kinnock, Koukiadis, Krehl, Kreissl-Dörfler, Kuckelkorn, Kuhne, Lage, Lalumière, Lange, Lavarra, Leinen, Linkohr, Lund, McAvan, McCarthy, McNally, Malliori, Mann Erika, Marinho, Martin David W., Martínez Martínez, Mastorakis, Medina Ortega, Mendiluce Pereiro, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Miller, Miranda de Lage, Moraes, Morgan, Müller, Murphy, Napoletano, Napolitano, Obiols i Germà, O'Toole, Paasilinna, Paciotti, Pérez Royo, Piecyk, Poignant, Poos, Prets, Randzio-Plath, Rapkay, Read, Rocard, Roth-Behrendt, Rothe, Rothley, Roure, Ruffolo, Sacconi, Sakellariou, Sandberg-Fries, dos Santos, Sauquillo Pérez del Arco, Savary, Scheele, Schmid Gerhard, Schulz, Simpson, Skinner, Soares, Sornosa Martínez, Souladakis, Sousa Pinto, Stihler, Stockmann, Swiebel, Swoboda, Terrón i Cusí, Theorin, Thorning-Schmidt, Titley, Torres Marques, Trentin, Tsatsos, Vairinhos, Valenciano Martínez-Orozco, Van Lancker, Vattimo, Veltroni, Volcic, Walter, Watts, Weiler, Whitehead, Wiersma, Wynn, Zimeray, Zorba, Zrihen

UEN: Andrews, Collins, Fitzsimons, Hyland, Segni

Verts/ALE: Aaltonen, Ahern, Auroi, Boumediene-Thiery, Breyer, Buitenweg, Celli, Cohn-Bendit, Duthu, Echerer, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, Hudghton, Isler Béguin, Jonckheer, Lagendijk, Lambert, Lannoye, Lucas, MacCormick, McKenna, Maes, Mayol i Raynal, Nogueira Román, Onesta, Rod, de Roo, Rühle, Schörling, Schroedter, Sörensen, Staes, Turmes, Voggenhuber, Wuori, Wyn

Tegen: 49

EDD: Belder, Blokland, van Dam

NI: Borghezio, Speroni

PPE-DE: Atkins, Balfe, Bowis, Bradbourn, Bushill-Matthews, Callanan, Chichester, Corrie, Deva, Dover, Elles, Evans Jonathan, Foster, Goodwill, Harbour, Heaton-Harris, Helmer, Jackson, Khanbhai, Kirkhope, McMillan-Scott, Nicholson, Perry, Provan, Purvis, Stevenson, Stockton, Sturdy, Sumberg, Tannock, Twinn, Van Orden, Villiers

UEN: Berlato, Bigliardo, Camre, Caullery, Marchiani, Muscardini, Pasqua, Poli Bortone, Ribeiro e Castro, Thomas-Mauro, Turchi

Onthoudingen: 20

EDD: Bernié, Booth, Butel, Esclopé, Farage, Kuntz, Mathieu, Saint-Josse, Titford

NI: Berthu, Claeys, Dillen, de Gaulle, Gollnisch, Gorostiaga Atxalandabaso, de La Perriere, Souchet, Stirbois

PPE-DE: Beazley

UEN: Queiró

Aanbeveling Gröner A5-0083/2004

Amendement 5

Voor: 452

EDD: Abitbol, Andersen, Bonde, Kuntz, Sandbæk

ELDR: Andreasen, André-Léonard, Boogerd-Quaak, van den Bos, Busk, Calò, Clegg, Davies, De Clercq, Duff, Flesch, Huhne, Ludford, Lynne, Maaten, Malmström, Manders, Monsonís Domingo, Mulder, Newton Dunn, Nicholson of Winterbourne, Nordmann, Paulsen, Pesälä, Plooij-van Gorsel, Pohjamo, Riis-Jørgensen, Rousseaux, Rutelli, Sanders-ten Holte, Schmidt, Sterckx, Sørensen, Thors, Väyrynen, Vallvé, Van Hecke, Vermeer, Virrankoski, Wallis, Watson

GUE/NGL: Ainardi, Bakopoulos, Bergaz Conesa, Bertinotti, Blak, Boudjenah, Brie, Caudron, Di Lello Finuoli, Eriksson, Fiebiger, Figueiredo, Fraisse, Herzog, Jové Peres, Kaufmann, Koulourianos, Krarup, Manisco, Markov, Meijer, Modrow, Naïr, Puerta, Ribeiro, Scarbonchi, Schmid Herman, Schröder Ilka, Seppänen, Sjöstedt, Uca, Vinci, Wurtz

NI: Berthu, Beysen, Borghezio, Claeys, Dillen, Garaud, de Gaulle, Gollnisch, Gorostiaga Atxalandabaso, Hager, Ilgenfritz, Kronberger, de La Perriere, Martin Hans-Peter, Mennea, Raschhofer, Souchet, Speroni, Stirbois

PPE-DE: Almeida Garrett, Arvidsson, Bartolozzi, Bastos, Bayona de Perogordo, Berend, Bodrato, Böge, von Boetticher, Bourlanges, Bremmer, Brok, Camisón Asensio, Cardoso, Cederschiöld, Cocilovo, Coelho, Cushnahan, Daul, Decourrière, De Mita, Deprez, De Sarnez, Descamps, De Veyrac, Dimitrakopoulos, Doorn, Ebner, Fatuzzo, Ferber, Fernández Martín, Ferri, Fiori, Flemming, Florenz, Fourtou, Friedrich, Gahler, García-Orcoyen Tormo, Gargani, Garriga Polledo, Gawronski, Gil-Robles Gil-Delgado, Glase, Goepel, Gomolka, Gouveia, Graça Moura, Grönfeldt Bergman, Grosch, Grossetête, Gutiérrez-Cortines, Hansenne, Hermange, Hernández Mollar, Hieronymi, Hortefeux, Jarzembowski, Jeggle, Karas, Kastler, Keppelhoff-Wiechert, Klamt, Klaß, Knolle, Koch, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Lamassoure, Langen, Langenhagen, Laschet, Lechner, Lehne, Liese, Lisi, Lulling, Maat, McCartin, Mantovani, Marques, Martens, Martin Hugues, Matikainen-Kallström, Mauro, Mayer Hans-Peter, Mayer Xaver, Menrad, Mombaur, Morillon, Naranjo Escobar, Nassauer, Niebler, Ojeda Sanz, Oomen-Ruijten, Oostlander, Oreja Arburúa, Pacheco Pereira, Pack, Pastorelli, Piscarreta, Podestà, Poettering, Posselt, Pronk, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Redondo Jiménez, Rovsing, Rübig, Sacrédeus, Salafranca Sánchez-Neyra, Santer, Santini, Schaffner, Schierhuber, Schleicher, Schmitt, Schnellhardt, Schröder Jürgen, Schwaiger, Smet, Sommer, Stauner, Stenmarck, Stenzel, Sudre, Suominen, Tajani, Theato, Thyssen, Trakatellis, Varela Suanzes-Carpegna, Vatanen, van Velzen, de Veyrinas, Vidal-Quadras Roca, Vlasto, Wachtmeister, Wenzel-Perillo, Wieland, Wijkman, Wuermeling, Zabell, Zacharakis, Zimmerling, Zissener

PSE: Adam, Andersson, Aparicio Sánchez, Baltas, Barón Crespo, Berenguer Fuster, Berès, van den Berg, Berger, Bösch, Boselli, Bowe, Campos, Carrilho, Casaca, Cashman, Cercas, Ceyhun, Corbett, Corbey, Dehousse, De Keyser, Dhaene, Díez González, Duhamel, Duin, El Khadraoui, Ettl, Evans Robert J.E., Färm, Fava, Fruteau, Garot, Gebhardt, Gill, Gillig, Glante, Goebbels, Görlach, Gröner, Guy-Quint, Hänsch, Haug, Hazan, Hedkvist Petersen, Honeyball, Howitt, Hughes, van Hulten, Hume, Iivari, Imbeni, Izquierdo Collado, Izquierdo Rojo, Jöns, Junker, Karamanou, Karlsson, Katiforis, Kindermann, Kinnock, Koukiadis, Krehl, Kreissl-Dörfler, Kuckelkorn, Kuhne, Lage, Lalumière, Lange, Lavarra, Leinen, Linkohr, Lund, McAvan, McCarthy, McNally, Malliori, Mann Erika, Marinho, Martin David W., Martínez Martínez, Mastorakis, Medina Ortega, Mendiluce Pereiro, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Miller, Miranda de Lage, Moraes, Morgan, Müller, Murphy, Napoletano, Napolitano, Obiols i Germà, O'Toole, Paasilinna, Paciotti, Pérez Royo, Piecyk, Poignant, Poos, Prets, Randzio-Plath, Rapkay, Read, Rocard, Roth-Behrendt, Rothe, Rothley, Roure, Ruffolo, Sacconi, Sakellariou, Sandberg-Fries, dos Santos, Sauquillo Pérez del Arco, Savary, Scheele, Schmid Gerhard, Schulz, Simpson, Skinner, Soares, Sornosa Martínez, Souladakis, Sousa Pinto, Stihler, Stockmann, Swiebel, Swoboda, Terrón i Cusí, Theorin, Thorning-Schmidt, Titley, Torres Marques, Tsatsos, Vairinhos, Valenciano Martínez-Orozco, Van Lancker, Vattimo, Veltroni, Volcic, Walter, Watts, Weiler, Whitehead, Wiersma, Wynn, Zimeray, Zorba, Zrihen

UEN: Andrews, Berlato, Bigliardo, Camre, Caullery, Collins, Fitzsimons, Hyland, Marchiani, Muscardini, Pasqua, Poli Bortone, Queiró, Ribeiro e Castro, Segni, Thomas-Mauro, Turchi

Verts/ALE: Aaltonen, Ahern, Auroi, Boumediene-Thiery, Breyer, Buitenweg, Celli, Cohn-Bendit, Duthu, Echerer, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, Hudghton, Isler Béguin, Jonckheer, Lagendijk, Lambert, Lannoye, Lucas, MacCormick, McKenna, Maes, Mayol i Raynal, Nogueira Román, Onesta, Rod, de Roo, Rühle, Schörling, Schroedter, Sörensen, Staes, Turmes, Voggenhuber, Wuori, Wyn

Tegen: 7

EDD: Belder, Blokland, Butel, van Dam, Esclopé, Farage, Saint-Josse

Onthoudingen: 47

EDD: Bernié, Booth, Mathieu, Titford

GUE/NGL: Patakis

NI: Bonino, Cappato, Dell'Alba, Della Vedova, Pannella, Turco

PPE-DE: Atkins, Balfe, Beazley, Bowis, Bradbourn, Bushill-Matthews, Callanan, Chichester, Corrie, Deva, Dover, Elles, Evans Jonathan, Foster, Goodwill, Hannan, Harbour, Heaton-Harris, Helmer, Inglewood, Jackson, Khanbhai, Kirkhope, McMillan-Scott, Nicholson, Perry, Provan, Purvis, Stevenson, Stockton, Sturdy, Sumberg, Tannock, Twinn, Van Orden, Villiers

Verslag Corbett A5-0068/2004

Amendement 4

Voor: 390

EDD: Belder, Blokland, van Dam, Sandbæk

ELDR: Andreasen, André-Léonard, Boogerd-Quaak, van den Bos, Busk, Calò, Clegg, De Clercq, Duff, Flesch, Huhne, Ludford, Lynne, Maaten, Malmström, Manders, Monsonís Domingo, Mulder, Newton Dunn, Nicholson of Winterbourne, Nordmann, Paulsen, Pesälä, Plooij-van Gorsel, Pohjamo, Riis-Jørgensen, Rousseaux, Rutelli, Sanders-ten Holte, Schmidt, Sterckx, Sørensen, Thors, Väyrynen, Vallvé, Van Hecke, Vermeer, Wallis, Watson

GUE/NGL: Caudron, Naïr

NI: Beysen, Borghezio, Mennea, Speroni

PPE-DE: Almeida Garrett, Arvidsson, Atkins, Balfe, Bartolozzi, Bastos, Bayona de Perogordo, Beazley, Berend, Bodrato, Böge, von Boetticher, Bourlanges, Bowis, Bradbourn, Bremmer, Brok, Bushill-Matthews, Callanan, Camisón Asensio, Cardoso, Cederschiöld, Chichester, Cocilovo, Coelho, Corrie, Cushnahan, Daul, Decourrière, De Mita, Deprez, De Sarnez, Descamps, Dimitrakopoulos, Doorn, Dover, Ebner, Elles, Evans Jonathan, Fatuzzo, Ferber, Fernández Martín, Ferri, Fiori, Flemming, Florenz, Foster, Fourtou, Friedrich, Gahler, García-Orcoyen Tormo, Gargani, Garriga Polledo, Gawronski, Gil-Robles Gil-Delgado, Glase, Goepel, Gomolka, Gouveia, Graça Moura, Grönfeldt Bergman, Grosch, Grossetête, Gutiérrez-Cortines, Hannan, Hansenne, Harbour, Heaton-Harris, Helmer, Hermange, Hernández Mollar, Hieronymi, Hortefeux, Inglewood, Jackson, Jarzembowski, Jeggle, Karas, Kastler, Keppelhoff-Wiechert, Khanbhai, Kirkhope, Klamt, Klaß, Knolle, Koch, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Lamassoure, Langen, Langenhagen, Laschet, Lechner, Lehne, Liese, Lisi, Lulling, McCartin, McMillan-Scott, Mantovani, Marques, Martens, Martin Hugues, Matikainen-Kallström, Mauro, Mayer Hans-Peter, Mayer Xaver, Menrad, Mombaur, Morillon, Naranjo Escobar, Nassauer, Nicholson, Niebler, Ojeda Sanz, Oomen-Ruijten, Oostlander, Oreja Arburúa, Pacheco Pereira, Pack, Pastorelli, Perry, Piscarreta, Podestà, Poettering, Posselt, Provan, Purvis, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Redondo Jiménez, Rovsing, Rübig, Sacrédeus, Salafranca Sánchez-Neyra, Santer, Santini, Scallon, Schaffner, Schierhuber, Schmitt, Schnellhardt, Schröder Jürgen, Schwaiger, Smet, Sommer, Stauner, Stenmarck, Stenzel, Stevenson, Stockton, Sturdy, Sudre, Sumberg, Suominen, Tajani, Theato, Thyssen, Trakatellis, Twinn, Van Orden, Varela Suanzes-Carpegna, Vatanen, van Velzen, de Veyrinas, Vidal-Quadras Roca, Vlasto, Wachtmeister, Wenzel-Perillo, Wieland, Wijkman, Wuermeling, Zabell, Zacharakis, Zimmerling, Zissener

PSE: Adam, Andersson, Aparicio Sánchez, Baltas, Barón Crespo, Berenguer Fuster, Berès, van den Berg, Bösch, Boselli, Bowe, van den Burg, Campos, Carrilho, Casaca, Cashman, Cercas, Ceyhun, Corbett, Corbey, De Keyser, Díez González, Duhamel, Duin, El Khadraoui, Ettl, Evans Robert J.E., Färm, Fava, Fruteau, Garot, Gebhardt, Gill, Gillig, Glante, Goebbels, Görlach, Gröner, Guy-Quint, Hänsch, Haug, Hazan, Hedkvist Petersen, Honeyball, Howitt, Hughes, van Hulten, Hume, Iivari, Imbeni, Izquierdo Collado, Izquierdo Rojo, Jöns, Junker, Karamanou, Karlsson, Katiforis, Kindermann, Kinnock, Koukiadis, Krehl, Kreissl-Dörfler, Kuckelkorn, Kuhne, Lage, Lalumière, Lange, Lavarra, Leinen, Linkohr, Lund, McAvan, McCarthy, McNally, Malliori, Mann Erika, Marinho, Martin David W., Martínez Martínez, Mastorakis, Medina Ortega, Menéndez del Valle, Miller, Miranda de Lage, Moraes, Morgan, Müller, Murphy, Napoletano, Napolitano, Obiols i Germà, O'Toole, Paasilinna, Paciotti, Pérez Royo, Piecyk, Poignant, Poos, Prets, Randzio-Plath, Rapkay, Read, Rocard, Roth-Behrendt, Rothe, Rothley, Roure, Ruffolo, Sacconi, Sakellariou, Sandberg-Fries, dos Santos, Sauquillo Pérez del Arco, Savary, Schmid Gerhard, Schulz, Simpson, Skinner, Soares, Sornosa Martínez, Souladakis, Sousa Pinto, Stihler, Stockmann, Swiebel, Swoboda, Terrón i Cusí, Theorin, Thorning-Schmidt, Titley, Torres Marques, Trentin, Tsatsos, Vairinhos, Valenciano Martínez-Orozco, Van Lancker, Vattimo, Veltroni, Volcic, Walter, Watts, Weiler, Whitehead, Wiersma, Wynn, Zimeray, Zorba, Zrihen

UEN: Andrews, Berlato, Bigliardo, Camre, Caullery, Collins, Fitzsimons, Hyland, Muscardini, Pasqua, Poli Bortone, Queiró, Ribeiro e Castro, Segni, Turchi

Tegen: 78

EDD: Abitbol, Andersen, Bernié, Bonde, Butel, Esclopé, Mathieu, Saint-Josse

GUE/NGL: Bergaz Conesa, Di Lello Finuoli, Fiebiger, Fraisse, Krarup, Manisco, Markov, Patakis, Scarbonchi

NI: Bonino, Cappato, Claeys, Dell'Alba, Della Vedova, Dillen, Dupuis, Garaud, de Gaulle, Gollnisch, Hager, de La Perriere, Martin Hans-Peter, Pannella, Stirbois, Turco

PPE-DE: Deva, De Veyrac, Goodwill, Maat, Schleicher, Tannock

PSE: Dehousse, Miguélez Ramos

UEN: Marchiani, Thomas-Mauro

Verts/ALE: Aaltonen, Ahern, Auroi, Boumediene-Thiery, Breyer, Buitenweg, Celli, Cohn-Bendit, Duthu, Echerer, Graefe zu Baringdorf, Hudghton, Isler Béguin, Jonckheer, Lagendijk, Lambert, Lannoye, Lucas, MacCormick, McKenna, Maes, Mayol i Raynal, Nogueira Román, Onesta, Rod, de Roo, Rühle, Schörling, Schroedter, Sörensen, Staes, Turmes, Voggenhuber, Wuori, Wyn

Onthoudingen: 38

EDD: Booth, Farage, Kuntz, Titford

ELDR: Davies

GUE/NGL: Ainardi, Bakopoulos, Bertinotti, Blak, Boudjenah, Brie, Eriksson, Figueiredo, Herzog, Jové Peres, Kaufmann, Koulourianos, Meijer, Modrow, Puerta, Ribeiro, Schmid Herman, Schröder Ilka, Seppänen, Sjöstedt, Uca, Vinci, Wurtz

NI: Berthu, Gorostiaga Atxalandabaso, Ilgenfritz, Kronberger, Raschhofer, Souchet

PSE: Berger, Dhaene, Mendiluce Pereiro, Scheele

Verslag Paulsen A5-0449/2003

Amendement 82

Voor: 204

EDD: Andersen, Bonde, Sandbæk

GUE/NGL: Fiebiger

NI: Beysen, Borghezio, Garaud, de Gaulle, Gollnisch, Hager, Ilgenfritz, Kronberger, Mennea, Raschhofer, Speroni, Stirbois

PPE-DE: Almeida Garrett, Atkins, Balfe, Bartolozzi, Bastos, Bayona de Perogordo, Beazley, Berend, Bodrato, Böge, von Boetticher, Bourlanges, Bowis, Bradbourn, Bremmer, Brok, Bushill-Matthews, Callanan, Camisón Asensio, Cardoso, Chichester, Cocilovo, Coelho, Cornillet, Corrie, Cushnahan, Daul, Decourrière, De Mita, Deprez, De Sarnez, Descamps, Deva, De Veyrac, Dimitrakopoulos, Doorn, Dover, Ebner, Elles, Evans Jonathan, Fatuzzo, Ferber, Fernández Martín, Ferri, Fiori, Flemming, Florenz, Foster, Fourtou, Friedrich, Gahler, García-Orcoyen Tormo, Gargani, Garriga Polledo, Gawronski, Gil-Robles Gil-Delgado, Glase, Goepel, Gomolka, Goodwill, Gouveia, Graça Moura, Grosch, Grossetête, Gutiérrez-Cortines, Hannan, Hansenne, Harbour, Heaton-Harris, Helmer, Hermange, Hernández Mollar, Hieronymi, Hortefeux, Inglewood, Jackson, Jarzembowski, Jeggle, Karas, Kastler, Keppelhoff-Wiechert, Khanbhai, Kirkhope, Klamt, Klaß, Knolle, Koch, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Lamassoure, Langen, Langenhagen, Laschet, Lechner, Lehne, Liese, Lisi, Lulling, Maat, McCartin, McMillan-Scott, Mantovani, Marques, Martens, Martin Hugues, Matikainen-Kallström, Mauro, Mayer Hans-Peter, Mayer Xaver, Menrad, Mombaur, Morillon, Naranjo Escobar, Nassauer, Nicholson, Niebler, Ojeda Sanz, Oomen-Ruijten, Oostlander, Oreja Arburúa, Pacheco Pereira, Pack, Pastorelli, Perry, Piscarreta, Podestà, Poettering, Posselt, Pronk, Provan, Purvis, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Redondo Jiménez, Rovsing, Rübig, Salafranca Sánchez-Neyra, Santer, Santini, Scallon, Schaffner, Schierhuber, Schleicher, Schmitt, Schnellhardt, Schröder Jürgen, Schwaiger, Smet, Sommer, Stauner, Stenzel, Stevenson, Stockton, Sturdy, Sudre, Sumberg, Suominen, Tajani, Tannock, Theato, Thyssen, Trakatellis, Twinn, Van Orden, Varela Suanzes-Carpegna, Vatanen, van Velzen, de Veyrinas, Vidal-Quadras Roca, Villiers, Vlasto, Wenzel-Perillo, von Wogau, Wuermeling, Zabell, Zimmerling, Zissener

PSE: Berès, Görlach, Kindermann, Marinho

UEN: Andrews, Fitzsimons, Hyland, Queiró

Verts/ALE: Wyn

Tegen: 299

EDD: Belder, Bernié, Blokland, Booth, Butel, van Dam, Esclopé, Farage, Kuntz, Mathieu, Saint-Josse, Titford

ELDR: Andreasen, André-Léonard, Boogerd-Quaak, van den Bos, Busk, Calò, Clegg, Davies, De Clercq, Duff, Flesch, Huhne, Ludford, Lynne, Maaten, Malmström, Manders, Monsonís Domingo, Mulder, Newton Dunn, Nicholson of Winterbourne, Nordmann, Olsson, Paulsen, Pesälä, Plooij-van Gorsel, Pohjamo, Riis-Jørgensen, Rousseaux, Rutelli, Sanders-ten Holte, Schmidt, Sterckx, Sørensen, Thors, Väyrynen, Vallvé, Van Hecke, Vermeer, Virrankoski, Wallis, Watson

GUE/NGL: Ainardi, Bakopoulos, Bergaz Conesa, Bertinotti, Blak, Boudjenah, Brie, Caudron, Di Lello Finuoli, Eriksson, Figueiredo, Fraisse, Herzog, Jové Peres, Kaufmann, Koulourianos, Krarup, Manisco, Markov, Meijer, Modrow, Naïr, Patakis, Puerta, Ribeiro, Scarbonchi, Schmid Herman, Schröder Ilka, Seppänen, Sjöstedt, Uca, Vinci, Wurtz

NI: Berthu, Gorostiaga Atxalandabaso, de La Perriere, Martin Hans-Peter, Souchet

PPE-DE: Arvidsson, Cederschiöld, Grönfeldt Bergman, Sacrédeus, Stenmarck, Wachtmeister, Wijkman

PSE: Adam, Andersson, Aparicio Sánchez, Baltas, Barón Crespo, Berenguer Fuster, van den Berg, Berger, Bösch, Boselli, Bowe, van den Burg, Campos, Carrilho, Casaca, Cashman, Cercas, Ceyhun, Corbett, Corbey, Dehousse, De Keyser, Dhaene, Díez González, Duhamel, Duin, El Khadraoui, Ettl, Evans Robert J.E., Färm, Fava, Fruteau, Garot, Gebhardt, Gill, Gillig, Glante, Goebbels, Gröner, Guy-Quint, Hänsch, Haug, Hazan, Hedkvist Petersen, Honeyball, Howitt, Hughes, van Hulten, Hume, Iivari, Imbeni, Izquierdo Collado, Izquierdo Rojo, Jöns, Junker, Karamanou, Karlsson, Katiforis, Kinnock, Koukiadis, Krehl, Kreissl-Dörfler, Kuckelkorn, Kuhne, Lage, Lalumière, Lange, Lavarra, Leinen, Linkohr, Lund, McAvan, McCarthy, McNally, Malliori, Mann Erika, Martin David W., Martínez Martínez, Mastorakis, Medina Ortega, Mendiluce Pereiro, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Miller, Miranda de Lage, Moraes, Morgan, Müller, Murphy, Myller, Napoletano, Napolitano, Obiols i Germà, O'Toole, Paasilinna, Paciotti, Pérez Royo, Piecyk, Poignant, Poos, Prets, Randzio-Plath, Rapkay, Read, Rocard, Roth-Behrendt, Rothe, Rothley, Roure, Ruffolo, Sacconi, Sakellariou, Sandberg-Fries, dos Santos, Sauquillo Pérez del Arco, Savary, Scheele, Schmid Gerhard, Schulz, Simpson, Skinner, Soares, Sornosa Martínez, Souladakis, Sousa Pinto, Stihler, Stockmann, Swiebel, Swoboda, Terrón i Cusí, Theorin, Thorning-Schmidt, Titley, Torres Marques, Trentin, Tsatsos, Vairinhos, Valenciano Martínez-Orozco, Van Lancker, Vattimo, Veltroni, Volcic, Walter, Watts, Weiler, Whitehead, Wiersma, Wynn, Zimeray, Zorba, Zrihen

UEN: Berlato, Bigliardo, Camre, Caullery, Collins, Marchiani, Muscardini, Pasqua, Poli Bortone, Ribeiro e Castro, Segni, Thomas-Mauro, Turchi

Verts/ALE: Aaltonen, Ahern, Auroi, Boumediene-Thiery, Breyer, Buitenweg, Celli, Cohn-Bendit, Duthu, Echerer, Flautre, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, Hudghton, Isler Béguin, Jonckheer, Lagendijk, Lambert, Lannoye, Lucas, MacCormick, McKenna, Maes, Mayol i Raynal, Nogueira Román, Onesta, Rod, de Roo, Rühle, Schörling, Schroedter, Sörensen, Staes, Turmes, Voggenhuber, Wuori

Onthoudingen: 9

NI: Bonino, Cappato, Claeys, Dell'Alba, Della Vedova, Dillen, Dupuis, Pannella, Turco

Verslag Paulsen A5-0449/2003

Resolutie

Voor: 287

EDD: Belder, Blokland, van Dam

ELDR: Andreasen, André-Léonard, Boogerd-Quaak, van den Bos, Busk, Calò, Clegg, Davies, De Clercq, Duff, Flesch, Huhne, Ludford, Lynne, Maaten, Malmström, Manders, Monsonís Domingo, Mulder, Newton Dunn, Nicholson of Winterbourne, Nordmann, Olsson, Paulsen, Pesälä, Plooij-van Gorsel, Pohjamo, Riis-Jørgensen, Rousseaux, Rutelli, Sanders-ten Holte, Schmidt, Sterckx, Sørensen, Thors, Väyrynen, Vallvé, Van Hecke, Vermeer, Virrankoski, Wallis, Watson

GUE/NGL: Ainardi, Bakopoulos, Bergaz Conesa, Bertinotti, Blak, Boudjenah, Brie, Caudron, Di Lello Finuoli, Eriksson, Fiebiger, Figueiredo, Fraisse, Herzog, Jové Peres, Kaufmann, Koulourianos, Krarup, Manisco, Markov, Meijer, Modrow, Naïr, Puerta, Ribeiro, Scarbonchi, Schmid Herman, Schröder Ilka, Seppänen, Sjöstedt, Uca, Vinci, Wurtz

NI: Gorostiaga Atxalandabaso, Ilgenfritz, Kronberger, Raschhofer

PPE-DE: Arvidsson, Cederschiöld, De Sarnez, Dimitrakopoulos, Ebner, Grönfeldt Bergman, Hortefeux, Maat, Oomen-Ruijten, Sacrédeus, Stenmarck, Trakatellis, Wachtmeister, Wijkman

PSE: Adam, Andersson, Aparicio Sánchez, Baltas, Barón Crespo, Berenguer Fuster, Berès, van den Berg, Berger, Bösch, Boselli, Bowe, Campos, Carrilho, Casaca, Cashman, Cercas, Ceyhun, Corbett, Corbey, De Keyser, Dhaene, Díez González, Duhamel, Duin, El Khadraoui, Ettl, Evans Robert J.E., Färm, Fava, Fruteau, Garot, Gebhardt, Gill, Gillig, Glante, Gröner, Guy-Quint, Hänsch, Haug, Hazan, Hedkvist Petersen, Honeyball, Howitt, Hughes, van Hulten, Hume, Iivari, Imbeni, Izquierdo Collado, Izquierdo Rojo, Jöns, Junker, Karamanou, Karlsson, Katiforis, Kinnock, Koukiadis, Krehl, Kreissl-Dörfler, Kuckelkorn, Kuhne, Lage, Lalumière, Lange, Lavarra, Leinen, Linkohr, Lund, McAvan, McCarthy, McNally, Malliori, Mann Erika, Marinho, Martin David W., Martínez Martínez, Mastorakis, Medina Ortega, Mendiluce Pereiro, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Miller, Miranda de Lage, Moraes, Morgan, Müller, Murphy, Myller, Napoletano, Napolitano, Obiols i Germà, O'Toole, Paasilinna, Paciotti, Pérez Royo, Piecyk, Poignant, Poos, Prets, Randzio-Plath, Rapkay, Read, Rocard, Roth-Behrendt, Rothe, Rothley, Roure, Ruffolo, Sacconi, Sakellariou, Sandberg-Fries, dos Santos, Sauquillo Pérez del Arco, Savary, Scheele, Schmid Gerhard, Schulz, Simpson, Skinner, Soares, Sornosa Martínez, Souladakis, Sousa Pinto, Stihler, Stockmann, Swiebel, Swoboda, Terrón i Cusí, Theorin, Thorning-Schmidt, Titley, Torres Marques, Trentin, Vairinhos, Valenciano Martínez-Orozco, Van Lancker, Vattimo, Veltroni, Volcic, Walter, Watts, Whitehead, Wiersma, Wynn, Zimeray, Zrihen

UEN: Andrews, Berlato, Bigliardo, Collins, Fitzsimons, Hyland, Muscardini, Poli Bortone, Segni

Verts/ALE: Ahern, Auroi, Boumediene-Thiery, Breyer, Buitenweg, Celli, Cohn-Bendit, Duthu, Echerer, Flautre, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, Hudghton, Isler Béguin, Jonckheer, Lagendijk, Lambert, Lannoye, Lucas, MacCormick, McKenna, Maes, Mayol i Raynal, Nogueira Román, Onesta, Rod, de Roo, Schörling, Schroedter, Sörensen, Staes, Turmes, Voggenhuber, Wuori, Wyn

Tegen: 194

EDD: Abitbol, Andersen, Bernié, Booth, Butel, Esclopé, Farage, Mathieu, Saint-Josse, Titford

NI: Berthu, Beysen, Borghezio, Garaud, Hager, de La Perriere, Mennea, Souchet, Speroni

PPE-DE: Almeida Garrett, Atkins, Balfe, Bartolozzi, Bastos, Bayona de Perogordo, Beazley, Berend, Bodrato, Böge, von Boetticher, Bourlanges, Bowis, Bradbourn, Brok, Bushill-Matthews, Callanan, Camisón Asensio, Cardoso, Chichester, Cocilovo, Coelho, Cornillet, Corrie, Cushnahan, Daul, Decourrière, De Mita, Deprez, Descamps, Deva, De Veyrac, Doorn, Dover, Elles, Evans Jonathan, Fatuzzo, Ferber, Fernández Martín, Ferri, Fiori, Florenz, Foster, Fourtou, Friedrich, Gahler, García-Orcoyen Tormo, Gargani, Garriga Polledo, Gawronski, Gil-Robles Gil-Delgado, Glase, Goepel, Gomolka, Goodwill, Gouveia, Graça Moura, Grosch, Grossetête, Gutiérrez-Cortines, Hannan, Hansenne, Harbour, Heaton-Harris, Helmer, Hermange, Hernández Mollar, Inglewood, Jackson, Jarzembowski, Jeggle, Karas, Kastler, Keppelhoff-Wiechert, Khanbhai, Kirkhope, Klamt, Klaß, Knolle, Koch, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Lamassoure, Langen, Langenhagen, Laschet, Lechner, Lehne, Liese, Lisi, Lulling, McCartin, McMillan-Scott, Mantovani, Marini, Marques, Martens, Martin Hugues, Matikainen-Kallström, Mauro, Mayer Hans-Peter, Mayer Xaver, Menrad, Mombaur, Morillon, Naranjo Escobar, Nassauer, Nicholson, Niebler, Ojeda Sanz, Oostlander, Oreja Arburúa, Pacheco Pereira, Pack, Pastorelli, Perry, Piscarreta, Poettering, Posselt, Pronk, Provan, Purvis, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Redondo Jiménez, Rovsing, Rübig, Salafranca Sánchez-Neyra, Santer, Santini, Scallon, Schaffner, Schierhuber, Schleicher, Schmitt, Schnellhardt, Schröder Jürgen, Schwaiger, Smet, Sommer, Stauner, Stenzel, Stevenson, Stockton, Sturdy, Sudre, Sumberg, Suominen, Tajani, Tannock, Theato, Thyssen, Twinn, Van Orden, Varela Suanzes-Carpegna, Vatanen, van Velzen, de Veyrinas, Vidal-Quadras Roca, Villiers, Vlasto, Wenzel-Perillo, Wieland, von Wogau, Wuermeling, Zabell, Zacharakis, Zimmerling, Zissener

PSE: Goebbels

UEN: Caullery, Marchiani, Queiró

Onthoudingen: 23

EDD: Bonde, Kuntz, Sandbæk

GUE/NGL: Patakis

NI: Bonino, Cappato, Claeys, Dell'Alba, Della Vedova, Dillen, Dupuis, de Gaulle, Gollnisch, Pannella, Stirbois, Turco

PPE-DE: Flemming

PSE: Dehousse, Görlach, Kindermann

UEN: Camre, Pasqua, Ribeiro e Castro

Verslag Fourtou A5-0468/2003

Amendementen 103 en 108

Voor: 156

EDD: Andersen, Bernié, Bonde, Booth, Butel, Esclopé, Farage, Mathieu, Saint-Josse, Sandbæk, Titford

ELDR: Boogerd-Quaak, van den Bos, Clegg, Monsonís Domingo, Plooij-van Gorsel, Rutelli, Thors, Vallvé

GUE/NGL: Ainardi, Bakopoulos, Bergaz Conesa, Bertinotti, Blak, Boudjenah, Brie, Caudron, Di Lello Finuoli, Eriksson, Fiebiger, Figueiredo, Fraisse, Jové Peres, Kaufmann, Koulourianos, Krarup, Manisco, Markov, Meijer, Modrow, Naïr, Patakis, Puerta, Ribeiro, Scarbonchi, Schmid Herman, Schröder Ilka, Seppänen, Sjöstedt, Uca, Vinci, Wurtz

NI: Bonino, Cappato, Dell'Alba, Della Vedova, Dupuis, Garaud, de Gaulle, Gorostiaga Atxalandabaso, Ilgenfritz, Kronberger, Martin Hans-Peter, Pannella, Raschhofer, Stirbois, Turco

PPE-DE: Korhola, Lulling, Matikainen-Kallström, Suominen, Vatanen, Vlasto, Wijkman

PSE: van den Berg, Berger, van den Burg, Carrilho, Casaca, Dehousse, Dhaene, El Khadraoui, Färm, Fava, van Hulten, Imbeni, Izquierdo Rojo, Jöns, Marinho, Martin David W., Martínez Martínez, Mastorakis, Mendiluce Pereiro, Miranda de Lage, Napoletano, Paciotti, Ruffolo, Sacconi, Sakellariou, Scheele, Sornosa Martínez, Swiebel, Torres Marques, Trentin, Vairinhos, Valenciano Martínez-Orozco, Van Lancker, Vattimo, Veltroni, Volcic, Wiersma, Zrihen

UEN: Berlato, Bigliardo, Muscardini, Poli Bortone, Queiró, Segni, Turchi

Verts/ALE: Aaltonen, Ahern, Auroi, Boumediene-Thiery, Breyer, Buitenweg, Celli, Cohn-Bendit, Duthu, Echerer, Flautre, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, Hudghton, Isler Béguin, Jonckheer, Lagendijk, Lambert, Lannoye, Lucas, MacCormick, McKenna, Maes, Mayol i Raynal, Nogueira Román, Onesta, Rod, de Roo, Rühle, Schörling, Schroedter, Sörensen, Staes, Turmes, Voggenhuber, Wuori, Wyn

Tegen: 346

EDD: Abitbol, Belder, Blokland, van Dam, Kuntz

ELDR: Andreasen, André-Léonard, Busk, Calò, Davies, De Clercq, Duff, Flesch, Huhne, Ludford, Lynne, Maaten, Manders, Mulder, Newton Dunn, Nicholson of Winterbourne, Nordmann, Pesälä, Pohjamo, Riis-Jørgensen, Rousseaux, Sanders-ten Holte, Sterckx, Sørensen, Väyrynen, Van Hecke, Vermeer, Virrankoski, Wallis, Watson

NI: Berthu, Beysen, Borghezio, Hager, de La Perriere, Mennea, Souchet, Speroni

PPE-DE: Almeida Garrett, Arvidsson, Atkins, Balfe, Bartolozzi, Bastos, Bayona de Perogordo, Beazley, Berend, Bodrato, Böge, von Boetticher, Bourlanges, Bowis, Bradbourn, Bremmer, Brok, Bushill-Matthews, Callanan, Camisón Asensio, Cardoso, Cederschiöld, Chichester, Cocilovo, Coelho, Cornillet, Corrie, Cushnahan, Daul, Decourrière, De Mita, Deprez, De Sarnez, Descamps, Deva, De Veyrac, Dimitrakopoulos, Doorn, Dover, Ebner, Elles, Evans Jonathan, Fatuzzo, Ferber, Fernández Martín, Ferri, Fiori, Flemming, Florenz, Foster, Fourtou, Friedrich, Gahler, García-Orcoyen Tormo, Gargani, Garriga Polledo, Gawronski, Gil-Robles Gil-Delgado, Glase, Goepel, Gomolka, Goodwill, Gouveia, Graça Moura, Grönfeldt Bergman, Grosch, Grossetête, Gutiérrez-Cortines, Hannan, Hansenne, Harbour, Heaton-Harris, Helmer, Hermange, Hernández Mollar, Hieronymi, Hortefeux, Inglewood, Jackson, Jarzembowski, Jeggle, Karas, Kastler, Keppelhoff-Wiechert, Khanbhai, Kirkhope, Klamt, Klaß, Knolle, Koch, Konrad, Kratsa-Tsagaropoulou, Lamassoure, Langen, Langenhagen, Laschet, Lechner, Lehne, Liese, Lisi, Maat, McCartin, McMillan-Scott, Mantovani, Marini, Marques, Martens, Martin Hugues, Mauro, Mayer Hans-Peter, Mayer Xaver, Menrad, Mombaur, Morillon, Naranjo Escobar, Nassauer, Nicholson, Niebler, Ojeda Sanz, Oomen-Ruijten, Oostlander, Oreja Arburúa, Pacheco Pereira, Pack, Pastorelli, Perry, Piscarreta, Podestà, Poettering, Posselt, Pronk, Provan, Purvis, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Redondo Jiménez, Rovsing, Rübig, Sacrédeus, Salafranca Sánchez-Neyra, Santer, Santini, Scallon, Schaffner, Schierhuber, Schleicher, Schmitt, Schnellhardt, Schröder Jürgen, Schwaiger, Smet, Sommer, Stauner, Stenmarck, Stenzel, Stevenson, Stockton, Sturdy, Sudre, Sumberg, Tajani, Tannock, Theato, Thyssen, Trakatellis, Twinn, Van Orden, Varela Suanzes-Carpegna, van Velzen, de Veyrinas, Vidal-Quadras Roca, Villiers, Wachtmeister, Wenzel-Perillo, Wieland, von Wogau, Wuermeling, Zabell, Zacharakis, Zimmerling, Zissener

PSE: Adam, Andersson, Aparicio Sánchez, Baltas, Barón Crespo, Berenguer Fuster, Berès, Bösch, Boselli, Bowe, Campos, Cashman, Cercas, Ceyhun, Corbey, De Keyser, Díez González, Duhamel, Duin, Ettl, Evans Robert J.E., Fruteau, Garot, Gebhardt, Gill, Gillig, Glante, Goebbels, Görlach, Gröner, Guy-Quint, Hänsch, Haug, Hazan, Hedkvist Petersen, Honeyball, Howitt, Hughes, Hume, Iivari, Izquierdo Collado, Junker, Karamanou, Karlsson, Katiforis, Kindermann, Kinnock, Koukiadis, Krehl, Kreissl-Dörfler, Kuckelkorn, Kuhne, Lage, Lalumière, Lange, Lavarra, Leinen, Linkohr, Lund, McAvan, McCarthy, McNally, Malliori, Mann Erika, Medina Ortega, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Miller, Moraes, Morgan, Müller, Murphy, Napolitano, Obiols i Germà, O'Toole, Paasilinna, Pérez Royo, Piecyk, Poignant, Poos, Prets, Randzio-Plath, Rapkay, Read, Rocard, Roth-Behrendt, Rothe, Rothley, Roure, Sandberg-Fries, dos Santos, Sauquillo Pérez del Arco, Savary, Schmid Gerhard, Simpson, Skinner, Souladakis, Sousa Pinto, Stihler, Stockmann, Swoboda, Terrón i Cusí, Theorin, Thorning-Schmidt, Titley, Tsatsos, Walter, Watts, Weiler, Whitehead, Wynn, Zimeray, Zorba

UEN: Andrews, Caullery, Collins, Fitzsimons, Hyland, Marchiani, Pasqua, Thomas-Mauro

Onthoudingen: 8

ELDR: Malmström, Olsson, Paulsen, Schmidt

GUE/NGL: Herzog

NI: Gollnisch

UEN: Camre, Ribeiro e Castro

Verslag Fourtou A5-0468/2003

Amendementen 104 en 109

Voor: 137

EDD: Andersen, Bonde, Sandbæk

ELDR: Boogerd-Quaak, van den Bos, Clegg, Monsonís Domingo, Plooij-van Gorsel, Rutelli, Thors, Vallvé

GUE/NGL: Ainardi, Bakopoulos, Bergaz Conesa, Bertinotti, Blak, Boudjenah, Brie, Caudron, Di Lello Finuoli, Eriksson, Fiebiger, Figueiredo, Fraisse, Jové Peres, Kaufmann, Koulourianos, Krarup, Manisco, Markov, Meijer, Modrow, Naïr, Patakis, Puerta, Ribeiro, Scarbonchi, Schmid Herman, Schröder Ilka, Seppänen, Sjöstedt, Uca, Vinci, Wurtz

NI: Bonino, Cappato, Dell'Alba, Della Vedova, Dupuis, Garaud, Gorostiaga Atxalandabaso, Martin Hans-Peter, Pannella, Turco

PPE-DE: Korhola, Lulling, Matikainen-Kallström, Suominen, Vatanen, Wijkman

PSE: van den Berg, Berger, Bösch, van den Burg, Carrilho, Casaca, Dehousse, Dhaene, El Khadraoui, Ettl, Fava, van Hulten, Imbeni, Izquierdo Rojo, Marinho, Mendiluce Pereiro, Napoletano, Paciotti, Prets, Ruffolo, Sacconi, Scheele, Swiebel, Swoboda, Torres Marques, Trentin, Vairinhos, Van Lancker, Vattimo, Veltroni, Volcic, Wiersma, Zrihen

UEN: Berlato, Bigliardo, Muscardini, Poli Bortone, Queiró, Segni, Turchi

Verts/ALE: Aaltonen, Ahern, Auroi, Boumediene-Thiery, Breyer, Buitenweg, Celli, Cohn-Bendit, Duthu, Echerer, Flautre, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, Hudghton, Isler Béguin, Jonckheer, Lagendijk, Lambert, Lannoye, Lucas, MacCormick, McKenna, Maes, Mayol i Raynal, Nogueira Román, Onesta, Rod, de Roo, Rühle, Schörling, Schroedter, Sörensen, Staes, Turmes, Voggenhuber, Wuori, Wyn

Tegen: 352

EDD: Abitbol, Belder, Blokland, van Dam, Kuntz

ELDR: Andreasen, André-Léonard, Busk, Calò, Davies, De Clercq, Duff, Flesch, Huhne, Ludford, Lynne, Maaten, Manders, Mulder, Newton Dunn, Nicholson of Winterbourne, Nordmann, Pesälä, Pohjamo, Riis-Jørgensen, Rousseaux, Sanders-ten Holte, Sterckx, Sørensen, Väyrynen, Van Hecke, Vermeer, Virrankoski, Wallis, Watson

NI: Berthu, Beysen, Borghezio, Hager, Ilgenfritz, de La Perriere, Mennea, Souchet, Speroni

PPE-DE: Almeida Garrett, Arvidsson, Atkins, Balfe, Bartolozzi, Bastos, Bayona de Perogordo, Beazley, Berend, Bodrato, Böge, von Boetticher, Bourlanges, Bowis, Bradbourn, Bremmer, Brok, Bushill-Matthews, Callanan, Camisón Asensio, Cardoso, Cederschiöld, Chichester, Cocilovo, Coelho, Cornillet, Corrie, Cushnahan, Daul, Decourrière, De Mita, Deprez, De Sarnez, Descamps, Deva, De Veyrac, Dimitrakopoulos, Doorn, Dover, Ebner, Elles, Evans Jonathan, Fatuzzo, Ferber, Fernández Martín, Ferri, Fiori, Flemming, Florenz, Foster, Fourtou, Friedrich, Gahler, García-Orcoyen Tormo, Gargani, Garriga Polledo, Gawronski, Gil-Robles Gil-Delgado, Glase, Goepel, Gomolka, Goodwill, Gouveia, Graça Moura, Grönfeldt Bergman, Grosch, Grossetête, Gutiérrez-Cortines, Hannan, Hansenne, Harbour, Heaton-Harris, Helmer, Hermange, Hernández Mollar, Hieronymi, Hortefeux, Inglewood, Jackson, Jarzembowski, Jeggle, Karas, Kastler, Keppelhoff-Wiechert, Khanbhai, Kirkhope, Klamt, Klaß, Knolle, Koch, Konrad, Kratsa-Tsagaropoulou, Lamassoure, Langen, Langenhagen, Laschet, Lechner, Lehne, Lisi, Maat, McCartin, McMillan-Scott, Mantovani, Marini, Marques, Martens, Martin Hugues, Mauro, Mayer Hans-Peter, Mayer Xaver, Menrad, Mombaur, Morillon, Naranjo Escobar, Nassauer, Nicholson, Niebler, Ojeda Sanz, Oomen-Ruijten, Oostlander, Oreja Arburúa, Pacheco Pereira, Pack, Pastorelli, Perry, Piscarreta, Podestà, Poettering, Posselt, Pronk, Provan, Purvis, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Redondo Jiménez, Rovsing, Rübig, Sacrédeus, Salafranca Sánchez-Neyra, Santer, Santini, Scallon, Schaffner, Schierhuber, Schleicher, Schmitt, Schnellhardt, Schröder Jürgen, Schwaiger, Smet, Sommer, Stauner, Stenmarck, Stenzel, Stevenson, Stockton, Sturdy, Sudre, Sumberg, Tajani, Tannock, Theato, Thyssen, Trakatellis, Twinn, Van Orden, Varela Suanzes-Carpegna, van Velzen, de Veyrinas, Vidal-Quadras Roca, Villiers, Vlasto, Wachtmeister, Wenzel-Perillo, Wieland, von Wogau, Wuermeling, Zabell, Zacharakis, Zimmerling, Zissener

PSE: Adam, Andersson, Aparicio Sánchez, Baltas, Barón Crespo, Berenguer Fuster, Berès, Boselli, Bowe, Campos, Cashman, Cercas, Ceyhun, Corbett, Corbey, De Keyser, Díez González, Duhamel, Duin, Evans Robert J.E., Färm, Fruteau, Garot, Gebhardt, Gill, Gillig, Glante, Goebbels, Görlach, Gröner, Guy-Quint, Hänsch, Haug, Hazan, Honeyball, Howitt, Hughes, Hume, Iivari, Izquierdo Collado, Jöns, Junker, Karamanou, Karlsson, Katiforis, Kindermann, Kinnock, Koukiadis, Krehl, Kreissl-Dörfler, Kuckelkorn, Kuhne, Lage, Lalumière, Lange, Lavarra, Leinen, Linkohr, Lund, McAvan, McCarthy, McNally, Malliori, Mann Erika, Martin David W., Martínez Martínez, Mastorakis, Medina Ortega, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Miller, Miranda de Lage, Moraes, Morgan, Müller, Murphy, Napolitano, Obiols i Germà, O'Toole, Paasilinna, Pérez Royo, Piecyk, Poignant, Poos, Randzio-Plath, Rapkay, Read, Rocard, Roth-Behrendt, Rothe, Roure, Sakellariou, Sandberg-Fries, dos Santos, Sauquillo Pérez del Arco, Savary, Schmid Gerhard, Schulz, Simpson, Skinner, Soares, Sornosa Martínez, Souladakis, Sousa Pinto, Stihler, Stockmann, Terrón i Cusí, Theorin, Thorning-Schmidt, Titley, Tsatsos, Valenciano Martínez-Orozco, Walter, Watts, Weiler, Whitehead, Wynn, Zorba

UEN: Andrews, Caullery, Collins, Fitzsimons, Hyland, Marchiani, Pasqua, Thomas-Mauro

Onthoudingen: 22

EDD: Bernié, Booth, Butel, Esclopé, Farage, Mathieu, Saint-Josse, Titford

ELDR: Malmström, Olsson, Paulsen, Schmidt

GUE/NGL: Herzog

NI: Claeys, Dillen, de Gaulle, Gollnisch, Kronberger, Raschhofer, Stirbois

PSE: Zimeray

UEN: Camre

Verslag Fourtou A5-0468/2003

Amendement 111

Voor: 165

EDD: Abitbol, Andersen, Belder, Bernié, Blokland, Bonde, Booth, Butel, van Dam, Esclopé, Farage, Mathieu, Saint-Josse, Sandbæk, Titford

ELDR: Boogerd-Quaak, van den Bos, Clegg, Plooij-van Gorsel, Thors, Vallvé

GUE/NGL: Ainardi, Bakopoulos, Bergaz Conesa, Bertinotti, Blak, Boudjenah, Brie, Caudron, Di Lello Finuoli, Eriksson, Fiebiger, Figueiredo, Fraisse, Jové Peres, Kaufmann, Koulourianos, Krarup, Manisco, Markov, Meijer, Modrow, Naïr, Patakis, Ribeiro, Scarbonchi, Schmid Herman, Schröder Ilka, Seppänen, Sjöstedt, Uca, Vinci, Wurtz

NI: Bonino, Borghezio, Cappato, Dell'Alba, Della Vedova, Dupuis, Gorostiaga Atxalandabaso, Ilgenfritz, Kronberger, Pannella, Raschhofer, Speroni, Turco

PPE-DE: Korhola, Matikainen-Kallström, Suominen, Vatanen

PSE: Barón Crespo, Berès, van den Berg, Berger, Bösch, van den Burg, Campos, Carraro, Carrilho, Casaca, Cercas, Corbey, Dehousse, De Keyser, Dhaene, Duhamel, El Khadraoui, Ettl, Fava, Fruteau, Garot, Gillig, Guy-Quint, van Hulten, Imbeni, Lalumière, Lavarra, Marinho, Mendiluce Pereiro, Napoletano, Paciotti, Pittella, Poignant, Prets, Rocard, Roure, Ruffolo, Sacconi, Scheele, Swiebel, Swoboda, Terrón i Cusí, Torres Marques, Trentin, Van Lancker, Vattimo, Veltroni, Volcic, Wiersma, Zimeray, Zrihen

UEN: Berlato, Bigliardo, Muscardini, Nobilia, Poli Bortone, Segni, Turchi

Verts/ALE: Aaltonen, Ahern, Auroi, Boumediene-Thiery, Breyer, Buitenweg, Celli, Cohn-Bendit, Duthu, Echerer, Flautre, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, Hudghton, Isler Béguin, Jonckheer, Lagendijk, Lambert, Lannoye, Lucas, MacCormick, McKenna, Maes, Mayol i Raynal, Nogueira Román, Onesta, Rod, de Roo, Rühle, Schörling, Schroedter, Sörensen, Staes, Turmes, Voggenhuber, Wuori, Wyn

Tegen: 343

EDD: Kuntz

ELDR: Andreasen, André-Léonard, Busk, Calò, Davies, De Clercq, Duff, Flesch, Huhne, Ludford, Lynne, Maaten, Manders, Monsonís Domingo, Mulder, Newton Dunn, Nicholson of Winterbourne, Nordmann, Pesälä, Pohjamo, Procacci, Riis-Jørgensen, Rousseaux, Rutelli, Sanders-ten Holte, Sterckx, Sørensen, Väyrynen, Van Hecke, Vermeer, Virrankoski, Wallis, Watson

NI: Berthu, Beysen, Claeys, Dillen, Garaud, de Gaulle, Gollnisch, Hager, de La Perriere, Mennea, Souchet, Stirbois

PPE-DE: Almeida Garrett, Arvidsson, Atkins, Balfe, Bartolozzi, Bastos, Bayona de Perogordo, Beazley, Berend, Bodrato, Böge, von Boetticher, Bourlanges, Bowis, Bradbourn, Bremmer, Brok, Bushill-Matthews, Callanan, Camisón Asensio, Cardoso, Cederschiöld, Chichester, Cocilovo, Coelho, Cornillet, Corrie, Cushnahan, Daul, Decourrière, De Mita, Deprez, De Sarnez, Descamps, Deva, De Veyrac, Dimitrakopoulos, Doorn, Dover, Ebner, Elles, Evans Jonathan, Fatuzzo, Ferber, Fernández Martín, Ferri, Fiori, Flemming, Florenz, Foster, Fourtou, Friedrich, Gahler, García-Orcoyen Tormo, Gargani, Garriga Polledo, Gawronski, Gil-Robles Gil-Delgado, Glase, Goepel, Gomolka, Goodwill, Gouveia, Graça Moura, Grönfeldt Bergman, Grosch, Grossetête, Gutiérrez-Cortines, Hannan, Hansenne, Harbour, Heaton-Harris, Helmer, Hermange, Hernández Mollar, Hieronymi, Hortefeux, Inglewood, Jackson, Jeggle, Karas, Kastler, Keppelhoff-Wiechert, Khanbhai, Kirkhope, Klamt, Klaß, Knolle, Koch, Konrad, Kratsa-Tsagaropoulou, Lamassoure, Langen, Langenhagen, Laschet, Lechner, Lehne, Liese, Lulling, Maat, McCartin, McMillan-Scott, Mantovani, Marini, Marques, Martens, Martin Hugues, Mauro, Mayer Hans-Peter, Mayer Xaver, Menrad, Mombaur, Morillon, Naranjo Escobar, Nassauer, Nicholson, Niebler, Ojeda Sanz, Oomen-Ruijten, Oostlander, Oreja Arburúa, Pacheco Pereira, Pack, Pastorelli, Perry, Piscarreta, Podestà, Poettering, Posselt, Pronk, Provan, Purvis, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Redondo Jiménez, Rovsing, Rübig, Sacrédeus, Salafranca Sánchez-Neyra, Santer, Santini, Scallon, Schaffner, Schierhuber, Schleicher, Schmitt, Schnellhardt, Schröder Jürgen, Schwaiger, Smet, Sommer, Stauner, Stenmarck, Stenzel, Stevenson, Stockton, Sturdy, Sudre, Sumberg, Tajani, Tannock, Theato, Thyssen, Trakatellis, Twinn, Van Orden, Varela Suanzes-Carpegna, van Velzen, de Veyrinas, Vidal-Quadras Roca, Villiers, Vlasto, Wachtmeister, Wenzel-Perillo, Wieland, Wijkman, von Wogau, Wuermeling, Zabell, Zacharakis, Zimmerling, Zissener

PSE: Adam, Andersson, Aparicio Sánchez, Baltas, Berenguer Fuster, Boselli, Bowe, Cashman, Ceyhun, Corbett, Díez González, Duin, Evans Robert J.E., Färm, Gebhardt, Gill, Glante, Goebbels, Görlach, Gröner, Hänsch, Haug, Hedkvist Petersen, Honeyball, Howitt, Hughes, Hume, Iivari, Izquierdo Collado, Izquierdo Rojo, Jöns, Junker, Karamanou, Karlsson, Katiforis, Kindermann, Kinnock, Koukiadis, Krehl, Kreissl-Dörfler, Kuckelkorn, Kuhne, Lage, Lange, Leinen, Linkohr, Lund, McAvan, McCarthy, McNally, Malliori, Mann Erika, Martin David W., Martínez Martínez, Mastorakis, Medina Ortega, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Miller, Miranda de Lage, Moraes, Morgan, Müller, Murphy, Napolitano, Obiols i Germà, O'Toole, Paasilinna, Pérez Royo, Piecyk, Poos, Randzio-Plath, Rapkay, Read, Roth-Behrendt, Rothe, Rothley, Sakellariou, Sandberg-Fries, dos Santos, Sauquillo Pérez del Arco, Savary, Schmid Gerhard, Schulz, Simpson, Skinner, Soares, Sornosa Martínez, Souladakis, Sousa Pinto, Stihler, Stockmann, Theorin, Thorning-Schmidt, Titley, Tsatsos, Vairinhos, Valenciano Martínez-Orozco, Walter, Watts, Weiler, Whitehead, Wynn, Zorba

UEN: Andrews, Caullery, Collins, Fitzsimons, Hyland, Marchiani, Pasqua, Queiró, Ribeiro e Castro, Thomas-Mauro

Onthoudingen: 10

ELDR: Malmström, Olsson, Paulsen, Schmidt

GUE/NGL: Herzog, Puerta

NI: Martin Hans-Peter

PPE-DE: Jarzembowski, Lisi

UEN: Camre

Verslag Fourtou A5-0468/2003

Amendement 53

Voor: 193

EDD: Abitbol, Andersen, Bernié, Bonde, Butel, Esclopé, Mathieu, Saint-Josse, Sandbæk

ELDR: Boogerd-Quaak, van den Bos, Clegg, Plooij-van Gorsel, Thors, Vallvé

GUE/NGL: Ainardi, Bakopoulos, Bergaz Conesa, Bertinotti, Blak, Boudjenah, Brie, Caudron, Di Lello Finuoli, Eriksson, Fiebiger, Figueiredo, Fraisse, Jové Peres, Kaufmann, Koulourianos, Krarup, Manisco, Markov, Meijer, Modrow, Morgantini, Naïr, Patakis, Puerta, Ribeiro, Scarbonchi, Schmid Herman, Schröder Ilka, Seppänen, Sjöstedt, Uca, Vinci, Wurtz

NI: Bonino, Cappato, Claeys, Dell'Alba, Della Vedova, Dillen, Dupuis, Garaud, de Gaulle, Gollnisch, Gorostiaga Atxalandabaso, Ilgenfritz, Kronberger, Pannella, Raschhofer, Stirbois, Turco

PPE-DE: Doorn, Ferri, Karas, Korhola, Matikainen-Kallström, Rack, Rübig, Schierhuber, Suominen, Vatanen, Zappalà

PSE: Aparicio Sánchez, Berenguer Fuster, Berès, van den Berg, Berger, Bösch, van den Burg, Campos, Carraro, Carrilho, Casaca, Cercas, Ceyhun, Corbett, Dehousse, De Keyser, Dhaene, Duhamel, Duin, El Khadraoui, Ettl, Fava, Fruteau, Garot, Gebhardt, Gillig, Görlach, Gröner, Guy-Quint, Haug, van Hulten, Imbeni, Izquierdo Rojo, Jöns, Junker, Kindermann, Krehl, Kreissl-Dörfler, Kuckelkorn, Kuhne, Lalumière, Lange, Lavarra, Leinen, Mendiluce Pereiro, Müller, Napoletano, Napolitano, Paciotti, Piecyk, Pittella, Poignant, Prets, Rapkay, Rocard, Roth-Behrendt, Rothe, Rothley, Roure, Ruffolo, Sacconi, Sakellariou, Sauquillo Pérez del Arco, Scheele, Schulz, Swiebel, Swoboda, Terrón i Cusí, Trentin, Van Lancker, Vattimo, Veltroni, Volcic, Walter, Weiler, Wiersma, Zimeray, Zrihen

UEN: Segni

Verts/ALE: Aaltonen, Ahern, Auroi, Boumediene-Thiery, Breyer, Buitenweg, Celli, Cohn-Bendit, Duthu, Echerer, Flautre, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, Hudghton, Isler Béguin, Jonckheer, Lagendijk, Lambert, Lannoye, Lucas, MacCormick, McKenna, Maes, Mayol i Raynal, Nogueira Román, Onesta, Rod, de Roo, Rühle, Schörling, Schroedter, Sörensen, Staes, Turmes, Voggenhuber, Wuori, Wyn

Tegen: 310

EDD: Belder, Blokland, van Dam, Kuntz

ELDR: Andreasen, André-Léonard, Busk, Davies, De Clercq, Duff, Flesch, Huhne, Ludford, Lynne, Maaten, Manders, Monsonís Domingo, Mulder, Newton Dunn, Nicholson of Winterbourne, Nordmann, Pesälä, Pohjamo, Procacci, Riis-Jørgensen, Rousseaux, Rutelli, Sanders-ten Holte, Sterckx, Sørensen, Väyrynen, Van Hecke, Vermeer, Virrankoski, Wallis, Watson

NI: Berthu, Beysen, Borghezio, Hager, de La Perriere, Mennea, Souchet, Speroni

PPE-DE: Almeida Garrett, Arvidsson, Atkins, Balfe, Bartolozzi, Bastos, Bayona de Perogordo, Beazley, Berend, Bodrato, Böge, von Boetticher, Bourlanges, Bowis, Bradbourn, Bremmer, Brok, Bushill-Matthews, Callanan, Camisón Asensio, Cardoso, Cederschiöld, Chichester, Cocilovo, Coelho, Cornillet, Corrie, Cushnahan, Daul, Decourrière, De Mita, Deprez, De Sarnez, Descamps, Deva, De Veyrac, Dimitrakopoulos, Dover, Ebner, Elles, Evans Jonathan, Fatuzzo, Ferber, Fernández Martín, Fiori, Flemming, Florenz, Foster, Fourtou, Friedrich, Gahler, García-Orcoyen Tormo, Gargani, Garriga Polledo, Gawronski, Gil-Robles Gil-Delgado, Glase, Goepel, Gomolka, Goodwill, Gouveia, Graça Moura, Grönfeldt Bergman, Grosch, Grossetête, Gutiérrez-Cortines, Hannan, Hansenne, Harbour, Heaton-Harris, Helmer, Hermange, Hernández Mollar, Hieronymi, Hortefeux, Inglewood, Jackson, Jarzembowski, Jeggle, Kastler, Keppelhoff-Wiechert, Khanbhai, Kirkhope, Klamt, Klaß, Knolle, Koch, Konrad, Kratsa-Tsagaropoulou, Lamassoure, Langen, Langenhagen, Laschet, Lechner, Lehne, Liese, Lisi, Lulling, Maat, McCartin, McMillan-Scott, Mantovani, Marini, Marques, Martens, Martin Hugues, Mauro, Mayer Hans-Peter, Mayer Xaver, Menrad, Mombaur, Morillon, Naranjo Escobar, Nassauer, Nicholson, Niebler, Ojeda Sanz, Oomen-Ruijten, Oostlander, Oreja Arburúa, Pacheco Pereira, Pack, Pastorelli, Perry, Piscarreta, Podestà, Poettering, Posselt, Pronk, Provan, Purvis, Quisthoudt-Rowohl, Radwan, Redondo Jiménez, Rovsing, Sacrédeus, Salafranca Sánchez-Neyra, Santer, Santini, Scallon, Schaffner, Schleicher, Schmitt, Schnellhardt, Schröder Jürgen, Schwaiger, Smet, Sommer, Stauner, Stenmarck, Stenzel, Stevenson, Stockton, Sturdy, Sudre, Sumberg, Tajani, Tannock, Theato, Thyssen, Trakatellis, Twinn, Van Orden, Varela Suanzes-Carpegna, van Velzen, de Veyrinas, Vidal-Quadras Roca, Villiers, Vlasto, Wachtmeister, Wenzel-Perillo, Wieland, Wijkman, von Wogau, Wuermeling, Zabell, Zacharakis, Zimmerling, Zissener

PSE: Adam, Andersson, Baltas, Barón Crespo, Boselli, Bowe, Cashman, Corbey, Díez González, Evans Robert J.E., Färm, Gill, Glante, Goebbels, Hänsch, Hedkvist Petersen, Honeyball, Howitt, Hughes, Hume, Iivari, Izquierdo Collado, Karamanou, Katiforis, Kinnock, Koukiadis, Lage, Linkohr, Lund, McAvan, McCarthy, McNally, Malliori, Mann Erika, Marinho, Martin David W., Martínez Martínez, Mastorakis, Medina Ortega, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Miller, Miranda de Lage, Moraes, Morgan, Murphy, Obiols i Germà, O'Toole, Paasilinna, Pérez Royo, Poos, Read, Sandberg-Fries, dos Santos, Savary, Simpson, Skinner, Soares, Sornosa Martínez, Souladakis, Sousa Pinto, Stihler, Stockmann, Theorin, Thorning-Schmidt, Titley, Torres Marques, Tsatsos, Vairinhos, Valenciano Martínez-Orozco, Watts, Whitehead, Wynn, Zorba

UEN: Andrews, Bigliardo, Caullery, Collins, Fitzsimons, Hyland, Marchiani, Muscardini, Pasqua, Poli Bortone, Queiró, Ribeiro e Castro, Thomas-Mauro

Onthoudingen: 12

EDD: Booth, Farage, Titford

ELDR: Malmström, Olsson, Paulsen, Schmidt

GUE/NGL: Herzog

NI: Martin Hans-Peter

UEN: Camre, Nobilia, Turchi

Verslag Fourtou A5-0468/2003

Amendement 54, 1ste deel

Voor: 198

EDD: Abitbol, Andersen, Belder, Bernié, Blokland, Bonde, Booth, Butel, van Dam, Esclopé, Farage, Mathieu, Saint-Josse, Sandbæk, Titford

ELDR: Boogerd-Quaak, Clegg, Plooij-van Gorsel, Rutelli, Thors, Vallvé

GUE/NGL: Ainardi, Bakopoulos, Bergaz Conesa, Bertinotti, Blak, Boudjenah, Brie, Caudron, Di Lello Finuoli, Eriksson, Fiebiger, Figueiredo, Fraisse, Jové Peres, Kaufmann, Koulourianos, Krarup, Manisco, Markov, Meijer, Modrow, Morgantini, Naïr, Patakis, Puerta, Ribeiro, Scarbonchi, Schmid Herman, Schröder Ilka, Seppänen, Sjöstedt, Uca, Vinci, Wurtz

NI: Bonino, Cappato, Claeys, Della Vedova, Dillen, Dupuis, Garaud, de Gaulle, Gollnisch, Gorostiaga Atxalandabaso, Ilgenfritz, Kronberger, Pannella, Raschhofer, Stirbois, Turco

PPE-DE: Doorn, Karas, Korhola, Matikainen-Kallström, Pronk, Rack, Rübig, Schierhuber, Vatanen

PSE: Berenguer Fuster, Berès, van den Berg, Berger, Bösch, van den Burg, Campos, Carraro, Carrilho, Casaca, Ceyhun, Corbett, Dehousse, De Keyser, Dhaene, Duhamel, Duin, El Khadraoui, Ettl, Fava, Fruteau, Garot, Gebhardt, Gillig, Glante, Goebbels, Görlach, Gröner, Guy-Quint, Haug, van Hulten, Imbeni, Izquierdo Rojo, Junker, Kindermann, Krehl, Kreissl-Dörfler, Kuckelkorn, Kuhne, Lalumière, Lange, Lavarra, Leinen, Mastorakis, Mendiluce Pereiro, Miguélez Ramos, Müller, Napoletano, Paasilinna, Paciotti, Piecyk, Pittella, Poignant, Prets, Randzio-Plath, Rocard, Roth-Behrendt, Rothe, Roure, Ruffolo, Sacconi, Sakellariou, Sauquillo Pérez del Arco, Scheele, Schulz, Swiebel, Swoboda, Trentin, Van Lancker, Vattimo, Veltroni, Volcic, Walter, Weiler, Wiersma, Zimeray, Zrihen

UEN: Berlato, Muscardini, Poli Bortone, Segni

Verts/ALE: Aaltonen, Ahern, Auroi, Boumediene-Thiery, Breyer, Buitenweg, Celli, Cohn-Bendit, Duthu, Echerer, Flautre, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, Hudghton, Isler Béguin, Jonckheer, Lagendijk, Lambert, Lannoye, Lucas, MacCormick, McKenna, Maes, Mayol i Raynal, Nogueira Román, Onesta, Rod, de Roo, Rühle, Schörling, Schroedter, Sörensen, Staes, Turmes, Voggenhuber, Wuori, Wyn

Tegen: 305

EDD: Kuntz

ELDR: Andreasen, van den Bos, Busk, Calò, Davies, De Clercq, Duff, Flesch, Huhne, Ludford, Lynne, Maaten, Manders, Monsonís Domingo, Mulder, Newton Dunn, Nicholson of Winterbourne, Nordmann, Pesälä, Pohjamo, Procacci, Riis-Jørgensen, Rousseaux, Sanders-ten Holte, Sterckx, Sørensen, Väyrynen, Van Hecke, Vermeer, Virrankoski, Wallis, Watson

NI: Berthu, Beysen, Borghezio, Hager, de La Perriere, Souchet, Speroni

PPE-DE: Almeida Garrett, Arvidsson, Atkins, Balfe, Bartolozzi, Bastos, Bayona de Perogordo, Beazley, Berend, Bodrato, Böge, von Boetticher, Bourlanges, Bowis, Bradbourn, Bremmer, Brok, Bushill-Matthews, Callanan, Camisón Asensio, Cardoso, Cederschiöld, Chichester, Coelho, Cornillet, Corrie, Cushnahan, Daul, De Mita, Deprez, De Sarnez, Descamps, Deva, De Veyrac, Dimitrakopoulos, Dover, Ebner, Elles, Evans Jonathan, Fatuzzo, Ferber, Fernández Martín, Ferri, Fiori, Flemming, Florenz, Foster, Fourtou, Friedrich, Gahler, García-Orcoyen Tormo, Gargani, Garriga Polledo, Gawronski, Gil-Robles Gil-Delgado, Glase, Goepel, Gomolka, Goodwill, Gouveia, Graça Moura, Grönfeldt Bergman, Grosch, Grossetête, Gutiérrez-Cortines, Hannan, Hansenne, Harbour, Heaton-Harris, Helmer, Hermange, Hernández Mollar, Hieronymi, Hortefeux, Inglewood, Jackson, Jarzembowski, Jeggle, Kastler, Keppelhoff-Wiechert, Khanbhai, Kirkhope, Klamt, Klaß, Knolle, Koch, Konrad, Kratsa-Tsagaropoulou, Lamassoure, Langen, Langenhagen, Laschet, Lechner, Lehne, Liese, Lisi, Lulling, Maat, McCartin, McMillan-Scott, Mantovani, Marini, Marques, Martens, Martin Hugues, Mauro, Mayer Hans-Peter, Mayer Xaver, Menrad, Mombaur, Morillon, Musotto, Naranjo Escobar, Nassauer, Nicholson, Niebler, Nisticò, Ojeda Sanz, Oomen-Ruijten, Oostlander, Oreja Arburúa, Pacheco Pereira, Pack, Pastorelli, Perry, Piscarreta, Podestà, Poettering, Posselt, Provan, Purvis, Quisthoudt-Rowohl, Radwan, Redondo Jiménez, Rovsing, Sacrédeus, Salafranca Sánchez-Neyra, Santer, Santini, Scallon, Schaffner, Schleicher, Schmitt, Schnellhardt, Schröder Jürgen, Smet, Sommer, Stauner, Stenmarck, Stenzel, Stevenson, Stockton, Sturdy, Sudre, Sumberg, Suominen, Tajani, Tannock, Theato, Thyssen, Trakatellis, Twinn, Van Orden, Varela Suanzes-Carpegna, van Velzen, de Veyrinas, Vidal-Quadras Roca, Villiers, Vlasto, Wachtmeister, Wenzel-Perillo, Wieland, Wijkman, von Wogau, Wuermeling, Zabell, Zacharakis, Zappalà, Zimmerling, Zissener

PSE: Adam, Andersson, Aparicio Sánchez, Baltas, Barón Crespo, Boselli, Bowe, Cashman, Corbey, Díez González, Evans Robert J.E., Färm, Gill, Hänsch, Hedkvist Petersen, Honeyball, Howitt, Hughes, Hume, Iivari, Izquierdo Collado, Jöns, Karamanou, Karlsson, Katiforis, Kinnock, Koukiadis, Lage, Linkohr, Lund, McAvan, McCarthy, McNally, Malliori, Mann Erika, Marinho, Martin David W., Martínez Martínez, Medina Ortega, Menéndez del Valle, Miller, Miranda de Lage, Moraes, Murphy, Napolitano, Obiols i Germà, O'Toole, Pérez Royo, Poos, Rapkay, Read, Rothley, Sandberg-Fries, dos Santos, Savary, Schmid Gerhard, Simpson, Skinner, Soares, Sornosa Martínez, Souladakis, Sousa Pinto, Stihler, Stockmann, Theorin, Thorning-Schmidt, Titley, Torres Marques, Tsatsos, Vairinhos, Valenciano Martínez-Orozco, Watts, Whitehead, Wynn, Zorba

UEN: Andrews, Caullery, Collins, Fitzsimons, Hyland, Marchiani, Pasqua, Queiró, Ribeiro e Castro, Thomas-Mauro

Onthoudingen: 11

ELDR: Malmström, Olsson, Paulsen, Schmidt

GUE/NGL: Herzog

NI: Martin Hans-Peter, Mennea

UEN: Bigliardo, Camre, Nobilia, Turchi

Verslag Fourtou A5-0468/2003

Voorstel Commissie

Voor: 339

EDD: Belder, Blokland, van Dam, Kuntz

ELDR: Andreasen, van den Bos, Busk, Calò, Davies, De Clercq, Duff, Flesch, Huhne, Ludford, Lynne, Maaten, Manders, Monsonís Domingo, Mulder, Newton Dunn, Nicholson of Winterbourne, Nordmann, Pesälä, Pohjamo, Procacci, Riis-Jørgensen, Rousseaux, Rutelli, Sanders-ten Holte, Sterckx, Sørensen, Väyrynen, Vermeer, Virrankoski, Wallis, Watson

GUE/NGL: Fraisse, Herzog, Jové Peres, Puerta

NI: Beysen, Borghezio, de La Perriere, Mennea, Souchet, Speroni

PPE-DE: Almeida Garrett, Arvidsson, Atkins, Balfe, Bartolozzi, Bastos, Bayona de Perogordo, Beazley, Berend, Bodrato, Böge, von Boetticher, Bourlanges, Bowis, Bradbourn, Bremmer, Brok, Bushill-Matthews, Callanan, Camisón Asensio, Cardoso, Cederschiöld, Chichester, Cocilovo, Coelho, Cornillet, Corrie, Cushnahan, Daul, Decourrière, De Mita, Deprez, De Sarnez, Descamps, Deva, De Veyrac, Dimitrakopoulos, Doorn, Dover, Ebner, Elles, Evans Jonathan, Fatuzzo, Ferber, Fernández Martín, Ferri, Fiori, Flemming, Florenz, Foster, Fourtou, Friedrich, Gahler, García-Orcoyen Tormo, Gargani, Garriga Polledo, Gawronski, Gil-Robles Gil-Delgado, Glase, Goepel, Gomolka, Goodwill, Gouveia, Graça Moura, Grönfeldt Bergman, Grosch, Grossetête, Gutiérrez-Cortines, Hannan, Hansenne, Harbour, Heaton-Harris, Helmer, Hermange, Hernández Mollar, Hieronymi, Hortefeux, Inglewood, Jackson, Jarzembowski, Jeggle, Karas, Kastler, Keppelhoff-Wiechert, Khanbhai, Kirkhope, Klamt, Klaß, Knolle, Koch, Konrad, Kratsa-Tsagaropoulou, Lamassoure, Langen, Langenhagen, Laschet, Lechner, Lehne, Liese, Lulling, Maat, McCartin, McMillan-Scott, Mantovani, Marini, Marques, Martens, Martin Hugues, Mauro, Mayer Hans-Peter, Mayer Xaver, Menrad, Mombaur, Morillon, Musotto, Naranjo Escobar, Nassauer, Nicholson, Niebler, Nisticò, Ojeda Sanz, Oomen-Ruijten, Oostlander, Oreja Arburúa, Pacheco Pereira, Pack, Pastorelli, Perry, Piscarreta, Podestà, Poettering, Posselt, Pronk, Provan, Purvis, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Redondo Jiménez, Rovsing, Rübig, Sacrédeus, Salafranca Sánchez-Neyra, Santer, Santini, Scallon, Schaffner, Schleicher, Schmitt, Schnellhardt, Schröder Jürgen, Schwaiger, Smet, Sommer, Stauner, Stenmarck, Stenzel, Stevenson, Stockton, Sturdy, Sudre, Sumberg, Tajani, Tannock, Theato, Thyssen, Trakatellis, Twinn, Van Orden, Varela Suanzes-Carpegna, van Velzen, de Veyrinas, Vidal-Quadras Roca, Villiers, Vlasto, Wachtmeister, Wenzel-Perillo, Wieland, von Wogau, Wuermeling, Zabell, Zacharakis, Zappalà, Zimmerling, Zissener

PSE: Adam, Andersson, Aparicio Sánchez, Baltas, Barón Crespo, Berenguer Fuster, Berès, Boselli, Bowe, Campos, Casaca, Cashman, Cercas, Corbett, Corbey, De Keyser, Díez González, Duhamel, Evans Robert J.E., Färm, Fruteau, Garot, Gill, Glante, Gröner, Guy-Quint, Hänsch, Hedkvist Petersen, Honeyball, Howitt, Hughes, Hume, Iivari, Izquierdo Collado, Izquierdo Rojo, Jöns, Karamanou, Karlsson, Katiforis, Kinnock, Koukiadis, Lage, Lalumière, Linkohr, Lund, McAvan, McCarthy, McNally, Malliori, Mann Erika, Marinho, Martin David W., Martínez Martínez, Mastorakis, Medina Ortega, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Miller, Miranda de Lage, Moraes, Morgan, Murphy, Obiols i Germà, O'Toole, Paasilinna, Pérez Royo, Poignant, Poos, Rapkay, Read, Rocard, Rothley, Roure, Sandberg-Fries, Sauquillo Pérez del Arco, Schmid Gerhard, Simpson, Skinner, Soares, Sornosa Martínez, Souladakis, Sousa Pinto, Stihler, Stockmann, Terrón i Cusí, Theorin, Thorning-Schmidt, Titley, Torres Marques, Tsatsos, Vairinhos, Valenciano Martínez-Orozco, Watts, Weiler, Whitehead, Wynn, Zimeray, Zorba

UEN: Andrews, Caullery, Collins, Fitzsimons, Hyland, Marchiani, Pasqua, Queiró, Ribeiro e Castro, Thomas-Mauro

Tegen: 144

EDD: Abitbol, Andersen, Bonde, Booth, Farage, Sandbæk, Titford

ELDR: Boogerd-Quaak, Clegg, Malmström, Olsson, Paulsen, Plooij-van Gorsel, Schmidt, Thors

GUE/NGL: Bergaz Conesa, Blak, Boudjenah, Di Lello Finuoli, Eriksson, Fiebiger, Figueiredo, Kaufmann, Krarup, Manisco, Markov, Meijer, Ribeiro, Schmid Herman, Schröder Ilka, Seppänen, Sjöstedt

NI: Bonino, Cappato, Dell'Alba, Della Vedova, Dupuis, Gorostiaga Atxalandabaso, Ilgenfritz, Kronberger, Pannella, Raschhofer, Turco

PPE-DE: Korhola, Matikainen-Kallström, Schierhuber, Vatanen

PSE: van den Berg, Berger, Bösch, van den Burg, Carraro, Carrilho, Ceyhun, Dehousse, Dhaene, Duin, El Khadraoui, Ettl, Fava, Gebhardt, Goebbels, Görlach, Haug, van Hulten, Imbeni, Junker, Kindermann, Krehl, Kreissl-Dörfler, Kuckelkorn, Kuhne, Lange, Lavarra, Leinen, Mendiluce Pereiro, Müller, Napoletano, Napolitano, Paciotti, Piecyk, Pittella, Prets, Randzio-Plath, Rothe, Ruffolo, Sacconi, Sakellariou, Scheele, Schulz, Swiebel, Swoboda, Trentin, Van Lancker, Vattimo, Veltroni, Volcic, Walter, Wiersma, Zrihen

UEN: Berlato, Bigliardo, Muscardini, Nobilia, Poli Bortone, Segni, Turchi

Verts/ALE: Aaltonen, Ahern, Auroi, Boumediene-Thiery, Breyer, Buitenweg, Celli, Cohn-Bendit, Duthu, Echerer, Flautre, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, Hudghton, Isler Béguin, Jonckheer, Lagendijk, Lambert, Lannoye, Lucas, MacCormick, McKenna, Maes, Mayol i Raynal, Nogueira Román, Onesta, Rod, de Roo, Rühle, Schörling, Schroedter, Sörensen, Staes, Turmes, Voggenhuber, Wuori, Wyn

Onthoudingen: 38

EDD: Bernié, Butel, Esclopé, Mathieu, Saint-Josse

ELDR: André-Léonard, Vallvé, Van Hecke

GUE/NGL: Ainardi, Bakopoulos, Bertinotti, Brie, Caudron, Koulourianos, Modrow, Morgantini, Naïr, Patakis, Scarbonchi, Uca, Vinci, Wurtz

NI: Berthu, Claeys, Dillen, Garaud, de Gaulle, Gollnisch, Hager, Martin Hans-Peter, Stirbois

PPE-DE: Lisi, Suominen, Wijkman

PSE: Roth-Behrendt, dos Santos, Savary

UEN: Camre

Verslag Fourtou A5-0468/2003

Resolutie

Voor: 330

EDD: Belder, Blokland, van Dam, Kuntz

ELDR: Andreasen, Busk, Calò, Davies, De Clercq, Duff, Flesch, Huhne, Ludford, Lynne, Maaten, Manders, Monsonís Domingo, Mulder, Newton Dunn, Nicholson of Winterbourne, Nordmann, Pesälä, Pohjamo, Procacci, Riis-Jørgensen, Rousseaux, Rutelli, Sanders-ten Holte, Sterckx, Sørensen, Väyrynen, Vermeer, Virrankoski, Wallis, Watson

GUE/NGL: Fraisse, Herzog, Puerta

NI: Berthu, Beysen, Borghezio, de La Perriere, Mennea, Souchet, Speroni

PPE-DE: Almeida Garrett, Arvidsson, Atkins, Balfe, Bartolozzi, Bastos, Bayona de Perogordo, Beazley, Berend, Bodrato, Böge, von Boetticher, Bourlanges, Bowis, Bradbourn, Bremmer, Brok, Bushill-Matthews, Callanan, Camisón Asensio, Cardoso, Cederschiöld, Chichester, Cocilovo, Coelho, Cornillet, Corrie, Cushnahan, Daul, Decourrière, De Mita, Deprez, De Sarnez, Descamps, De Veyrac, Dimitrakopoulos, Doorn, Dover, Ebner, Elles, Evans Jonathan, Fatuzzo, Ferber, Fernández Martín, Ferri, Fiori, Flemming, Foster, Fourtou, Friedrich, Gahler, García-Orcoyen Tormo, Garriga Polledo, Gawronski, Gil-Robles Gil-Delgado, Glase, Goepel, Gomolka, Goodwill, Gouveia, Graça Moura, Grönfeldt Bergman, Grosch, Grossetête, Gutiérrez-Cortines, Hannan, Hansenne, Harbour, Heaton-Harris, Helmer, Hermange, Hernández Mollar, Hieronymi, Hortefeux, Inglewood, Jackson, Jarzembowski, Jeggle, Karas, Kastler, Keppelhoff-Wiechert, Khanbhai, Kirkhope, Klamt, Klaß, Knolle, Koch, Konrad, Kratsa-Tsagaropoulou, Lamassoure, Langen, Langenhagen, Laschet, Lechner, Lehne, Liese, Lulling, Maat, McCartin, McMillan-Scott, Mantovani, Marques, Martens, Martin Hugues, Mauro, Mayer Hans-Peter, Mayer Xaver, Menrad, Mombaur, Morillon, Musotto, Naranjo Escobar, Nassauer, Nicholson, Niebler, Nisticò, Ojeda Sanz, Oomen-Ruijten, Oostlander, Oreja Arburúa, Pacheco Pereira, Pack, Pastorelli, Perry, Piscarreta, Podestà, Poettering, Posselt, Pronk, Provan, Purvis, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Redondo Jiménez, Rovsing, Rübig, Sacrédeus, Salafranca Sánchez-Neyra, Santer, Santini, Scallon, Schaffner, Schleicher, Schmitt, Schnellhardt, Schröder Jürgen, Schwaiger, Smet, Sommer, Stauner, Stenmarck, Stenzel, Stevenson, Stockton, Sturdy, Sudre, Sumberg, Tajani, Tannock, Theato, Thyssen, Trakatellis, Twinn, Van Orden, Varela Suanzes-Carpegna, van Velzen, de Veyrinas, Vidal-Quadras Roca, Villiers, Vlasto, Wachtmeister, Wenzel-Perillo, Wieland, von Wogau, Wuermeling, Zabell, Zacharakis, Zappalà, Zimmerling, Zissener

PSE: Adam, Andersson, Aparicio Sánchez, Baltas, Barón Crespo, Berenguer Fuster, Berès, Boselli, Bowe, Campos, Casaca, Cashman, Cercas, Corbett, Díez González, Duhamel, Evans Robert J.E., Färm, Fruteau, Garot, Gill, Gillig, Glante, Guy-Quint, Hänsch, Hedkvist Petersen, Honeyball, Howitt, Hughes, Hume, Iivari, Izquierdo Collado, Jöns, Karamanou, Karlsson, Katiforis, Kinnock, Koukiadis, Lage, Lalumière, Lavarra, Linkohr, Lund, McAvan, McCarthy, McNally, Malliori, Mann Erika, Marinho, Martin David W., Martínez Martínez, Mastorakis, Medina Ortega, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Miller, Miranda de Lage, Morgan, Murphy, Napolitano, Obiols i Germà, O'Toole, Paasilinna, Pérez Royo, Poignant, Poos, Rapkay, Read, Rocard, Rothley, Roure, Sandberg-Fries, Sauquillo Pérez del Arco, Savary, Schmid Gerhard, Simpson, Skinner, Sornosa Martínez, Souladakis, Stihler, Stockmann, Terrón i Cusí, Theorin, Thorning-Schmidt, Titley, Torres Marques, Tsatsos, Vairinhos, Valenciano Martínez-Orozco, Watts, Whitehead, Wynn, Zimeray, Zorba

UEN: Andrews, Caullery, Collins, Fitzsimons, Hyland, Marchiani, Pasqua, Queiró, Ribeiro e Castro, Thomas-Mauro

Tegen: 151

EDD: Abitbol, Andersen, Bonde, Booth, Farage, Sandbæk, Titford

ELDR: Boogerd-Quaak, Clegg, Malmström, Olsson, Paulsen, Plooij-van Gorsel, Schmidt, Thors

GUE/NGL: Bergaz Conesa, Blak, Di Lello Finuoli, Eriksson, Fiebiger, Figueiredo, Kaufmann, Krarup, Manisco, Markov, Meijer, Ribeiro, Schmid Herman, Schröder Ilka, Seppänen, Sjöstedt

NI: Bonino, Cappato, Dell'Alba, Della Vedova, Dupuis, Gorostiaga Atxalandabaso, Ilgenfritz, Kronberger, Pannella, Raschhofer, Turco

PPE-DE: Deva, Florenz, Korhola, Matikainen-Kallström, Schierhuber, Wijkman

PSE: van den Berg, Berger, Bösch, van den Burg, Carraro, Carrilho, Ceyhun, Corbey, Dehousse, De Keyser, Dhaene, Duin, El Khadraoui, Ettl, Fava, Gebhardt, Goebbels, Görlach, Haug, van Hulten, Imbeni, Izquierdo Rojo, Junker, Kindermann, Krehl, Kreissl-Dörfler, Kuckelkorn, Kuhne, Lange, Leinen, Mendiluce Pereiro, Moraes, Müller, Napoletano, Paciotti, Piecyk, Pittella, Prets, Randzio-Plath, Rothe, Ruffolo, Sacconi, Sakellariou, dos Santos, Scheele, Schulz, Soares, Swiebel, Swoboda, Trentin, Van Lancker, Vattimo, Veltroni, Volcic, Walter, Weiler, Wiersma, Zrihen

UEN: Berlato, Bigliardo, Camre, Muscardini, Nobilia, Poli Bortone, Segni, Turchi

Verts/ALE: Aaltonen, Ahern, Auroi, Boumediene-Thiery, Breyer, Buitenweg, Celli, Cohn-Bendit, Duthu, Echerer, Flautre, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, Hudghton, Isler Béguin, Jonckheer, Lagendijk, Lambert, Lannoye, Lucas, MacCormick, McKenna, Maes, Mayol i Raynal, Nogueira Román, Onesta, Rod, de Roo, Rühle, Schörling, Schroedter, Sörensen, Staes, Turmes, Voggenhuber, Wuori, Wyn

Onthoudingen: 39

EDD: Bernié, Butel, Esclopé, Mathieu, Saint-Josse

ELDR: André-Léonard, van den Bos, Vallvé, Van Hecke

GUE/NGL: Ainardi, Bakopoulos, Bertinotti, Boudjenah, Brie, Caudron, Jové Peres, Koulourianos, Modrow, Morgantini, Naïr, Patakis, Scarbonchi, Uca, Vinci, Wurtz

NI: Claeys, Dillen, Garaud, de Gaulle, Gollnisch, Hager, Martin Hans-Peter, Stirbois

PPE-DE: Lisi, Marini, Suominen

PSE: Gröner, Roth-Behrendt, Sousa Pinto

Verslag Oostlander A5-0095/2004

Amendement 1

Voor: 261

EDD: Andersen, Bonde, van Dam, Sandbæk

GUE/NGL: Ainardi, Bakopoulos, Bergaz Conesa, Blak, Boudjenah, Brie, Caudron, Di Lello Finuoli, Fiebiger, Figueiredo, Fraisse, Herzog, Jové Peres, Kaufmann, Koulourianos, Krarup, Manisco, Markov, Meijer, Modrow, Morgantini, Naïr, Patakis, Puerta, Ribeiro, Scarbonchi, Schmid Herman, Schröder Ilka, Seppänen, Sjöstedt, Uca, Vinci, Wurtz

NI: Bonino, Cappato, Dell'Alba, Della Vedova, Dupuis, Gorostiaga Atxalandabaso, Martin Hans-Peter, Pannella, Turco

PPE-DE: Atkins, Balfe, Bowis, Bradbourn, Bushill-Matthews, Callanan, Chichester, Corrie, Deva, Dover, Evans Jonathan, Foster, Goodwill, Hannan, Harbour, Heaton-Harris, Helmer, Hermange, Inglewood, Jackson, Khanbhai, Kirkhope, McMillan-Scott, Mantovani, Mauro, Nicholson, Perry, Provan, Purvis, Scallon, Stevenson, Stockton, Sturdy, Sumberg, Tannock, Twinn, Van Orden, Villiers

PSE: Adam, Aparicio Sánchez, Baltas, Barón Crespo, Berenguer Fuster, Berès, van den Berg, Berger, Bösch, Bowe, van den Burg, Campos, Carraro, Carrilho, Casaca, Cashman, Cercas, Ceyhun, Corbett, Corbey, De Keyser, Dhaene, Díez González, Duhamel, Duin, El Khadraoui, Ettl, Evans Robert J.E., Fava, Fruteau, Garot, Gebhardt, Gill, Gillig, Glante, Goebbels, Görlach, Gröner, Guy-Quint, Haug, Honeyball, Howitt, Hughes, van Hulten, Hume, Iivari, Imbeni, Izquierdo Collado, Izquierdo Rojo, Jöns, Junker, Karamanou, Katiforis, Kindermann, Kinnock, Koukiadis, Krehl, Kreissl-Dörfler, Kuckelkorn, Kuhne, Lage, Lalumière, Lange, Lavarra, Leinen, Linkohr, Lund, McAvan, McCarthy, McNally, Malliori, Mann Erika, Marinho, Martin David W., Martínez Martínez, Mastorakis, Medina Ortega, Mendiluce Pereiro, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Miller, Miranda de Lage, Moraes, Morgan, Müller, Murphy, Napoletano, Napolitano, Obiols i Germà, O'Toole, Paasilinna, Paciotti, Piecyk, Pittella, Poignant, Poos, Prets, Randzio-Plath, Rapkay, Read, Rocard, Roth-Behrendt, Rothe, Rothley, Roure, Ruffolo, Sacconi, Sakellariou, Sauquillo Pérez del Arco, Savary, Scheele, Schmid Gerhard, Schulz, Simpson, Skinner, Sornosa Martínez, Souladakis, Sousa Pinto, Stihler, Stockmann, Swiebel, Swoboda, Terrón i Cusí, Thorning-Schmidt, Titley, Torres Marques, Trentin, Tsatsos, Vairinhos, Valenciano Martínez-Orozco, Van Lancker, Vattimo, Veltroni, Volcic, Walter, Whitehead, Wiersma, Wynn, Zimeray, Zorba, Zrihen

Verts/ALE: Aaltonen, Ahern, Auroi, Boumediene-Thiery, Breyer, Buitenweg, Cohn-Bendit, Duthu, Echerer, Flautre, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, Hudghton, Isler Béguin, Jonckheer, Lagendijk, Lambert, Lannoye, Lucas, MacCormick, McKenna, Maes, Mayol i Raynal, Nogueira Román, Onesta, Rod, de Roo, Rühle, Schörling, Schroedter, Sörensen, Staes, Turmes, Voggenhuber, Wuori, Wyn

Tegen: 242

EDD: Abitbol, Belder, Bernié, Blokland, Butel, Esclopé, Kuntz, Mathieu

ELDR: Andreasen, André-Léonard, Boogerd-Quaak, van den Bos, Busk, Calò, Clegg, Davies, De Clercq, Duff, Flesch, Huhne, Ludford, Lynne, Maaten, Malmström, Manders, Monsonís Domingo, Mulder, Newton Dunn, Nicholson of Winterbourne, Nordmann, Olsson, Paulsen, Pesälä, Plooij-van Gorsel, Pohjamo, Procacci, Riis-Jørgensen, Rousseaux, Rutelli, Sanders-ten Holte, Schmidt, Sterckx, Sørensen, Thors, Väyrynen, Vallvé, Van Hecke, Vermeer, Virrankoski, Wallis, Watson

NI: Berthu, Beysen, Borghezio, Claeys, Dillen, Garaud, de Gaulle, Gollnisch, Hager, Ilgenfritz, Kronberger, de La Perriere, Mennea, Raschhofer, Souchet, Speroni, Stirbois

PPE-DE: Almeida Garrett, Arvidsson, Bartolozzi, Bastos, Bayona de Perogordo, Beazley, Berend, Bodrato, von Boetticher, Bourlanges, Bremmer, Camisón Asensio, Cardoso, Cederschiöld, Cocilovo, Coelho, Cornillet, Cushnahan, Daul, Decourrière, De Mita, Deprez, De Sarnez, Descamps, De Veyrac, Dimitrakopoulos, Doorn, Ebner, Elles, Fatuzzo, Ferber, Fernández Martín, Ferri, Fiori, Flemming, Florenz, Fourtou, Friedrich, Gahler, García-Orcoyen Tormo, Gargani, Garriga Polledo, Gawronski, Gil-Robles Gil-Delgado, Glase, Goepel, Gomolka, Gouveia, Graça Moura, Grönfeldt Bergman, Grosch, Grossetête, Gutiérrez-Cortines, Hansenne, Hernández Mollar, Hieronymi, Hortefeux, Jarzembowski, Jeggle, Karas, Kastler, Keppelhoff-Wiechert, Klamt, Klaß, Knolle, Koch, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Lamassoure, Langen, Langenhagen, Laschet, Lechner, Lehne, Liese, Lisi, Lulling, Maat, McCartin, Marini, Marques, Martens, Martin Hugues, Matikainen-Kallström, Mayer Hans-Peter, Mayer Xaver, Menrad, Mombaur, Morillon, Musotto, Naranjo Escobar, Nassauer, Niebler, Nisticò, Ojeda Sanz, Oomen-Ruijten, Oostlander, Oreja Arburúa, Pacheco Pereira, Pack, Pastorelli, Podestà, Poettering, Posselt, Pronk, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Redondo Jiménez, Rovsing, Rübig, Sacrédeus, Salafranca Sánchez-Neyra, Santer, Santini, Schaffner, Schierhuber, Schleicher, Schmitt, Schnellhardt, Schröder Jürgen, Schwaiger, Smet, Sommer, Stauner, Stenmarck, Stenzel, Sudre, Suominen, Tajani, Theato, Thyssen, Trakatellis, Varela Suanzes-Carpegna, van Velzen, de Veyrinas, Vidal-Quadras Roca, Vlasto, Wachtmeister, Wenzel-Perillo, Wieland, Wijkman, von Wogau, Wuermeling, Zabell, Zacharakis, Zappalà, Zimmerling, Zissener

PSE: Andersson, Färm, Hedkvist Petersen, Karlsson, Pérez Royo, Sandberg-Fries, Theorin

UEN: Andrews, Berlato, Bigliardo, Camre, Caullery, Collins, Fitzsimons, Hyland, Marchiani, Muscardini, Nobilia, Pasqua, Poli Bortone, Queiró, Segni, Thomas-Mauro, Turchi

Onthoudingen: 7

EDD: Booth, Farage, Saint-Josse, Titford

GUE/NGL: Eriksson

PSE: Dehousse, Hänsch

Verslag Bastos A5-0092/2004

Amendement 8

Voor: 241

ELDR: Plooij-van Gorsel, Sanders-ten Holte

GUE/NGL: Ainardi, Bakopoulos, Bergaz Conesa, Blak, Boudjenah, Brie, Caudron, Di Lello Finuoli, Eriksson, Fiebiger, Figueiredo, Fraisse, Herzog, Jové Peres, Kaufmann, Koulourianos, Krarup, Manisco, Markov, Meijer, Modrow, Morgantini, Naïr, Patakis, Puerta, Ribeiro, Scarbonchi, Schmid Herman, Schröder Ilka, Seppänen, Sjöstedt, Uca, Vinci, Wurtz

NI: Gorostiaga Atxalandabaso, Kronberger, Martin Hans-Peter, Pannella

PPE-DE: Berend, von Boetticher, Gutiérrez-Cortines, Mombaur, Wijkman

PSE: Adam, Andersson, Aparicio Sánchez, Baltas, Barón Crespo, Berenguer Fuster, Berès, van den Berg, Berger, Bösch, Bowe, van den Burg, Campos, Carrilho, Casaca, Cashman, Cercas, Ceyhun, Corbett, Corbey, Dehousse, De Keyser, Dhaene, Díez González, Duhamel, Duin, El Khadraoui, Ettl, Evans Robert J.E., Färm, Fava, Fruteau, Garot, Gebhardt, Gill, Gillig, Glante, Goebbels, Görlach, Gröner, Guy-Quint, Hänsch, Haug, Hedkvist Petersen, Honeyball, Howitt, Hughes, van Hulten, Hume, Iivari, Imbeni, Izquierdo Collado, Izquierdo Rojo, Jöns, Junker, Karamanou, Karlsson, Katiforis, Kindermann, Kinnock, Koukiadis, Krehl, Kreissl-Dörfler, Kuckelkorn, Kuhne, Lage, Lalumière, Lange, Lavarra, Leinen, Linkohr, Lund, McAvan, McCarthy, McNally, Malliori, Mann Erika, Marinho, Martin David W., Martínez Martínez, Mastorakis, Medina Ortega, Mendiluce Pereiro, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Miller, Miranda de Lage, Moraes, Morgan, Müller, Murphy, Napoletano, Napolitano, Obiols i Germà, O'Toole, Paasilinna, Paciotti, Pérez Royo, Piecyk, Pittella, Poignant, Poos, Prets, Randzio-Plath, Rapkay, Read, Rocard, Roth-Behrendt, Rothe, Rothley, Roure, Ruffolo, Sacconi, Sakellariou, Sandberg-Fries, dos Santos, Sauquillo Pérez del Arco, Savary, Scheele, Schmid Gerhard, Schulz, Simpson, Skinner, Soares, Sornosa Martínez, Souladakis, Sousa Pinto, Stihler, Stockmann, Swiebel, Swoboda, Terrón i Cusí, Theorin, Thorning-Schmidt, Titley, Torres Marques, Trentin, Tsatsos, Vairinhos, Valenciano Martínez-Orozco, Vattimo, Veltroni, Volcic, Walter, Watts, Weiler, Whitehead, Wiersma, Wynn, Zimeray, Zorba, Zrihen

UEN: Camre, Caullery, Marchiani, Pasqua, Queiró, Ribeiro e Castro, Thomas-Mauro

Verts/ALE: Aaltonen, Ahern, Auroi, Boumediene-Thiery, Breyer, Buitenweg, Celli, Cohn-Bendit, Duthu, Echerer, Flautre, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, Hudghton, Isler Béguin, Jonckheer, Lagendijk, Lambert, Lannoye, Lucas, MacCormick, McKenna, Maes, Mayol i Raynal, Nogueira Román, Onesta, Rod, de Roo, Rühle, Schörling, Schroedter, Sörensen, Staes, Turmes, Voggenhuber, Wuori, Wyn

Tegen: 222

EDD: Abitbol, Belder, Blokland, van Dam, Kuntz

ELDR: Andreasen, André-Léonard, Boogerd-Quaak, van den Bos, Busk, Calò, Clegg, Davies, De Clercq, Duff, Flesch, Huhne, Ludford, Lynne, Maaten, Malmström, Manders, Monsonís Domingo, Mulder, Newton Dunn, Nicholson of Winterbourne, Nordmann, Olsson, Paulsen, Pesälä, Pohjamo, Procacci, Riis-Jørgensen, Rutelli, Schmidt, Sterckx, Sørensen, Thors, Väyrynen, Vallvé, Van Hecke, Vermeer, Virrankoski, Wallis, Watson

NI: Berthu, Beysen, Borghezio, Claeys, Dillen, Garaud, de Gaulle, Gollnisch, Hager, Ilgenfritz, de La Perriere, Mennea, Souchet, Speroni, Stirbois

PPE-DE: Almeida Garrett, Arvidsson, Balfe, Bartolozzi, Bastos, Bayona de Perogordo, Beazley, Bodrato, Bourlanges, Bowis, Bremmer, Brok, Camisón Asensio, Cardoso, Cederschiöld, Cocilovo, Coelho, Cornillet, Cushnahan, Daul, Decourrière, De Mita, Deprez, De Sarnez, Descamps, De Veyrac, Dimitrakopoulos, Doorn, Ebner, Fatuzzo, Ferber, Fernández Martín, Ferri, Fiori, Flemming, Florenz, Fourtou, Friedrich, Gahler, García-Orcoyen Tormo, Gargani, Garriga Polledo, Gawronski, Gil-Robles Gil-Delgado, Glase, Goepel, Gomolka, Gouveia, Graça Moura, Grönfeldt Bergman, Grosch, Grossetête, Hannan, Hansenne, Hermange, Hernández Mollar, Hieronymi, Hortefeux, Jarzembowski, Jeggle, Karas, Kastler, Keppelhoff-Wiechert, Klamt, Klaß, Knolle, Koch, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Lamassoure, Langen, Langenhagen, Laschet, Lechner, Lehne, Liese, Lisi, Lulling, Maat, McCartin, Mantovani, Marini, Marques, Martens, Martin Hugues, Matikainen-Kallström, Mauro, Mayer Hans-Peter, Mayer Xaver, Menrad, Morillon, Musotto, Naranjo Escobar, Nassauer, Niebler, Nisticò, Ojeda Sanz, Oomen-Ruijten, Oostlander, Oreja Arburúa, Pacheco Pereira, Pack, Pastorelli, Perry, Podestà, Poettering, Posselt, Pronk, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Redondo Jiménez, Rovsing, Rübig, Sacrédeus, Salafranca Sánchez-Neyra, Santer, Santini, Schaffner, Schierhuber, Schleicher, Schmitt, Schnellhardt, Schröder Jürgen, Schwaiger, Smet, Sommer, Stauner, Stenmarck, Stenzel, Sudre, Suominen, Tajani, Theato, Thyssen, Trakatellis, Varela Suanzes-Carpegna, van Velzen, de Veyrinas, Vidal-Quadras Roca, Vlasto, Wachtmeister, Wenzel-Perillo, Wieland, von Wogau, Wuermeling, Zabell, Zacharakis, Zappalà, Zimmerling, Zissener

UEN: Andrews, Berlato, Bigliardo, Collins, Fitzsimons, Hyland, Muscardini, Poli Bortone, Segni, Turchi

Onthoudingen: 48

EDD: Bernié, Bonde, Booth, Butel, Esclopé, Farage, Mathieu, Saint-Josse, Sandbæk, Titford

NI: Bonino, Cappato, Dell'Alba, Dupuis, Turco

PPE-DE: Atkins, Bradbourn, Bushill-Matthews, Callanan, Chichester, Corrie, Deva, Dover, Elles, Evans Jonathan, Foster, Goodwill, Harbour, Heaton-Harris, Helmer, Inglewood, Jackson, Khanbhai, Kirkhope, McMillan-Scott, Nicholson, Provan, Purvis, Scallon, Stevenson, Stockton, Sturdy, Sumberg, Tannock, Twinn, Van Orden, Villiers

PSE: Van Lancker

Verslag Bastos A5-0092/2004

Paragraaf 7

Voor: 470

EDD: Abitbol, Andersen, Bernié, Bonde, Booth, Butel, Esclopé, Farage, Kuntz, Mathieu, Sandbæk, Titford

ELDR: Andreasen, André-Léonard, Boogerd-Quaak, van den Bos, Busk, Calò, Clegg, Davies, De Clercq, Duff, Flesch, Huhne, Ludford, Lynne, Maaten, Malmström, Manders, Monsonís Domingo, Mulder, Newton Dunn, Nicholson of Winterbourne, Nordmann, Olsson, Paulsen, Pesälä, Plooij-van Gorsel, Pohjamo, Procacci, Riis-Jørgensen, Rousseaux, Rutelli, Sanders-ten Holte, Schmidt, Sterckx, Sørensen, Thors, Väyrynen, Vallvé, Van Hecke, Vermeer, Virrankoski, Wallis, Watson

GUE/NGL: Ainardi, Bakopoulos, Bergaz Conesa, Blak, Boudjenah, Brie, Caudron, Di Lello Finuoli, Eriksson, Fiebiger, Figueiredo, Fraisse, Herzog, Jové Peres, Kaufmann, Koulourianos, Krarup, Manisco, Markov, Meijer, Modrow, Morgantini, Naïr, Puerta, Ribeiro, Scarbonchi, Schmid Herman, Schröder Ilka, Seppänen, Sjöstedt, Uca, Vinci, Wurtz

NI: Berthu, Beysen, Borghezio, Gorostiaga Atxalandabaso, Hager, Ilgenfritz, Kronberger, de La Perriere, Martin Hans-Peter, Raschhofer, Souchet, Speroni

PPE-DE: Almeida Garrett, Atkins, Balfe, Bartolozzi, Bastos, Bayona de Perogordo, Beazley, Berend, Bodrato, von Boetticher, Bourlanges, Bowis, Bradbourn, Bremmer, Brok, Bushill-Matthews, Callanan, Camisón Asensio, Cardoso, Chichester, Cocilovo, Coelho, Cornillet, Corrie, Cushnahan, Daul, Decourrière, De Mita, Deprez, De Sarnez, Descamps, Deva, De Veyrac, Dimitrakopoulos, Doorn, Dover, Elles, Evans Jonathan, Fatuzzo, Ferber, Fernández Martín, Ferri, Fiori, Flemming, Florenz, Fourtou, Friedrich, Gahler, García-Orcoyen Tormo, Gargani, Garriga Polledo, Gawronski, Gil-Robles Gil-Delgado, Glase, Goepel, Gomolka, Goodwill, Gouveia, Graça Moura, Grosch, Grossetête, Gutiérrez-Cortines, Hannan, Hansenne, Harbour, Heaton-Harris, Helmer, Hermange, Hernández Mollar, Hieronymi, Hortefeux, Inglewood, Jackson, Jarzembowski, Jeggle, Karas, Kastler, Keppelhoff-Wiechert, Khanbhai, Kirkhope, Klamt, Klaß, Knolle, Koch, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Lamassoure, Langen, Langenhagen, Laschet, Lechner, Lehne, Liese, Lisi, Lulling, Maat, McCartin, McMillan-Scott, Marini, Marques, Martens, Martin Hugues, Matikainen-Kallström, Mauro, Mayer Hans-Peter, Mayer Xaver, Menrad, Mombaur, Morillon, Musotto, Naranjo Escobar, Nassauer, Nicholson, Niebler, Nisticò, Ojeda Sanz, Oomen-Ruijten, Oostlander, Oreja Arburúa, Pacheco Pereira, Pack, Pastorelli, Perry, Piscarreta, Podestà, Poettering, Posselt, Pronk, Provan, Purvis, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Redondo Jiménez, Rovsing, Rübig, Sacrédeus, Salafranca Sánchez-Neyra, Santer, Santini, Scallon, Schaffner, Schierhuber, Schleicher, Schmitt, Schnellhardt, Schröder Jürgen, Schwaiger, Smet, Sommer, Stauner, Stenzel, Stevenson, Stockton, Sturdy, Sudre, Sumberg, Suominen, Tajani, Tannock, Theato, Thyssen, Trakatellis, Twinn, Van Orden, Varela Suanzes-Carpegna, van Velzen, de Veyrinas, Vidal-Quadras Roca, Villiers, Vlasto, Wenzel-Perillo, Wieland, von Wogau, Wuermeling, Zabell, Zacharakis, Zappalà, Zimmerling, Zissener

PSE: Adam, Andersson, Baltas, Barón Crespo, Berenguer Fuster, van den Berg, Berger, Bösch, Bowe, van den Burg, Campos, Carraro, Carrilho, Casaca, Cashman, Ceyhun, Corbett, Corbey, De Keyser, Dhaene, Díez González, Duhamel, Duin, El Khadraoui, Ettl, Evans Robert J.E., Färm, Fava, Fruteau, Garot, Gebhardt, Gill, Gillig, Glante, Goebbels, Görlach, Gröner, Guy-Quint, Hänsch, Haug, Honeyball, Howitt, Hughes, van Hulten, Hume, Iivari, Imbeni, Izquierdo Collado, Izquierdo Rojo, Jöns, Junker, Karamanou, Karlsson, Katiforis, Kindermann, Kinnock, Koukiadis, Krehl, Kreissl-Dörfler, Kuckelkorn, Lage, Lalumière, Lange, Lavarra, Leinen, Linkohr, Lund, McAvan, McCarthy, McNally, Malliori, Mann Erika, Marinho, Martin David W., Martínez Martínez, Mastorakis, Medina Ortega, Mendiluce Pereiro, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Miller, Miranda de Lage, Moraes, Morgan, Müller, Murphy, Napoletano, Napolitano, O'Toole, Paasilinna, Paciotti, Pérez Royo, Piecyk, Pittella, Poignant, Poos, Prets, Randzio-Plath, Rapkay, Read, Rocard, Roth-Behrendt, Rothe, Rothley, Roure, Ruffolo, Sacconi, Sakellariou, Sandberg-Fries, dos Santos, Sauquillo Pérez del Arco, Savary, Scheele, Schmid Gerhard, Schulz, Simpson, Skinner, Soares, Sornosa Martínez, Souladakis, Sousa Pinto, Stihler, Stockmann, Swiebel, Swoboda, Theorin, Thorning-Schmidt, Titley, Torres Marques, Trentin, Tsatsos, Vairinhos, Valenciano Martínez-Orozco, Van Lancker, Vattimo, Veltroni, Volcic, Walter, Watts, Weiler, Whitehead, Wiersma, Wynn, Zimeray, Zorba, Zrihen

UEN: Camre, Caullery, Marchiani, Nobilia, Pasqua, Queiró, Ribeiro e Castro, Thomas-Mauro

Verts/ALE: Aaltonen, Ahern, Auroi, Boumediene-Thiery, Breyer, Buitenweg, Celli, Duthu, Echerer, Flautre, Graefe zu Baringdorf, Hudghton, Isler Béguin, Jonckheer, Lagendijk, Lambert, Lannoye, Lucas, MacCormick, McKenna, Maes, Mayol i Raynal, Nogueira Román, Onesta, Rod, de Roo, Rühle, Schörling, Schroedter, Sörensen, Staes, Turmes, Voggenhuber, Wuori, Wyn

Tegen: 20

EDD: Belder, Blokland, van Dam

NI: Garaud, Mennea

PPE-DE: Arvidsson, Cederschiöld, Grönfeldt Bergman, Mantovani, Stenmarck, Wachtmeister

UEN: Andrews, Berlato, Bigliardo, Collins, Fitzsimons, Hyland, Muscardini, Poli Bortone, Segni

Onthoudingen: 14

EDD: Saint-Josse

GUE/NGL: Patakis

NI: Bonino, Cappato, Claeys, Della Vedova, Dillen, Dupuis, de Gaulle, Gollnisch, Pannella, Stirbois, Turco

PSE: Dehousse

Verslag Bastos A5-0092/2004

Amendement 5

Voor: 169

GUE/NGL: Ainardi, Bakopoulos, Bergaz Conesa, Blak, Boudjenah, Brie, Caudron, Di Lello Finuoli, Eriksson, Fiebiger, Figueiredo, Fraisse, Herzog, Jové Peres, Kaufmann, Koulourianos, Krarup, Manisco, Markov, Meijer, Modrow, Morgantini, Naïr, Patakis, Puerta, Ribeiro, Scarbonchi, Schmid Herman, Seppänen, Sjöstedt, Vinci, Wurtz

NI: Gorostiaga Atxalandabaso

PPE-DE: McMillan-Scott

PSE: Adam, Aparicio Sánchez, Baltas, Barón Crespo, Berenguer Fuster, Berès, van den Berg, Berger, Bösch, van den Burg, Campos, Casaca, Cashman, Cercas, Ceyhun, Corbett, Corbey, Dehousse, Díez González, Duhamel, Duin, Ettl, Evans Robert J.E., Garot, Gebhardt, Gill, Glante, Goebbels, Görlach, Gröner, Hughes, Iivari, Imbeni, Izquierdo Collado, Izquierdo Rojo, Jöns, Junker, Karamanou, Karlsson, Katiforis, Kindermann, Kinnock, Koukiadis, Kuhne, Lage, Lalumière, Lange, Leinen, Linkohr, Lund, McAvan, McCarthy, Malliori, Mastorakis, Mendiluce Pereiro, Miguélez Ramos, Miller, Miranda de Lage, Moraes, Murphy, Napoletano, Napolitano, Obiols i Germà, O'Toole, Paasilinna, Pérez Royo, Piecyk, Pittella, Prets, Randzio-Plath, Rapkay, Roth-Behrendt, Rothe, Rothley, Roure, Sakellariou, Sauquillo Pérez del Arco, Scheele, Schmid Gerhard, Schulz, Simpson, Skinner, Souladakis, Stihler, Swoboda, Terrón i Cusí, Theorin, Thorning-Schmidt, Titley, Torres Marques, Vairinhos, Valenciano Martínez-Orozco, Walter, Watts, Weiler, Whitehead, Wiersma, Wynn, Zorba

Verts/ALE: Aaltonen, Ahern, Auroi, Boumediene-Thiery, Breyer, Buitenweg, Celli, Cohn-Bendit, Duthu, Echerer, Flautre, Graefe zu Baringdorf, Hudghton, Isler Béguin, Jonckheer, Lagendijk, Lambert, Lannoye, Lucas, MacCormick, McKenna, Maes, Mayol i Raynal, Nogueira Román, Onesta, Rod, de Roo, Rühle, Schörling, Schroedter, Sörensen, Staes, Turmes, Voggenhuber, Wuori, Wyn

Tegen: 321

EDD: Abitbol, Belder, Blokland, van Dam

ELDR: Andreasen, André-Léonard, Boogerd-Quaak, van den Bos, Busk, Calò, Clegg, Davies, De Clercq, Duff, Flesch, Huhne, Ludford, Lynne, Maaten, Malmström, Manders, Monsonís Domingo, Mulder, Newton Dunn, Nicholson of Winterbourne, Nordmann, Olsson, Paulsen, Pesälä, Plooij-van Gorsel, Pohjamo, Procacci, Riis-Jørgensen, Rousseaux, Rutelli, Sanders-ten Holte, Schmidt, Sterckx, Sørensen, Thors, Väyrynen, Vallvé, Van Hecke, Vermeer, Virrankoski, Wallis, Watson

NI: Berthu, Beysen, Borghezio, Claeys, Dillen, Garaud, de Gaulle, Gollnisch, Hager, Ilgenfritz, Kronberger, de La Perriere, Mennea, Raschhofer, Souchet, Speroni, Stirbois

PPE-DE: Almeida Garrett, Arvidsson, Atkins, Balfe, Bartolozzi, Bastos, Bayona de Perogordo, Beazley, Berend, Bodrato, von Boetticher, Bourlanges, Bowis, Bradbourn, Bremmer, Brok, Bushill-Matthews, Callanan, Camisón Asensio, Cardoso, Cederschiöld, Chichester, Cocilovo, Coelho, Cornillet, Corrie, Cushnahan, Daul, Decourrière, De Mita, Deprez, De Sarnez, Descamps, Deva, De Veyrac, Dimitrakopoulos, Doorn, Dover, Ebner, Elles, Evans Jonathan, Fatuzzo, Ferber, Fernández Martín, Ferri, Fiori, Flemming, Florenz, Foster, Fourtou, Friedrich, Gahler, García-Orcoyen Tormo, Gargani, Garriga Polledo, Gawronski, Gil-Robles Gil-Delgado, Glase, Goepel, Gomolka, Goodwill, Gouveia, Graça Moura, Grönfeldt Bergman, Grosch, Grossetête, Gutiérrez-Cortines, Hannan, Hansenne, Harbour, Heaton-Harris, Helmer, Hermange, Hernández Mollar, Hieronymi, Hortefeux, Inglewood, Jackson, Jarzembowski, Jeggle, Karas, Kastler, Keppelhoff-Wiechert, Khanbhai, Kirkhope, Klamt, Klaß, Knolle, Koch, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Lamassoure, Langen, Langenhagen, Laschet, Lechner, Lehne, Liese, Lisi, Lulling, Maat, McCartin, Mantovani, Marini, Marques, Martens, Martin Hugues, Matikainen-Kallström, Mauro, Mayer Hans-Peter, Mayer Xaver, Menrad, Mombaur, Morillon, Musotto, Naranjo Escobar, Nassauer, Nicholson, Niebler, Nisticò, Ojeda Sanz, Oomen-Ruijten, Oostlander, Oreja Arburúa, Pacheco Pereira, Pack, Pastorelli, Perry, Piscarreta, Podestà, Poettering, Posselt, Pronk, Provan, Purvis, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Redondo Jiménez, Rovsing, Rübig, Sacrédeus, Salafranca Sánchez-Neyra, Santer, Santini, Scallon, Schaffner, Schierhuber, Schleicher, Schmitt, Schnellhardt, Schröder Jürgen, Schwaiger, Smet, Sommer, Stauner, Stenmarck, Stenzel, Stevenson, Stockton, Sturdy, Sudre, Sumberg, Suominen, Tajani, Tannock, Theato, Thyssen, Trakatellis, Twinn, Van Orden, Varela Suanzes-Carpegna, van Velzen, de Veyrinas, Vidal-Quadras Roca, Villiers, Vlasto, Wachtmeister, Wenzel-Perillo, Wieland, Wijkman, von Wogau, Wuermeling, Zabell, Zacharakis, Zappalà, Zimmerling, Zissener

PSE: Andersson, Bowe, Carraro, Carrilho, De Keyser, Dhaene, El Khadraoui, Färm, Fava, Fruteau, Gillig, Guy-Quint, Hänsch, Haug, Hedkvist Petersen, Honeyball, Howitt, van Hulten, Hume, Krehl, Kreissl-Dörfler, Kuckelkorn, McNally, Mann Erika, Marinho, Martin David W., Martínez Martínez, Medina Ortega, Menéndez del Valle, Morgan, Müller, Paciotti, Poignant, Poos, Read, Rocard, Ruffolo, Sacconi, Sandberg-Fries, dos Santos, Savary, Soares, Sornosa Martínez, Sousa Pinto, Stockmann, Trentin, Tsatsos, Vattimo, Veltroni, Volcic, Zimeray, Zrihen

UEN: Andrews, Bigliardo, Caullery, Collins, Fitzsimons, Hyland, Marchiani, Muscardini, Nobilia, Pasqua, Poli Bortone, Queiró, Ribeiro e Castro, Segni, Thomas-Mauro, Turchi

Onthoudingen: 21

EDD: Andersen, Bernié, Bonde, Booth, Butel, Esclopé, Farage, Mathieu, Saint-Josse, Sandbæk, Titford

NI: Bonino, Cappato, Dell'Alba, Della Vedova, Dupuis, Martin Hans-Peter, Pannella, Turco

PSE: Van Lancker

UEN: Camre

Verslag Bastos A5-0092/2004

Amendement 2

Voor: 353

EDD: Abitbol, Belder, Blokland, van Dam, Kuntz

ELDR: André-Léonard, Rutelli

GUE/NGL: Herzog

NI: Berthu, Beysen, Borghezio, Claeys, Dillen, Garaud, de Gaulle, Gollnisch, Hager, de La Perriere, Mennea, Souchet, Speroni, Stirbois

PPE-DE: Almeida Garrett, Arvidsson, Atkins, Balfe, Bartolozzi, Bastos, Bayona de Perogordo, Beazley, Berend, Bodrato, von Boetticher, Bourlanges, Bowis, Bradbourn, Brok, Bushill-Matthews, Callanan, Camisón Asensio, Cardoso, Cederschiöld, Chichester, Coelho, Cornillet, Corrie, Cushnahan, Daul, Decourrière, Deprez, De Sarnez, Descamps, Deva, De Veyrac, Dimitrakopoulos, Doorn, Dover, Ebner, Elles, Evans Jonathan, Fatuzzo, Ferber, Fernández Martín, Ferri, Fiori, Flemming, Florenz, Foster, Fourtou, Friedrich, Gahler, García-Orcoyen Tormo, Gargani, Garriga Polledo, Gawronski, Gil-Robles Gil-Delgado, Glase, Goepel, Gomolka, Goodwill, Gouveia, Graça Moura, Grönfeldt Bergman, Grosch, Grossetête, Gutiérrez-Cortines, Hannan, Hansenne, Harbour, Heaton-Harris, Helmer, Hermange, Hernández Mollar, Hieronymi, Hortefeux, Inglewood, Jackson, Jarzembowski, Jeggle, Karas, Kastler, Keppelhoff-Wiechert, Khanbhai, Kirkhope, Klamt, Klaß, Knolle, Koch, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Lamassoure, Langen, Langenhagen, Laschet, Lechner, Lehne, Liese, Lisi, Lulling, McCartin, McMillan-Scott, Mantovani, Marini, Marques, Martin Hugues, Mauro, Mayer Hans-Peter, Mayer Xaver, Menrad, Mombaur, Morillon, Musotto, Naranjo Escobar, Nassauer, Nicholson, Niebler, Nisticò, Ojeda Sanz, Oostlander, Oreja Arburúa, Pack, Pastorelli, Perry, Piscarreta, Podestà, Poettering, Posselt, Pronk, Provan, Purvis, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Redondo Jiménez, Rovsing, Rübig, Sacrédeus, Salafranca Sánchez-Neyra, Santer, Santini, Scallon, Schaffner, Schierhuber, Schleicher, Schmitt, Schnellhardt, Schröder Jürgen, Schwaiger, Smet, Sommer, Stauner, Stenmarck, Stenzel, Stevenson, Stockton, Sturdy, Sudre, Sumberg, Tajani, Tannock, Theato, Trakatellis, Twinn, Van Orden, Varela Suanzes-Carpegna, van Velzen, de Veyrinas, Vidal-Quadras Roca, Villiers, Vlasto, Wachtmeister, Wenzel-Perillo, Wieland, von Wogau, Wuermeling, Zabell, Zacharakis, Zappalà, Zimmerling, Zissener

PSE: Adam, Aparicio Sánchez, Baltas, Barón Crespo, Berenguer Fuster, Berès, van den Berg, Berger, Bösch, Bowe, van den Burg, Campos, Carraro, Carrilho, Casaca, Cashman, Cercas, Ceyhun, Corbett, Corbey, Díez González, Duhamel, Duin, Ettl, Evans Robert J.E., Fava, Fruteau, Garot, Gebhardt, Gill, Glante, Goebbels, Görlach, Hänsch, Haug, Hedkvist Petersen, Honeyball, Howitt, Hughes, van Hulten, Hume, Iivari, Imbeni, Izquierdo Collado, Izquierdo Rojo, Jöns, Karamanou, Karlsson, Katiforis, Kindermann, Kinnock, Koukiadis, Krehl, Kreissl-Dörfler, Kuckelkorn, Kuhne, Lage, Lalumière, Lange, Lavarra, Leinen, Linkohr, McAvan, McCarthy, McNally, Malliori, Mann Erika, Martin David W., Martínez Martínez, Mastorakis, Medina Ortega, Mendiluce Pereiro, Menéndez del Valle, Miller, Miranda de Lage, Moraes, Morgan, Müller, Murphy, Myller, Napoletano, Napolitano, Obiols i Germà, O'Toole, Paasilinna, Paciotti, Pérez Royo, Piecyk, Pittella, Poignant, Poos, Prets, Randzio-Plath, Rapkay, Read, Rocard, Roth-Behrendt, Rothe, Rothley, Ruffolo, Sacconi, Sakellariou, Sandberg-Fries, dos Santos, Sauquillo Pérez del Arco, Savary, Scheele, Schmid Gerhard, Schulz, Simpson, Skinner, Soares, Sornosa Martínez, Souladakis, Stihler, Stockmann, Swoboda, Terrón i Cusí, Thorning-Schmidt, Titley, Torres Marques, Trentin, Tsatsos, Vairinhos, Valenciano Martínez-Orozco, Vattimo, Veltroni, Volcic, Walter, Watts, Weiler, Whitehead, Wiersma, Wynn, Zorba

UEN: Andrews, Berlato, Bigliardo, Caullery, Collins, Fitzsimons, Hyland, Marchiani, Muscardini, Nobilia, Pasqua, Poli Bortone, Queiró, Ribeiro e Castro, Segni, Thomas-Mauro, Turchi

Tegen: 143

EDD: Andersen, Bonde, Mathieu, Sandbæk

ELDR: Andreasen, Boogerd-Quaak, van den Bos, Busk, Calò, Clegg, Davies, De Clercq, Duff, Flesch, Huhne, Ludford, Lynne, Maaten, Malmström, Manders, Monsonís Domingo, Mulder, Newton Dunn, Nicholson of Winterbourne, Nordmann, Olsson, Paulsen, Pesälä, Plooij-van Gorsel, Pohjamo, Procacci, Riis-Jørgensen, Rousseaux, Sanders-ten Holte, Schmidt, Sterckx, Sørensen, Thors, Väyrynen, Vallvé, Van Hecke, Vermeer, Virrankoski, Wallis, Watson

GUE/NGL: Ainardi, Bakopoulos, Bergaz Conesa, Blak, Boudjenah, Brie, Caudron, Di Lello Finuoli, Eriksson, Fiebiger, Figueiredo, Fraisse, Jové Peres, Kaufmann, Koulourianos, Krarup, Manisco, Markov, Meijer, Modrow, Morgantini, Naïr, Patakis, Ribeiro, Scarbonchi, Schmid Herman, Seppänen, Sjöstedt, Uca, Vinci, Wurtz

NI: Gorostiaga Atxalandabaso, Ilgenfritz, Kronberger, Raschhofer

PPE-DE: Bremmer, Maat, Martens, Oomen-Ruijten, Thyssen, Wijkman

PSE: Andersson, Dehousse, De Keyser, Dhaene, El Khadraoui, Färm, Gillig, Gröner, Guy-Quint, Junker, Lund, Marinho, Miguélez Ramos, Roure, Swiebel, Theorin, Van Lancker, Zimeray, Zrihen

UEN: Camre

Verts/ALE: Aaltonen, Ahern, Auroi, Boumediene-Thiery, Breyer, Buitenweg, Celli, Cohn-Bendit, Duthu, Echerer, Flautre, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, Hudghton, Isler Béguin, Jonckheer, Lagendijk, Lambert, Lannoye, Lucas, MacCormick, McKenna, Maes, Mayol i Raynal, Nogueira Román, Onesta, Rod, de Roo, Rühle, Schörling, Schroedter, Sörensen, Staes, Turmes, Voggenhuber, Wuori, Wyn

Onthoudingen: 13

EDD: Bernié, Butel, Esclopé

NI: Bonino, Cappato, Dell'Alba, Della Vedova, Dupuis, Martin Hans-Peter, Pannella, Turco

PPE-DE: Matikainen-Kallström, Suominen

Verslag Bastos A5-0092/2004

Resolutie

Voor: 424

EDD: Bernié, Butel, Esclopé, Mathieu, Saint-Josse

ELDR: Rutelli

GUE/NGL: Bakopoulos, Bergaz Conesa, Blak, Boudjenah, Brie, Caudron, Di Lello Finuoli, Eriksson, Figueiredo, Fraisse, Herzog, Jové Peres, Kaufmann, Koulourianos, Manisco, Markov, Meijer, Modrow, Morgantini, Naïr, Puerta, Ribeiro, Scarbonchi, Schmid Herman, Seppänen, Uca, Vinci, Wurtz

NI: Beysen, Borghezio, Claeys, Dillen, Garaud, de Gaulle, Gollnisch, Gorostiaga Atxalandabaso, Hager, Ilgenfritz, Kronberger, de La Perriere, Martin Hans-Peter, Mennea, Raschhofer, Speroni, Stirbois

PPE-DE: Almeida Garrett, Atkins, Balfe, Bartolozzi, Bastos, Bayona de Perogordo, Beazley, Berend, Bodrato, von Boetticher, Bourlanges, Bowis, Bradbourn, Bremmer, Brok, Bushill-Matthews, Camisón Asensio, Cardoso, Chichester, Coelho, Cornillet, Corrie, Cushnahan, Daul, Decourrière, De Mita, Deprez, De Sarnez, Descamps, Deva, De Veyrac, Dimitrakopoulos, Doorn, Dover, Ebner, Elles, Evans Jonathan, Ferber, Fernández Martín, Ferri, Flemming, Florenz, Foster, Fourtou, Friedrich, Gahler, García-Orcoyen Tormo, Gargani, Garriga Polledo, Gawronski, Gil-Robles Gil-Delgado, Glase, Goepel, Gomolka, Goodwill, Gouveia, Graça Moura, Grosch, Grossetête, Gutiérrez-Cortines, Hannan, Hansenne, Harbour, Helmer, Hermange, Hernández Mollar, Hieronymi, Hortefeux, Inglewood, Jackson, Jarzembowski, Karas, Kastler, Khanbhai, Kirkhope, Klamt, Klaß, Knolle, Koch, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Lamassoure, Langen, Langenhagen, Laschet, Lechner, Lehne, Liese, Lisi, Maat, McCartin, McMillan-Scott, Mantovani, Marini, Marques, Martens, Martin Hugues, Matikainen-Kallström, Mauro, Mayer Hans-Peter, Mayer Xaver, Menrad, Mombaur, Morillon, Musotto, Naranjo Escobar, Nassauer, Niebler, Nisticò, Ojeda Sanz, Oomen-Ruijten, Oostlander, Oreja Arburúa, Pack, Pastorelli, Perry, Piscarreta, Podestà, Poettering, Pronk, Provan, Purvis, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Redondo Jiménez, Rovsing, Rübig, Sacrédeus, Salafranca Sánchez-Neyra, Santer, Santini, Scallon, Schaffner, Schierhuber, Schleicher, Schmitt, Schnellhardt, Schröder Jürgen, Schwaiger, Smet, Sommer, Stauner, Stenzel, Stevenson, Stockton, Sturdy, Sudre, Sumberg, Suominen, Tajani, Tannock, Theato, Thyssen, Trakatellis, Twinn, Van Orden, Varela Suanzes-Carpegna, van Velzen, de Veyrinas, Vidal-Quadras Roca, Villiers, Vlasto, Wenzel-Perillo, Wieland, Wijkman, von Wogau, Wuermeling, Zabell, Zacharakis, Zappalà, Zimmerling, Zissener

PSE: Adam, Andersson, Aparicio Sánchez, Baltas, Barón Crespo, Berenguer Fuster, Berès, van den Berg, Berger, Bösch, Bowe, van den Burg, Carraro, Carrilho, Casaca, Cashman, Cercas, Ceyhun, Corbett, Corbey, De Keyser, Dhaene, Díez González, Duhamel, Duin, El Khadraoui, Ettl, Evans Robert J.E., Färm, Fava, Fruteau, Garot, Gebhardt, Gill, Glante, Goebbels, Görlach, Gröner, Hänsch, Haug, Hedkvist Petersen, Honeyball, Howitt, Hughes, van Hulten, Hume, Iivari, Imbeni, Izquierdo Collado, Izquierdo Rojo, Jöns, Junker, Karamanou, Karlsson, Katiforis, Kindermann, Kinnock, Koukiadis, Krehl, Kreissl-Dörfler, Kuckelkorn, Kuhne, Lage, Lalumière, Lange, Lavarra, Leinen, Linkohr, McAvan, McCarthy, McNally, Malliori, Mann Erika, Marinho, Martin David W., Martínez Martínez, Mastorakis, Medina Ortega, Mendiluce Pereiro, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Miller, Miranda de Lage, Moraes, Morgan, Müller, Murphy, Myller, Napoletano, Napolitano, Obiols i Germà, O'Toole, Paasilinna, Paciotti, Pérez Royo, Piecyk, Pittella, Poignant, Poos, Prets, Randzio-Plath, Rapkay, Read, Rocard, Roth-Behrendt, Rothe, Rothley, Roure, Ruffolo, Sacconi, Sakellariou, Sandberg-Fries, dos Santos, Sauquillo Pérez del Arco, Savary, Scheele, Schmid Gerhard, Schulz, Simpson, Skinner, Soares, Sornosa Martínez, Souladakis, Stihler, Stockmann, Swoboda, Terrón i Cusí, Theorin, Thorning-Schmidt, Titley, Torres Marques, Trentin, Tsatsos, Vairinhos, Valenciano Martínez-Orozco, Van Lancker, Vattimo, Veltroni, Volcic, Walter, Watts, Weiler, Whitehead, Wiersma, Wynn, Zorba

UEN: Andrews, Berlato, Bigliardo, Caullery, Collins, Fitzsimons, Hyland, Marchiani, Muscardini, Nobilia, Pasqua, Poli Bortone, Queiró, Ribeiro e Castro, Segni, Thomas-Mauro, Turchi

Verts/ALE: Aaltonen, Ahern, Auroi, Boumediene-Thiery, Breyer, Buitenweg, Celli, Cohn-Bendit, Duthu, Echerer, Flautre, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, Hudghton, Isler Béguin, Jonckheer, Lagendijk, Lambert, Lannoye, Lucas, MacCormick, McKenna, Maes, Mayol i Raynal, Nogueira Román, Onesta, Rod, de Roo, Rühle, Schörling, Schroedter, Sörensen, Staes, Turmes, Voggenhuber, Wuori, Wyn

Tegen: 51

EDD: Belder, Blokland, van Dam

ELDR: Andreasen, Boogerd-Quaak, van den Bos, Busk, Calò, Clegg, Davies, De Clercq, Duff, Flesch, Huhne, Ludford, Lynne, Maaten, Malmström, Manders, Monsonís Domingo, Mulder, Newton Dunn, Nicholson of Winterbourne, Nordmann, Olsson, Paulsen, Pesälä, Plooij-van Gorsel, Pohjamo, Procacci, Riis-Jørgensen, Rousseaux, Sanders-ten Holte, Schmidt, Sterckx, Sørensen, Thors, Väyrynen, Vallvé, Van Hecke, Vermeer, Virrankoski, Wallis, Watson

PPE-DE: Arvidsson, Cederschiöld, Fatuzzo, Grönfeldt Bergman, Stenmarck, Wachtmeister

PSE: Swiebel

Onthoudingen: 37

EDD: Abitbol, Andersen, Bonde, Booth, Farage, Kuntz, Sandbæk, Titford

ELDR: André-Léonard

GUE/NGL: Ainardi, Fiebiger, Krarup, Patakis, Sjöstedt

NI: Berthu, Bonino, Cappato, Dell'Alba, Della Vedova, Pannella, Souchet, Turco

PPE-DE: Callanan, Fiori, Jeggle, Keppelhoff-Wiechert, Lulling, Nicholson, Posselt, Radwan

PSE: Dehousse, Gillig, Guy-Quint, Lund, Zimeray, Zrihen

UEN: Camre

Verslag Valenciano Martinez-Orozco A5-0102/2004

Resolutie

Voor: 311

EDD: Andersen, Bonde, Sandbæk

ELDR: André-Léonard, Boogerd-Quaak, Calò, Clegg, De Clercq, Duff, Flesch, Huhne, Ludford, Lynne, Malmström, Manders, Monsonís Domingo, Mulder, Newton Dunn, Nicholson of Winterbourne, Nordmann, Olsson, Paulsen, Pesälä, Plooij-van Gorsel, Pohjamo, Procacci, Rousseaux, Sanders-ten Holte, Schmidt, Sterckx, Thors, Väyrynen, Vallvé, Van Hecke, Vermeer, Wallis, Watson

GUE/NGL: Ainardi, Bakopoulos, Bergaz Conesa, Blak, Boudjenah, Brie, Caudron, Di Lello Finuoli, Eriksson, Fiebiger, Figueiredo, Fraisse, Herzog, Jové Peres, Kaufmann, Koulourianos, Krarup, Manisco, Markov, Meijer, Modrow, Morgantini, Naïr, Puerta, Ribeiro, Scarbonchi, Schmid Herman, Seppänen, Sjöstedt, Uca, Vinci, Wurtz

NI: Bonino, Borghezio, Cappato, Dell'Alba, Della Vedova, Dupuis, Gorostiaga Atxalandabaso, Ilgenfritz, Kronberger, Martin Hans-Peter, Mennea, Pannella, Raschhofer, Speroni, Turco

PPE-DE: Atkins, Balfe, Bodrato, Bradbourn, Bushill-Matthews, Chichester, Cocilovo, Corrie, Deprez, Deva, Dover, Elles, Ferri, Gargani, Goodwill, Harbour, Inglewood, Jackson, Khanbhai, McMillan-Scott, Perry, Provan, Purvis, Scallon, Stevenson, van Velzen

PSE: Adam, Andersson, Aparicio Sánchez, Baltas, Barón Crespo, Berenguer Fuster, Berès, van den Berg, Berger, Bösch, Bowe, van den Burg, Campos, Carraro, Carrilho, Casaca, Cashman, Cercas, Ceyhun, Corbett, Corbey, Dehousse, De Keyser, Dhaene, Díez González, Duhamel, Duin, El Khadraoui, Ettl, Evans Robert J.E., Färm, Fava, Fruteau, Garot, Gebhardt, Gill, Gillig, Glante, Goebbels, Görlach, Gröner, Guy-Quint, Hänsch, Haug, Hedkvist Petersen, Honeyball, Howitt, Hughes, van Hulten, Hume, Iivari, Imbeni, Izquierdo Collado, Izquierdo Rojo, Jöns, Junker, Karamanou, Katiforis, Kindermann, Kinnock, Koukiadis, Krehl, Kreissl-Dörfler, Kuckelkorn, Kuhne, Lage, Lalumière, Lange, Lavarra, Leinen, Linkohr, Lund, McAvan, McCarthy, McNally, Malliori, Mann Erika, Marinho, Martin David W., Martínez Martínez, Mastorakis, Medina Ortega, Mendiluce Pereiro, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Miller, Miranda de Lage, Moraes, Morgan, Müller, Murphy, Myller, Napoletano, Napolitano, Obiols i Germà, O'Toole, Paasilinna, Paciotti, Pérez Royo, Piecyk, Pittella, Poignant, Poos, Prets, Randzio-Plath, Rapkay, Read, Rocard, Roth-Behrendt, Rothe, Rothley, Roure, Ruffolo, Sacconi, Sakellariou, Sandberg-Fries, dos Santos, Sauquillo Pérez del Arco, Savary, Scheele, Schmid Gerhard, Schulz, Simpson, Skinner, Soares, Sornosa Martínez, Souladakis, Stihler, Stockmann, Swiebel, Swoboda, Terrón i Cusí, Theorin, Thorning-Schmidt, Titley, Torres Marques, Trentin, Tsatsos, Vairinhos, Valenciano Martínez-Orozco, Van Lancker, Vattimo, Veltroni, Volcic, Walter, Watts, Weiler, Whitehead, Wiersma, Wynn, Zimeray, Zorba, Zrihen

UEN: Berlato, Bigliardo, Camre, Collins, Fitzsimons, Hyland, Muscardini, Nobilia, Poli Bortone, Queiró, Ribeiro e Castro, Segni, Turchi

Verts/ALE: Aaltonen, Ahern, Auroi, Boumediene-Thiery, Breyer, Buitenweg, Celli, Duthu, Echerer, Flautre, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, Hudghton, Isler Béguin, Jonckheer, Lagendijk, Lambert, Lannoye, Lucas, MacCormick, McKenna, Mayol i Raynal, Nogueira Román, Onesta, Rod, de Roo, Rühle, Schörling, Schroedter, Sörensen, Staes, Turmes, Voggenhuber, Wuori, Wyn

Tegen: 38

EDD: Belder, Blokland, van Dam

ELDR: Andreasen, Busk, Davies, Riis-Jørgensen, Sørensen

NI: Berthu, de La Perriere, Souchet

PPE-DE: Berend, von Boetticher, Ferber, Florenz, Foster, Goepel, Gomolka, Helmer, Jarzembowski, Klamt, Koch, Langen, Lechner, Mayer Xaver, Menrad, Nassauer, Oostlander, Posselt, Radwan, Redondo Jiménez, Sacrédeus, Schleicher, Schwaiger, Sommer, Wieland, Zimmerling, Zissener

Onthoudingen: 156

EDD: Abitbol, Bernié, Booth, Butel, Esclopé, Kuntz, Mathieu, Saint-Josse, Titford

GUE/NGL: Patakis

NI: Beysen, Claeys, Dillen, Garaud, de Gaulle, Gollnisch, Hager, Stirbois

PPE-DE: Almeida Garrett, Arvidsson, Bartolozzi, Bastos, Bayona de Perogordo, Beazley, Bourlanges, Bowis, Bremmer, Brok, Callanan, Camisón Asensio, Cardoso, Cederschiöld, Coelho, Cornillet, Cushnahan, Daul, Decourrière, De Sarnez, Descamps, De Veyrac, Dimitrakopoulos, Doorn, Ebner, Evans Jonathan, Fatuzzo, Fernández Martín, Fiori, Flemming, Fourtou, Friedrich, Gahler, García-Orcoyen Tormo, Garriga Polledo, Gawronski, Gil-Robles Gil-Delgado, Glase, Gouveia, Graça Moura, Grönfeldt Bergman, Grosch, Grossetête, Gutiérrez-Cortines, Hannan, Hansenne, Hermange, Hernández Mollar, Hieronymi, Hortefeux, Jeggle, Karas, Kastler, Keppelhoff-Wiechert, Kirkhope, Klaß, Knolle, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Lamassoure, Langenhagen, Laschet, Lehne, Liese, Lisi, Lulling, Maat, McCartin, Mantovani, Marini, Marques, Martens, Martin Hugues, Matikainen-Kallström, Mauro, Mayer Hans-Peter, Mombaur, Morillon, Musotto, Naranjo Escobar, Nicholson, Niebler, Nisticò, Ojeda Sanz, Oomen-Ruijten, Oreja Arburúa, Pacheco Pereira, Pack, Pastorelli, Piscarreta, Podestà, Poettering, Pronk, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Rovsing, Rübig, Salafranca Sánchez-Neyra, Santer, Santini, Schaffner, Schierhuber, Schmitt, Schnellhardt, Schröder Jürgen, Smet, Stauner, Stenmarck, Stenzel, Stockton, Sturdy, Sudre, Sumberg, Suominen, Tajani, Tannock, Theato, Thyssen, Trakatellis, Twinn, Varela Suanzes-Carpegna, de Veyrinas, Vidal-Quadras Roca, Vlasto, Wachtmeister, Wenzel-Perillo, Wijkman, von Wogau, Wuermeling, Zabell, Zacharakis, Zappalà

UEN: Andrews, Caullery, Marchiani, Pasqua, Thomas-Mauro

Verslag Junker A5-0055/2004

Amendement 21

Voor: 186

EDD: Belder, Blokland, van Dam

ELDR: Calò

NI: Berthu, Beysen, Borghezio, Claeys, Dillen, Garaud, de Gaulle, Gollnisch, Hager, de La Perriere, Mennea, Souchet, Speroni, Stirbois

PPE-DE: Almeida Garrett, Atkins, Bartolozzi, Bastos, Bayona de Perogordo, Beazley, Berend, Bodrato, von Boetticher, Bowis, Bradbourn, Bremmer, Brok, Bushill-Matthews, Callanan, Camisón Asensio, Cardoso, Chichester, Cocilovo, Coelho, Cornillet, Corrie, Cushnahan, Daul, De Mita, Deprez, De Sarnez, Deva, De Veyrac, Dimitrakopoulos, Doorn, Dover, Ebner, Elles, Evans Jonathan, Fatuzzo, Ferber, Fernández Martín, Ferri, Fiori, Flemming, Florenz, Foster, Fourtou, Friedrich, Gahler, García-Orcoyen Tormo, Gargani, Garriga Polledo, Gawronski, Gil-Robles Gil-Delgado, Glase, Goepel, Gomolka, Goodwill, Gouveia, Graça Moura, Grosch, Grossetête, Hannan, Harbour, Heaton-Harris, Helmer, Hernández Mollar, Hieronymi, Hortefeux, Inglewood, Jackson, Jarzembowski, Jeggle, Karas, Kastler, Keppelhoff-Wiechert, Khanbhai, Kirkhope, Klamt, Klaß, Knolle, Koch, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Langen, Langenhagen, Laschet, Lechner, Lehne, Liese, Lisi, Maat, McCartin, McMillan-Scott, Mantovani, Marini, Marques, Martens, Mauro, Mayer Hans-Peter, Mayer Xaver, Menrad, Mombaur, Morillon, Musotto, Naranjo Escobar, Nassauer, Nicholson, Niebler, Nisticò, Ojeda Sanz, Oomen-Ruijten, Oostlander, Oreja Arburúa, Pacheco Pereira, Pack, Pastorelli, Perry, Piscarreta, Podestà, Poettering, Pronk, Provan, Purvis, Quisthoudt-Rowohl, Radwan, Redondo Jiménez, Rovsing, Sacrédeus, Salafranca Sánchez-Neyra, Santer, Santini, Schierhuber, Schleicher, Schmitt, Schnellhardt, Schröder Jürgen, Sommer, Stauner, Stenzel, Stevenson, Stockton, Sturdy, Sumberg, Tajani, Tannock, Theato, Trakatellis, Twinn, Varela Suanzes-Carpegna, van Velzen, Vidal-Quadras Roca, Villiers, Wenzel-Perillo, Wieland, von Wogau, Wuermeling, Zabell, Zacharakis, Zappalà, Zimmerling, Zissener

PSE: Dehousse, Duin

UEN: Andrews, Berlato, Bigliardo, Muscardini, Poli Bortone, Turchi

Tegen: 305

EDD: Abitbol, Andersen, Bernié, Bonde, Butel, Esclopé, Kuntz, Mathieu, Saint-Josse, Sandbæk

ELDR: Andreasen, André-Léonard, Boogerd-Quaak, van den Bos, Busk, Clegg, Davies, De Clercq, Duff, Flesch, Huhne, Ludford, Lynne, Maaten, Malmström, Manders, Monsonís Domingo, Mulder, Newton Dunn, Nicholson of Winterbourne, Nordmann, Olsson, Paulsen, Pesälä, Plooij-van Gorsel, Pohjamo, Procacci, Riis-Jørgensen, Rousseaux, Sanders-ten Holte, Schmidt, Sterckx, Sørensen, Thors, Väyrynen, Vallvé, Van Hecke, Vermeer, Virrankoski, Wallis, Watson

GUE/NGL: Ainardi, Bakopoulos, Bergaz Conesa, Blak, Boudjenah, Brie, Caudron, Di Lello Finuoli, Eriksson, Fiebiger, Figueiredo, Fraisse, Herzog, Jové Peres, Kaufmann, Koulourianos, Krarup, Manisco, Markov, Meijer, Modrow, Morgantini, Naïr, Patakis, Puerta, Ribeiro, Scarbonchi, Schmid Herman, Seppänen, Sjöstedt, Uca, Vinci, Wurtz

NI: Bonino, Cappato, Dell'Alba, Della Vedova, Dupuis, Gorostiaga Atxalandabaso, Ilgenfritz, Kronberger, Martin Hans-Peter, Pannella, Raschhofer, Turco

PPE-DE: Balfe, Decourrière, Matikainen-Kallström, Posselt, Schaffner, Smet, Sudre, Thyssen, de Veyrinas, Vlasto, Wijkman

PSE: Adam, Andersson, Aparicio Sánchez, Baltas, Barón Crespo, Berenguer Fuster, Berès, van den Berg, Berger, Bösch, Bowe, van den Burg, Campos, Carraro, Carrilho, Casaca, Cashman, Cercas, Ceyhun, Corbett, Corbey, De Keyser, Dhaene, Díez González, Duhamel, El Khadraoui, Ettl, Evans Robert J.E., Färm, Fava, Fruteau, Garot, Gebhardt, Gill, Gillig, Glante, Goebbels, Görlach, Gröner, Guy-Quint, Hänsch, Haug, Hedkvist Petersen, Honeyball, Howitt, Hughes, van Hulten, Hume, Iivari, Imbeni, Izquierdo Collado, Izquierdo Rojo, Jöns, Junker, Karamanou, Katiforis, Kindermann, Kinnock, Koukiadis, Krehl, Kreissl-Dörfler, Kuckelkorn, Kuhne, Lage, Lalumière, Lange, Lavarra, Leinen, Linkohr, Lund, McAvan, McCarthy, McNally, Malliori, Mann Erika, Marinho, Martin David W., Martínez Martínez, Mastorakis, Medina Ortega, Mendiluce Pereiro, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Miller, Miranda de Lage, Moraes, Morgan, Müller, Murphy, Myller, Napoletano, Napolitano, Obiols i Germà, O'Toole, Paasilinna, Paciotti, Pérez Royo, Piecyk, Pittella, Poignant, Poos, Prets, Randzio-Plath, Rapkay, Read, Rocard, Roth-Behrendt, Rothe, Rothley, Roure, Ruffolo, Sacconi, Sakellariou, Sandberg-Fries, dos Santos, Sauquillo Pérez del Arco, Savary, Scheele, Schmid Gerhard, Schulz, Simpson, Skinner, Soares, Sornosa Martínez, Souladakis, Stihler, Stockmann, Swiebel, Swoboda, Terrón i Cusí, Theorin, Thorning-Schmidt, Titley, Torres Marques, Trentin, Tsatsos, Vairinhos, Valenciano Martínez-Orozco, Van Lancker, Vattimo, Veltroni, Volcic, Walter, Watts, Weiler, Whitehead, Wiersma, Wynn, Zimeray, Zorba, Zrihen

UEN: Camre, Caullery, Collins, Fitzsimons, Hyland, Marchiani, Pasqua, Queiró, Ribeiro e Castro, Segni

Verts/ALE: Aaltonen, Ahern, Auroi, Boumediene-Thiery, Breyer, Buitenweg, Celli, Cohn-Bendit, Duthu, Echerer, Flautre, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, Hudghton, Isler Béguin, Jonckheer, Lagendijk, Lambert, Lannoye, Lucas, MacCormick, McKenna, Maes, Mayol i Raynal, Nogueira Román, Onesta, Rod, de Roo, Rühle, Schörling, Schroedter, Sörensen, Staes, Turmes, Voggenhuber, Wuori, Wyn

Onthoudingen: 16

EDD: Booth, Titford

PPE-DE: Arvidsson, Cederschiöld, Descamps, Grönfeldt Bergman, Hermange, Lamassoure, Martin Hugues, Rack, Rübig, Scallon, Stenmarck, Suominen, Wachtmeister

UEN: Thomas-Mauro

Verslag Junker A5-0055/2004

Amendement 30

Voor: 215

EDD: Abitbol, Belder, Blokland, Booth, van Dam, Kuntz, Titford

ELDR: Calò

NI: Berthu, Beysen, Borghezio, Claeys, Dillen, Garaud, de Gaulle, Gollnisch, Hager, de La Perriere, Mennea, Souchet, Speroni, Stirbois

PPE-DE: Almeida Garrett, Arvidsson, Atkins, Balfe, Bartolozzi, Bastos, Bayona de Perogordo, Beazley, Berend, Bodrato, von Boetticher, Bourlanges, Bowis, Bradbourn, Bremmer, Brok, Bushill-Matthews, Callanan, Camisón Asensio, Cardoso, Cederschiöld, Chichester, Cocilovo, Coelho, Cornillet, Cushnahan, Daul, Decourrière, De Mita, Deprez, De Sarnez, Descamps, Deva, De Veyrac, Dimitrakopoulos, Doorn, Dover, Elles, Evans Jonathan, Fatuzzo, Ferber, Fernández Martín, Ferri, Fiori, Flemming, Foster, Fourtou, Friedrich, Gahler, García-Orcoyen Tormo, Gargani, Garriga Polledo, Gawronski, Gil-Robles Gil-Delgado, Glase, Goepel, Gomolka, Goodwill, Gouveia, Graça Moura, Grönfeldt Bergman, Grossetête, Gutiérrez-Cortines, Hannan, Harbour, Heaton-Harris, Helmer, Hermange, Hernández Mollar, Hortefeux, Inglewood, Jackson, Jeggle, Karas, Kastler, Keppelhoff-Wiechert, Khanbhai, Kirkhope, Klamt, Klaß, Knolle, Koch, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Langen, Langenhagen, Laschet, Lechner, Lehne, Liese, Lisi, Lulling, Maat, McCartin, McMillan-Scott, Mantovani, Marini, Marques, Martens, Martin Hugues, Mauro, Mayer Hans-Peter, Mayer Xaver, Menrad, Mombaur, Morillon, Musotto, Naranjo Escobar, Nassauer, Nicholson, Niebler, Nisticò, Ojeda Sanz, Oomen-Ruijten, Oostlander, Oreja Arburúa, Pacheco Pereira, Pack, Pastorelli, Perry, Piscarreta, Podestà, Poettering, Posselt, Pronk, Provan, Purvis, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Redondo Jiménez, Rovsing, Rübig, Sacrédeus, Salafranca Sánchez-Neyra, Santer, Santini, Scallon, Schierhuber, Schleicher, Schmitt, Schnellhardt, Schröder Jürgen, Schwaiger, Smet, Sommer, Stauner, Stenmarck, Stenzel, Stevenson, Stockton, Sturdy, Sudre, Sumberg, Tajani, Tannock, Theato, Thyssen, Trakatellis, Twinn, Van Orden, Varela Suanzes-Carpegna, van Velzen, Vidal-Quadras Roca, Villiers, Vlasto, Wenzel-Perillo, Wieland, Wuermeling, Zabell, Zacharakis, Zappalà, Zimmerling, Zissener

PSE: Dehousse, Leinen, Soares

UEN: Andrews, Berlato, Bigliardo, Camre, Collins, Hyland, Marchiani, Muscardini, Nobilia, Poli Bortone, Queiró, Ribeiro e Castro, Segni, Thomas-Mauro, Turchi

Tegen: 285

EDD: Andersen, Bernié, Bonde, Butel, Esclopé, Mathieu, Saint-Josse, Sandbæk

ELDR: Andreasen, André-Léonard, Boogerd-Quaak, van den Bos, Busk, Clegg, Davies, De Clercq, Duff, Flesch, Huhne, Ludford, Lynne, Maaten, Malmström, Manders, Monsonís Domingo, Mulder, Newton Dunn, Nicholson of Winterbourne, Nordmann, Olsson, Paulsen, Pesälä, Plooij-van Gorsel, Pohjamo, Riis-Jørgensen, Rousseaux, Sanders-ten Holte, Schmidt, Sterckx, Sørensen, Thors, Väyrynen, Vallvé, Van Hecke, Vermeer, Virrankoski, Wallis, Watson

GUE/NGL: Ainardi, Bakopoulos, Bergaz Conesa, Blak, Boudjenah, Brie, Caudron, Di Lello Finuoli, Eriksson, Fiebiger, Figueiredo, Fraisse, Herzog, Jové Peres, Kaufmann, Koulourianos, Krarup, Manisco, Markov, Meijer, Modrow, Morgantini, Naïr, Patakis, Puerta, Ribeiro, Scarbonchi, Schmid Herman, Seppänen, Sjöstedt, Uca, Vinci, Wurtz

NI: Bonino, Cappato, Dell'Alba, Della Vedova, Dupuis, Gorostiaga Atxalandabaso, Ilgenfritz, Kronberger, Martin Hans-Peter, Pannella, Raschhofer, Turco

PPE-DE: Jarzembowski, Lamassoure, Matikainen-Kallström, Schaffner, de Veyrinas, Wachtmeister, Wijkman

PSE: Adam, Andersson, Aparicio Sánchez, Baltas, Barón Crespo, Berenguer Fuster, Berès, van den Berg, Berger, Bösch, Bowe, van den Burg, Campos, Carraro, Carrilho, Casaca, Cashman, Cercas, Ceyhun, Corbett, Corbey, De Keyser, Dhaene, Díez González, Duhamel, Duin, El Khadraoui, Ettl, Evans Robert J.E., Färm, Fava, Fruteau, Garot, Gebhardt, Gill, Gillig, Glante, Goebbels, Görlach, Gröner, Guy-Quint, Hänsch, Haug, Hedkvist Petersen, Honeyball, Howitt, Hughes, van Hulten, Hume, Iivari, Imbeni, Izquierdo Collado, Izquierdo Rojo, Jöns, Junker, Karamanou, Katiforis, Kindermann, Kinnock, Koukiadis, Krehl, Kreissl-Dörfler, Kuckelkorn, Kuhne, Lage, Lalumière, Lange, Lavarra, Linkohr, Lund, McAvan, McCarthy, McNally, Malliori, Mann Erika, Marinho, Martin David W., Martínez Martínez, Mastorakis, Medina Ortega, Mendiluce Pereiro, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Miller, Miranda de Lage, Moraes, Morgan, Müller, Murphy, Myller, Napoletano, Napolitano, Obiols i Germà, O'Toole, Paasilinna, Paciotti, Pérez Royo, Piecyk, Pittella, Poignant, Poos, Prets, Randzio-Plath, Rapkay, Read, Rocard, Roth-Behrendt, Rothe, Rothley, Roure, Ruffolo, Sacconi, Sakellariou, Sandberg-Fries, dos Santos, Sauquillo Pérez del Arco, Savary, Scheele, Schmid Gerhard, Schulz, Simpson, Skinner, Sornosa Martínez, Souladakis, Stihler, Stockmann, Swiebel, Swoboda, Terrón i Cusí, Theorin, Thorning-Schmidt, Titley, Torres Marques, Tsatsos, Vairinhos, Valenciano Martínez-Orozco, Van Lancker, Vattimo, Veltroni, Volcic, Walter, Watts, Weiler, Whitehead, Wiersma, Wynn, Zorba, Zrihen

Verts/ALE: Aaltonen, Ahern, Auroi, Boumediene-Thiery, Breyer, Buitenweg, Celli, Cohn-Bendit, Duthu, Echerer, Flautre, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, Hudghton, Isler Béguin, Jonckheer, Lagendijk, Lambert, Lannoye, Lucas, MacCormick, McKenna, Maes, Mayol i Raynal, Nogueira Román, Onesta, Rod, de Roo, Rühle, Schörling, Schroedter, Sörensen, Staes, Turmes, Voggenhuber, Wuori, Wyn

Onthoudingen: 3

PPE-DE: Suominen

UEN: Caullery, Pasqua

Verslag Junker A5-0055/2004

Amendement 20

Voor: 207

EDD: Abitbol, Andersen, Bonde, Kuntz, Sandbæk

ELDR: Calò

NI: Beysen, Borghezio, Hager, Ilgenfritz, Kronberger, Mennea, Raschhofer, Speroni

PPE-DE: Almeida Garrett, Arvidsson, Atkins, Balfe, Bartolozzi, Bastos, Bayona de Perogordo, Beazley, Berend, Bodrato, von Boetticher, Bourlanges, Bowis, Bradbourn, Bremmer, Brok, Bushill-Matthews, Callanan, Camisón Asensio, Cardoso, Cederschiöld, Chichester, Cocilovo, Coelho, Cornillet, Corrie, Cushnahan, Daul, Decourrière, De Mita, Deprez, De Sarnez, Descamps, Deva, De Veyrac, Dimitrakopoulos, Doorn, Dover, Ebner, Elles, Evans Jonathan, Fatuzzo, Ferber, Fernández Martín, Ferri, Fiori, Flemming, Florenz, Foster, Fourtou, Friedrich, Gahler, García-Orcoyen Tormo, Gargani, Garriga Polledo, Gawronski, Gil-Robles Gil-Delgado, Glase, Goepel, Gomolka, Goodwill, Gouveia, Graça Moura, Grönfeldt Bergman, Grosch, Grossetête, Gutiérrez-Cortines, Hannan, Harbour, Heaton-Harris, Helmer, Hermange, Hernández Mollar, Hieronymi, Inglewood, Jackson, Jarzembowski, Jeggle, Karas, Kastler, Keppelhoff-Wiechert, Khanbhai, Kirkhope, Klamt, Klaß, Knolle, Koch, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Langen, Langenhagen, Laschet, Lechner, Lehne, Liese, Lisi, Lulling, Maat, McCartin, McMillan-Scott, Mantovani, Marini, Marques, Martens, Martin Hugues, Mauro, Mayer Hans-Peter, Mayer Xaver, Menrad, Mombaur, Morillon, Musotto, Naranjo Escobar, Nassauer, Nicholson, Niebler, Nisticò, Ojeda Sanz, Oomen-Ruijten, Oostlander, Oreja Arburúa, Pacheco Pereira, Pack, Pastorelli, Perry, Piscarreta, Podestà, Poettering, Pronk, Provan, Purvis, Quisthoudt-Rowohl, Radwan, Redondo Jiménez, Rovsing, Sacrédeus, Salafranca Sánchez-Neyra, Santer, Santini, Schaffner, Schierhuber, Schleicher, Schmitt, Schnellhardt, Schröder Jürgen, Schwaiger, Smet, Sommer, Stauner, Stenmarck, Stenzel, Stevenson, Stockton, Sturdy, Sudre, Sumberg, Tajani, Tannock, Theato, Thyssen, Trakatellis, Twinn, Van Orden, Varela Suanzes-Carpegna, van Velzen, de Veyrinas, Vidal-Quadras Roca, Villiers, Vlasto, Wachtmeister, Wenzel-Perillo, Wieland, Wijkman, von Wogau, Wuermeling, Zabell, Zacharakis, Zappalà, Zimmerling, Zissener

UEN: Berlato, Bigliardo, Caullery, Marchiani, Muscardini, Nobilia, Pasqua, Poli Bortone, Queiró, Segni, Thomas-Mauro, Turchi

Tegen: 281

EDD: Belder, Bernié, Blokland, Butel, van Dam, Esclopé, Mathieu, Saint-Josse

ELDR: Andreasen, André-Léonard, Boogerd-Quaak, van den Bos, Busk, Clegg, Davies, De Clercq, Duff, Flesch, Huhne, Ludford, Lynne, Maaten, Malmström, Manders, Monsonís Domingo, Mulder, Newton Dunn, Nicholson of Winterbourne, Nordmann, Olsson, Paulsen, Pesälä, Plooij-van Gorsel, Pohjamo, Procacci, Riis-Jørgensen, Rousseaux, Sanders-ten Holte, Schmidt, Sterckx, Sørensen, Thors, Väyrynen, Vallvé, Van Hecke, Vermeer, Virrankoski, Wallis, Watson

GUE/NGL: Ainardi, Bakopoulos, Bergaz Conesa, Blak, Boudjenah, Brie, Caudron, Di Lello Finuoli, Eriksson, Fiebiger, Figueiredo, Fraisse, Herzog, Jové Peres, Kaufmann, Koulourianos, Krarup, Manisco, Markov, Meijer, Modrow, Morgantini, Naïr, Patakis, Puerta, Ribeiro, Scarbonchi, Schmid Herman, Seppänen, Sjöstedt, Uca, Vinci, Wurtz

NI: Cappato, Dell'Alba, Della Vedova, Dupuis, Gorostiaga Atxalandabaso, Martin Hans-Peter, Pannella, Turco

PPE-DE: Matikainen-Kallström

PSE: Adam, Andersson, Aparicio Sánchez, Baltas, Barón Crespo, Berenguer Fuster, Berès, van den Berg, Berger, Bösch, Bowe, van den Burg, Campos, Carraro, Carrilho, Casaca, Cashman, Ceyhun, Corbett, Corbey, Dehousse, De Keyser, Dhaene, Díez González, Duhamel, Duin, El Khadraoui, Ettl, Evans Robert J.E., Färm, Fava, Fruteau, Garot, Gebhardt, Gill, Gillig, Glante, Goebbels, Görlach, Gröner, Guy-Quint, Hänsch, Haug, Hedkvist Petersen, Honeyball, Howitt, Hughes, van Hulten, Hume, Iivari, Imbeni, Izquierdo Collado, Izquierdo Rojo, Jöns, Junker, Karamanou, Katiforis, Kindermann, Kinnock, Koukiadis, Krehl, Kreissl-Dörfler, Kuckelkorn, Kuhne, Lage, Lalumière, Lange, Lavarra, Leinen, Lund, McAvan, McCarthy, McNally, Malliori, Mann Erika, Marinho, Martin David W., Martínez Martínez, Mastorakis, Medina Ortega, Mendiluce Pereiro, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Miller, Miranda de Lage, Moraes, Morgan, Müller, Murphy, Myller, Napoletano, Napolitano, Obiols i Germà, O'Toole, Paasilinna, Paciotti, Pérez Royo, Piecyk, Pittella, Poignant, Poos, Prets, Randzio-Plath, Rapkay, Read, Rocard, Roth-Behrendt, Rothe, Rothley, Roure, Ruffolo, Sacconi, Sakellariou, Sandberg-Fries, dos Santos, Sauquillo Pérez del Arco, Savary, Scheele, Schmid Gerhard, Schulz, Simpson, Skinner, Soares, Sornosa Martínez, Souladakis, Stihler, Stockmann, Swiebel, Swoboda, Theorin, Thorning-Schmidt, Titley, Torres Marques, Trentin, Tsatsos, Vairinhos, Valenciano Martínez-Orozco, Van Lancker, Vattimo, Veltroni, Volcic, Walter, Watts, Weiler, Whitehead, Wiersma, Wynn, Zorba, Zrihen

UEN: Andrews, Collins, Hyland, Ribeiro e Castro

Verts/ALE: Aaltonen, Ahern, Auroi, Boumediene-Thiery, Breyer, Buitenweg, Celli, Cohn-Bendit, Duthu, Echerer, Flautre, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, Hudghton, Isler Béguin, Jonckheer, Lagendijk, Lambert, Lannoye, Lucas, MacCormick, McKenna, Maes, Mayol i Raynal, Nogueira Román, Onesta, Rod, de Roo, Rühle, Schörling, Schroedter, Sörensen, Staes, Turmes, Voggenhuber, Wuori, Wyn

Onthoudingen: 18

EDD: Booth, Titford

NI: Berthu, Claeys, Dillen, Garaud, de Gaulle, Gollnisch, de La Perriere, Souchet, Stirbois

PPE-DE: Lamassoure, Posselt, Rack, Rübig, Scallon, Suominen

UEN: Camre

Verslag Junker A5-0055/2004

Amendement 23

Voor: 228

EDD: Abitbol, Belder, Bernié, Blokland, Booth, Butel, van Dam, Esclopé, Kuntz

ELDR: Calò

NI: Berthu, Beysen, Borghezio, Claeys, Dillen, Garaud, de Gaulle, Gollnisch, Hager, de La Perriere, Mennea, Speroni, Stirbois

PPE-DE: Almeida Garrett, Arvidsson, Atkins, Balfe, Bartolozzi, Bastos, Bayona de Perogordo, Beazley, Berend, Bodrato, von Boetticher, Bourlanges, Bowis, Bradbourn, Bremmer, Brok, Bushill-Matthews, Callanan, Camisón Asensio, Cardoso, Cederschiöld, Chichester, Cocilovo, Coelho, Cornillet, Corrie, Cushnahan, Daul, Decourrière, De Mita, Deprez, De Sarnez, Descamps, Deva, De Veyrac, Dimitrakopoulos, Doorn, Dover, Ebner, Elles, Evans Jonathan, Fatuzzo, Ferber, Fernández Martín, Ferri, Fiori, Flemming, Florenz, Foster, Fourtou, Friedrich, Gahler, García-Orcoyen Tormo, Gargani, Garriga Polledo, Gawronski, Gil-Robles Gil-Delgado, Glase, Goepel, Gomolka, Goodwill, Gouveia, Graça Moura, Grönfeldt Bergman, Grosch, Grossetête, Gutiérrez-Cortines, Hannan, Hansenne, Harbour, Heaton-Harris, Helmer, Hermange, Hernández Mollar, Hieronymi, Inglewood, Jackson, Jarzembowski, Jeggle, Karas, Kastler, Keppelhoff-Wiechert, Khanbhai, Kirkhope, Klamt, Klaß, Knolle, Koch, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Lamassoure, Langen, Langenhagen, Laschet, Lechner, Lehne, Liese, Lisi, Lulling, Maat, McCartin, McMillan-Scott, Mantovani, Marini, Marques, Martens, Martin Hugues, Matikainen-Kallström, Mauro, Mayer Hans-Peter, Mayer Xaver, Menrad, Mombaur, Morillon, Musotto, Naranjo Escobar, Nassauer, Nicholson, Niebler, Nisticò, Ojeda Sanz, Oomen-Ruijten, Oostlander, Oreja Arburúa, Pacheco Pereira, Pack, Pastorelli, Perry, Piscarreta, Podestà, Poettering, Posselt, Pronk, Provan, Purvis, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Redondo Jiménez, Rovsing, Rübig, Sacrédeus, Salafranca Sánchez-Neyra, Santer, Santini, Scallon, Schaffner, Schierhuber, Schleicher, Schmitt, Schnellhardt, Schröder Jürgen, Schwaiger, Smet, Sommer, Stauner, Stenmarck, Stenzel, Stevenson, Stockton, Sudre, Sumberg, Suominen, Tajani, Tannock, Theato, Thyssen, Trakatellis, Twinn, Van Orden, Varela Suanzes-Carpegna, van Velzen, de Veyrinas, Vidal-Quadras Roca, Villiers, Vlasto, Wachtmeister, Wenzel-Perillo, Wieland, von Wogau, Wuermeling, Zabell, Zacharakis, Zappalà, Zimmerling, Zissener

UEN: Andrews, Berlato, Bigliardo, Camre, Caullery, Collins, Fitzsimons, Hyland, Marchiani, Muscardini, Nobilia, Pasqua, Poli Bortone, Queiró, Ribeiro e Castro, Segni, Thomas-Mauro, Turchi

Tegen: 277

EDD: Andersen, Bonde, Mathieu, Sandbæk

ELDR: Andreasen, André-Léonard, Boogerd-Quaak, van den Bos, Busk, Clegg, Davies, De Clercq, Duff, Flesch, Huhne, Ludford, Lynne, Maaten, Malmström, Manders, Monsonís Domingo, Mulder, Newton Dunn, Nicholson of Winterbourne, Nordmann, Olsson, Paulsen, Pesälä, Plooij-van Gorsel, Pohjamo, Procacci, Riis-Jørgensen, Rousseaux, Sanders-ten Holte, Schmidt, Sterckx, Sørensen, Thors, Väyrynen, Vallvé, Van Hecke, Vermeer, Virrankoski, Wallis, Watson

GUE/NGL: Ainardi, Bakopoulos, Bergaz Conesa, Blak, Boudjenah, Brie, Caudron, Di Lello Finuoli, Eriksson, Fiebiger, Figueiredo, Fraisse, Herzog, Jové Peres, Kaufmann, Koulourianos, Krarup, Manisco, Markov, Meijer, Modrow, Morgantini, Naïr, Patakis, Puerta, Ribeiro, Scarbonchi, Schmid Herman, Seppänen, Sjöstedt, Uca, Vinci, Wurtz

NI: Bonino, Cappato, Dell'Alba, Della Vedova, Dupuis, Gorostiaga Atxalandabaso, Ilgenfritz, Kronberger, Martin Hans-Peter, Pannella, Raschhofer, Turco

PSE: Adam, Andersson, Aparicio Sánchez, Baltas, Barón Crespo, Berenguer Fuster, Berès, van den Berg, Berger, Bösch, Bowe, van den Burg, Campos, Carraro, Carrilho, Casaca, Cashman, Cercas, Ceyhun, Corbett, Corbey, De Keyser, Dhaene, Díez González, Duhamel, Duin, El Khadraoui, Ettl, Evans Robert J.E., Färm, Fava, Fruteau, Garot, Gebhardt, Gill, Gillig, Glante, Goebbels, Görlach, Gröner, Guy-Quint, Hänsch, Haug, Hedkvist Petersen, Honeyball, Howitt, Hughes, van Hulten, Hume, Iivari, Imbeni, Izquierdo Collado, Izquierdo Rojo, Jöns, Junker, Karamanou, Katiforis, Kindermann, Kinnock, Koukiadis, Krehl, Kreissl-Dörfler, Kuckelkorn, Kuhne, Lage, Lalumière, Lange, Lavarra, Leinen, Lund, McAvan, McCarthy, McNally, Malliori, Mann Erika, Marinho, Martin David W., Martínez Martínez, Mastorakis, Medina Ortega, Mendiluce Pereiro, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Miller, Miranda de Lage, Moraes, Morgan, Müller, Murphy, Myller, Napoletano, Napolitano, Obiols i Germà, O'Toole, Paasilinna, Paciotti, Pérez Royo, Piecyk, Pittella, Poignant, Poos, Prets, Randzio-Plath, Rapkay, Read, Rocard, Roth-Behrendt, Rothe, Rothley, Roure, Ruffolo, Sacconi, Sakellariou, Sandberg-Fries, dos Santos, Sauquillo Pérez del Arco, Savary, Scheele, Schmid Gerhard, Schulz, Simpson, Skinner, Soares, Sornosa Martínez, Souladakis, Stihler, Stockmann, Swiebel, Swoboda, Terrón i Cusí, Theorin, Thorning-Schmidt, Titley, Torres Marques, Trentin, Tsatsos, Vairinhos, Valenciano Martínez-Orozco, Van Lancker, Vattimo, Veltroni, Volcic, Walter, Watts, Weiler, Whitehead, Wiersma, Wynn, Zorba, Zrihen

Verts/ALE: Aaltonen, Ahern, Auroi, Boumediene-Thiery, Breyer, Buitenweg, Celli, Cohn-Bendit, Duthu, Echerer, Flautre, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, Hudghton, Isler Béguin, Jonckheer, Lagendijk, Lambert, Lannoye, Lucas, MacCormick, McKenna, Maes, Mayol i Raynal, Nogueira Román, Onesta, Rod, de Roo, Rühle, Schörling, Schroedter, Sörensen, Staes, Turmes, Voggenhuber, Wuori, Wyn

Onthoudingen: 3

EDD: Titford

NI: Souchet

PSE: Dehousse

Verslag Junker A5-0055/2004

Amendement 8

Voor: 210

EDD: Belder, Blokland, van Dam, Kuntz

NI: Berthu, Beysen, Claeys, Dillen, Garaud, de Gaulle, Gollnisch, Hager, Ilgenfritz, Kronberger, Mennea, Souchet, Stirbois

PPE-DE: Almeida Garrett, Arvidsson, Atkins, Balfe, Bartolozzi, Bastos, Bayona de Perogordo, Beazley, Berend, Bodrato, von Boetticher, Bourlanges, Bowis, Bradbourn, Bremmer, Brok, Bushill-Matthews, Callanan, Camisón Asensio, Cardoso, Cederschiöld, Chichester, Coelho, Cornillet, Cushnahan, Daul, Decourrière, De Mita, Deprez, De Sarnez, Descamps, Deva, De Veyrac, Dimitrakopoulos, Doorn, Dover, Ebner, Elles, Evans Jonathan, Fatuzzo, Ferber, Fernández Martín, Ferri, Fiori, Flemming, Florenz, Foster, Fourtou, Friedrich, Gahler, García-Orcoyen Tormo, Gargani, Garriga Polledo, Gawronski, Gil-Robles Gil-Delgado, Glase, Goepel, Gomolka, Goodwill, Gouveia, Graça Moura, Grönfeldt Bergman, Grosch, Grossetête, Gutiérrez-Cortines, Hannan, Hansenne, Harbour, Heaton-Harris, Helmer, Hermange, Hernández Mollar, Hieronymi, Inglewood, Jackson, Jarzembowski, Jeggle, Karas, Kastler, Keppelhoff-Wiechert, Khanbhai, Kirkhope, Klamt, Klaß, Knolle, Koch, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Lamassoure, Langen, Langenhagen, Laschet, Lechner, Lehne, Liese, Lisi, Lulling, Maat, McCartin, McMillan-Scott, Mantovani, Marini, Marques, Martens, Mauro, Mayer Hans-Peter, Mayer Xaver, Menrad, Mombaur, Morillon, Musotto, Naranjo Escobar, Nicholson, Niebler, Nisticò, Ojeda Sanz, Oomen-Ruijten, Oostlander, Oreja Arburúa, Pacheco Pereira, Pack, Pastorelli, Perry, Piscarreta, Podestà, Poettering, Pronk, Provan, Purvis, Quisthoudt-Rowohl, Radwan, Redondo Jiménez, Rovsing, Sacrédeus, Salafranca Sánchez-Neyra, Santer, Santini, Schierhuber, Schleicher, Schmitt, Schnellhardt, Schröder Jürgen, Schwaiger, Smet, Sommer, Stauner, Stenmarck, Stenzel, Stevenson, Stockton, Sudre, Sumberg, Tajani, Tannock, Theato, Thyssen, Trakatellis, Twinn, Van Orden, Varela Suanzes-Carpegna, van Velzen, Vidal-Quadras Roca, Villiers, Wachtmeister, Wenzel-Perillo, Wieland, von Wogau, Wuermeling, Zabell, Zacharakis, Zappalà, Zimmerling, Zissener

PSE: Miguélez Ramos

UEN: Andrews, Berlato, Bigliardo, Camre, Caullery, Collins, Fitzsimons, Hyland, Marchiani, Muscardini, Nobilia, Pasqua, Poli Bortone, Queiró, Ribeiro e Castro, Segni, Thomas-Mauro, Turchi

Tegen: 283

EDD: Abitbol, Andersen, Bernié, Bonde, Butel, Esclopé, Mathieu, Saint-Josse, Sandbæk

ELDR: Andreasen, André-Léonard, Boogerd-Quaak, van den Bos, Busk, Clegg, Davies, De Clercq, Duff, Flesch, Huhne, Ludford, Lynne, Maaten, Malmström, Manders, Monsonís Domingo, Mulder, Newton Dunn, Nicholson of Winterbourne, Nordmann, Olsson, Paulsen, Pesälä, Plooij-van Gorsel, Pohjamo, Procacci, Riis-Jørgensen, Rousseaux, Sanders-ten Holte, Schmidt, Sterckx, Sørensen, Thors, Väyrynen, Vallvé, Van Hecke, Vermeer, Virrankoski, Watson

GUE/NGL: Ainardi, Bakopoulos, Bergaz Conesa, Blak, Boudjenah, Brie, Caudron, Di Lello Finuoli, Eriksson, Fiebiger, Figueiredo, Fraisse, Herzog, Jové Peres, Kaufmann, Koulourianos, Krarup, Manisco, Markov, Meijer, Modrow, Morgantini, Naïr, Patakis, Puerta, Ribeiro, Scarbonchi, Schmid Herman, Seppänen, Sjöstedt, Uca, Vinci, Wurtz

NI: Bonino, Cappato, Dell'Alba, Della Vedova, Dupuis, Gorostiaga Atxalandabaso, Martin Hans-Peter, Pannella, Turco

PPE-DE: Martin Hugues, Matikainen-Kallström, Schaffner, Suominen, de Veyrinas, Vlasto, Wijkman

PSE: Adam, Andersson, Aparicio Sánchez, Baltas, Barón Crespo, Berenguer Fuster, Berès, van den Berg, Berger, Bösch, Bowe, van den Burg, Campos, Carraro, Carrilho, Casaca, Cashman, Cercas, Ceyhun, Corbett, Corbey, Dehousse, De Keyser, Dhaene, Díez González, Duhamel, Duin, El Khadraoui, Ettl, Evans Robert J.E., Färm, Fava, Fruteau, Garot, Gebhardt, Gill, Gillig, Glante, Goebbels, Görlach, Gröner, Guy-Quint, Hänsch, Haug, Hedkvist Petersen, Honeyball, Howitt, Hughes, van Hulten, Hume, Iivari, Imbeni, Izquierdo Collado, Izquierdo Rojo, Jöns, Junker, Karamanou, Katiforis, Kindermann, Kinnock, Koukiadis, Kreissl-Dörfler, Kuckelkorn, Lage, Lalumière, Lange, Lavarra, Leinen, Lund, McAvan, McCarthy, McNally, Malliori, Mann Erika, Marinho, Martin David W., Martínez Martínez, Mastorakis, Medina Ortega, Mendiluce Pereiro, Menéndez del Valle, Miller, Miranda de Lage, Moraes, Morgan, Müller, Murphy, Myller, Napoletano, Napolitano, Obiols i Germà, O'Toole, Paasilinna, Paciotti, Pérez Royo, Piecyk, Pittella, Poignant, Poos, Prets, Randzio-Plath, Rapkay, Read, Rocard, Roth-Behrendt, Rothe, Rothley, Roure, Ruffolo, Sacconi, Sakellariou, Sandberg-Fries, dos Santos, Sauquillo Pérez del Arco, Savary, Scheele, Schmid Gerhard, Schulz, Simpson, Skinner, Soares, Sornosa Martínez, Souladakis, Stihler, Stockmann, Swiebel, Swoboda, Terrón i Cusí, Theorin, Thorning-Schmidt, Titley, Torres Marques, Trentin, Tsatsos, Vairinhos, Valenciano Martínez-Orozco, Van Lancker, Vattimo, Veltroni, Volcic, Walter, Watts, Weiler, Whitehead, Wiersma, Wynn, Zorba, Zrihen

Verts/ALE: Aaltonen, Ahern, Auroi, Boumediene-Thiery, Breyer, Buitenweg, Celli, Cohn-Bendit, Duthu, Echerer, Flautre, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, Hudghton, Isler Béguin, Jonckheer, Lagendijk, Lambert, Lannoye, Lucas, MacCormick, McKenna, Maes, Mayol i Raynal, Nogueira Román, Onesta, Rod, de Roo, Rühle, Schörling, Schroedter, Sörensen, Staes, Turmes, Voggenhuber, Wuori, Wyn

Onthoudingen: 11

EDD: Booth, Titford

ELDR: Calò

NI: Borghezio, de La Perriere, Raschhofer, Speroni

PPE-DE: Posselt, Rack, Rübig, Scallon

Verslag Junker A5-0055/2004

Amendement 10

Voor: 217

EDD: Belder, Blokland, Butel, van Dam, Esclopé, Kuntz

NI: Berthu, Beysen, Borghezio, Claeys, Dillen, Garaud, de Gaulle, Gollnisch, Hager, de La Perriere, Mennea, Souchet, Speroni, Stirbois

PPE-DE: Almeida Garrett, Arvidsson, Atkins, Balfe, Bartolozzi, Bastos, Bayona de Perogordo, Beazley, Berend, Bodrato, von Boetticher, Bourlanges, Bowis, Bradbourn, Bremmer, Brok, Bushill-Matthews, Callanan, Camisón Asensio, Cardoso, Cederschiöld, Chichester, Coelho, Cornillet, Corrie, Cushnahan, Daul, Decourrière, De Mita, Deprez, De Sarnez, Descamps, Deva, De Veyrac, Dimitrakopoulos, Doorn, Dover, Ebner, Elles, Evans Jonathan, Fatuzzo, Ferber, Fernández Martín, Ferri, Fiori, Flemming, Florenz, Foster, Fourtou, Friedrich, Gahler, García-Orcoyen Tormo, Gargani, Garriga Polledo, Gawronski, Gil-Robles Gil-Delgado, Glase, Goepel, Gomolka, Gouveia, Graça Moura, Grönfeldt Bergman, Grosch, Grossetête, Gutiérrez-Cortines, Hannan, Hansenne, Harbour, Heaton-Harris, Helmer, Hermange, Hernández Mollar, Hieronymi, Hortefeux, Inglewood, Jackson, Jarzembowski, Jeggle, Karas, Kastler, Keppelhoff-Wiechert, Khanbhai, Kirkhope, Klamt, Klaß, Knolle, Koch, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Lamassoure, Langen, Langenhagen, Laschet, Lechner, Lehne, Liese, Lisi, Lulling, Maat, McCartin, McMillan-Scott, Mantovani, Marini, Marques, Martens, Martin Hugues, Mauro, Mayer Hans-Peter, Mayer Xaver, Menrad, Mombaur, Morillon, Musotto, Naranjo Escobar, Nassauer, Nicholson, Niebler, Nisticò, Ojeda Sanz, Oomen-Ruijten, Oostlander, Oreja Arburúa, Pacheco Pereira, Pack, Pastorelli, Perry, Piscarreta, Podestà, Poettering, Pronk, Provan, Purvis, Quisthoudt-Rowohl, Redondo Jiménez, Rovsing, Sacrédeus, Salafranca Sánchez-Neyra, Santer, Santini, Schaffner, Schierhuber, Schleicher, Schmitt, Schnellhardt, Schröder Jürgen, Schwaiger, Smet, Sommer, Stauner, Stenmarck, Stenzel, Stevenson, Stockton, Sudre, Sumberg, Tajani, Tannock, Theato, Thyssen, Trakatellis, Twinn, Van Orden, Varela Suanzes-Carpegna, van Velzen, de Veyrinas, Vidal-Quadras Roca, Villiers, Vlasto, Wachtmeister, Wenzel-Perillo, Wieland, von Wogau, Wuermeling, Zabell, Zacharakis, Zappalà, Zimmerling, Zissener

UEN: Andrews, Berlato, Bigliardo, Camre, Caullery, Collins, Fitzsimons, Hyland, Marchiani, Muscardini, Nobilia, Pasqua, Poli Bortone, Queiró, Ribeiro e Castro, Segni, Thomas-Mauro, Turchi

Tegen: 277

EDD: Andersen, Bonde, Mathieu, Sandbæk

ELDR: Andreasen, André-Léonard, Boogerd-Quaak, van den Bos, Busk, Clegg, Davies, De Clercq, Duff, Flesch, Huhne, Ludford, Lynne, Maaten, Malmström, Manders, Monsonís Domingo, Mulder, Newton Dunn, Nicholson of Winterbourne, Nordmann, Olsson, Paulsen, Pesälä, Plooij-van Gorsel, Pohjamo, Procacci, Riis-Jørgensen, Rousseaux, Sanders-ten Holte, Schmidt, Sterckx, Sørensen, Thors, Väyrynen, Vallvé, Van Hecke, Vermeer, Virrankoski, Wallis, Watson

GUE/NGL: Ainardi, Bakopoulos, Bergaz Conesa, Blak, Boudjenah, Brie, Caudron, Di Lello Finuoli, Eriksson, Fiebiger, Figueiredo, Fraisse, Herzog, Jové Peres, Kaufmann, Koulourianos, Manisco, Markov, Meijer, Modrow, Morgantini, Naïr, Puerta, Ribeiro, Scarbonchi, Schmid Herman, Seppänen, Sjöstedt, Uca, Vinci, Wurtz

NI: Bonino, Cappato, Dell'Alba, Della Vedova, Dupuis, Gorostiaga Atxalandabaso, Ilgenfritz, Kronberger, Martin Hans-Peter, Pannella, Raschhofer, Turco

PPE-DE: Matikainen-Kallström, Suominen, Wijkman

PSE: Adam, Andersson, Aparicio Sánchez, Baltas, Barón Crespo, Berenguer Fuster, Berès, van den Berg, Berger, Bösch, Bowe, van den Burg, Campos, Carraro, Carrilho, Casaca, Cashman, Cercas, Ceyhun, Corbett, Corbey, Dehousse, De Keyser, Dhaene, Díez González, Duhamel, Duin, El Khadraoui, Ettl, Evans Robert J.E., Färm, Fava, Fruteau, Garot, Gebhardt, Gill, Gillig, Glante, Goebbels, Görlach, Gröner, Guy-Quint, Hänsch, Haug, Hedkvist Petersen, Honeyball, Howitt, Hughes, van Hulten, Hume, Iivari, Imbeni, Izquierdo Collado, Izquierdo Rojo, Jöns, Junker, Karamanou, Katiforis, Kindermann, Kinnock, Koukiadis, Kreissl-Dörfler, Kuckelkorn, Kuhne, Lage, Lalumière, Lange, Lavarra, Leinen, Lund, McAvan, McCarthy, McNally, Malliori, Mann Erika, Marinho, Martin David W., Martínez Martínez, Mastorakis, Medina Ortega, Mendiluce Pereiro, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Miller, Miranda de Lage, Moraes, Morgan, Müller, Murphy, Myller, Napoletano, Napolitano, Obiols i Germà, O'Toole, Paasilinna, Paciotti, Pérez Royo, Piecyk, Pittella, Poignant, Poos, Prets, Randzio-Plath, Rapkay, Read, Rocard, Roth-Behrendt, Rothe, Rothley, Roure, Ruffolo, Sacconi, Sakellariou, Sandberg-Fries, dos Santos, Sauquillo Pérez del Arco, Savary, Scheele, Schmid Gerhard, Schulz, Simpson, Skinner, Soares, Sornosa Martínez, Souladakis, Stihler, Stockmann, Swiebel, Swoboda, Terrón i Cusí, Theorin, Titley, Torres Marques, Trentin, Tsatsos, Vairinhos, Valenciano Martínez-Orozco, Van Lancker, Vattimo, Veltroni, Volcic, Walter, Watts, Weiler, Whitehead, Wiersma, Wynn, Zorba, Zrihen

Verts/ALE: Aaltonen, Ahern, Auroi, Boumediene-Thiery, Breyer, Buitenweg, Celli, Cohn-Bendit, Duthu, Echerer, Flautre, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, Hudghton, Isler Béguin, Jonckheer, Lagendijk, Lambert, Lannoye, Lucas, MacCormick, McKenna, Maes, Mayol i Raynal, Nogueira Román, Onesta, Rod, de Roo, Rühle, Schörling, Schroedter, Sörensen, Staes, Turmes, Voggenhuber, Wuori, Wyn

Onthoudingen: 11

EDD: Abitbol, Bernié, Booth, Titford

ELDR: Calò

GUE/NGL: Patakis

PPE-DE: Posselt, Rack, Radwan, Rübig, Scallon

Verslag Junker A5-0055/2004

Amendement 12

Voor: 210

EDD: Belder, Blokland, van Dam, Kuntz

NI: Berthu, Beysen, Borghezio, Claeys, Dillen, Garaud, de Gaulle, Gollnisch, Hager, Mennea, Souchet, Speroni, Stirbois

PPE-DE: Almeida Garrett, Arvidsson, Atkins, Balfe, Bartolozzi, Bastos, Bayona de Perogordo, Beazley, Berend, Bodrato, von Boetticher, Bowis, Bradbourn, Bremmer, Brok, Bushill-Matthews, Callanan, Camisón Asensio, Cardoso, Cederschiöld, Chichester, Coelho, Cornillet, Corrie, Cushnahan, Daul, Decourrière, De Mita, Deprez, De Sarnez, Descamps, De Veyrac, Dimitrakopoulos, Doorn, Dover, Ebner, Elles, Evans Jonathan, Fatuzzo, Ferber, Fernández Martín, Ferri, Fiori, Flemming, Florenz, Foster, Fourtou, Friedrich, Gahler, García-Orcoyen Tormo, Gargani, Garriga Polledo, Gawronski, Gil-Robles Gil-Delgado, Glase, Goepel, Gomolka, Goodwill, Gouveia, Graça Moura, Grönfeldt Bergman, Grosch, Grossetête, Gutiérrez-Cortines, Hannan, Hansenne, Harbour, Heaton-Harris, Helmer, Hermange, Hernández Mollar, Hieronymi, Hortefeux, Inglewood, Jackson, Jarzembowski, Jeggle, Karas, Kastler, Keppelhoff-Wiechert, Khanbhai, Kirkhope, Klamt, Klaß, Knolle, Koch, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Lamassoure, Langen, Langenhagen, Laschet, Lechner, Lehne, Liese, Lisi, Lulling, Maat, McCartin, McMillan-Scott, Mantovani, Marini, Marques, Martens, Mauro, Mayer Hans-Peter, Mayer Xaver, Menrad, Mombaur, Morillon, Musotto, Naranjo Escobar, Nassauer, Nicholson, Niebler, Nisticò, Ojeda Sanz, Oomen-Ruijten, Oostlander, Oreja Arburúa, Pacheco Pereira, Pack, Pastorelli, Perry, Piscarreta, Podestà, Poettering, Pronk, Provan, Purvis, Quisthoudt-Rowohl, Redondo Jiménez, Rovsing, Sacrédeus, Salafranca Sánchez-Neyra, Santer, Santini, Schierhuber, Schleicher, Schmitt, Schnellhardt, Schröder Jürgen, Schwaiger, Smet, Sommer, Stauner, Stenmarck, Stenzel, Stevenson, Stockton, Sudre, Sumberg, Tajani, Tannock, Theato, Thyssen, Trakatellis, Twinn, Van Orden, Varela Suanzes-Carpegna, van Velzen, Vidal-Quadras Roca, Villiers, Vlasto, Wachtmeister, Wenzel-Perillo, Wieland, von Wogau, Wuermeling, Zabell, Zacharakis, Zappalà, Zimmerling, Zissener

UEN: Andrews, Berlato, Bigliardo, Camre, Caullery, Collins, Fitzsimons, Hyland, Marchiani, Muscardini, Nobilia, Pasqua, Poli Bortone, Queiró, Ribeiro e Castro, Segni, Thomas-Mauro, Turchi

Tegen: 284

EDD: Andersen, Bernié, Bonde, Butel, Esclopé, Mathieu, Saint-Josse, Sandbæk

ELDR: Andreasen, André-Léonard, Boogerd-Quaak, van den Bos, Busk, Clegg, Davies, De Clercq, Duff, Flesch, Huhne, Ludford, Lynne, Maaten, Malmström, Manders, Monsonís Domingo, Mulder, Newton Dunn, Nicholson of Winterbourne, Nordmann, Olsson, Paulsen, Pesälä, Plooij-van Gorsel, Pohjamo, Procacci, Riis-Jørgensen, Rousseaux, Sanders-ten Holte, Schmidt, Sterckx, Sørensen, Thors, Väyrynen, Vallvé, Van Hecke, Vermeer, Virrankoski, Wallis, Watson

GUE/NGL: Ainardi, Bakopoulos, Bergaz Conesa, Blak, Boudjenah, Brie, Caudron, Di Lello Finuoli, Eriksson, Fiebiger, Figueiredo, Fraisse, Herzog, Jové Peres, Kaufmann, Koulourianos, Manisco, Markov, Meijer, Modrow, Morgantini, Naïr, Puerta, Ribeiro, Scarbonchi, Schmid Herman, Seppänen, Sjöstedt, Uca, Vinci, Wurtz

NI: Bonino, Cappato, Dell'Alba, Della Vedova, Dupuis, Gorostiaga Atxalandabaso, Ilgenfritz, Kronberger, Martin Hans-Peter, Pannella, Raschhofer, Turco

PPE-DE: Matikainen-Kallström, Schaffner, Suominen, de Veyrinas, Wijkman

PSE: Adam, Andersson, Aparicio Sánchez, Baltas, Barón Crespo, Berenguer Fuster, Berès, van den Berg, Berger, Bösch, Bowe, Campos, Carraro, Carrilho, Casaca, Cashman, Cercas, Ceyhun, Corbett, Corbey, Dehousse, De Keyser, Dhaene, Díez González, Duhamel, Duin, El Khadraoui, Ettl, Evans Robert J.E., Färm, Fava, Fruteau, Garot, Gebhardt, Gill, Gillig, Glante, Goebbels, Görlach, Gröner, Guy-Quint, Hänsch, Haug, Hedkvist Petersen, Honeyball, Howitt, Hughes, van Hulten, Hume, Iivari, Imbeni, Izquierdo Collado, Izquierdo Rojo, Jöns, Junker, Karamanou, Katiforis, Kindermann, Kinnock, Koukiadis, Kreissl-Dörfler, Kuckelkorn, Kuhne, Lage, Lalumière, Lange, Lavarra, Leinen, Linkohr, Lund, McAvan, McCarthy, McNally, Malliori, Mann Erika, Marinho, Martin David W., Martínez Martínez, Mastorakis, Medina Ortega, Mendiluce Pereiro, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Miller, Miranda de Lage, Moraes, Morgan, Müller, Murphy, Myller, Napoletano, Napolitano, Obiols i Germà, O'Toole, Paasilinna, Paciotti, Pérez Royo, Piecyk, Pittella, Poignant, Poos, Prets, Randzio-Plath, Rapkay, Read, Rocard, Roth-Behrendt, Rothe, Rothley, Roure, Ruffolo, Sacconi, Sakellariou, Sandberg-Fries, dos Santos, Sauquillo Pérez del Arco, Savary, Scheele, Schmid Gerhard, Schulz, Simpson, Skinner, Soares, Sornosa Martínez, Souladakis, Stihler, Stockmann, Swiebel, Swoboda, Terrón i Cusí, Theorin, Thorning-Schmidt, Titley, Torres Marques, Trentin, Tsatsos, Vairinhos, Valenciano Martínez-Orozco, Van Lancker, Vattimo, Veltroni, Volcic, Walter, Watts, Weiler, Whitehead, Wiersma, Wynn, Zorba, Zrihen

Verts/ALE: Aaltonen, Ahern, Auroi, Boumediene-Thiery, Breyer, Buitenweg, Celli, Cohn-Bendit, Duthu, Echerer, Flautre, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, Hudghton, Isler Béguin, Jonckheer, Lagendijk, Lambert, Lannoye, Lucas, MacCormick, McKenna, Maes, Mayol i Raynal, Nogueira Román, Onesta, Rod, de Roo, Rühle, Schörling, Schroedter, Sörensen, Staes, Turmes, Voggenhuber, Wuori, Wyn

Onthoudingen: 12

EDD: Abitbol, Booth, Titford

ELDR: Calò

GUE/NGL: Patakis

NI: de La Perriere

PPE-DE: Martin Hugues, Posselt, Rack, Radwan, Rübig, Scallon

Verslag Junker A5-0055/2004

Amendement 14

Voor: 210

EDD: Belder, Blokland, van Dam, Kuntz

NI: Berthu, Beysen, Borghezio, Claeys, Dillen, Garaud, de Gaulle, Gollnisch, Hager, de La Perriere, Mennea, Souchet

PPE-DE: Almeida Garrett, Arvidsson, Atkins, Balfe, Bartolozzi, Bastos, Bayona de Perogordo, Beazley, Berend, Bodrato, von Boetticher, Bourlanges, Bowis, Bradbourn, Bremmer, Brok, Bushill-Matthews, Callanan, Camisón Asensio, Cardoso, Cederschiöld, Chichester, Coelho, Cornillet, Corrie, Cushnahan, Daul, Decourrière, De Mita, Deprez, De Sarnez, Descamps, Deva, De Veyrac, Dimitrakopoulos, Doorn, Dover, Ebner, Elles, Evans Jonathan, Fatuzzo, Ferber, Fernández Martín, Ferri, Fiori, Flemming, Florenz, Fourtou, Friedrich, Gahler, García-Orcoyen Tormo, Gargani, Garriga Polledo, Gawronski, Gil-Robles Gil-Delgado, Glase, Goepel, Gomolka, Goodwill, Gouveia, Graça Moura, Grönfeldt Bergman, Grosch, Grossetête, Gutiérrez-Cortines, Hannan, Hansenne, Harbour, Heaton-Harris, Hermange, Hernández Mollar, Hieronymi, Hortefeux, Inglewood, Jackson, Jarzembowski, Jeggle, Karas, Kastler, Keppelhoff-Wiechert, Khanbhai, Kirkhope, Klamt, Klaß, Knolle, Koch, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Lamassoure, Langen, Langenhagen, Laschet, Lechner, Lehne, Liese, Lisi, Lulling, Maat, McCartin, McMillan-Scott, Mantovani, Marini, Marques, Martens, Mauro, Mayer Hans-Peter, Mayer Xaver, Menrad, Mombaur, Morillon, Musotto, Naranjo Escobar, Nassauer, Nicholson, Niebler, Nisticò, Ojeda Sanz, Oomen-Ruijten, Oostlander, Oreja Arburúa, Pacheco Pereira, Pack, Pastorelli, Perry, Piscarreta, Podestà, Poettering, Pronk, Provan, Purvis, Quisthoudt-Rowohl, Radwan, Redondo Jiménez, Rovsing, Sacrédeus, Salafranca Sánchez-Neyra, Santer, Santini, Schierhuber, Schleicher, Schmitt, Schnellhardt, Schröder Jürgen, Schwaiger, Smet, Sommer, Stauner, Stenmarck, Stenzel, Stevenson, Stockton, Sudre, Sumberg, Tajani, Tannock, Theato, Thyssen, Trakatellis, Twinn, Van Orden, Varela Suanzes-Carpegna, van Velzen, Vidal-Quadras Roca, Villiers, Wachtmeister, Wenzel-Perillo, Wieland, von Wogau, Wuermeling, Zabell, Zacharakis, Zappalà, Zimmerling, Zissener

PSE: Gillig

UEN: Andrews, Berlato, Bigliardo, Camre, Caullery, Collins, Fitzsimons, Hyland, Marchiani, Muscardini, Nobilia, Pasqua, Poli Bortone, Queiró, Ribeiro e Castro, Segni, Thomas-Mauro, Turchi

Tegen: 286

EDD: Andersen, Bernié, Bonde, Butel, Esclopé, Mathieu, Saint-Josse, Sandbæk

ELDR: Andreasen, André-Léonard, Boogerd-Quaak, van den Bos, Busk, Clegg, Davies, De Clercq, Duff, Flesch, Huhne, Ludford, Lynne, Maaten, Malmström, Manders, Monsonís Domingo, Mulder, Newton Dunn, Nicholson of Winterbourne, Nordmann, Olsson, Paulsen, Pesälä, Plooij-van Gorsel, Pohjamo, Procacci, Riis-Jørgensen, Rousseaux, Sanders-ten Holte, Schmidt, Sterckx, Sørensen, Thors, Väyrynen, Vallvé, Van Hecke, Vermeer, Virrankoski, Wallis, Watson

GUE/NGL: Ainardi, Bakopoulos, Bergaz Conesa, Blak, Boudjenah, Brie, Caudron, Di Lello Finuoli, Eriksson, Fiebiger, Figueiredo, Fraisse, Herzog, Jové Peres, Kaufmann, Koulourianos, Manisco, Markov, Meijer, Modrow, Morgantini, Naïr, Patakis, Puerta, Ribeiro, Scarbonchi, Schmid Herman, Seppänen, Sjöstedt, Uca, Vinci, Wurtz

NI: Bonino, Cappato, Dell'Alba, Della Vedova, Dupuis, Gorostiaga Atxalandabaso, Ilgenfritz, Kronberger, Martin Hans-Peter, Pannella, Raschhofer, Turco

PPE-DE: Martin Hugues, Matikainen-Kallström, Schaffner, Suominen, de Veyrinas, Vlasto, Wijkman

PSE: Adam, Andersson, Aparicio Sánchez, Baltas, Barón Crespo, Berenguer Fuster, Berès, van den Berg, Berger, Bösch, Bowe, van den Burg, Campos, Carrilho, Casaca, Cashman, Cercas, Ceyhun, Corbett, Corbey, Dehousse, De Keyser, Dhaene, Díez González, Duhamel, Duin, El Khadraoui, Ettl, Evans Robert J.E., Färm, Fava, Fruteau, Garot, Gebhardt, Gill, Glante, Goebbels, Görlach, Gröner, Guy-Quint, Hänsch, Haug, Hedkvist Petersen, Honeyball, Howitt, Hughes, van Hulten, Hume, Iivari, Imbeni, Izquierdo Collado, Izquierdo Rojo, Jöns, Junker, Karamanou, Katiforis, Kindermann, Kinnock, Koukiadis, Kreissl-Dörfler, Kuckelkorn, Kuhne, Lage, Lalumière, Lange, Lavarra, Leinen, Linkohr, Lund, McAvan, McCarthy, McNally, Malliori, Mann Erika, Marinho, Martin David W., Martínez Martínez, Mastorakis, Medina Ortega, Mendiluce Pereiro, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Miller, Miranda de Lage, Moraes, Morgan, Müller, Murphy, Myller, Napoletano, Napolitano, Obiols i Germà, O'Toole, Paasilinna, Paciotti, Pérez Royo, Piecyk, Pittella, Poignant, Poos, Prets, Randzio-Plath, Rapkay, Read, Rocard, Roth-Behrendt, Rothe, Rothley, Roure, Ruffolo, Sacconi, Sakellariou, Sandberg-Fries, dos Santos, Sauquillo Pérez del Arco, Savary, Scheele, Schmid Gerhard, Schulz, Simpson, Skinner, Soares, Sornosa Martínez, Souladakis, Stihler, Stockmann, Swiebel, Swoboda, Terrón i Cusí, Theorin, Thorning-Schmidt, Titley, Torres Marques, Trentin, Tsatsos, Vairinhos, Valenciano Martínez-Orozco, Van Lancker, Vattimo, Veltroni, Volcic, Walter, Watts, Weiler, Whitehead, Wiersma, Wynn, Zorba, Zrihen

Verts/ALE: Aaltonen, Ahern, Auroi, Boumediene-Thiery, Breyer, Buitenweg, Celli, Cohn-Bendit, Duthu, Echerer, Flautre, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, Hudghton, Isler Béguin, Jonckheer, Lagendijk, Lambert, Lannoye, Lucas, MacCormick, McKenna, Maes, Mayol i Raynal, Nogueira Román, Onesta, Rod, de Roo, Rühle, Schörling, Schroedter, Sörensen, Staes, Turmes, Voggenhuber, Wuori, Wyn

Onthoudingen: 8

EDD: Abitbol, Booth, Titford

ELDR: Calò

PPE-DE: Posselt, Rack, Rübig, Scallon

Verslag Junker A5-0055/2004

Resolutie

Voor: 287

EDD: Andersen, Bonde, Butel, Esclopé, Mathieu, Saint-Josse, Sandbæk

ELDR: Andreasen, André-Léonard, Boogerd-Quaak, van den Bos, Busk, Clegg, Davies, De Clercq, Duff, Flesch, Huhne, Ludford, Lynne, Maaten, Malmström, Manders, Monsonís Domingo, Mulder, Newton Dunn, Nicholson of Winterbourne, Nordmann, Olsson, Paulsen, Pesälä, Plooij-van Gorsel, Pohjamo, Procacci, Riis-Jørgensen, Rousseaux, Sanders-ten Holte, Schmidt, Sterckx, Sørensen, Thors, Väyrynen, Vallvé, Van Hecke, Vermeer, Virrankoski, Wallis, Watson

GUE/NGL: Ainardi, Bakopoulos, Bergaz Conesa, Blak, Boudjenah, Brie, Caudron, Di Lello Finuoli, Eriksson, Figueiredo, Fraisse, Herzog, Jové Peres, Kaufmann, Koulourianos, Manisco, Markov, Meijer, Modrow, Morgantini, Patakis, Puerta, Ribeiro, Scarbonchi, Schmid Herman, Seppänen, Sjöstedt, Vinci, Wurtz

NI: Bonino, Cappato, Dell'Alba, Della Vedova, Gorostiaga Atxalandabaso, Ilgenfritz, Kronberger, Martin Hans-Peter, Pannella, Raschhofer, Turco

PPE-DE: Arvidsson, Cederschiöld, Gargani, Grönfeldt Bergman, Jackson, Matikainen-Kallström, Nisticò, Schaffner, Stenmarck, Sumberg, Tannock, Wachtmeister, Wijkman

PSE: Adam, Andersson, Aparicio Sánchez, Baltas, Barón Crespo, Berenguer Fuster, Berès, van den Berg, Berger, Bösch, Bowe, van den Burg, Campos, Carraro, Carrilho, Casaca, Cashman, Cercas, Ceyhun, Corbett, Corbey, Dehousse, De Keyser, Dhaene, Díez González, Duin, El Khadraoui, Ettl, Evans Robert J.E., Färm, Fava, Fruteau, Garot, Gebhardt, Gill, Gillig, Glante, Goebbels, Görlach, Gröner, Guy-Quint, Hänsch, Haug, Hedkvist Petersen, Honeyball, Howitt, Hughes, van Hulten, Hume, Iivari, Imbeni, Izquierdo Collado, Izquierdo Rojo, Jöns, Junker, Karamanou, Katiforis, Kindermann, Kinnock, Koukiadis, Kreissl-Dörfler, Kuckelkorn, Kuhne, Lage, Lalumière, Lange, Lavarra, Leinen, Linkohr, Lund, McAvan, McCarthy, McNally, Malliori, Mann Erika, Martin David W., Martínez Martínez, Mastorakis, Medina Ortega, Mendiluce Pereiro, Menéndez del Valle, Miguélez Ramos, Miller, Miranda de Lage, Moraes, Morgan, Müller, Murphy, Myller, Napoletano, Napolitano, Obiols i Germà, O'Toole, Paasilinna, Paciotti, Pérez Royo, Piecyk, Pittella, Poignant, Poos, Prets, Randzio-Plath, Rapkay, Read, Rocard, Roth-Behrendt, Rothe, Rothley, Roure, Ruffolo, Sacconi, Sakellariou, Sandberg-Fries, dos Santos, Sauquillo Pérez del Arco, Savary, Scheele, Schmid Gerhard, Schulz, Simpson, Skinner, Soares, Sornosa Martínez, Souladakis, Stihler, Stockmann, Swiebel, Swoboda, Terrón i Cusí, Theorin, Thorning-Schmidt, Titley, Torres Marques, Trentin, Tsatsos, Vairinhos, Valenciano Martínez-Orozco, Van Lancker, Vattimo, Veltroni, Volcic, Walter, Watts, Weiler, Whitehead, Wiersma, Wynn, Zorba, Zrihen

Verts/ALE: Aaltonen, Ahern, Auroi, Boumediene-Thiery, Breyer, Buitenweg, Celli, Cohn-Bendit, Duthu, Echerer, Flautre, Frassoni, Graefe zu Baringdorf, Hudghton, Isler Béguin, Jonckheer, Lagendijk, Lambert, Lannoye, Lucas, MacCormick, McKenna, Maes, Mayol i Raynal, Nogueira Román, Onesta, Rod, de Roo, Rühle, Schörling, Schroedter, Sörensen, Staes, Turmes, Voggenhuber, Wuori, Wyn

Tegen: 196

EDD: Belder, Blokland, van Dam, Kuntz

ELDR: Calò

NI: Berthu, Beysen, Borghezio, Claeys, Dillen, Garaud, de Gaulle, Gollnisch, Hager, de La Perriere, Mennea, Souchet, Stirbois

PPE-DE: Almeida Garrett, Atkins, Balfe, Bartolozzi, Bastos, Bayona de Perogordo, Beazley, Berend, Bodrato, von Boetticher, Bourlanges, Bowis, Bradbourn, Bremmer, Brok, Bushill-Matthews, Callanan, Camisón Asensio, Cardoso, Chichester, Coelho, Corrie, Cushnahan, Daul, Decourrière, De Mita, Deprez, Descamps, Deva, De Veyrac, Doorn, Dover, Ebner, Elles, Evans Jonathan, Fatuzzo, Ferber, Ferri, Fiori, Flemming, Florenz, Foster, Fourtou, Friedrich, Gahler, García-Orcoyen Tormo, Garriga Polledo, Gawronski, Gil-Robles Gil-Delgado, Glase, Goepel, Gomolka, Gouveia, Graça Moura, Grossetête, Gutiérrez-Cortines, Hannan, Hansenne, Harbour, Helmer, Hermange, Hernández Mollar, Hortefeux, Inglewood, Jarzembowski, Jeggle, Karas, Kastler, Keppelhoff-Wiechert, Khanbhai, Kirkhope, Klamt, Klaß, Knolle, Koch, Konrad, Korhola, Kratsa-Tsagaropoulou, Lamassoure, Langen, Langenhagen, Laschet, Lechner, Lehne, Liese, Lisi, Lulling, McCartin, Mantovani, Marini, Marques, Martens, Martin Hugues, Mauro, Mayer Hans-Peter, Mayer Xaver, Menrad, Mombaur, Morillon, Musotto, Naranjo Escobar, Nassauer, Nicholson, Niebler, Ojeda Sanz, Oostlander, Oreja Arburúa, Pacheco Pereira, Pack, Pastorelli, Perry, Piscarreta, Podestà, Poettering, Posselt, Pronk, Provan, Purvis, Quisthoudt-Rowohl, Rack, Radwan, Redondo Jiménez, Rovsing, Rübig, Sacrédeus, Salafranca Sánchez-Neyra, Santer, Santini, Scallon, Schierhuber, Schleicher, Schmitt, Schnellhardt, Schröder Jürgen, Smet, Sommer, Stauner, Stenzel, Stevenson, Sudre, Suominen, Tajani, Theato, Thyssen, Twinn, Van Orden, Varela Suanzes-Carpegna, van Velzen, Vidal-Quadras Roca, Villiers, Wenzel-Perillo, Wieland, von Wogau, Wuermeling, Zabell, Zacharakis, Zappalà, Zimmerling, Zissener

PSE: Marinho

UEN: Andrews, Berlato, Bigliardo, Camre, Caullery, Collins, Fitzsimons, Hyland, Marchiani, Muscardini, Nobilia, Pasqua, Poli Bortone, Queiró, Ribeiro e Castro, Segni, Thomas-Mauro, Turchi

Onthoudingen: 13

EDD: Abitbol, Booth, Titford

PPE-DE: Cornillet, De Sarnez, Dimitrakopoulos, Fernández Martín, Grosch, Maat, Oomen-Ruijten, Trakatellis, de Veyrinas, Vlasto


AANGENOMEN TEKSTEN

 

P5_TA(2004)0123

Afvalstoffen ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende afvalstoffen (gecodificeerde versie) (COM(2003) 731 — C5-0577/2003 — 2003/0283(COD))

(Medebeslissingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2003) 731) (1),

gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 175 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C5-0577/2003),

gelet op de artikelen 67, 89 en 158, lid 1 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en interne markt (A5-0117/2004),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen


(1)  Nog niet in het PB gepubliceerd.

P5_TA(2004)0124

Extractiemiddelen bij de productie van levensmiddelen ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het gebruik van extractiemiddelen bij de productie van levensmiddelen en bestanddelen daarvan (gecodificeerde versie) (COM(2003) 467 — C5-0364/2003 — 2003/0181(COD))

(Medebeslissingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2003) 467) (1),

gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 95 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C5-0364/2003),

gelet op de artikelen 67, 89 en 158, lid 1 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en interne markt (A5-0085/2004),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  Nog niet in het PB gepubliceerd.

P5_TA(2004)0125

Vervoer over zee ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad betreffende de activiteiten van bepaalde derde landen op het gebied van het vervoer over zee (gecodificeerde versie) (COM(2003) 732 — C5-0578/2003 — 2003/0285(COD))

(Medebeslissingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2003) 732) (1),

gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 80, lid 2 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C5-0578/2003),

gelet op de artikelen 67, 89 en 158, lid 1 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en interne markt (A5-0086/2004),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  Nog niet in het PB gepubliceerd.

P5_TA(2004)0126

Aanbestedingen in het kader van de pretoetredingsprogramma's *

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van de Verordeningen (EEG) nr. 3906/89, (EG) nr. 555/2000, (EG) nr. 2500/2001, (EG) nr. 1268/1999 en (EG) nr. 1267/1999 van de Raad om de landen van het Stabilisatie- en Associatieproces de mogelijkheid te geven om deel te nemen aan aanbestedingen in het kader van de pretoetredingsprogramma's voor steun van de Gemeenschap (COM(2003) 793 — C5-0049/2004 — 2003/0306(CNS))

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2003) 793) (1),

gelet op artikel 181 A, lid 2 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C5-0049/2004),

gelet op artikel 67 en artikel 158, lid 1 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie (A5-0089/2004),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie;

2.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

3.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

4.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  Nog niet in het PB gepubliceerd.

P5_TA(2004)0127

Bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautair actieprogramma ter bevordering van acties op het gebied van de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap (COM(2003) 278 — C5-0312/2003 — 2003/0152(COD))

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2003) 278) (1),

gezien advies nr. 8/2003 van de Europese Rekenkamer (2),

gelet op artikel 251, lid 2, en artikel 280, lid 4 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C5-0312/2003),

gelet op artikel 112 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (3),

gelet op de verklaring van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2003 over de programma's die volgens de medebeslissingsprocedure worden vastgesteld (4),

gelet op artikel 67 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Begrotingscommissie (A5-0087/2004),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, zoals geamendeerd door het Parlement;

2.

is van mening dat het financieel memorandum bij het voorstel van de Commissie verenigbaar is met de maxima van de rubrieken 3 en 5 van de financiële vooruitzichten 2000-2006;

3.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of het door een nieuwe tekst te vervangen;

4.

verlangt dat bij een eventuele voortzetting van het actieprogramma na 2006, in de zin van het advies van de Rekenkamer, de doelstellingen van het programma duidelijker gedefinieerd en beter meetbaar moeten zijn, teneinde een evaluatie te vergemakkelijken;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  Nog niet in het PB gepubliceerd.

(2)  PB C 318 van 30.12.2003, blz. 5.

(3)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(4)  P5_TA(2003)0588.

P5_TC1-COD(2003)0152

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 9 maart 2004 met het oog op de aanneming van Besluit nr. .../2004/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautair actieprogramma ter bevordering van acties op het gebied van de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap (HERCULES-programma)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 280, lid 4,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van de Rekenkamer (1),

Overeenkomstig de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Gemeenschap en de lidstaten stellen zich ten doel fraude en alle andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad, te bestrijden. Voor het bereiken van dat doel dienen alle beschikbare middelen te worden aangewend, zonder afbreuk te doen aan de huidige taakverdeling en het huidige evenwicht inzake verantwoordelijkheden tussen het nationale niveau en het communautaire niveau.

(2)

De acties die met name ten doel hebben betere informatie te verspreiden, studies uit te voeren, opleidingen te verstrekken dan wel technische of wetenschappelijke bijstand te verlenen op het gebied van fraudebestrijding, dragen in aanzienlijke mate bij tot de verbetering van de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap.

(3)

Bijgevolg dienen acties op dit gebied te worden aangemoedigd en dienen organisaties die op dit gebied actief zijn te worden ondersteund door het toekennen van exploitatiesubsidies. Uit de reeds opgedane ervaring blijkt dat, naast de op nationaal niveau ondernomen aanmoedigingsactiviteiten, ook een ondersteuning op communautair niveau van belang is.

(4)

De ondersteuning van organisaties en acties is tot en met 2003 gebeurd via de begrotingslijnen A03600, A03010 „Conferenties, congressen en vergaderingen in het kader van de werkzaamheden van de verenigingen van Europese juristen voor de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap” en B5-910 „Algemene acties op het gebied van de fraudebestrijding” van de algemene begroting van de Europese Unie.

(5)

Artikel 112 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (3) voorziet in strenge voorwaarden voor subsidiëring van reeds begonnen acties die in het basisbesluit nauwkeurig zijn omschreven.

(6)

Bijgevolg dient een dergelijk basisbesluit te worden vastgesteld, zodat alle bestaande vormen van ondersteuning worden gerationaliseerd en aangevuld door de vaststelling van dit besluit, dat voorziet in een gestructureerd, specifiek en pluridisciplinair communautair actieprogramma voor een bepaalde termijn.

(7)

Dit programma dient toegankelijk te worden gemaakt voor alle lidstaten en naburige landen, aangezien het van belang is een doeltreffende en gelijkwaardige bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap ook ruimer dan alleen in de lidstaten te waarborgen.

(8)

Bij gelegenheid van de goedkeuring van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 hebben het Europees Parlement, de Raad en de Commissie zich ertoe verplicht ervoor te zorgen dat dit basisbesluit met ingang van het begrotingsjaar 2004 van kracht wordt.

(9)

Bij de vaststelling van de vormen van ondersteuning die zullen worden aangewend, dient voorts rekening te worden gehouden met de specifieke kenmerkenvan de organisaties die actief zijn op het gebied van de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap.

(10)

Dit besluit legt voor de gehele looptijd van het programma een financiële referentie vast, die, in de zin van punt 33 van het interinstitutioneel akkoord van 6 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure (4), voor de begrotingsautoriteit het voornaamste referentiepunt vormt.

(11)

De Commissie dient het Europees Parlement en de Raad een tussentijds verslag van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) over de uitvoering, alsmede een eindverslag van dit Bureau over de verwezenlijking van de doelstellingen van dit programma voor te leggen.

(12)

Dit besluit is in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel.

(13)

Dit besluit laat desubsidies onverlet die op het gebied van de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap worden toegekend op basis van programma's betreffende de repressieve gerechtelijke aanpak,

BESLUITEN:

Artikel 1

Doel van het programma

1.   Dit besluit stelt een communautair actieprogramma vast ter bevordering van acties op het gebied van de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap. Dit programma wordt het HERCULESprogramma genoemd.

2.   Het programma wil een bijdrage leveren aan de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap door het bevorderen van acties en het ondersteunen van organisaties volgens de algemene criteria die in de bijlage zijn beschreven en die in elk jaarlijks subsidieprogramma nader worden uitgewerkt. Het houdt rekening met de transnationale en pluridisciplinaire aspecten. Het beoogt in de eerste plaats de inhoudelijke samenhang van de acties te waarborgen om zo, op basis van een denkoefening over betere praktijken, te komen tot een doeltreffende en gelijkwaardige bescherming met respect voor de specifieke tradities van elke lidstaat.

Artikel 2

Toegang tot het programma

1.   Om in aanmerking te komen voor een communautaire subsidie voor een actie op het gebied van de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap, moet de begunstigde van die subsidie de in de bijlage genoemde bepalingen in acht nemen. De actie moet in overeenstemming zijn met de beginselen die ten grondslag liggen aan de communautaire activiteiten op het gebied van de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap en rekening houden met de specifieke criteria die zijn vastgesteld in de oproepen tot het indienen van voorstellen, overeenkomstig de prioriteiten die zijn vastgelegd in het jaarlijkse subsidieprogramma, waarin de in de bijlage genoemde algemene criteria nader zijn beschreven.

2.   Om in aanmerking te komen voor een communautaire exploitatiesubsidie op grond van het vaste werkprogramma van een organisatie die een doel van algemeen Europees belang nastreeft op het gebied van de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap, moet die organisatie de in de bijlage genoemde algemene criteria in acht nemen.

3.   Aanvragen voor de toekenning van een subsidie voor huishoudelijke uitgaven dienen alle vereiste gegevens te bevatten, zodat de Commissie de ontvangers kan selecteren. Deze gegevens hebben betrekking op:

de aard van de organisatie;

de acties ter bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap;

de geraamde kosten van de uitvoering van de acties;

alle kenmerken zoals vermeld onder nummer 4 van de bijlage.

Artikel 3

Deelneming van landen buiten de Gemeenschap

Behalve voor die welke in de lidstaten zijn gevestigd, staat deelneming aan het communautaire actieprogramma ook open voor begunstigden en organisaties die gevestigd zijn:

a)

in de toetredende landen die op 16 april 2003 het Toetredingsverdrag hebben ondertekend;

b)

in de EVA/EER-landen, op de in de EER-Overeenkomst vastgestelde voorwaarden;

c)

in Bulgarije en Roemenië, op de voorwaarden die zijn vastgesteld in de Europese overeenkomsten, de aanvullende protocollen daarbij en de besluiten van de respectieve associatieraden;

d)

in Turkije, op de voorwaarden voor deelname die dienen te worden vastgesteld in overeenstemming met Besluit 2002/179/EG van de Raad van 17 december 2001 betreffende de sluiting van een kaderovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Turkije inzake de algemene beginselen voor de deelname van de Republiek Turkije aan communautaire programma's (5).

Artikel 4

Keuze van de begunstigden

1.   Het programma voorziet in één type toekenningsprocedure, de oproep tot het indienen van voorstellen, voor alle begunstigden.

2.   Bij de toekenning van subsidies voor acties vindt de keuze van de begunstigde organisaties plaats door middel van een oproep tot het indienen van voorstellen, op basis van de prioriteiten van het jaarlijkse subsidieprogramma, waarin de in de bijlage bedoelde algemene criteria nader worden omschreven. Bij de toekenning van een subsidie voor een actie in het kader van dit programma wordt rekening gehouden met de in de bijlage genoemde algemene criteria.

3.   Bij de toekenning van exploitatiesubsidies vindt de keuze van de begunstigde organisaties plaats door middel van een oproep tot het indienen van voorstellen. De toekenning van een exploitatiesubsidie op grond van het vaste werkprogramma van een begunstigde organisatie geschiedt met inachtneming van de in de bijlage genoemde algemene criteria. Op grond van de oproep tot het indienen van voorstellen stelt de Commissie overeenkomstig artikel 116 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 de lijst van begunstigde organisaties en ontvangen bedragen vast.

Artikel 5

Toekenning van de subsidie

1.   Subsidies voor acties mogen niet dienen tot volledige financiering van de subsidiabele kosten. Het bedrag van een subsidie voor een actie die op grond van dit programma wordt toegekend, mag niet meer bedragen dan:

a)

50% van de subsidiabele uitgaven voor technische bijstand;

b)

80% van de subsidiabele uitgaven voor opleidingen, voor het bevorderen van de uitwisseling van geschoold personeel en voor het organiseren van studiedagen en conferenties, voorzover het de onder nummer 2, eerste streepje, van de bijlage genoemde entiteiten betreft;

c)

90% van de subsidiabele uitgaven voor het organiseren van studiedagen, conferenties en wat dies meer zij, voorzover het de onder nummer 2, tweede en derde streepje, van de bijlage genoemde entiteiten betreft.

2.   Het bedrag van een exploitatiesubsidie die op grond van dit programma wordt toegekend, mag niet meer bedragen dan 70% van de subsidiabele kosten van de organisatie voor het kalenderjaar waarvoor de subsidie wordt verleend.

Overeenkomstig artikel 113, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 heeft een aldus toegekende exploitatiesubsidie in geval van verlenging van een degressief karakter. Bij toekenning van een subsidie aan een organisatie die het voorgaande jaar reeds een soortgelijke exploitatiesubsidie heeft ontvangen, ligt het percentage van de communautaire medefinanciering dat in de nieuwe subsidie vervat is, minstens tien punten lager dan het percentage van de communautaire medefinanciering dat in de subsidie van het vorige jaar vervat was.

Artikel 6

Financiële bepalingen

1.   Dit programma gaat in op 1 januari 2004 en loopt af op 31 december 2006.

2.   De financiële enveloppe voor de uitvoering van dit programma bedraagt voor de periode 2004 tot en met 2006 11 775 000 euro.

3.   De jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit toegestaan binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten.

Artikel 7

Follow-up en evaluatie

De Commissie legt het Europees Parlement en de Raad op de volgende tijdstippen de volgende documenten voor.

a)

uiterlijk op 30 juni 2006 een verslag van het OLAF over de uitvoering van het programma en het nut van voortzetting ervan;

b)

uiterlijk op 31 december 2007 een verslag van het OLAF over het behalen van de doelstellingen van dit programma. In dit verslag, dat zich dient te richten op de door de subsidieontvangers behaalde resultaten, wordt in het bijzonder beoordeeld hoe efficiënt zij werken met het oog op het behalen van de in artikel 1 en de bijlage genoemde doelstellingen.

Artikel 8

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag volgende op die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te ..., de ...

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C 318 van 30.12.2003, blz. 5.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 9 maart 2004.

(3)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1, met rectificatie in PB L 25 van 30.1.2003, blz. 43.

(4)  PB C 172 van 18.6.1999, blz. 1. Akkoord gewijzigd bij Besluit 2003/429/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 147 van 14.6.2003, blz. 25).

(5)  PB L 61 van 2.3.2002, blz. 27.

BIJLAGE

1.   ONDERSTEUNDE ACTIVITEITEN

De in artikel 1 genoemde algemene doelstelling betreft de versterking van de communautaire actie op het gebied van de voorkoming en bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Gemeenschap schaadt, door het bevorderen van acties en het ondersteunen van het functioneren van entiteiten die op dit gebied werkzaam zijn.

Acties van organisaties die kunnen bijdragen tot een versterking en een grotere doeltreffendheid van de communautaire activiteiten in de zin van artikel 2, zijn met name:

de organisatie van studiedagen en conferenties;

de aanmoediging van wetenschappelijke studies en debatten over het communautaire beleid op het gebied van de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap;

de coördinatie van activiteiten met betrekking tot de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap;

opleiding en sensibilisering;

bevordering van de uitwisseling van geschoold personeel;

de verspreiding van wetenschappelijke kennis over hetgeen de Gemeenschap doet;

de ontwikkeling en de terbeschikkingstelling van specifieke informatica-instrumenten;

technische bijstand;

de aanmoediging en de intensivering van de uitwisseling van gegevens.

2.   UITVOERING VAN DE ONDERSTEUNDE ACTIVITEITEN

De activiteiten van de entiteiten die in aanmerking komen om op grond van het programma een communautaire subsidie te ontvangen, behoren met name tot de acties ter versterking van de communautaire actie op het gebied van de bescherming van de financiële belangen, welke doelstellingen van algemeen Europees belang op dit gebied dan wel een doelstelling die past in het kader van het beleid van de Europese Unie terzake nastreven.

De volgende entiteiten hebben, overeenkomstig artikel 2 van dit besluit toegang tot het programma:

elke nationale of regionale overheidsdienst van een lidstaat of van een van de landen buiten de Gemeenchap als bedoeld in artikel 3 van dit besluit, die de versterking van de communautaire acties op het gebied van de bescherming van haar financiële belangen bevordert;

elke onderzoek- en onderwijsinstelling die sedert minstens een jaar rechtspersoonlijkheid bezit, die gevestigd of werkzaam is in een lidstaat of in een van de landen buiten de Gemeenschap als bedoeld in artikel 3 van dit besluit, en die de versterking van de communautaire acties ter bescherming van haar financiële belangen bevordert;

elke organisatie zonder winstoogmerk die sedert minstens een jaar rechtspersoonlijkheid bezit, die op wettige wijze is opgericht in een lidstaat of een land buiten de Gemeenschap als bedoeld in artikel 3 van dit besluit, en die de versterking van de actie van de Gemeenschap ter bescherming van haar financiële belangen bevordert.

Een jaarlijkse exploitatiesubsidie kan worden toegekend om de uitoefening van de vaste activiteiten van een dergelijke organisatie te ondersteunen.

3.   KEUZE VAN DE BEGUNSTIGDEN

De organisaties waaraan uit hoofde van punt 2 een subsidie voor een actie of een exploitatiesubsidie wordt toegekend, worden gekozen op basis van oproepen tot indienen van voorstellen.

4.   KENMERKEN OP BASIS WAARVAN SUBSIDIEAANVRAGEN WORDEN BEOORDEELD

Aanvragen voor subsidiëring van specifieke acties of aanvragen voor een exploitatiesubsidie worden beoordeeld op basis van:

de mate waarin de voorgenomen actie in overeenstemming is met de doelstellingen van het voorliggende programma;

de complementariteit van de actie met andere gesubsidieerde activiteiten;

de haalbaarheid van de voorgenomen actie, d.w.z. de concrete mogelijkheid om haar met de voorgestelde middelen te realiseren;

de kosten-batenverhouding van de voorgenomen actie;

het toegevoegde nut van de voorgenomen activiteit;

de omvang van het met de voorgenomen actie beoogde publiek;

de transnationale en pluridisciplinaire aspecten van de voorgenomen actie;

het geografische bereik van de voorgenomen activiteit.

5.   SUBSIDIABELE KOSTEN

Overeenkomstig punt 2 worden voor het vaststellen van de subsidie alleen de subsidiabele kosten die noodzakelijk zijn voor een goede uitvoering van de betrokken actie in aanmerking genomen.

Ook de kosten die verband houden met de deelname van vertegenwoordigers van de Balkanlanden die deelnemen aan het stabilisatie- en associatieproces voor de landen van Zuidoost-Europa (1), alsmede van bepaalde landen van het Gemenebest van Onafhankelijke Staten (2), zijn subsidiabel.

6.   CONTROLES EN AUDITS

6.1.   De ontvanger van een exploitatiesubsidie houdt alle bewijsstukken van de uitgaven die zijn gedaan in de loop van het jaar waarvoor de subsidie is toegekend, en met name de gecertificeerde rekeningen, gedurende vijf jaar na de laatste betaling ter beschikking van de Commissie. De subsidie-ontvanger zorgt ervoor dat in voorkomend geval de bewijsstukken die in het bezit zijn van de partners of de leden ter beschikking worden gesteld van de Commissie.

6.2.   De Commissie heeft het recht, hetzij rechtstreeks door tussenkomst van haar vertegenwoordigers, hetzij door tussenkomst van enig ander gekwalificeerd orgaan van haar keuze, een audit te verrichten van het gebruik dat van de subsidie is gemaakt. Deze audits kunnen gedurende de volledige looptijd van de overeenkomst plaatsvinden en gedurende een periode van vijf jaar te rekenen van de datum waarop het saldo van de subsidie werd betaald. De resultaten van deze audits kunnen in voorkomend geval aanleiding geven tot een terugvorderingsactie van de Commissie.

6.3.   Het personeel van de Commissie en door de Commissie gemachtigde derden hebben in het kader van deze audits toegang tot in het bijzonder de kantoren van de begunstigde en tot alle noodzakelijke informatie, met inbegrip van elektronische informatie.

6.4.   De Rekenkamer en OLAF hebben dezelfde rechten en met name hetzelfde toegangsrecht als de onder nummer 6.3 genoemde personen.

6.5.   Ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraude en andere onregelmatigheden verricht de Commissie krachtens Verordening (EURATOM, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (3) in het kader van dit programma ter plaatse controles en verificaties. In voorkomend geval wordt een onderzoek ingesteld door OLAF overeenkomstig het bepaalde in Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad (4).

7.   BEHEER VAN HET PROGRAMMA

Op grond van een kosten-batenanalyse kan de Commissie een beroep doen op deskundigen en op elke andere vorm van technische en administratieve bijstand die geen uitoefening van openbaar gezag inhoudt. Deze uitbesteding geschiedt in het kader van contracten voor de uitvoering van specifieke diensten. Voorts kan zij studies financieren en bijeenkomsten van deskundigen organiseren die de uitvoering van het programma kunnen vergemakkelijken, alsmede informatie-, bekendmakings- en verspreidingsacties ondernemen die rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het doel van het programma.


(1)  Voormalige Republiek Macedonië, Albanië, Servië en Montenegro, Bosnië-Herzegovina, alsmede Kroatië.

(2)  Wit-Rusland, Moldavië, Russische Federatie en Oekraïne.

(3)  PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2.

(4)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1.

P5_TA(2004)0128

Gewijzigde begroting nr. 1/2004

Resolutie van het Europees Parlement over het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 1/2004 voor het begrotingsjaar 2004 (Afdeling III — Commissie) (06696/2004 — C5-0108/2004 — 2004/2009(BUD))

Het Europees Parlement,

gelet op artikel 272 van het EG-Verdrag en artikel 177 van het Euratom-Verdrag,

gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (1), en in het bijzonder de artikelen 37 en 38,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2004, zoals goedgekeurd op 18 december 2003 (2),

gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure (3),

gelet op artikel 28 van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond (4),

gezien de verklaringen betreffende de begrotingsprocedure 2004 (5) en betreffende de begroting EU-25 (6), zoals goedgekeurd tijdens de overlegvergaderingen van 16 juli 2003 en 24 november 2003 tussen het Europees Parlement en de Raad,

gezien het voorontwerp van gewijzigde begroting nr. 1/2004 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2004, door de Commissie ingediend op 3 februari 2004 (SEC(2004) 105),

gezien het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 1/2004, door de Raad vastgesteld op 26 februari 2004 (06696/2004 — C5-0108/2004),

gelet op artikel 92 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A5-0059/2004),

A.

overwegende dat overeenkomstig artikel 28 van het Toetredingsverdrag de begroting van 2004 aangepast zal worden om rekening te houden met de toetreding van de nieuwe lidstaten en wel middels van een gewijzigde begroting, die op 1 mei 2004 van kracht zal worden,

B.

overwegende dat het Europees Parlement, de Raad en de Commissie tijdens de overlegvergadering over de begroting van 16 juli 2003 zijn overeengekomen dat zowel de bedragen voor de huidige vijftien lidstaten (EU-15) die in begrotingsdocumenten zijn opgenomen, als de bedragen voor de uitgebreide Unie (EU-25) onderdeel van de begrotingsprocedure uitmaken,

C.

overwegende dat de Commissie in het voorontwerp van begroting 2004 bedragen voor EU-25 heeft voorgesteld, terwijl ze voor elke begrotingspost het voorgestelde bedrag voor EU-15 opnam,

D.

overwegende dat de Raad in de ontwerpbegroting 2004 formeel bedragen voor EU-15 heeft opgenomen, terwijl hij een politiek akkoord bereikte over zijn standpunt in eerste lezing met betrekking tot bedragen voor EU-25,

E.

overwegende dat het Parlement in eerste lezing de ontwerpbegroting 2004 wijzigde, hetgeen resulteerde in expliciete bedragen voor zowel EU-25, als voor EU-15,

F.

overwegende dat in de overlegvergadering van 24 november 2003 de twee takken van de begrotingsautoriteit een akkoord bereikten over bedragen voor EU-15 en voor EU-25,

G.

overwegende dat het Europees Parlement vervolgens de begroting 2004 goedkeurde met bedragen voor EU-15, tegelijkertijd bedragen vermeldend voor EU-10,

H.

overwegende dat de Commissie, overeenkomstig het politiek akkoord, begin 2004 een voorontwerp van gewijzigde begroting heeft opgesteld voor het op de begroting opnemen van de bedragen voor EU-25,

1.

verwelkomt het feit dat de Commissie gehoor heeft gegeven aan het verzoek van het Europees Parlement en de Raad om begin 2004 een voorontwerp van gewijzigde begroting op te stellen voor het opnemen van de bedragen voor EU-25;

2.

bevestigt dat de bedragen in de gewijzigde begroting nr. 1/2004 overeenkomen met de bedragen die het Europees Parlement in de begrotingsprocedure 2004 had goedgekeurd;

3.

is verheugd dat aldus de bedragen voor 25 lidstaten waartoe door de twee takken van de begrotingsautoriteit was besloten, worden gerespecteerd;

4.

neemt nota van het feit dat met de goedkeuring van gewijzigde begroting nr. 1/2004 het eenheidsbeginsel, zoals vastgelegd in artikel 4 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 in ere wordt hersteld en dat er derhalve slechts één begroting zal zijn voor de toekomstige Europese Unie van 25;

5.

hecht zonder amendementen zijn goedkeuring aan gewijzigde begroting nr. 1/2004 en verzoekt de Commissie de begroting voor EU-25 in het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken;

6.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB L 248 van 16.9.2002.

(2)  PB L 53 van 23.2.2004.

(3)  PB C 172 van 18.6.1999, blz. 1. Akkoord gewijzigd bij Besluit 2003/429/EG (PB L 147 van 14.6.2003, blz. 25).

(4)  PB L 236 van 23.9.2003, blz. 33.

(5)  Bijlage bij de resolutie van het EP van 23 oktober 2003 over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2004 — Afdeling III — Commissie, P5_TA(2003)0449.

(6)  Bijlage bij de resolutie van het EP van 18 december 2003 over het ontwerp van algemene begroting, zoals gewijzigd door de Raad, P5_TA(2003)0588.

P5_TA(2004)0129

Gewijzigde begroting nr. 2/2004

Resolutie van het Europees Parlement over het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 2/2004 voor het begrotingsjaar 2004 (Afdeling VIII B — Europees toezichthouder voor gegevensbescherming) (06699/2004 — C5-0109/2004 — 2004/2010(BUD))

Het Europees Parlement,

gelet op artikel 272 van het EG-Verdrag en op artikel 177 van het Euratom-Verdrag,

gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (1), in het bijzonder de artikelen 37 en 38 daarvan,

gelet op Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (2),

gelet op Besluit nr. 1247/2002/EG van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 1 juli 2002 betreffende het statuut en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van het ambt van Europees toezichthouder voor gegevensbescherming (3),

gelet op Besluit 2004/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 december 2003 houdende benoeming van de in artikel 286 van het EG-Verdrag voorziene onafhankelijke controleautoriteit (Europees toezichthouder voor gegevensbescherming) (4),

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2004, zoals definitief goedgekeurd op 18 december 2003 (5),

gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure (6),

gezien het voorontwerp van gewijzigde begroting nr. 2/2004 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2004, gepresenteerd door de Commissie op 3 februari 2004 (SEC(2004) 104),

gezien het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 2/2004 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2004, opgesteld door de Raad op 26 februari 2004 (06699/2004 — C5-0109/2004),

gelet op artikel 92 en bijlage IV van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Begrotingscommissie en het advies van de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken (A5-0073/2004),

A.

overwegende dat de Commissie het recht heeft om in onvermijdbare, buitengewone en onvoorziene omstandigheden voorontwerpen van gewijzigde begroting in te dienen,

B.

overwegende dat de benoeming van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming en de adjunct-toezichthouder reeds heeft plaatsgevonden,

C.

overwegende dat de gewijzigde begroting nr. 2/2004 de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming de nodige begrotingskredieten toekent om zijn werkzaamheden te kunnen beginnen,

D.

overwegende dat het Commissievoorstel wat de uitgaven en de lijst van het aantal toegestane ambten betreft identiek is aan de in 2002 voor afdeling VIII(B) goedgekeurde begroting, en dat de wijzigingen wat de inkomsten betreft technisch van aard zijn,

1.

is van mening dat het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 2/2004, zoals vastgesteld door de Raad, voorziet in voldoende kredieten voor de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming voor 2004 om met zijn werkzaamheden te beginnen;

2.

verzoekt de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming vóór 30 september 2004 een verslag te doen toekomen aan de begrotingsautoriteit met het oog op de eerste lezing van het Parlement van de begroting 2005, waarin wordt ingegaan op de stand van zaken ten aanzien van de operationele behoeften, de vooruitgang die is geboekt bij het opzetten van de administratieve structuren en de aanwervingsprocedures, de samenwerkingsovereenkomst met het Europees Parlement en het financieel en begrotingsbeheer;

3.

is van mening dat het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 2/2004 compatibel is met het plafond van rubriek 5 van de financiële vooruitzichten, en niet leidt tot een beperking van andere activiteiten;

4.

hecht zonder amendementen zijn goedkeuring aan het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 2/2004;

5.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming.


(1)  PB L 248 van 16.9.2002.

(2)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

(3)  PB L 183 van 12.7.2002, blz. 1.

(4)  PB L 12 van 17.1.2004, blz. 47.

(5)  PB L 53 van 23.2.2004.

(6)  PB C 172 van 18.6.1999, blz. 1. Akkoord gewijzigd bij Besluit 2003/429/EG (PB L 147 van 14.6.2003, blz. 25).

P5_TA(2004)0130

Wijziging referentiebedrag voor het zesde kaderprogramma Euratom in verband met de uitbreiding *

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een besluit van de Raad tot wijziging van Besluit nr. 2002/668/Euratom met het oog op de aanpassing van het referentiebedrag in verband met de uitbreiding van de Europese Unie (COM(2003) 778 — C5-0031/2004 — 2003/0298(CNS))

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,,

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2003) 778) (1),

gelet op artikel 7 van het Euratomverdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C5-0031/2004),

gelet op artikel 67 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A5-0069/2004),

1.

acht de in de wetgevingsvoorstellen genoemde bedragen verenigbaar met het plafond van rubriek 3 van de Financiële Vooruitzichten zoals aangepast en herzien in verband met de uitbreiding;

2.

verzoekt dat de begrotingsautoriteit beter wordt betrokken bij de vaststelling van de financiële gevolgen van wetgevingsprogramma's, overeenkomstig de verklaring over de financiële programmering, gehecht aan zijn resolutie van 26 oktober 2000 over het Interinstitutioneel Akkoord over de financiële memoranda (2);

3.

is ingenomen met de Commissievoorstellen aansluitend bij het akkoord over indicatieve cijfers dat werd bereikt op het overleg van 24 november 2003;

4.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  Nog niet in het PB gepubliceerd.

(2)  PB C 197 van 12.7.2001, blz. 354.

P5_TA(2004)0131

Aanpassing referentiebedragen in verband met de uitbreiding (wijziging verordeningen) ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 2236/95, (EG) nr. 1655/2000, (EG) nr. 1382/2003 en (EG) [ ... ]/2004 met het oog op de aanpassing van de referentiebedragen in verband met de uitbreiding (COM(2003) 777 — C5-0652/2003 — 2003/0305(COD))

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2003) 777) (1),

gelet op artikel 251, lid 2 en de artikelen 71, lid 1, 80, lid 2 en 156, alinea 1 en 175 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C5-0652/2003),

gelet op artikel 67 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A5-0066/2004),

1.

acht de in de wetgevingsvoorstellen genoemde bedragen verenigbaar met het plafond van rubriek 3 van de Financiële Vooruitzichten zoals aangepast en herzien in verband met de uitbreiding;

2.

verzoekt dat de begrotingsautoriteit beter wordt betrokken bij de vaststelling van de financiële gevolgen van wetgevingsprogramma's, overeenkomstig de verklaring over de financiële programmering, gehecht aan zijn resolutie van 26 oktober 2000 over het Interinstitutioneel Akkoord over de financiële memoranda (2);

3.

is ingenomen met de Commissievoorstellen aansluitend bij het akkoord over indicatieve cijfers dat werd bereikt op het overleg van 24 november 2003;

4.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  Nog niet in het PB gepubliceerd.

(2)  PB C 197 van 12.7.2001, blz. 354.

P5_TA(2004)0132

Aanpassing referentiebedragen in verband met de uitbreiding (wijziging beschikkingen) ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Beschikking nr. 96/411/EG van de Raad en van Beschikkingen nrs. 276/1999/EG, 1719/1999/EG, 2850/2000/EG, 507/2001/EG, 2235/2002/EG, 2367/2002/EG, 253/2003/EG, 1230/2003/EG en [ ... ]/2004/EG met het oog op de aanpassing van de referentiebedragen in verband met de uitbreiding van de Europese Unie (COM(2003) 777 — C5-0651/2003 — 2003/0304(COD))

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2003) 777) (1),

gelet op de artikelen 251, lid 2, 95, 153, lid 2, 156, alinea 1, 157, lid 3, 175, lid 1 en 285 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C5-0651/2003),

gelet op artikel 67 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A5-0067/2004),

1.

acht de in de wetgevingsvoorstellen genoemde bedragen verenigbaar met het plafond van rubriek 3 van de Financiële Vooruitzichten zoals aangepast en herzien in verband met de uitbreiding;

2.

verzoekt dat de begrotingsautoriteit beter wordt betrokken bij de vaststelling van de financiële gevolgen van wetgevingsprogramma's, overeenkomstig de verklaring over de financiële programmering, gehecht aan zijn resolutie van 26 oktober 2000 over het Interinstitutioneel Akkoord over de financiële memoranda (2);

3.

is ingenomen met de Commissievoorstellen aansluitend bij het akkoord over indicatieve cijfers dat werd bereikt op het overleg van 24 november 2003;

4.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  Nog niet in het PB gepubliceerd.

(2)  PB C 197 van 12.7.2001, blz. 354.

P5_TA(2004)0133

Aanpassing referentiebedragen in verband met de uitbreiding (wijziging besluiten) ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Besluiten nrs. 1720/1999/EG, 253/2000/EG, 508/2000/EG, 1031/2000/EG, 1445/2000/EG, 163/2001/EG, 1411/2001/EG, 50/2002/EG, 466/2002/EG, 1145/2002/EG, 1513/2002/EG, 1786/2002/EG, 291/2003/EG en 20/2004/EG met het oog op de aanpassing van de referentiebedragen in verband met de uitbreiding van de Europese Unie (COM(2003) 777 — C5-0650/2003 — 2003/0303(COD))

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2003) 777) (1),

gelet op de artikelen 129, 137, lid 2, 149, 150 en 251, lid 2 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C5-0650/2003),

gelet op artikel 67 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A5-0065/2004),

1.

acht de in de wetgevingsvoorstellen genoemde bedragen verenigbaar met het plafond van rubriek 3 van de Financiële Vooruitzichten zoals aangepast en herzien in verband met de uitbreiding;

2.

verzoekt dat de begrotingsautoriteit beter wordt betrokken bij de vaststelling van de financiële gevolgen van wetgevingsprogramma's, overeenkomstig de verklaring over de financiële programmering, gehecht aan zijn resolutie van 26 oktober 2000 over het Interinstitutioneel Akkoord over de financiële memoranda (2);

3.

is ingenomen met de Commissievoorstellen aansluitend bij het akkoord over indicatieve cijfers dat werd bereikt op het overleg van 24 november 2003;

4.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  Nog niet in het PB gepubliceerd.

(2)  PB C 197 van 12.7.2001, blz. 354.

P5_TA(2004)0134

Illegale drugshandel op volle zee *

Wetgevingsresolutie over het initiatief van het Koninkrijk Spanje met het oog op de aanneming van een akte tot vaststelling, op grond van artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, van de Overeenkomst inzake de bestrijding door de douaneadministraties van illegale drugshandel op volle zee (5382/2002 — C5-0249/2003 — 2003/0816(CNS))

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het initiatief van het Koninkrijk Spanje (5382/2002) (1),

gelet op de artikelen 30, lid 1, onder a), 32 en 34, lid 2, onder d) van het EU-Verdrag,

gelet op artikel 39, lid 1 van het EU-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C5-0249/2003),

gezien het advies van de Commissie juridische zaken en interne markt inzake de voorgestelde rechtsgrondslag,

gelet op de artikelen 106, 67 en 63 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken (A5-0100/2004),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het initiatief van het Koninkrijk Spanje, zoals gewijzigd door het Parlement;

2.

verzoekt de Raad de tekst van het initiatief dienovereenkomstig te wijzigen;

3.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het initiatief van het Koninkrijk Spanje;

5.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regering van het Koninkrijk Spanje.

DOOR HET KONINKRIJK SPANJE VOORGESTELDE TEKST

AMENDEMENTEN VAN HET PARLEMENT

Amendement 1

Titel van de akte van de Raad

Akte van de Raad van ... tot vaststelling, op grond van artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, van de Overeenkomst inzake de bestrijding door de douaneadministraties van illegale drugshandel op volle zee

Akte van de Raad van ... tot vaststelling, op grond van de artikelen 30, lid 1, onder a), 32 en 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, van de Overeenkomst inzake de operationele samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op het gebied van preventie, lokalisatie, onderzoek en berechting van op volle zee gepleegde strafbare feiten

Amendement 2

Visum 1 van de akte van de Raad

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, met name op artikel 34, lid 2, onder d),

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, met name op de artikelen 30, lid 1, onder a), 32 en 34, lid 2, onder d),

Amendement 3

Overweging 1 van de akte van de Raad

Overwegende dat de lidstaten met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europese Unie , douanesamenwerking als een aangelegenheid van gemeenschappelijk belang beschouwen die onder de bij titel VI van het Verdrag ingestelde samenwerking valt,

Overwegende dat het met het oog op de verwezenlijking van de doelstelling van de Europese Unie van handhaving en ontwikkeling van de Unie als een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid absoluut noodzakelijk is om de samenwerking tussen de lidstaten te intensiveren teneinde op volle zee gepleegde strafbare feiten te voorkomen, te lokaliseren, te onderzoeken en te bestrijden, en de natuurlijke of rechtspersonen die hiervoor verantwoordelijk zijn te berechten .

Amendement 4

Overweging 1 van de Overeenkomst

MEMOREREND dat de verplichtingen die vervat zijn in de Overeenkomst inzake wederzijdse bijstand tussen de onderscheiden douaneadministraties, ondertekend te Rome op 7 september 1967, en in de Overeenkomst betreffende de Europese Unie inzake wederzijdse bijstand en samenwerking tussen de douaneadministraties, ondertekend te Brussel op 18 december 1997, moeten worden versterkt,

MEMOREREND dat de verplichtingen die vervat zijn in de Overeenkomst inzake wederzijdse bijstand tussen de onderscheiden douaneadministraties, ondertekend te Rome op 7 september 1967, en in de Overeenkomst betreffende de Europese Unie inzake wederzijdse bijstand en samenwerking tussen de douaneadministraties, ondertekend te Brussel op 18 december 1997, moeten worden versterkt, en dat een operationele samenwerking tot stand moet komen tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten met rechtshandhavingsbevoegdheid, waaronder politiediensten, douaneadministraties en andere gespecialiseerde diensten, met het oog op de bestrijding van strafbare feiten op volle zee aan boord van schepen die onder de vlag van een lidstaat vaten of die geen nationaliteit hebben.

Amendement 5

Overweging 2 van de Overeenkomst

REKENING HOUDEND MET het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, ondertekend te Montego Bay op 10 december 1982, waarin onder andere het achtervolgingsrecht is opgenomen, en met het Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen, ondertekend te Wenen op 20 december 1988,

REKENING HOUDEND MET het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, ondertekend te Montego Bay op 10 december 1982, waarin in artikel 111 het achtervolgingsrecht is opgenomen, en met het Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen, ondertekend te Wenen op 20 december 1988 , met name artikel 17 ,

Amendement 6

Overweging 3 van de Overeenkomst

OVERWEGENDE dat de douaneadministraties op het douanegebied van de Gemeenschap, met inbegrip van de territoriale zee en het luchtruim, en in het bijzonder op de plaats van binnenkomst en van vertrek, verantwoordelijk zijn voor de voorkoming, het onderzoek en de bestrijding van douaneinbreuken, niet alleen op communautaire regelingen, maar ook op nationale wetten, in het bijzonder van de bestrijding van de sluikhandel, ook in verdovende middelen en psychotrope stoffen,

Schrappen.

Amendement 7

Overweging 4 van de Overeenkomst

OVERWEGENDE dat het in de strijd tegen de drugshandel in bepaalde gevallen nodig en doeltreffend is dat de douaneadministraties buiten het douanegebied van de Gemeenschap optreden , met name in volle zee ,

OVERWEGENDE dat het in de strijd tegen de misdaad in bepaalde gevallen absoluut noodzakelijk en doeltreffend is dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op volle zee optreden,

Amendement 8

Overweging 5 van de Overeenkomst

OVERWEGENDE dat de toename van de handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen op zee een reële ernstige bedreiging van de volksgezondheid en de openbare veiligheid van de burgers van de Europese Unie vormt,

OVERWEGENDE dat de toename van de strafbare feiten die op volle zee worden gepleegd aan boord van schepen die onder de vlag van een lidstaat van de Europese Unie varen of van schepen zonder nationaliteit een reële ernstige bedreiging van de volksgezondheid en de openbare veiligheid van de burgers van de Europese Unie vormt,

Amendement 9

Overweging 6 van de Overeenkomst

OVERWEGENDE dat er bijzondere samenwerkingsvormen bestaan tussen de lidstaten van de (...) regelingen het mogelijk maken dat ambtenaren van een lidstaat optreden op het grondgebied van een andere lidstaat, zonder voorafgaande toestemming in bepaalde gevallen,

OVERWEGENDE dat er bijzondere samenwerkingsvormen bestaan tussen de lidstaten van de Europese Unie, die met name zijn neergelegd in de Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen van 14 juni 1985 (2), met betrekking tot de landgrenzen, en in de Overeenkomst opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie inzake wederzijdse bijstand en samenwerking tussen de douaneadministraties (3), met betrekking tot alle grenzen, waarbij regelingen het mogelijk maken dat ambtenaren van een lidstaat optreden op het grondgebied van een andere lidstaat, zonder voorafgaande toestemming in bepaalde gevallen,

Amendement 10

Overweging 7 van de Overeenkomst

ERVAN OVERTUIGD dat het noodzakelijk is de samenwerking tussen douaneadministraties bij de bestrijding van drugshandel te versterken door in spoedeisende gevallen de mogelijkheid van onmiddellijk optreden zonder voorafgaande toestemming van de schepen van de bevoegde autoriteiten van een lidstaat tegen de schepen van een andere lidstaat uit te breiden, daar waar zulks thans niet mogelijk is zonder voorafgaande toestemming, te weten buiten de territoriale zee;

ERVAN OVERTUIGD dat het noodzakelijk is de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten bij de bestrijding van strafbare feiten op volle zee te versterken door in spoedeisende gevallen de mogelijkheid van onmiddellijk optreden zonder voorafgaande toestemming van de schepen van de bevoegde autoriteiten van een lidstaat tegen de schepen van een andere lidstaat uit te breiden, daar waar zulks thans niet mogelijk is zonder voorafgaande toestemming, te weten buiten de territoriale zee;

Amendement 11

Artikel 1, letter a) van de Overeenkomst

a)

„schip”: elk vaartuig of drijvend tuig dat in de maritieme wateren opereert voor het vervoer van goederen en/of personen, met inbegrip van luchtkussenvaartuigen, vaartuigen zonder waterverplaatsing en om zich mee onder water te verplaatsen;

(Niet van toepassing op de Nederlandse versie.)

Amendement 12

Artikel 1, letter d) van de Overeenkomst

d)

relevante inbreuk”: een in artikel 3 omschreven inbreuk ;

d)

inbreuken ”: de in artikel 3 genoemde gedragingen of opzettelijke handelingen die in het interne recht van de lidstaten of van de Europese Unie als strafbaar feit zijn aangemerkt ;

Amendement 13

Artikel 1, letter e), alinea 1 van de Overeenkomst

e)

„douaneautoriteiten”: de autoriteiten die bevoegd zijn voor de toepassing van de douanevoorschriften, alsmede de overige autoriteiten die aangewezen zijn met het oog op de toepassing van de bepalingen van deze overeenkomst.

e)

bevoegde autoriteiten”: de autoriteiten die aangewezen zijn met het oog op de toepassing van de bepalingen van deze overeenkomst , waaronder politiediensten, douaneadministraties en andere gespecialiseerde diensten van de lidstaten met rechtshandhavingsbevoegdheid .

Amendement 14

Artikel 2 van de Overeenkomst

De douaneautoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie werken in zo ruim mogelijke mate met elkaar samen om, overeenkomstig het internationale zeerecht , de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen op zee tegen te gaan.

Doel van de onderhavige overeenkomst is het tot stand brengen, bevorderen en vergemakkelijken van de operationele samenwerking en wederzijdse bijstand tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten met het oog op preventie, lokalisatie, onderzoek en berechting van de in artikel 3 genoemde strafbare feiten die op volle zee worden gepleegd aan boord van schepen die onder de vlag van een lidstaat varen of van schepen zonder nationaliteit, overeenkomstig het internationale zeerecht en in het kader van de bevoegdheden die deze autoriteiten op grond van de nationale of internationale wetgeving zijn toegekend.

Amendement 15

Artikel 3 van de Overeenkomst

Elke lidstaat neemt de maatregelen die nodig zijn om de volgende feiten, begaan aan boord van een schip of met enig ander vaartuig of drijvend tuig dat overeenkomstig artikel 4 niet van het toepassingsgebied van deze overeenkomst is uitgesloten, strafbaar te stellen krachtens zijn nationale wetgeving en te bestraffen: bezit ten behoeve van distributie, vervoer, overlading, opslag, verkoop, vervaardiging of omzetting van verdovende middelen of psychotrope stoffen zoals gedefinieerd in de voor de lidstaten bindende internationale instrumenten.

Elke lidstaat neemt de wetgevende en andere maatregelen die nodig zijn om de onderstaande opzettelijke handelingen , gepleegd op volle zee aan boord van een schip of met enig ander vaartuig of drijvend tuig dat overeenkomstig artikel 4 niet van het toepassingsgebied van deze overeenkomst is uitgesloten en dat onder de vlag van een van de lidstaten vaart of geen nationaliteit heeft, strafbaar te stellen krachtens zijn nationale strafwetgeving en te bestraffen, zoals deze handelingen in het recht van de lidstaten zijn omschreven en voor zover in de lidstaat die de vervolging instelt op soortgelijke feiten die op het grondgebied onder zijn jurisdictie worden gepleegd, een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel staat met een maximum van ten minste drie jaar. Het gaat om de volgende strafbare feiten:

a)

illegale handel in verdovende middelen of psychotrope stoffen;

b)

illegale handel in stoffen genoemd in de tabellen I en II van het VN-verdrag tegen de illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen, bestemd voor de illegale productie van verdovende middelen (precursoren);

c)

illegale handel in wapens, wapenonderdelen, munitie en explosieven;

d)

illegale handel in cultuurgoederen, waaronder antiquiteiten en kunstvoorwerpen;

e)

illegale handel in gevaarlijke en giftige afvalstoffen;

f)

illegale handel in kerntechnisch materiaal en stoffen en apparatuur bestemd voor de productie van nucleaire, biologische en chemische wapens;

g)

illegale grensoverschrijdende handel in aan belasting onderworpen goederen;

h)

mensenhandel;

i)

migrantensmokkel;

j)

handel in gestolen voertuigen;

k)

illegale handel in menselijke organen en weefsels of hormonale stoffen;

l)

schending van industriële eigendomsrechten en namaak van producten;

m)

ontvoering, wederrechtelijk vasthouden van personen en vaartuigen, gijzeling;

Amendement 16

Artikel 3 bis (nieuw) van de Overeenkomst

 

Artikel 3 bis

Aansprakelijkheid van rechtspersonen

1. Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de in artikel 3 bedoelde strafbare feiten, indien deze op volle zee in hun voordeel worden gepleegd door eenieder die handelde als individu of als lid van een orgaan van de rechtspersoon, gebaseerd op:

a)

de bevoegdheid om de rechtspersoon te vertegenwoordigen,

b)

de bevoegdheid om namens de rechtspersoon beslissingen te nemen, of

c)

de bevoegdheid om in de rechtspersoon toezicht uit te oefenen.

2. Afgezien van de in lid 1 genoemde gevallen, neemt iedere lidstaat de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden gesteld wanneer ten gevolge van gebrekkig toezicht of gebrekkige controle door een in lid 1 bedoelde persoon, strafbare feiten als bedoeld in de artikel 3 konden worden begaan ten voordele van die rechtspersoon door een onder diens gezag staande persoon.

3. De aansprakelijkheid van rechtspersonen krachtens de leden 1 en 2 sluit strafvervolging van natuurlijke personen die een in artikel 3 bedoeld strafbaar feit plegen, ertoe aanzetten of eraan medeplichtig zijn, niet uit.

Amendement 17

Artikel 4 van de Overeenkomst

Oorlogsschepen en schepen die gebruikt worden voor officiële niet-commerciële overheidsdoeleinden worden van het toepassingsgebied van deze overeenkomst uitgesloten.

Oorlogsschepen , marine-hulpschepen, alsmede andere schepen die eigendom zijn van een staat of door een staat worden geëxploiteerd en schepen die op het moment uitsluitend gebruikt worden voor officiële niet-commerciële overheidsdoeleinden op volle zee worden van het toepassingsgebied van deze overeenkomst uitgesloten.

Amendement 18

Artikel 4 bis (nieuw) van de Overeenkomst

 

Artikel 4 bis

Bevoegdheid

1. Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om zich bevoegd te verklaren met betrekking tot de in artikel 3 omschreven strafbare feiten, gepleegd op volle zee:

a)

indien het strafbare feit wordt gepleegd aan boord van een schip dat onder de vlag van de lidstaat vaart;

b)

indien het strafbare feit wordt gepleegd aan boord van een schip door een persoon die onderdaan is van de lidstaat of er zijn verblijfplaats heeft, of wordt gepleegd in het voordeel van een rechtspersoon die op het grondgebied van de lidstaat gevestigd is;

c)

indien het strafbare feit wordt gepleegd aan boord van een schip zonder nationaliteit of een hiermee gelijkgesteld schip;

d)

indien het strafbare feit wordt gepleegd aan boord van een schip dat onder de vlag van een andere lidstaat vaart.

In het onder d) bedoelde geval wordt deze bevoegdheid enkel uitgeoefend indien de optredende staat vooraf toestemming heeft gekregen van de vlaggenstaat of, bij wijze van uitzondering indien het spoedeisende karakter van het optreden dit onmogelijk maakt, zonder toestemming, waarbij de bevoegde autoriteiten onmiddellijk op de hoogte worden gebracht.

2. Geen enkele bepaling in deze overeenkomst geeft een lidstaat het recht om op het grondgebied van een andere lidstaat rechtsbevoegdheden of taken uit te oefenen die op grond van de wetgeving van deze lidstaat uitsluitend aan de nationale autoriteiten zijn voorbehouden.

Amendement 19

Artikel 5, lid 1 van de Overeenkomst

1. Onverminderd het bepaalde in de Overeenkomst inzake wederzijdse bijstand en samenwerking tussen de douaneadministraties , oefent elke lidstaat uitsluitend zijn rechtsmacht uit over de feiten die in zijn territoriale zee en binnenwateren zijn gepleegd, ook indien de uitvoering van de feiten in een andere lidstaat is begonnen of het de bedoeling is ze daar te voltooien.

1. Onverminderd de desbetreffende bepalingen van het nationale en het internationale recht , oefent elke lidstaat uitsluitend zijn rechtsmacht uit over de feiten die in zijn territoriale zee en binnenwateren zijn gepleegd, ook indien de uitvoering van de feiten in een andere lidstaat is begonnen of het de bedoeling is ze daar te voltooien.

Amendement 20

Artikel 6, lid 1 van de Overeenkomst

1. Indien er redelijkerwijs vermoed kan worden dat één van de in artikel 3 genoemde feiten is gepleegd, verleent elke lidstaat de overige lidstaten een vertegenwoordigingsrecht op grond waarvan de schepen of luchtvaartuigen van de respectieve douaneautoriteiten kunnen optreden tegen de schepen van een andere lidstaat.

1. Indien er redelijkerwijs vermoed kan worden dat één van de in artikel 3 genoemde feiten is gepleegd, verleent elke lidstaat de overige lidstaten een vertegenwoordigingsrecht op grond waarvan de schepen of luchtvaartuigen van de respectieve bevoegde autoriteiten op volle zee kunnen optreden tegen de schepen van een andere lidstaat.

Amendement 21

Artikel 6, lid 2 van de Overeenkomst

2. Bij de uitoefening van het vertegenwoordigingsrecht als bedoeld in lid 1 kunnen de officiële schepen of luchtvaartuigen het schip achtervolgen, aanhouden, aan boord gaan van het schip, documenten onderzoeken, de identiteit vaststellen van de aanwezige personen en ze aanhouden en het schip doorzoeken, alsmede, indien de vermoedens bevestigd worden, verdovende middelen in beslag nemen, de vermoedelijk verantwoordelijke personen in hechtenis nemen en het schip naar de dichtstbijzijnde haven of de voor het vasthouden ervan meest geschikte haven begeleiden, waarbij ingeval van eventuele teruggave van het schip indien mogelijk van tevoren, of onmiddellijk daarna, de vlaggenstaat daarvan in kennis wordt gesteld.

2. Bij de uitoefening van het vertegenwoordigingsrecht als bedoeld in lid 1 kunnen de officiële schepen of luchtvaartuigen van een lidstaat diebevoegd zijn om deze taken uit te voeren het schip achtervolgen, aanhouden, aan boord gaan van het schip, documenten onderzoeken, de identiteit vaststellen van de aanwezige personen en ze aanhouden en het schip en zijn lading doorzoeken, alsmede, indien de vermoedens bevestigd worden, het corpus delicti in beslag nemen en bewijsmateriaal verzamelen , de vermoedelijk verantwoordelijke personen in hechtenis nemen en het schip naar de dichtstbijzijnde haven of de voor het vasthouden ervan meest geschikte haven begeleiden, waarbij ingeval van eventuele teruggave van het schip indien mogelijk van tevoren, of onmiddellijk daarna, de vlaggenstaat daarvan in kennis wordt gesteld. Een samenvatting van het verzamelde bewijsmateriaal met betrekking tot de relevante inbreuken wordt onverwijld toegezonden aan de vlaggenstaat, die de ontvangst hiervan onmiddellijk bevestigt.

Amendement 22

Artikel 6, lid 3 van de Overeenkomst

3. Deze bevoegdheid wordt uitgeoefend overeenkomstig de algemene bepalingen van het internationale recht.

3. Deze bevoegdheid wordt uitgeoefend overeenkomstig de algemene bepalingen van het internationale recht , de regelgeving van de Europese Unie op dit gebied en het bepaalde in de onderhavige Overeenkomst .

Amendement 23

Artikel 7, lid 1 van de Overeenkomst

1. Wanneer ter uitvoering van het vorige artikel een maatregel is genomen, wordt terdege rekening gehouden met de noodzaak de veiligheid van het leven op zee en de veiligheid van het schip of van de lading ervan niet in gevaar te brengen, en de handels- en juridische belangen van de vlaggenstaat alsook de handelsbelangen van derden niet te schaden.

1. Wanneer ter uitvoering van het vorige artikel een maatregel is genomen, houdt de optredende staat terdege rekening met de noodzaak de veiligheid van het leven op zee en de veiligheid van het schip of van de lading ervan niet in gevaar te brengen, en de handels- en juridische belangen van de vlaggenstaat alsook de handelsbelangen van derden niet te schaden.

Amendement 24

Artikel 7, lid 2 van de Overeenkomst

2. Indien het optreden plaatsvindt zonder dat er voldoende vermoedens aanwezig zijn om de actie te ondernemen , kan de optredende lidstaat hoe dan ook aansprakelijk worden gesteld voor eventuele schade en verliezen , tenzij het optreden op verzoek van de vlaggenstaat plaatsvindt .

2. Indien het optreden niet gerechtvaardigd is op grond van deze Overeenkomst , wordt de optredende lidstaat aansprakelijk gesteld voor eventuele schade en verliezen.

Amendement 25

Artikel 7, lid 2 bis (nieuw) van de Overeenkomst

 

2 bis. De optredende staat is verplicht alle schade en verliezen te vergoeden die natuurlijke of rechtspersonen als gevolg van aan de lidstaat toe te schrijven nalatigheden of fouten tijdens het optreden hebben geleden.

Amendement 26

Artikel 7, lid 3 van de Overeenkomst

3. De periode van vasthouding van het schip dient tot het strikte minimum te worden beperkt en de teruggave aan de vlaggenstaat of de vrije vaart dient zo spoedig mogelijk te worden bewerkstelligd.

3. De periode van vasthouding van het schip dient te worden beperkt tot het minimum dat noodzakelijk is om het onderzoek naar de betrokken strafbare feiten tot een goed einde te brengen en de teruggave aan de vlaggenstaat of de vrije vaart dient zo spoedig mogelijk te worden bewerkstelligd.

Amendement 27

Artikel 7, lid 4 van de Overeenkomst

4. De in hechtenis genomen personen hebben dezelfde rechten als de onderdanen van de staat, in het bijzonder het recht op een tolk alsmede op bijstand door een raadsman .

4. De in hechtenis genomen personen hebben dezelfde rechten als de onderdanen van de staat die zijn rechtsmacht uitoefent , in het bijzonder het recht op een eerlijk proces overeenkomstig artikel 6 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden van 4 november 1950 en de artikelen 47 en 48 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie .

Amendement 28

Artikel 7, lid 5 van de Overeenkomst

5. De hechtenis wordt rechterlijk getoetst en de in de wetgeving van de optredende lidstaat neergelegde termijnen zijn daarop van toepassing.

5. De hechtenis wordt rechterlijk getoetst en de in de wetgeving van de optredende lidstaat neergelegde termijnen zijn daarop van toepassing. Personen die niet van strafbare feiten worden verdacht, worden onmiddellijk vrijgelaten en voorwerpen die niet als bewijsstuk kunnen worden gebruikt, worden teruggegeven.

Amendement 29

Artikel 8 (titel) van de Overeenkomst

Afstand van rechtsmacht

Bepalingen inzake de uitoefening van de rechtsmacht

Amendement 30

Artikel 8, lid 1 van de Overeenkomst

1. Elke lidstaat heeft voorrang bij de uitoefening van rechtsmacht over zijn eigen schepen; hij kan daar afstand van doen ten gunste van de optredende staat.

1. Elke lidstaat heeft voorrang bij de uitoefening van rechtsmacht over de schepen die onder zijn vlag varen ; hij kan daar afstand van doen ten gunste van de optredende staat.

Amendement 31

Artikel 8, lid 2 van de Overeenkomst

2. Na een eerste onderzoek zendt de optredende staat de vlaggenstaat een samenvatting van het verzamelde bewijsmateriaal met betrekking tot de relevante inbreuken toe, waarbij deze informatie indien mogelijk per fax of langs enige andere weg versneld wordt meegedeeld. De vlaggenstaat deelt binnen een termijn van één maand mee of hij zijn rechtsmacht uitoefent dan wel er afstand van doet; hij kan, indien hij zulks noodzakelijk acht, om aanvullende informatie verzoeken.

2. Na een eerste onderzoek zendt de optredende staat de vlaggenstaat een samenvatting van het verzamelde bewijsmateriaal met betrekking tot de relevante inbreuken toe, waarbij deze informatie indien mogelijk per fax of langs enige andere weg versneld wordt meegedeeld. De vlaggenstaat deelt binnen een termijn van één maand mee of hij gebruik maakt van zijn voorrang bij de uitoefening van rechtsmacht dan wel er afstand van doet; hij kan, indien hij zulks noodzakelijk acht, om aanvullende informatie verzoeken.

Amendement 32

Artikel 8, lid 3 van de Overeenkomst

3. Indien de termijn als bedoeld in lid 2 verstrijkt zonder dat enigerlei mededeling is gedaan, wordt vermoed dat de vlaggenstaat afstand doet van de uitoefening van zijn rechtsmacht.

3. Indien de termijn als bedoeld in lid 2 verstrijkt zonder dat enigerlei mededeling is gedaan, wordt vermoed dat de vlaggenstaat afstand doet van zijn voorrang bij de uitoefening van rechtsmacht.

Amendement 33

Artikel 8, lid 4 van de Overeenkomst

4. Indien de vlaggenstaat afstand doet van zijn voorrang bij de uitoefening van rechtsmacht dient hij de andere staat de gegevens en documenten toe te zenden waarover hij beschikt. Indien de andere staat beslist zijn rechtsmacht uit te oefenen , dient hij de staat die voorrang heeft bij de uitoefening van rechtsmacht het volgende over te dragen: de documenten en het verzamelde bewijsmateriaal, het corpus delicti en de in hechtenis genomen personen.

4. Indien de vlaggenstaat afstand doet van zijn voorrang bij de uitoefening van rechtsmacht dient hij de optredende lidstaat de gegevens en documenten toe te zenden waarover hij beschikt. Indien de vlaggenstaat daarentegen beslist gebruik te maken van zijn voorrang bij de uitoefening van rechtsmacht, dient de optredende staat hem het volgende over te dragen: de documenten en het verzamelde bewijsmateriaal, het corpus delicti en de in hechtenis genomen personen.

Amendement 34

Artikel 8, lid 6 van de Overeenkomst

6. De overdracht van de in hechtenis genomen personen noopt niet tot een formele uitleveringsprocedure daar een geïndividualiseerd rechterlijk aanhoudingsbevel of een daarmee gelijkgesteld stuk volstaat, indien de fundamentele beginselen van het rechtsstelsel van elke partij in acht worden genomen. De optredende staat bevestigt de duur van de vrijheidsbeneming.

6. De overdracht van de in hechtenis genomen personen noopt niet tot een formele uitleveringsprocedure. Indien de fundamentele beginselen van het rechtsstelsel van elke partij in acht worden genomen volstaat het origineel of een gewaarmerkt afschrift van een geïndividualiseerd aanhoudingsbevel of een daarmee gelijkgesteld stuk , uitgevaardigd door een rechterlijke instantie van de vlaggenstaat, in voorkomend geval overeenkomstig kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (4) . De optredende staat bevestigt de duur van de vrijheidsbeneming.

Amendement 35

Artikel 8, lid 8 van de Overeenkomst

8. Onverminderd de standaardbevoegdheden van de ministeries van Buitenlandse Zaken van de lidstaten worden de in deze overeenkomst beoogde mededelingen in de regel via de respectieve ministeries van Justitie gedaan.

8. De lidstaten wijzen een centrale autoriteit aan die ressorteert onder het Ministerie van Justitie en die belast is met de verzending, ontvangst en kennisgeving van alle in deze overeenkomst beoogde mededelingen. Deze autoriteit functioneert vierentwintig uur op vierentwintig, elke dag van het jaar.

Amendement 36

Artikel 9, lid 1 van de Overeenkomst

1. De lidstaten komen overeen geschillen over de uitlegging of toepassing van deze overeenkomst, geschillen over schadevergoeding daaronder begrepen, te beslechten door middel van rechtstreekse onderhandelingen tussen de respectieve ministeries van Justitie en Buitenlandse Zaken.

Schrappen.

Amendement 37

Artikel 9, lid 2 van de Overeenkomst

2. Indien een geschil niet op de in lid 1 omschreven wijze kan worden beslecht, is het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen bevoegd uitspraak te doen in elk geschil tussen lidstaten betreffende de uitlegging of de toepassing van deze overeenkomst wanneer de Raad er niet in slaagt het geschil te regelen binnen zes maanden te rekenen vanaf het tijdstip waarop één van zijn leden het hem heeft voorgelegd.

2. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is bevoegd uitspraak te doen in elk geschil tussen lidstaten betreffende de uitlegging of de toepassing van deze Overeenkomst wanneer de Raad er niet in slaagt het geschil te regelen binnen zes maanden te rekenen vanaf het tijdstip waarop één van zijn leden het hem heeft voorgelegd.

Amendement 38

Artikel 9, lid 2 bis (nieuw) van de Overeenkomst

 

2 bis. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is bevoegd uitspraak te doen in elk geschil tussen een of meer lidstaten en de Commissie betreffende de uitlegging of de toepassing van deze Overeenkomst.

Amendement 39

Artikel 9, lid 3 van de Overeenkomst

3. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is onder de in de leden 4 tot en met 7 omschreven voorwaarden bevoegd, bij wijze van prejudiciële beslissing, een uitspraak te doen over de uitlegging van deze overeenkomst.

3. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is onder de in de leden 4 tot en met 7 omschreven voorwaarden bevoegd, bij wijze van prejudiciële beslissing, een uitspraak te doen over de uitlegging van deze Overeenkomst en over de geldigheid en de uitlegging van de uitvoeringsbepalingen .

Amendement 40

Artikel 10, lid 1 van de Overeenkomst

1. Deze overeenkomst wordt de lidstaten ter aanneming volgens hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen voorgelegd.

(Niet van toepassing op de Nederlandse versie)

Amendement 41

Artikel 10, lid 2 van de Overeenkomst

2. De lidstaten stellen de depositaris in kennis van de voltooiing van de overeenkomstig hun grondwettelijke bepalingen voor de aanneming van deze overeenkomst vereiste procedure.

2. De lidstaten stellen de secretaris-generaal van de Raad in kennis van de voltooiing van de overeenkomstig hun grondwettelijke bepalingen voor de aanneming van deze Overeenkomst vereiste procedure.

Amendement 42

Artikel 10, lid 3 van de Overeenkomst

3. Deze overeenkomst treedt in werking negentig dagen na de in lid 2 bedoelde kennisgeving voor de staat die daar als laatste toe overgaat en die op het tijdstip waarop de akte tot vaststelling van deze overeenkomst door de Raad wordt aangenomen, lidstaat van de Europese Unie is.

3. Ten aanzien van de lidstaten die de Overeenkomst hebben aangenomen, treedt deze in werking negentig dagen na de in lid 2 bedoelde kennisgeving door de laatste lidstaat van de Europese Unie die met deze formaliteit bereikt dat de Overeenkomst door ten minste de helft van de lidstaten is aangenomen .


(1)  PB C 45 van 19.2.2002, blz. 8.

(2)   PB L 239 van 22.9.2000, blz. 19.

(3)   PB C 24 van 23.1.1998, blz. 2.

(4)   PB L 190 van 18.7.2002, blz. 1.

P5_TA(2004)0135

Verblijfstitel voor slachtoffers van mensenhandel en illegale immigratie *

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie (14432/2003 — C5-0557/2003 — 2002/0043(CNS))

(Raadplegingsprocedure — Hernieuwde raadpleging)

Het Europees Parlement,,

gezien het ontwerp van de Raad (14432/2003) (1),

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2002) 71) (2),

gezien zijn op 5 december 2002 bepaalde standpunt (3),

opnieuw geraadpleegd door de Raad overeenkomstig artikel 67 van het EG-Verdrag (C5-0557/2003),

gelet op artikel 67 en artikel 71, lid 3 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken en de adviezen van de Commissie juridische zaken en interne markt en de Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen (A5-0099/2004),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het ontwerp van de Raad, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;

3.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

TEKST VAN DE RAAD

AMENDEMENTEN VAN HET PARLEMENT

Amendement 1

Overweging 1 (nieuw)

 

(1) In het licht van de uitbreiding en de culturele verbondenheid met de nieuwe buurlanden draagt de Europese Unie een belangrijke verantwoordelijkheid in de strijd tegen mensenhandel en de hulp aan slachtoffers van illegale immigratie.

Amendement 2

Overweging 2 (nieuw)

 

(2) Mensenhandel is een ernstige schending van de mensenrechten en dient actief te worden bestreden.

Amendement 3

Overweging 3 (nieuw)

 

(3) Ter bescherming van onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel, verrichten de lidstaten een analyse van het risico dat deze personen lopen, ongeacht of zij al dan niet naar hun land van herkomst willen terugkeren.

Amendement 4

Overweging 4 (nieuw)

 

(4) Opdat het slachtoffer zich van de afhankelijkheid kan bevrijden en gewaarborgd is dat het niet opnieuw met het criminele netwerk contact opneemt, kunnen de lidstaten bepalen dat slachtoffers aan wie een dergelijke verblijfstitel verstrekt is, aan programma's ter bevordering van hun integratie of ter voorbereiding op hun terugkeer kunnen deelnemen.

Amendement 5

Overweging 5 (nieuw)

 

(5) De Raad, de Commissie en het Europees Parlement beschouwen de Verklaring van Brussel betreffende de preventie en bestrijding van mensenhandel als de referentietekst bij uitstek voor de verdere ontwikkeling van het beleid ter bestrijding van de mensenhandel op Europees niveau. Deze richtlijn strookt met de doelstellingen en ambities van dat document.

Amendement 6

Artikel 4

 

Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de bescherming die overeenkomstig het internationale vluchtelingenrecht aan vluchtelingen, aan rechthebbenden op subsidiaire bescherming en aan aanvragers van internationale bescherming wordt verleend. Zij doet evenmin afbreuk aan de andere instrumenten betreffende mensenrechten, zoals in het bijzonder het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

Amendement 7

Artikel 6

Deze richtlijn belet de lidstaten niet om voor personen die onder deze richtlijn vallen, gunstiger bepalingen vast te stellen of te handhaven.

Deze richtlijn belet de lidstaten niet om gunstiger bepalingen vast te stellen of te handhaven voor personen die onder deze richtlijn vallen, waaronder minderjarigen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie .

Amendement 8

Artikel 7, alinea

Wanneer de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van oordeel zijn dat deze richtlijn van toepassing zou kunnen zijn op een bepaalde onderdaan van een derde land, stellen zij de betrokkene in kennis van de mogelijkheden die deze richtlijn biedt.

Wanneer de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van oordeel zijn dat deze richtlijn van toepassing zou kunnen zijn op een bepaalde onderdaan van een derde land, stellen zij de betrokkene in een voor hem of haar begrijpelijke taal in kennis van de mogelijkheden die deze richtlijn biedt.

Amendement 9

Artikel 8, lid 1, alinea 2

Duur en aanvang van de in de eerste alinea bedoelde termijn worden overeenkomstig het nationale recht vastgesteld.

De duur van de bedoelde termijn bedraagt 30 dagen vanaf het tijdstip waarop de onderdaan van het derde land alle betrekkingen met de vermoedelijke plegers van de strafbare feiten als bedoeld in artikel 2, sub b) en c) afbreekt .

Amendement 10

Artikel 8, lid 2 bis (nieuw)

 

2 bis. In uitzonderlijke gevallen zoals fysieke of psychologische noodsituaties of wanneer de veiligheid van derde partijen in het geding is, kan de bedenktijd worden verlengd.

Amendement 11

Artikel 9, lid 1

1. De lidstaten waarborgen de betrokken onderdanen van derde landen die over onvoldoende middelen beschikken, een levensstandaard die hen in staat stelt in hun onderhoud te voorzien, alsmede toegang tot spoedeisende medische behandelingen. Zij voorzien in de bijzondere behoeften van de meest kwetsbare personen, zo nodig en indien het nationale recht hierin voorziet, in de vorm van psychologische bijstand.

1. De lidstaten waarborgen de betrokken onderdanen van derde landen die over onvoldoende middelen beschikken, een levensstandaard die hen in staat stelt in hun onderhoud te voorzien, alsmede toegang tot spoedeisende medische behandelingen. Zij voorzien in de bijzondere behoeften van de meest kwetsbare personen, zoals zwangere vrouwen, gehandicapten, slachtoffers van seksueel geweld of andere vormen van geweld en, voorzover de lidstaten van de in artikel 3, lid 3 geboden mogelijkheid gebruik maken, minderjarigen, zo nodig in de vorm van psychologische bijstand.

Amendement 12

Artikel 9, lid 3, alinea 2

De lidstaten kunnen, onder de door het nationale recht gestelde voorwaarden , en indien zij een dergelijk systeem kennen, de betrokken onderdanen van derde landen kosteloze rechtshulp bieden .

De lidstaten bieden de betrokken onderdanen van derde landen onder de door het nationale recht gestelde voorwaarden kosteloze rechtshulp.

Amendement 13

Artikel 9, lid 3, alinea 2 bis (nieuw)

 

De lidstaten zien erop toe dat de betrokken onderdanen van derde landen tijdens de duur van de verblijfstitel daadwerkelijk voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten beschikbaar zijn.

Amendement 14

Artikel 10, lid 2 bis (nieuw)

 

2 bis. Bij de afgifte van een verblijfstitel nemen de lidstaten de afgifte in overweging van een tot dezelfde periode beperkte verblijfstitel voor familieleden of met familieleden gelijkgestelde personen die het slachtoffer begeleiden.

Amendement 15

Artikel 10, lid 2 ter (nieuw)

 

2 ter. Het feit dat een slachtoffer niet beschikt over papieren of in het bezit is van valse papieren staat toekenning en verlenging van een tijdelijke verblijfstitel niet in de weg.

Amendement 16

Artikel 12, alinea 1

De lidstaten geven de houder van de verblijfstitel met een korte geldigheidsduur toegang tot de arbeidsmarkt, tot beroepsopleiding en onderwijs .

De lidstaten stellen de regels vast krachtens welke de houder van de verblijfstitel met een korte geldigheidsduur toegang heeft tot de arbeidsmarkt, tot beroepsopleiding en taalonderwijs .

Amendement 17

Artikel 13 bis (nieuw)

 

Artikel 13 bis

Gerechtelijke procedure

De lidstaten beschermen de particuliere levenssfeer en de identiteit van de personen die aan een gerechtelijke procedure deelnemen en waarborgen met name het besloten karakter van dergelijke procedures.

Amendement 18

Artikel 14, letter c bis) (nieuw)

 

c bis)

De lidstaten zorgen er verder voor dat minderjarigen zonder begeleiding in de volgorde van voorkeur als volgt ondergebracht worden:

bij volwassen familieleden;

bij een pleeggezin;

in instellingen die in de huisvesting van minderjarigen gespecialiseerd zijn;

in andere voor minderjarigen geschikte onderkomens.

Amendement 19

Artikel 16, lid 1

1. Een krachtens deze richtlijn afgegeven verblijfstitel wordt niet verlengd wanneer de voorwaarden van artikel 10, lid 2, niet meer vervuld zijn of wanneer de desbetreffende procedure bij besluit van de bevoegde autoriteiten is beëindigd.

1. Een krachtens deze richtlijn afgegeven verblijfstitel wordt niet verlengd in de volgende gevallen:

a)

indien het met het oog op het onderzoek of de gerechtelijke procedure niet meer noodzakelijk is het verblijf van de betrokken onderdanen van het betrokken derde land te verlengen, of

b)

indien de procedure door een besluit van de bevoegde autoriteiten is beëindigd.

Amendement 20

Artikel 16, lid 2

2. Na afloop van de geldigheidstermijn van een krachtens deze richtlijn afgegeven verblijfstitel is het gewone vreemdelingenrecht van toepassing.

2. Na afloop van de geldigheidstermijn van een krachtens deze richtlijn afgegeven verblijfstitel is het gewone vreemdelingenrecht van toepassing. Wanneer de betrokken onderdanen van derde landen een ander soort verblijfstitel aanvragen, houden de lidstaten, onverminderd de desbetreffende bepalingen van het gewone vreemdelingenrecht, bij de behandeling van deze aanvraag rekening met de verleende medewerking.

Amendement 21

Artikel 17, letters a) t/m e)

a)

wanneer de houder actief, vrijwillig en uit eigen beweging opnieuw contact heeft opgenomen met de vermoedelijke daders van de strafbare feiten in kwestie , of

a)

om redenen die verband houden met de openbare orde of de bescherming van de openbare veiligheid , of

b)

wanneer de bevoegde autoriteit van oordeel is dat de medewerking of de klacht van het slachtoffer misleidend of te kwader trouw is , of

b)

wanneer het slachtoffer niet langer zijn medewerking verleent , of

c)

om redenen die verband houden met de openbare orde of de bescherming van de binnenlandse veiligheid , of

c)

wanneer de houder opnieuw contact heeft opgenomen met de vermoedelijke daders van de strafbare feiten in kwestie , of

b)

wanneer het slachtoffer niet langer zijn medewerking verleent ;

d)

wanneer de bevoegde autoriteit van oordeel is dat de medewerking of de klacht van het slachtoffer misleidend of te kwader trouw is.

e)

wanneer de bevoegde autoriteiten besluiten tot buitenvervolgstelling.

 

Amendement 22

Artikel 17, alinea 1 bis (nieuw)

 

Indien zij besluiten tot niet-verlenging of intrekking van een verblijfstitel van een onderdaan van een derde land, verrichten de bevoegde autoriteiten een risicoanalyse met betrekking tot de veiligheid van de betrokken persoon, ongeacht of deze al dan niet vrijwillig naar zijn land van herkomst wil terugkeren.

Amendement 23

Artikel 17, alinea 1 ter (nieuw)

 

Tegen het besluit van de bevoegde autoriteiten tot niet-verlenging of intrekking van de verblijfstitel van onderdanen van derde landen kan beroep worden aangetekend.


(1)  Nog niet in het PB gepubliceerd.

(2)  PB C 126 E van 28.5.2002, blz. 393.

(3)  PB C 27 E van 30.1.2004, blz. 140.

P5_TA(2004)0136

Europol-personeel: statuut, salarissen en vergoedingen *

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het initiatief van Ierland met het oog op de aanneming van een besluit van de Raad tot wijziging van het statuut van het Europol-personeel (5435/2004 — C5-0057/2004 — 2004/0804(CNS)

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het initiatief van Ierland (5435/2004) (1),

gelet op de Overeenkomst tot oprichting van een Europese politiedienst (Europol-Overeenkomst) (2), en met name op artikel 30, lid 3,

gelet op artikel 39, lid 1 van het EU-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C5-0057/2004),

gelet op de artikelen 67 en 61, lid 4 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken (A5-0108/2004),

1.

verwerpt het initiatief van Ierland;

2.

verzoekt Ierland het initiatief in te trekken;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie alsmede aan de regering van Ierland.


(1)  Nog niet in het PB gepubliceerd.

(2)  PB C 316 van 27.11.1995, blz. 2.

P5_TA(2004)0137

Aanpassing van de salarissen en vergoedingen van het Europol-personeel *

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het initiatief van de Republiek Ierland met het oog op aanneming van een besluit van de Raad inzake de aanpassing van de salarissen en vergoedingen van de personeelsleden van Europol (5436/2004 — C5-0058/2004 — 2004/0805(CNS))

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het initiatief van Ierland (5436/2004) (1),

gelet op het Besluit van de Raad van 3 december 1998 houdende vaststelling van het statuut voor de personeelsleden van Europol (2), en met name op artikel 44,

gelet op artikel 39, lid 1 van het EU-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C5-0058/2004),

gelet op de artikelen 67 en 61, lid 4 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken (A5-0108/2004),

1.

verwerpt het initiatief van Ierland;

2.

verzoekt Ierland het initiatief in te trekken;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie alsmede aan de regering van Ierland.


(1)  Nog niet in het PB gepubliceerd.

(2)  PB C 26 van 30.1.1999, blz. 23.

P5_TA(2004)0138

Aanpassing van de salarissen en vergoedingen van het Europol-personeel *

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het initiatief van de Republiek Ierland met het oog op de aanneming van een besluit van de Raad inzake de aanpassing van de salarissen en vergoedingen van de personeelsleden van Europol (5438/2004 — C5-0059/2004 — 2004/0806(CNS))

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het initiatief van Ierland (5438/2004) (1),

gelet op het Besluit van de Raad van 3 december 1998 houdende vaststelling van het statuut voor het personeel van Europol (2), en met name op artikel 44,

gelet op artikel 39, lid 1 van het EU-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C5-0059/2004),

gelet op de artikelen 67 en 61, lid 4 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken (A5-0108/2004),

1.

verwerpt het initiatief van Ierland;

2.

verzoekt Ierland het initiatief in te trekken;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie alsmede aan de regering van Ierland.


(1)  Nog niet in het PB gepubliceerd.

(2)  PB C 26 van 30.1.1999, blz. 23.

P5_TA(2004)0139

Toepassing van het Gemeenschapsrecht

Resolutie van het Europees Parlement over de mededeling van de Commissie over de verbetering van de controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht (COM (2002) 725 — C5-0008/2003 — 2003/2008(INI))

Het Europees Parlement,

gezien de mededeling van de Commissie over de verbetering van de controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht (COM (2002) 725 — C5-0008/2003),

gezien het twintigste jaarverslag van de Commissie over de controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht (COM(2003) 669),

gezien het werkdocument van de Commissie (SEC (2003) 804),

gelet op artikel 47, lid 2, en artikel 163 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en interne markt (A5-0109/2004),

A.

overwegende dat het nu al meer dan twintig jaar de praktijk van de Commissie is om jaarlijks verslag aan het Parlement uit te brengen over de toepassing van het Gemeenschapsrecht,

B.

overwegende dat de reeks van verslagen het mogelijk maakt over een langere periode na te gaan in hoeverre de Gemeenschap zich werkelijk heeft ingezet voor de handhaving van de beginselen van de rechtsstaat, zowel door toedoen van de Commissie als hoedster van de Verdragen als door toedoen van de lidstaten die het uiteindelijk voor het zeggen hebben,

C.

overwegende dat in deze verslagen met name een beeld wordt geschetst van de kwaliteit van de inspanningen die de lidstaten zich getroosten om de richtlijnen om te zetten, alsmede de mate waarin zij zich inspannen voor een loyale tenuitvoerlegging van de communautaire verplichtingen die daar voor hen uit voortvloeien,

D.

overwegende dat het voor een adequaat toezicht hierop noodzakelijk is dat er sprake is van zowel

een kwalitatief oordeel met betrekking tot de praktijken die worden gevolgd bij de feitelijke toepassing van de wetgeving, en

een kwantitatieve rapportage over de aantallen richtlijnen met de omzetting of daadwerkelijke tenuitvoerlegging waarvan vastgestelde termijnen worden overschreden of anderszins tekortkomingen optreden,

E.

overwegende dat een groot deel van de activiteiten van de Commissie met betrekking tot de controle op de tenuitvoerlegging van het Gemeenschapsrecht voortvloeit uit klachten die burgers bij de Commissie indienen naar aanleiding van wat door hen als inbreuken worden beschouwd,

F.

overwegende dat het jaarlijkse gemiddelde aantal klachten dat door burgers wordt ingediend is gestegen van 536 in de periode 1983-89 tot 1346 in de periode 1999-2002,

G.

overwegende dat de belangrijkste terreinen waarop door burgers klachten werden ingediend gedurende de gehele periode de volgende waren: interne markt (36% 1990-98, 27% 1999-2002), milieu (31% 1990-98, 40% 1999-2002) en landbouw (14% 1990-98, 4% 1999-2002); dat derhalve de zorg omtrent het milieu onder deze burgers de overhand heeft,

H.

overwegende dat de toeneming van het aantal klachten illustratief is voor de zeer belangrijke rol die op deze wijze actieve burgers spelen bij de toepassing van het Gemeenschapsrecht,

I.

overwegende dat het Parlement in zijn resolutie van 3 juni 2003 over het achttiende en het negentiende jaarverslag van de Commissie over de toepassing van het Gemeenschapsrecht (1) de Commissie heeft verzocht om klagers volledig op de hoogte te houden van de vooruitgang die met betrekking tot hun klachten is geboekt en klagers een afschrift te doen toekomen van alle correspondentie tussen de Commissie en de lidstaten in verband met hun klacht,

J.

overwegende dat bij de Commissie over het algemeen sprake blijkt te zijn van een bevredigende mate van waakzaamheid met betrekking tot de handhaving van de beginselen van de rechtsstaat ter zake van kwesties die in het twintigste verslag en eerder verslagen zijn behandeld, en dat deze verslagen op zich voor het Parlement een belangrijk instrument zijn om zijn rol bij de uitoefening van controle op de activiteiten van de executieve te kunnen vervullen,

K.

overwegende dat het aantal prejudiciële verzoeken samenhangt met de kwaliteit van de communautaire wetgeving,

L.

overwegende dat, wanneer de communautaire wetgevers er niet in slagen kwalitatief hoogstaande wetgeving tot stand te brengen, zulks op zich schadelijk kan zijn voor een juist begrip en een juiste toepassing van het Gemeenschapsrecht, en dat daarom een zorgvuldige naleving van het Interinstitutioneel akkoord „Beter wetgeven” van 16 december 2003 (2) van zeer groot belang zal zijn en in toekomstige verslagen in deze reeks op de voet moet worden gevolgd,

M.

overwegende dat lidstaten regelmatig niet of tenminste niet tijdig voldoen aan een aantal van de verplichtingen die hun regeringen als deelnemers aan het wetgevingsproces van de Gemeenschap vrijelijk op zich nemen, en soms blijk geven van een cynische veronachtzaming van hun expliciete verplichtingen door naleving uit te stellen tot het laatst mogelijke stadium van een handhavingsproces, of door de veronachtzaming van wettelijke verplichtingen (bijvoorbeeld die in verband met het stabiliteits- en groeipact) te gebruiken als middel om de facto verandering van wetgeving te bewerkstelligen,

N.

overwegende dat de communautaire instellingen de taak hebben ervoor te zorgen dat de burgers van Europa hun rechten in de Unie volledig kunnen uitoefenen, met name met betrekking tot de toegang tot justitie en met betrekking tot de uitvoering van rechten die na adequate gerechtelijke procedures door rechters zijn uitgesproken en bevestigd,

O.

overwegende dat de Commissie tot op zekere hoogte de verantwoordelijkheid moet nemen voor het verlenen van bijstand aan autoriteiten van lidstaten met betrekking tot een tijdige omzetting en doeltreffende tenuitvoerlegging op regionaal en plaatselijk, alsmede op nationaal niveau,

P.

overwegende dat de Commissie haar SOLVIT-systeem voor het oplossen van een aantal politiek nietcontroversiële problemen met betrekking tot de individuele toepassing van het Gemeenschapsrecht via een netwerk van administratieve organen van de lidstaten, verder heeft ontwikkeld, en dat dit systeem ook openstaat voor leden van het EP en hun medewerkers,

1.

is ingenomen met de verbeteringen met betrekking tot de controle die de Commissie in haar mededeling aankondigt;

2.

is ingenomen met de toezeggingen die de Commissie heeft gedaan in antwoord op aanbevelingen van de Ombudsman betreffende haar betrekkingen met klagers (COM(2002) 141), maar betreurt dat deze toezeggingen niet zover gaan dat klagers volledig op de hoogte worden gehouden van de vooruitgang die met betrekking tot hun klachten wordt geboekt en klagers een afschrift krijgen van alle correspondentie tussen de Commissie en de lidstaten in verband met hun klacht;

3.

is ingenomen met het feit dat de Commissie blijkens genoemd document SEC(2003) 804 vastbesloten is om er, met name in het geval van milieuwetgeving, voor te zorgen dat de communautaire regelgeving „handhavingsvriendelijk” is, dat richtsnoeren en interpretatieteksten in overleg met alle belanghebbenden worden opgesteld, dat er sprake is van proactieve contacten met de lidstaten (hopelijk met inbegrip van hun relevante regionale autoriteiten), en dat gebruik wordt gemaakt van het informele EU-netwerk betreffende de tenuitvoerlegging van milieuwetgeving;

4.

steunt over het algemeen de inspanningen van de Commissie om omzettingsproblemen veeleer op een proactieve dan op een reactieve manier op te lossen;

5.

spreekt nogmaals de wens uit dat er sprake is van een betere samenwerking tussen de leden van het Europees Parlement en die van de parlementen van de lidstaten, en in voorkomende gevallen met de desbetreffende regionale of andere interne lichamen, teneinde ertoe bij te dragen dat Europese zaken op nationaal niveau daadwerkelijk en vaker worden behandeld; is van mening dat volksvertegenwoordigingen op alle niveaus een belangrijke rol kunnen spelen bij de controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht, en daarmee een bijdrage kunnen leveren aan de versterking van democratische legitimiteit van de Unie en deze daarmee dichter bij de burgers kunnen brengen;

6.

herhaalt derhalve zijn aanbeveling aan de Commissie om haar jaarlijkse verslagen over de controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht ook aan de nationale parlementen te doen toekomen, in voorkomende gevallen mede ter verdere doorzending aan de relevante interne volksvertegenwoordigingen;

7.

betreurt het dat, niettegenstaande de inspanningen die de Commissie zich getroost om te zorgen voor een adequate toepassing van het Gemeenschapsrecht, nog steeds sprake is van in het oog springende voorbeelden van gevallen waarin de lidstaten langdurig en halsstarrig nalaten te handelen in overeenstemming met uitdrukkelijke verplichtingen, en daarmee het ideaal van de Unie als rechtsgemeenschap aantasten;

8.

is ingenomen met het voornemen van de Commissie om prioriteit te geven aan inbreukprocedures overeenkomstig artikel 228 van het EG-Verdrag, en het instrumentarium te versterken dat haar ter beschikking staat om haar taken met betrekking tot de controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht ten uitvoer te leggen;

9.

verzoekt Commissie opnieuw korte termijnen vast te stellen voor de inleidende fase van de inbreukprocedure, en dat die moet worden afgerond binnen een voorafbepaalde termijn die meteen bij het begin van de behandeling moet worden vastgesteld;

10.

wijst erop dat verzoekschriften die door individuele personen bij de Commissie, de Ombudsman en de desbetreffende commissies van het Parlement worden ingediend, de Europese Unie in staat stellen te beoordelen hoe het Gemeenschapsrecht op nationaal en Europees niveau ten uitvoer wordt gelegd;

11.

verzoekt de Commissie opnieuw om al het mogelijke te doen om de relatief lange periode die nodig is voor de behandeling van klachten of verzoekschriften te bekorten en praktische oplossingen voor de voorgelegde problemen te vinden door meteen na ontvangst van de zaak een besluit te nemen over de vraag of alternatieve methoden, zoals pakketvergaderingen of SOLVIT, of de officiële procedures het meest geëigend zijn;

12.

spreekt nogmaals als zijn overtuiging uit dat een nauwe samenwerking en controleafspraken tussen de Commissie, de Raad, de Ombudsman en de desbetreffende commissies van het Parlement van essentieel belang zijn om ervoor te zorgen dat op een doeltreffende manier wordt opgetreden in alle gevallen waarin de indieners terecht een klacht hebben ingediend over een inbreuk op het Gemeenschapsrecht;

13.

betreurt ten zeerste de houding van de Commissie tegenover het Parlement en met name zijn bevoegde commissie in de zaak betreffende Lloyd's of London, waarbij sprake was van een halsstarrige weigering om volledig met het Parlement te communiceren over alle door hem aan de orde gestelde kwesties;

14.

herhaalt het verzoek aan de Commissie om in de toekomst in haar jaarlijkse verslagen over de controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht een hoofdstuk op te nemen dat wordt gewijd aan verzoekschriften die door de bevoegde commissies van het Parlement aan haar worden voorgelegd;

15.

herhaalt het verzoek aan de Commissie om een lijst op te stellen van alle verslagen die betrekking hebben op de toepassing van zowel de algemene als de sectoriële bepalingen van het Gemeenschapsrecht door de nationale autoriteiten van de lidstaten van de Europese Economische Ruimte;

16.

is ingenomen met de maatregelen die de Commissie heeft genomen bij wijze van controle op de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid overeenkomstig de beginselen van het Gemeenschapsrecht, en neemt nota van de inhoud van hoofdstuk 2.15 van het twintigste verslag van de Commissie; herhaalt in dit verband echter zijn verzoek aan de Commissie om in het vervolg een verslag te overleggen betreffende de toepassing van de wetgeving van de Europese Unie, met inbegrip van zaken die vallen onder de tweede en de derde pijler;

17.

merkt op dat de rechtbanken van sommige lidstaten vrijwel nooit prejudiciële verzoeken voorleggen overeenkomstig artikel 234 van het EG-Verdrag, en herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om de redenen daarvoor te onderzoeken en daarover verslag uit te brengen aan het Parlement;

18.

stelt met bezorgdheid vast dat een ontoereikende bekendheid met het Gemeenschapsrecht bij de leden van de nationale gerechtelijke apparaten en juristen een volledige toepassing van het Gemeenschapsrecht ernstig belemmert;

19.

is ingenomen met initiatieven om de buitengerechtelijke oplossing van geschillen te vergemakkelijken, zoals het Europees buitengerechtelijk netwerk en het netwerk voor klachten over financiële diensten; verzoekt de Commissie de vooruitgang die door deze organen wordt geboekt op de voet te volgen en over de resultaten daarvan verslag uit te brengen aan het Europees Parlement, omdat ook dat een nuttige indicatie vormt voor de kwaliteit van de toepassing van de communautaire regelgeving en de toegang tot justitie;

20.

is in dit verband ten zeerste ingenomen met de recente verdere ontwikkeling van het SOLVIT-netwerk; wijst erop dat een algemene toegang voor leden van het EP thans mogelijk is en dat het op een systematische wijze ter beschikking van alle leden van het EP en hun medewerkers moet worden gesteld; verzoekt de Commissie en de lidstaten het in brede kring onder de aandacht van potentiële gebruikers te brengen en adequate middelen te besteden om ervoor te zorgen dat het een toeneming van het aantal zaken aankan;

21.

spoort aan tot bezinning op de wijze waarop de rol van de nationale en regionale ombudsmannen bij de controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht verder zou kunnen worden ontwikkeld;

22.

stelt met bezorgdheid vast dat in recente jurisprudentie betreffende het recht van individuele klagers om zaken voor te leggen aan het Hof van Justitie geen sprake is van een uniforme interpretatie en toepassing van het Gemeenschapsrecht, en betreurt dat zelfs in de ontwerpgrondwet niet meer dan voorzichtige pogingen worden gedaan om de situatie wat dat betreft te verbeteren;

23.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, de Ombudsman, alsmede aan de parlementen van de lidstaten.


(1)  P5_TA(2003)0231.

(2)  PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.

P5_TA(2004)0140

Aanslagen met biologische en chemische wapens

Aanbeveling van het Europees Parlement aan de Raad betreffende samenwerking in de Europese Unie op het gebied van paraatheid en reactiecapaciteit ingeval van aanslagen met biologische en chemische wapens (bescherming van de gezondheid) (2003/2187(INI))

Het Europees Parlement,

gezien de ontwerpaanbeveling aan de Raad, ingediend door Anna Terrón i Cusí en Gerhard Schmid, namens de PSE-Fractie, betreffende de omgang met de mogelijke dreiging van aanslagen met biologische en chemische wapens (B5-0407/2003),

gelet op artikel 49, lid 3 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken (A5-0097/2004),

A.

overwegende dat een discussie wordt gevoerd over de bedreiging van EU-lidstaten met terroristische aanslagen met biologische en chemische wapens,

B.

overwegende dat naast mechanismen voor vroegtijdige waarschuwing van de lidstaten, uitwisseling van informatie en gemeenschappelijk gebruik van laboratoriumcapaciteit ook werd voorgesteld in Europees verband een voorraad vaccins, antibiotica, enz. aan te leggen,

C.

overwegende dat de mechanismen voor vroegtijdige waarschuwing van de lidstaten, uitwisseling van informatie en gemeenschappelijk gebruik van laboratoriumcapaciteit alsmede het aanleggen van een voorraad vaccins, antibiotica, enz. aanzienlijke gevolgen voor de begrotingen van de Europese Unie en de lidstaten zouden kunnen hebben en gerichte wetgevingsmaatregelen zouden kunnen vereisen,

D.

overwegende dat stappen op begrotingsterrein en wetgevingsgebied slechts te rechtvaardigen zouden zijn op grond van een duidelijke risicoanalyse waaruit met een bepaalde mate van waarschijnlijkheid blijkt dat terroristen biologische en chemische wapens in de EU zullen inzetten,

E.

overwegende dat de daarvoor noodzakelijke analyses de mogelijkheden van de Commissie duidelijk te boven gaan,

1.

doet de Raad de volgende aanbevelingen:

a)

in het kader van de Europese samenwerking tussen de nationale politiediensten, met inschakeling van Europol en met inachtneming van de resultaten van de samenwerking van de inlichtingendiensten op het gebied van de bestrijding van het terrorisme een realistische analyse van de bedreiging te laten maken als grondslag voor serieus handelen van de Europese Unie,

b)

de algemene en derhalve voor publicatie vatbare resultaten van deze analyse in passende vorm aan het Parlement te doen toekomen, zodat het voor zijn mogelijk binnenkort te voeren discussie over de begroting een rationele grondslag heeft,

c)

in het licht van de resultaten van de analyse de nodige wetgevende stappen voor de omgang met aanslagen met biologische en chemische wapens te nemen;

2.

verzoekt zijn Voorzitter deze aanbeveling te doen toekomen aan de Raad en — ter informatie — aan de Commissie.

P5_TA(2004)0141

Gegevensbescherming

Resolutie van het Europees Parlement over het eerste verslag over de toepassing van de richtlijn gegevensbescherming (95/46/EG) (COM(2003) 265 — C5-0375/2003 — 2003/2153(INI))

Het Europees Parlement,

gelet op het eerste verslag over de toepassing van richtlijn gegevensbescherming (95/46/EG) (COM(2003) 265 — C5-0375/2003),

gelet op de teksten die in het volkenrecht het recht op privacy beschermen, met name artikel 12 van de Universele Verklaring van de rechten van de mens van 10 december 1948, artikel 17 van het Internationaal Verdrag over burgerrechten en politieke rechten van 16 december 1966, artikel 8 van het Verdrag voor de bescherming van de mensenrechten en fundamentele vrijheden (1) van 4 november 1950, het Verdrag voor de bescherming van personen in verband met automatische verwerking van persoonlijke gegevens (2) van 28 januari 1981, en de door de Raad van Europa goedgekeurde aanbevelingen,

gelet op artikel 6 van het EU-Verdrag inzake eerbiediging van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 286 EG-Verdrag, alsmede de artikelen 7 (eerbiediging van het privé- en gezinsleven) en 8 (bescherming van persoonsgegevens) van het Handvest voor de grondrechten van de Europese Unie,

gelet op de EU-wetgeving die het recht op de persoonlijke levenssfeer en op gegevensbescherming beschermt, en met name Richtlijn 95/46/EG van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (3) en Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (4),

gelet op andere EU-instrumenten met betrekking tot gegevensbescherming op het terrein van de derde pijler, met name het ontwerpwerkdocument van het Griekse voorzitterschap inzake gemeenschappelijke regels voor de bescherming van persoonsgegevens binnen het kader van de derde pijler, en gelet op de aankondiging van commissaris Vitorino om in 2004 een wettelijke regeling over dit onderwerp voor te stellen (5),

gezien de adviezen van de werkgroep „privacy”, opgericht overeenkomstig artikel 29 van Richtlijn 95/46/EG,

gezien de documenten betreffende de overdracht van persoonsgegevens van transatlantische passagiers naar de VS, inzonderheid de adviezen van de werkgroep „artikel 29”, de mededelingen van de Commissie, de „Undertakings” van de VS, het advies van de Belgische Commissie voor de bescherming van persoonsgegevens naar aanleiding van klachten van enkele passagiers, de klacht ingediend bij de Commissie wegens overtreding van Verordening (EEG) nr. 2299/89 van de Raad van 24 juli 1989 betreffende gedragsregels voor geautomatiseerde boekingssystemen (6),

gezien het arrest van het Hof van Justitie „Österreichischer Rundfunk e.a.” van 20 mei 2003, (7),

gelet op artikel 47, lid 2 en artikel 163 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken, en de adviezen van de Commissie juridische zaken en interne markt en de Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie (A5-0104/2004),

A.

overwegende dat het recht op persoonlijke levenssfeer een fundamenteel mensenrecht is, en als zodanig wordt genoemd in alle belangrijke wettelijke regelingen ter waarborging van vrijheden en rechten van de burger op internationaal, Europees en nationaal niveau,

B.

overwegende dat de EU een juridische regeling heeft uitgewerkt die de persoonlijke levenssfeer van de burger moet waarborgen door een hoog niveau van gegevensbescherming op onder de eerste pijler vallende gebieden,

C.

C overwegende dat door de huidige pijlerstructuur van de EU, activiteiten die onder het bereik van de tweede en derde pijler vallen, van deze juridische regeling zijn uitgesloten en voor een deel onder een versplinterd geheel van specifieke bepalingen vallen, dat het Europees Parlement slechts ten dele geraadpleegd of geïnformeerd wordt en dat het Hof van Justitie slechts een beperkte bevoegdheid terzake heeft,

D.

overwegende dat Richtlijn 95/46/EG de Commissie opdraagt verslag uit te brengen aan de Raad en het Europees Parlement over de tenuitvoerlegging van de richtlijn en zonodig passende wijzigingsvoorstellen te doen,

E.

overwegende dat na de terroristische aanslagen van september 2001, maatregelen ter vergroting van de veiligheid door wijziging van privacy- en gegevensbeschermende rechten zijn genomen of worden voorbereid op nationaal, Europees en internationaal niveau,

F.

overwegende dat overdracht van gegevens naar derde staten en organisaties een punt van zorg is, niet alleen omdat de wetgevingen in de lidstaten sterk uiteenlopen — sommige zijn te laks en andere te streng — maar vooral omdat het aan de Commissie, d.w.z. een uitvoerend orgaan, en niet aan het Parlement staat om een bindend oordeel te vellen over de mate waarin een van de grondrechten van de Europese burgers door de ontvanger van de gegevens wordt geëerbiedigd,

G.

overwegende dat de EU en de VS nog steeds onderhandelen over de illegale overdracht van gegevens van passagiers op transatlantische vluchten naar de VS en dat het de Commissie heeft verzocht actie te ondernemen op grond van artikel 232 van het EU-Verdrag,

H.

overwegende dat de Belgische commissie voor de bescherming van de privacy aan het licht heeft gebracht dat persoonsgegevens van enkele Europese transatlantische passagiers -waaronder een lid van het Europees Parlement — illegaal, want tegen de Belgische wet en de Europese richtlijnen in, naar de VS zijn overgedragen,

I.

overwegende dat in het advies van de werkgroep „artikel 29” over de overdracht van gegevens betreffende transatlantische passagiers naar de VS staat dat „the progress made does not allow a favourable adequacy finding to be achieved” en dat tal van problemen nog een oplossing moeten krijgen vooraleer de Commissie tot een besluit over de adequaatheid kan komen,

J.

overwegende dat de EU, de Europese instellingen en de lidstaten het Europees Handvest van de grondrechten — met name artikel 8 —, het Europese verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden alsook de algemene beginselen van het internationale recht moeten eerbiedigen en dat het huidige beleid van „data retention” en overdracht van gegevens naar derde landen hiertegen ernstig dreigt in te druisen,

K.

overwegende dat de Commissie en de lidstaten, alsook de nationale autoriteiten voor de bescherming van de privacy verantwoordelijk zijn voor de effectieve uitvoering van de nationale en Europese wetgeving inzake privacy en voor het bestraffen van overtredingen daarvan,

L.

overwegende dat de overdracht van persoonsgegevens van de transatlantische passagiers naar de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de wetshandhaving in de VS een flagrante overtreding van de nationale en Europese wetgeving inzake overdracht van persoonsgegevens naar derde landen inhoudt en dat de Commissie, de lidstaten en enkele nationale autoriteiten voor de bescherming van de privacy — met name diegene die krachtens de nationale wetten de bevoegdheid hebben om de overdracht van persoonsgegevens te blokkeren — de overtredingen van de wetten en de wettelijke beginselen oogluikend hebben toegestaan,

M.

M overwegende dat in de mondiale Internet-informatiemaatschappij geen oplossingen alleen in Europese context kunnen worden gevonden,

De noodzaak van een algemene en alle pijlers bestrijkende Europese regeling voor bescherming van privacy en data

1.

hekelt de ernstige vertraging die de Commissie in dat opzicht heeft opgelopen en verzoekt haar om voor het eind van het eerste halfjaar van 2004, zoals aangekondigd, een rechtsinstrument voor te stellen voor de bescherming van privacy binnen de derde pijler; dat van bindende aard moet zijn, gericht moet zijn op het waarborgen binnen de derde pijler van hetzelfde niveau van gegevensbescherming en privacyrechten als in de eerste pijler; en dat de huidige regels inzake privacy- en gegevensbescherming met betrekking tot Europol, Eurojust en alle andere organen en activiteiten binnen de derde pijler alsmede alle onderlinge uitwisseling van data tussen die organisaties en met derde landen en organisaties op dit hoge niveau dient te harmoniseren;

2.

is van mening dat Richtlijn 95/46/EG op den duur zodanig moet worden toegepast dat zij, met de eventueel nodige aanpassingen, alle gebieden van EU-optreden bestrijkt, en dat een hoog niveau van geharmoniseerde en gemeenschappelijke regels inzake privacy- en gegevensbescherming is gewaarborgd;

3.

gelooft dat de eerbiediging van regels inzake privacy- en gegevensbescherming moet worden gewaarborgd door nationale toezichthoudende instanties en door een gemeenschappelijke EU-instantie, waar alle burgers klachten kunnen indienen, en door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen; is bovendien van mening dat het Europees Parlement moet worden geraadpleegd met de bevoegdheid een besluit te nemen over ieder voorstel dat betrekking heeft op of gevolgen heeft voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de EU, zoals door EU-organen gesloten internationale overeenkomsten, adequacy findings, enz.;

4.

acht het noodzakelijk dat er onmiddellijk voor wordt gezorgd dat de burgers in het genot worden gesteld van hun rechten betreffende de privacy en de bescherming van de persoonsgegevens (toegang tot en correctie, wijziging en schrapping van gegevens) door te voorzien in een uniforme procedure bij de nationale privacyautoriteiten met betrekking tot de gegevens die zijn opgeslagen in de nationale en Europese databanken van de eerste en de derde pijler;

5.

is verheugd dat de Commissie on line en off line in alle openheid uitvoerig overleg heeft gepleegd en een diepgaande discussie heeft gevoerd met alle betrokken partijen (regeringen van de lidstaten en toezichthoudende instanties, organisaties, ondernemingen, burgers) over de uitvoering van de richtlijn en neemt kennis van de resultaten van dit overleg;

De tenuitvoerlegging van de richtlijn gegevensbescherming 95/46/EG

6.

betreurt dat sommige lidstaten de richtlijn niet hebben omgezet voor het verstrijken van de omzettingstermijn op 24 oktober 1998, waardoor de Commissie zich verplicht zag op 11 januari 2000 rechtsmaatregelen te nemen tegen Frankrijk, Luxemburg, Nederland, Duitsland en Ierland; constateert evenwel dat alle lidstaten de richtlijn thans hebben uitgevoerd; verzoekt Ierland om zijn recente omzettingswet onverwijld bij de Commissie aan te melden; betreurt het dat de richtlijn door de lidstaten met vertraging ten uitvoer wordt gelegd en dat de nog steeds bestaande verschillen op nationaal niveau tussen de toepassingsmodaliteiten van de richtlijn de economische actoren verhinderen er volledig van te profiteren en bepaalde grensoverschrijdende werkzaamheden binnen de Europese Unie belemmerd hebben;

7.

verzoekt alle betrokken entiteiten, de Europese instellingen, lidstaten en de gegevensbeschermingsautoriteiten, alsmede de economische en sociale partijen, een bijdrage te leveren en samen te werken voor een juiste tenuitvoerlegging van de beginselen van gegevensbescherming zoals in de richtlijn neergelegd;

8.

deelt de opvatting van de Commissie dat de richtlijn, waarvan de tenuitvoerlegging traag is verlopen en waarmee nog weinig ervaring is opgedaan, voorlopig niet dient te worden gewijzigd — met uitzondering van wat in paragraaf 16 is aangegeven — en dat de huidige tekortkomingen bij de uitvoering van de richtlijn zullen worden verholpen door maatregelen op Europees en nationaal niveau door de lidstaten en de gegevensbeschermingsautoriteiten, volgens het in het verslag van de Commissie aangekondigde programma;

9.

wijst erop dat de interne markt pas voltooid is als de bescherming van persoonsgegevens wordt gegarandeerd; verzoekt de Commissie in het licht hiervan na te gaan op welke gebieden de uiteenlopende interpretaties van de richtlijn het functioneren van de interne markt belemmeren en hierover verslag aan het Europees Parlement uit te brengen;

10.

deelt de mening van de Commissie dat wanneer na een termijn van zes maanden zulke samenwerking niet de verwachte resultaten oplevert, zij de lidstaten die in gebreke blijven of weigeren de richtlijn na te komen, voor het Hof zal dagen; meent in dat opzicht dat de Commissie zeer aandachtig en vastberaden moet toezien op de effectieve naleving van de wettelijke uitzonderingen op de privacy alsook op de eerbiediging van het EVRM en de daarop gebaseerde rechtspraak;

Overdracht van gegevens naar derde staten of organisaties

11.

verwelkomt het voornemen van de Commissie tot vereenvoudiging van de regelgeving voor ondernemingen inzake de vereisten voor internationale doorgifte van gegevens;

12.

herinnert eraan dat geen uitzondering zal worden geduld op het beginsel dat gegevens in verband met de eerste pijler alleen aan derde landen en organisaties kunnen worden overgedragen wanneer het niveau van databescherming aldaar gelijkwaardig is aan dat in de EU;

13.

wenst met name Europol, Eurojust en andere organen van de derde pijler eraan te herinneren dat gegevens die verband houden met wetshandhaving alleen in individueel te beoordelen gevallen mogen worden overgedragen aan landen of organen die de mensenrechten en fundamentele vrijheden, democratie, de rechtsstaat, Europese gegevensbeschermingsnormen eerbiedigen, waaronder de beginselen vervat in Aanbeveling R(87) 15 van de Raad van Europa over het gebruik van gegevens van persoonlijke aard in de politionele sector; verlangt voorts te worden geraadpleegd voordat dergelijke overdrachten plaatsvinden, en daarvan achteraf verslag te krijgen; verzoekt Europol en Eurojust met aandrang de burgers en het Europees Parlement alle nodige uitleg en informatie te verstrekken over de uitwisseling van al dan niet persoonlijke gegevens met derde landen en organisaties;

14.

herhaalt dat de EU-regels inzake gegevensbescherming ernstig worden aangetast — zoals overigens wordt bevestigd in het advies van de Belgische commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de adviezen van de werkgroep „artikel 29” en het verslag van het EU-netwerk van deskundigen over de mensenrechten in de EU — wanneer persoonsgegevens zonder informatie van betrokkene en verkrijging van diens toestemming, rechtstreeks of stelselmatig door een derde staat of politionele autoriteit worden overgedragen of toegankelijk gemaakt, met name wanneer gegevens voor een ander doel en zonder rechterlijke machtiging zijn verzameld, zoals het geval is met de gegevens van transatlantische passagiers, die in de EU door luchtvaartmaatschappijen in hun elektronische reserveringssystemen worden verzameld en toegankelijk gesteld voor de autoriteiten van de Verenigde Staten;

15.

stemt in met het oordeel van de werkgroep „artikel 29” dat de huidige privacywetgeving van de VS en de laatste versie van de Undertakings niet adequaat zijn en dat de vorderingen die de Commissie in een jaar tijd in haar onderhandelingen met de Amerikaanse autoriteiten heeft geboekt absoluut ontoereikend zijn om de overgebleven problemen op te lossen;

16.

stelt voor de richtlijn in die zin te wijzigen dat de beoordeling van de adequaatheid van de bescherming van de persoonsgegevens van de Europese burgers door een derde land waarnaar deze gegevens overgedragen moeten worden alleen kan worden aangenomen na goedkeuring door het Europees Parlement;

17.

wenst dat de nog te sluiten of reeds gesloten overeenkomsten inzake de overdracht van persoonsgegevens tussen de EU en derden of derde landen een adequaat niveau van gegevensbescherming waarborgen en dat in deze overeenkomsten in ieder geval het niveau van Richtlijn 95/46/EG wordt gehandhaafd;

Uitzonderingen op de privacy-wetgeving

18.

meent dat de wetgeving van de lidstaten die massale opslag van gegevens van het berichtenverkeer tussen de burgers voor politiële doeleinden mogelijk maakt, niet volledig beantwoordt aan het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de daarop gebaseerde rechtsspraak, omdat zij ingrijpen in het recht op privacy zonder te voldoen aan de voorwaarden van een door de rechter op individuele basis, en dan nog voor beperkte tijd te verlenen machtiging, welke voorwaarden onderscheid verlangen tussen de categorieën van te bewaken of te volgen personen, eerbiediging van de vertrouwelijkheid van beschermde communicatieberichten (zoals gesprekken tussen advocaat en cliënt), en specificatie van de aard van misdrijven of van de omstandigheden die een dergelijke inbreuk wettigen; koestert bovendien ernstige twijfel omtrent de noodzaak in een democratische samenleving, en — zoals gestipuleerd in artikel 15 van Richtlijn 2002/58/EG — op de geschiktheid en evenredigheid daarvan;

19.

vraagt de Commissie een document voor te leggen over het recht op privacy en de omstandigheden waaronder daarop wettige uitzonderingen mogen worden gemaakt volgens het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, de daarop gebaseerde rechtspraak en de EU-richtlijn inzake gegevensbescherming; verzoekt de EU-instellingen dringend om aan de hand van dit document een open en transparant debat te voeren;

Andere aangelegenheden

20.

vraagt de lidstaten om bij omzetting van de richtlijn de criteria van rechtsduidelijkheid en -zekerheid voor betere regelgeving in acht te nemen, om onnodige belasting van de ondernemingen, vooral de KMO, te vermijden;

21.

wijst erop dat het vrije verkeer van persoonsgegevens van essentieel belang is voor bijna alle bedrijfsactiviteiten op het niveau van de Unie. De interpretatieverschillen moeten dan ook zo snel mogelijk uit de weg worden geruimd zodat multinationals een pan-Europees beleid inzake gegevensbescherming kunnen uitstippelen;

22.

wijst erop dat de lidstaten en de Europese instellingen met betrekking tot de gegevensbescherming hetzelfde beschermingsniveau van de grondrechten en persoonsgegevens moeten aanhouden bij de toepassing van Richtlijn 95/46/EG en van Verordening (EG) nr.45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (8);

23.

verzoekt de Commissie deze Richtlijn met andere wetteksten te harmoniseren, zoals bijvoorbeeld het richtlijnvoorstel van het Europees Parlement en de Raad inzake de harmonisatie van wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake consumentenkrediet, teneinde gebrek aan samenhang tussen deze voorstellen te vermijden;

24.

roept de lidstaten en toezichthoudende instanties op te zorgen voor een minder ingewikkeld en omslachtig arbeidsveld voor de voor verwerking verantwoordelijken, en is het met de Commissie eens dat geen voorschriften zouden moeten worden ingevoerd die zonder enige afbreuk aan het door de richtlijn gewaarborgde hoge beschermingsniveau kunnen worden gemist;

25.

benadrukt dat beheer en bescherming van gegevens thans een cruciale factor vormen voor het welslagen van die ondernemingen;

26.

is het met de Commissie eens dat er verbeteringen nodig zijn zodat de marktdeelnemers een grotere keuze aan modelcontractsbepalingen op het gebied van gegevensbescherming wordt geboden, en dat deze zoveel mogelijk moeten zijn gebaseerd op vanuit het bedrijfsleven aangereikte modelbepalingen;

27.

verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat databeschermingsautoriteiten met de nodige middelen worden toegerust voor hun in Richtlijn 95/46/EG geregelde taak, en dat zij onafhankelijk en autonoom zijn van de nationale regeringen; databeschermingsautoriteiten moeten hun doelmatigheid en effectiviteit blijven versterken, en een actievere rol spelen op nationaal dan wel Europees niveau binnen het kader van de Groep van artikel 29, bijvoorbeeld te helpen bij de tenuitvoerlegging van het door de Commissie voorgestelde programma en te zorgen voor de toepassing van de wet;

28.

betreurt dat zeven lidstaten — België, Duitsland, Griekenland, Frankrijk, Luxemburg, Nederland en Portugal — zich niet hebben gehouden aan de termijn voor omzetting van Richtlijn 2002/58/EG die op 31 oktober 2003 is verstreken en verzoekt hen alsnog de nodige maatregelen te nemen;

29.

verzoekt de Commissie, de lidstaten en de nationale privacyautoriteiten jaarlijkse evaluaties door te voeren van de naleving van de nationale en Europese privacyvoorschriften, ongeacht de pijler waarop ze betrekking hebben, en indien nodig voorstellen tot wijziging van de wetgeving in te dienen, deze evaluaties te doen toekomen aan de bevoegde — in het bijzonder parlementaire — organen en ze openbaar te maken, met name via het internet;

30.

maakt zich zorgen om de ontwikkelingen van het SIS en de plannen van de Raad met SIS II, dat de mogelijkheid zou bieden nieuwe signalisatiecategorieën (personen en voorwerpen) en nieuwe sectoren toe te voegen, verbanden te leggen tussen signalisaties, de duur van de opslag van signalisaties te wijzigen, biometrische gegevens, met name foto's en vingerafdrukken, te registreren en over te dragen, en nieuwe instanties, met name Europol, Eurojust en nationale gerechtelijke instanties, indien nodig toegang te bieden, om andere dan de oorspronkelijk omschreven redenen, zoals bijvoorbeeld voor het informeren over het bestaan van een Europees aanhoudingsmandaat; hekelt de rechtsonzekerheid die is ontstaan naar aanleiding van het feit dat het SIS betrekking heeft op zowel de eerste als de derde pijler, met verschillende niveaus van bescherming van de persoonlijke levenssfeer;

31.

is bezorgd over het algemene standpunt van de Raad met betrekking tot de voorstellen om biometrische gegevens (digitale foto's en vingerafdrukken) op visa en verblijfsvergunningen op te nemen door middel van een elektronische chip, in het bijzonder omdat bij controles de gegevens gemakkelijk naar centrale databanken kunnen worden gekopieerd; is bezorgd dat nieuwe ontwikkelingen op het gebied van gegevensbescherming zoals het mogelijk gebruik van biometrische gegevens meer eisen zullen stellen aan de toezichthoudende instanties die momenteel „gezien hun brede takenpakket over onvoldoende middelen beschikken” (COM(2003) 265); verzoekt de lidstaten extra middelen beschikbaar te stellen voor de toezichthoudende instanties op het gebied van gegevensbescherming om het doeltreffend functioneren van het systeem te waarborgen;

32.

verzoekt de lidstaten en de nationale en Europese autoriteiten ervoor te waken dat de wetgeving op de privacy niet misbruikt wordt met als doel en resultaat dat het recht op toegang tot de documenten, de transparantie van het bestuur en de institutionele openbaarheid worden belemmerd, of nog dat de individuele uitoefening van het „recht op bekendheid” te ingewikkeld wordt gemaakt: verzoekt de Commissie op basis van een advies van de werkgroep” artikel 29” een verslag in te dienen over dit soort misbruiken, waarin zij richtsnoeren en eventueel ook wetgevingsbepalingen voorstelt om die misbruiken te voorkomen;

33.

verzoekt de Commissie de kwestie van de videobewaking aandachtig te blijven volgen, mede tegen de achtergrond van de nationale rechtspraak, en ziet de behandeling van het aangekondigde voorstel inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer op de werkplek tegemoet;

34.

verzoekt Eurojust dringend toe te lichten welke nationale en Europese voorschriften het tot nu toe heeft toegepast en nog steeds toepast, dit gezien het feit dat hieromtrent een grote verwarring en ernstige twijfel bestaan;

35.

acht zelfregulering een goede manier om buitensporig gedetailleerde wetgeving te vermijden en roept het bedrijfsleven op een Europese gedragscode voor de bescherming van persoonlijke gegevens te ontwikkelen;

36.

dringt aan op verdere inspanningen op nationaal, Europees en internationaal niveau voor de totstandkoming van internationaal erkende beginselen ter verbetering van de naleving van de OESO-richtsnoeren en van de Conventie van de Raad van Europa;

37.

wijst erop dat de bescherming van privacy en persoonlijke gegevens een onderdeel zou moeten vormen van het scholingsprogramma voor computers en Internet; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan het bewustzijn van de burger op het terrein van het recht op gegevensbescherming te ontwikkelen;

*

* *

38.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsook aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten, de nationale privacyautoriteiten, Europol en Eurojust, en de regering van de Verenigde Staten.


(1)  (ETS nr. 005).

(2)  (ETS nr. 108).

(3)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

(4)  PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37.

(5)  Zie volledige zittingsverslagen, zitting woensdag 19 november 2003.

(6)  PB L 220 van 29.7.1989, blz. 1.

(7)  Gevoegde zaken C-465/00, C-138/01 en C-139/01, Jurispr. blz. I-4989.

(8)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

P5_TA(2004)0142

Rechten van gedetineerden in de Europese Unie

Aanbeveling van het Europees Parlement aan de Raad betreffende de rechten van gedetineerden in de Europese Unie (2003/2188(INI))

Het Europees Parlement,

gezien de ontwerpaanbeveling aan de Raad, ingediend door Marco Cappato en Giuseppe Di Lello Finuoli namens de GUE/NGL-Fractie, betreffende de rechten van gedetineerden in de Europese Unie (B5-0362/2003/rev.),

gelet op de teksten van de Europese Unie met betrekking tot de bescherming van de rechten van de mens, en met name de artikelen 6 en 7 VEU, het Handvest voor de grondrechten van de Europese Unie en met name artikel 4 daarvan, en de Europese ontwerpgrondwet waarmee dit Handvest tot dwingend recht zal worden,

gezien de internationale instrumenten met betrekking tot de rechten van de mens en het verbod van foltering en onmenselijke of onterende straffen of behandeling, en met name de Universele Verklaring van de rechten van de mens (art. 5), het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (art. 7), het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, en het facultatief Protocol tot vaststelling van een regeling voor regelmatige bezoeken aan detentie-inrichtingen door onafhankelijke internationale en nationale organen,

gezien de teksten die in het kader van de Raad van Europa betrekking hebben op de mensenrechten en het verbod van foltering en onmenselijke of onterende straf of behandeling, en met name het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (art. 3), de protocollen daarbij en de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens, het Europees Verdrag van 1987 ter voorkoming van marteling en onmenselijke en onterende behandeling, waarbij is opgericht het Europees Comité voor de voorkoming van marteling en onmenselijke of onterende straf of behandeling van de Raad van Europa (CPT), alsmede de verslagen van dit CPT,

gezien de teksten die meer specifiek betrekking hebben op de rechten van personen wier vrijheid hun is ontnomen, en met name, in het kader van de Verenigde Naties, het geheel van minimumregels voor de behandeling van gedetineerden en de door de Algemene Vergadering aangenomen verklaringen en beginselen, en in het kader van de Raad van Europa, resolutie (73)5 over het geheel van minimumregels voor de behandeling van gedetineerden, aanbeveling R(87)3 inzake de Europese penitentiaire voorschriften, de andere door het Comité van ministers goedgekeurde aanbevelingen (1), en de door de Parlementaire Assemblee goedgekeurde aanbevelingen,

gezien de richtsnoeren van de Verenigde Naties voor de bescherming van van hun vrijheid beroofde minderjarigen die door de Algemene Vergadering zijn vastgesteld in haar resolutie 45/113 van 14 december 1990 en het pakket minimumrichtsnoeren van de Verenigde Naties voor de rechtsbedeling voor minderjarigen (Richtsnoeren van Beijing) dat door de Algemene Vergadering is vastgesteld in haar resolutie 40/33 van 29 november 1985,

onder verwijzing naar zijn jaarlijkse resoluties inzake de eerbiediging van de rechten van de mens in de Europese Unie, zijn resolutie van 18 januari 1996 inzake de slechte detentieomstandigheden in de gevangenissen van de Europese Unie (2), en zijn resolutie van 17 december 1998 over de detentievoorwaarden in de Europese Unie: verbeteringen en vervangende straffen (3),

gelet op de herhaalde verzoeken aan de Commissie en aan de Raad om voorstellen te doen voor een kaderbesluit inzake de rechten van gevangenen (4),

gezien de door de Raad goedgekeurde resolutie over de behandeling van drugsverslaafden in het gevangenismilieu en de aanbeveling van de Raad van 18 juni 2003 inzake de preventie en vermindering van risico's van drugsverslaving (5),

gezien het verslag van het EU-netwerk van onafhankelijke deskundigen inzake de mensenrechten met betrekking tot de situatie van de grondrechten in de EU en haar lidstaten in 2002,

gelet op artikel 49, lid 3 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken (A5-0094/2004),

A.

overwegende dat de Europese Unie zich tot taak heeft gesteld een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid tot stand te brengen en dat zij volgens artikel 6 VEU de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden eerbiedigt, hetgeen positieve verplichtingen met zich brengt om de volbrenging van deze taak daadwerkelijk te verzekeren,

B.

overwegende dat de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning van beslissingen in strafzaken en de inwerkingtreding van het Europees arrestatiebevel vragen om dringende aanvullende maatregelen op het gebied van de daadwerkelijke bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, onder meer wegens het feit dat het aantal burgers van een lidstaat die in een andere lidstaat worden gedetineerd hierdoor zou kunnen toenemen,

C.

overwegende dat volgens gegevens van de Raad van Europa op 1 september 2002 in de uitgebreide Europese Unie 539.436 personen waren gedetineerd en dat deze gegevens een alarmerend beeld te zien geven:

overbevolking;

explosieve toename van het aantal gevangenen;

toename van het aantal buitenlandse gedetineerden;

groot aantal gedetineerden in afwachting van definitieve veroordeling;

aantal personen dat in de gevangenis overlijdt of zelfmoord pleegt,

D.

overwegende dat de verslagen van het CPT wijzen op dramatische hardnekkigheid van een aantal problemen, zoals slechte behandeling, tekortschieten van penitentiaire structuren, geplande activiteiten en beschikbare zorg,

E.

overwegende dat artikel 3 EVRM en de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens de lidstaten niet alleen voor de negatieve verplichting stelt om een onmenselijke of onterende behandeling van gedetineerden te verbieden, maar ook voor de positieve verplichting te verzekeren dat de detentieomstandigheden in overeenstemming zijn met de menselijke waardigheid en dat diepgaand en probaat onderzoek wordt verricht als deze rechten worden geschonden,

F.

overwegende dat de Raad van Europa bezig is met de herziening van zijn Europese penitentiaire voorschriften en dat binnen de Parlementaire Assemblee door de afgevaardigde Michel Hunault, rapporteur over de situatie van gevangenissen en huizen van bewaring in Europa, een initiatief is gestart voor het uitwerken van een Europees penitentiair handvest,

G.

overwegende dat het facultatief protocol bij het EVRM tegen marteling en andere wrede, onmenselijke of onterende straffen en behandeling slechts door 8 van de huidige en toetredende lidstaten van de EU is ondertekend (Denemarken, Finland, Italië, Malta, Oostenrijk, Spanje, Zweden, Verenigd Koninkrijk), en dat slechts 3 landen dit protocol hebben geratificeerd (Malta, Spanje en het Verenigd Koninkrijk),

H.

overwegende dat sommige lidstaten hun nationale en de Europese afgevaardigden het prerogatief toekennen om detentieinrichtingen te bezoeken en te inspecteren, en dat het Europees Parlement de toekenning van dit prerogatief aan de Europese afgevaardigden binnen het grondgebied van de EU had verlangd (6),

I.

overwegende dat staten vaak tegenwerpen dat het ontbreekt aan middelen voor verbetering van de detentieinrichtingen, en dat het daarom nodig kan zijn een begrotingslijn te scheppen om hen aan te moedigen zich aan de hoogste normen en aan de aanbevelingen van het CPT te conformeren,

J.

overwegende dat het aantal gevallen van recidive afneemt als wordt gezorgd voor fatsoenlijke detentieomstandigheden en voorzieningen ter voorbereiding van de reïntegratie,

K.

overwegende dat er wettelijk of de facto bijzondere detentieregimes bestaan, en eraan herinnerend dat het CPT zijn ongerustheid heeft uitgesproken over het Italiaanse zogeheten regime van artikel 41 bis, dat het Europese Hof voor de rechten van de mens Italië heeft veroordeeld voor de trage behandeling van het appel van een gedetineerde door het Hof van beroep en dat het EU-netwerk van onafhankelijke EU-deskundigen inzake de mensenrechten in zijn verslag van 2002 te kennen heeft gegeven dat „waar dit uitzonderingsregime maatregelen omvat die geen enkel verband houden met de beoogde veiligheid, er vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de verenigbaarheid met de door het CPT voorgestane benadering”,

L.

overwegende dat de toestand in de zogenaamde „opvangcentra voor buitenlanders” uiterst alarmerend is, zoals ten aanzien van Italië bijvoorbeeld blijkt uit het recente rapport van de Artsen zonder grenzen, en dat het recht op rechtsbijstand en medische zorg van asielzoekers wordt geschonden,

M.

overwegende dat de lidstaten zich in de Raad van Europa hebben verplicht tot een meer uitgebreide toepassing van alternatieve sancties in plaats van gevangenisstraf en detentie,

N.

overwegende dat de Raad resoluties en aanbevelingen heeft goedgekeurd met betrekking tot het specifieke probleem van drugsverslaving en vermindering van risico's, met name de behandeling binnen het gevangenismilieu of daarbuiten, aanbevelingen die door de lidstaten niet altijd worden nagekomen,

O.

overwegende dat de Raad onder het Italiaanse voorzitterschap een initiatief is gestart met betrekking tot de gevangenissen,

1.

richt de volgende aanbevelingen aan de Raad:

a)

zijn activiteiten ten aanzien van gedetineerden voortzetten, vooral door zich te beijveren voor een gemeenschappelijk standpunt van de huidige en toetredende lidstaten en door binnen de Raad van Europa te zorgen voor herziening van de Europese penitentiaire voorschriften met het oog op een hoger beschermingsniveau aan de hand van de door het CPT en het Europese Hof voor de rechten van de mens uitgewerkte beginselen;

b)

ervoor zorgen dat op basis van een gemeenschappelijke bijdrage van de EU-lidstaten een gemeenschappelijk Europees Penitentiair Handvest voor de lidstaten van de Raad van Europa wordt opgesteld;

c)

ervoor zorgen dat een dergelijk handvest nauwkeurige en bindende regels omvat voor de lidstaten met betrekking tot:

het recht van toegang tot een advocaat en medische verzorging en het recht om een derde persoon te verwittigen van de detentie,

het recht op geestelijke en lichamelijke veiligheid, in het bijzonder bescherming tegen geweldpleging door medegedetineerden en zelfmoordpreventie,

regels inzake de detentieomstandigheden: sanitaire aspecten, onderbrenging, schoonhouden, ventilatie, licht, voeding,

het recht van toegang tot interne en zo nodig externe medische diensten,

activiteiten met het oog op heropvoeding, scholing, reclassering en maatschappelijke en professionele herintegratie, met name door gedetineerden voor te lichten over de middelen die er zijn om zich voor te bereiden op hun reïntegratie,

scheiding van gedetineerden: minderjarigen, voorlopig gedetineerden, veroordeelden,

specifieke maatregelen met het oog op kwetsbare categorieën: minderjarigen, vrouwen, personen met psychiatrische of lichamelijke problemen of ziekten, ouderen of suïcidaire personen, drugsverslaafden, buitenlanders, asielzoekers, enz.,

bijzonder bescherming van minderjarigen door:

ervoor te zorgen dat gevangenisstraf een uitzonderingsmaatregel is die alleen wordt genomen als elk alternatief is uitgeput,

begeleidend personeel dat is opgeleid voor het werken met deze leeftijdsgroep en bekend is met hun specifieke behoeften,

een goed multidisciplinair activiteitenprogramma met sport, onderwijs en technische en beroepsopleiding, waarbij het accent ligt op vaardigheden die de maatschappelijke reïntegratie na invrijheidsstelling bevorderen,

een rechtvaardige behandeling van mannen en vrouwen bij hun toegang tot de activiteiten gedurende hun detentie overeenkomstig richtsnoer 26.4 van de Richtsnoeren van Beijing,

bescherming van vrouwen door:

materiële scheiding met mannen,

vrouwelijk toezichthoudend personeel of, als dat materieel onmogelijk is, gemengd toezichtpersoneel als minimumnorm,

voorzieningen die aansluiten op de specifieke behoeften van vrouwen aan hygiëne en medische zorg, met inbegrip van screening op borst- en baarmoederhalskanker,

bijzondere bescherming van zwangere vrouwen en moeders van jonge kinderen door:

een aan de zwangerschap aangepast dieet,

gynaecologisch onderzoek en bevalling zonder handboeien of andere boeien,

geboorte van kinderen buiten de gevangenis,

plaatsen binnen de gevangenissen voor de opvang van moeders met jonge kinderen die niet aan het gevangenismilieu doen denken en waar de behoeften van het kind centraal staan,

het bezoekrecht van gezinsleden, vrienden en derden,

het recht op een seksueel en liefdesleven door te voorzien in passende maatregelen en plaatsen,

aanwezigheid van bezoekruimten die de nabijheid van gezinsleden mogelijk maken, met name ruimten die zijn ingericht voor activiteiten tussen gedetineerde ouders en hun kinderen,

een doelmatig beroeps- of klachtrecht waarmee gedetineerden kunnen opkomen voor hun rechten en tegen willekeurige straffen of behandeling,

bijzondere veiligheidsregimes,

zo veel mogelijk open of halfopen gevangenissen, bevordering van alternatieve maatregelen in plaats van gevangenisstraf zoals met name werk met algemeen maatschappelijk nut,

voorlichting van de gedetineerde omtrent zijn rechten, ook op papier in een taal die hij begrijpt,

opleiding van gevangenispersoneel en politieagenten;

d)

verklaren dat wanneer deze onderneming niet binnen korte termijn resultaten oplevert, of dat het resultaat niet bevredigt, de Europese Unie een handvest voor de rechten van personen wier vrijheid hun is ontnomen zal opstellen, dat dwingend is voor de lidstaten en dat voor het Hof van Justitie inroepbaar is;

e)

de huidige en toetredende lidstaten aansporen om het facultatieve Protocol bij het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende straffen of behandeling te ratificeren, dat een regeling voor regelmatige bezoeken aan detentie-inrichtingen door onafhankelijke internationale en nationale organen vaststelt en deze organen ook taken geeft op het gebied van toezicht en klachten van gedetineerden, een openbaar jaarverslag opstellen voor de betroffen parlementen en de Europese Unie aansporen om het verzoek om dit facultatieve Protocol te tekenen en te ratificeren op te nemen in haar beleid jegens derde landen;

f)

initiatieven ontplooien op EU-niveau zodat nationale afgevaardigden het recht krijgen om detentieinrichtingen te bezoeken en te inspecteren en dit recht ook wordt toegekend aan Europese afgevaardigden op het grondgebied van de EU;

g)

de lidstaten aansporen maatregelen te nemen ter voorkoming van zelfmoord in de gevangenis en stelselmatig onpartijdig onderzoek uitvoeren als een gedetineerde in de gevangenis overlijdt,

h)

een initiatief lanceren om de wetgevingen van de lidstaten te evalueren ten einde erop toe te zien dat ze in overeenstemming zijn met de door de Raad van Europa, het CPT, het EVRM en de relevante rechtspraak ontwikkelde normen, alsmede met de opmerkingen van het Comité van de mensenrechten van de VN, het Comité tegen folteringen en de Speciale Rapporteur inzake folteringen en te waarborgen dat die wetgevingen daadwerkelijk worden toegepast;

i)

de lidstaten verzoeken afdoende middelen uit te trekken voor herstructurering en modernisering van detentieinrichtingen, de politie en het gevangenispersoneel te instrueren omtrent de rechten van gedetineerden en de omgang met psychisch gestoorde gedetineerden, en op Europees niveau een specifieke begrotingslijn in het leven te roepen om deze projecten aan te moedigen;

j)

het CPT en de commissaris voor de mensenrechten van de Raad van Europa verzoeken een reeks ad hoc-bezoeken af te leggen in de lidstaten die wettelijk of de facto bijzondere regimes hebben ingevoerd, met inbegrip van opvangcentra voor buitenlanders, en het EU netwerk van deskundigen voor de mensenrechten verzoeken een analyse te maken van de verenigbaarheid van zulke regimes met de fundamentele rechten en vrijheden;

k)

de lidstaten herinneren aan de verplichtingen die zij op zich hebben genomen binnen de Raad van Europa met het oog op ruimere toepassing van alternatieve sancties in plaats van gevangenisstraf, en hen verzoeken grotere inspanningen op zowel wetgevend als justitieel niveau te verrichten;

2.

verzoekt zijn Voorzitter deze aanbeveling te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten, alsmede aan de Raad van Europa, de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa, de Commissaris voor de mensenrechten van de Raad van Europa, het Europees Comité voor het voorkomen van foltering, het Europese Hof voor de rechten van de mens, het VN-Mensenrechtencomité, het VN-Comité tegen folteringen, de Speciale VN-Rapporteur inzake folteringen en de Hoge VN-Commissaris voor de rechten van de mens.


(1)  Zie voor een volledige lijst van aanbevelingen en resoluties van de Raad van Europa op penitentiair gebied: http://www.coe.int/T/F/Affaires_juridiques/Coopération_juridique/Emprisonnement_et_alternatives/Instruments_juridiques/Liste_instruments.asp#TopOfPage.

(2)  PB C 32 van 5.2.1996, blz. 102.

(3)  PB C 98 van 9.4.1999, blz. 299.

(4)  Zie paragraaf 23 van zijn resolutie van 6 november 2003 over het voorstel van aanbeveling van het Europees Parlement aan de Raad over minimumnormen op het gebied van procedurele waarborgen voor verdachten in strafzaken in de Europese Unie: „Het EP... moedigt de Raad en de Commissie aan om vaart te zetten achter het onderzoek naar de omstandigheden van gevangenen en gevangenissen in de EU met het oog op een kaderbesluit inzake de rechten van gevangenen en gemeenschappelijke minimumnormen ter waarborging van die rechten op de grondslag van artikel 6 VEU” (P5_TA(2003)0484). Zie eveneens paragraaf 22 van zijn resolutie van 4 september 2003 over de toestand van de grondrechten in de Europese Unie (2002): „Het EP... is in algemene zin van oordeel dat in een Europese ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid ook op Europees niveau inspanningen geleverd dienen te worden om het functioneren van het politieel en penitentiair systeem te verbeteren, bijvoorbeeld door: (...) een kaderbesluit uit te vaardigen met minimumnormen ter bescherming van de rechten van gedetineerden in de EU”. (P5_TA(2003)0376).

(5)  PB L 165 van 3.7.2003, blz. 31.

(6)  Zie bijvoorbeeld paragraaf 41 van bovengenoemde de resolutie van 17 december 1998: Het EP... „verlangt voor de leden van het Europees Parlement het recht, de detentieinrichtingen en vluchtelingencentra op het gebied van de EU te bezoeken en te inspecteren”.

P5_TA(2004)0143

Daphne II (2004-2008) ***II

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautair actieprogramma (2004-2008) ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en ter bescherming van slachtoffers en risicogroepen (het DAPHNE II-programma) (13816/1/2003 — C5-0599/2003 — 2003/0025(COD))

(Medebeslissingsprocedure: tweede lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (13816/1/2003 — C5-0599/2003),

gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt (1) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2003) 54) (2),

gezien het gewijzigde voorstel van de Commissie (COM(2003) 616) (3),

gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag,

gelet op artikel 80 van zijn Reglement,

gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen (A5-0083/2004),

1.

wijzigt het gemeenschappelijk standpunt als volgt;

2.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  Aangenomen teksten van 3.9.2003, P5_TA(2003)0366.

(2)  Nog niet in het PB gepubliceerd.

(3)  Nog niet in het PB gepubliceerd.

P5_TC2-COD(2003)0025

Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 9 maart 2004 met het oog op de aanneming van Besluit nr. . . ./2004/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een tweede fase van het communautair actieprogramma (2004-2008) ter voorkoming van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en ter bescherming van slachtoffers en risicogroepen (het DAPHNE II-programma)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en met name op artikel 152,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité, (1)

Gezien het advies van het Comité van de Regio's, (2)

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag, (3)

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Fysiek, seksueel en psychologisch geweld, met inbegrip van het dreigen daarmee, alsmede dwang of arbitraire vrijheidsberoving, zowel in het openbare als in het privé-leven, tegen kinderen, jongeren en vrouwen vormen een inbreuk op hun recht op leven, veiligheid, vrijheid, waardigheid en lichamelijke en emotionele integriteit en een ernstige bedreiging voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de slachtoffers van dergelijk geweld. De gevolgen van dergelijk geweld doen zich in de gehele Gemeenschap in zo sterke mate gevoelen dat zij een echte gezondheidsplaag zijn en een beletsel vormen voor een veilig, vrij en rechtvaardig burgerschap.

(2)

Het is belangrijk en noodzakelijk dat de ernstige onmiddellijke en lange-termijngevolgen worden onderkend die geweld kan hebben voor de gezondheid, de psychologische en sociale ontwikkeling en de kansgelijkheid van de betrokkenen en voor individuele personen, gezinnen en gemeenschappen, alsmede de hoge sociale en economische kosten voor de maatschappij in haar geheel.

(3)

Volgens de definitie van de Wereldgezondheidsorganisatie is gezondheid een toestand van volledig lichamelijk, geestelijk en sociaal welbevinden, en niet de loutere afwezigheid van ziekte of handicap. Volgens een resolutie die tijdens de 49e Algemene Vergadering van de Wereldgezondheidsorganisatie in 1996 in Genève werd goedgekeurd, is geweld een van de belangrijkste mondiale problemen op het gebied van de volksgezondheid. In het Wereldverslag over geweld en gezondheid dat door de Wereldgezondheidsorganisatie op 3 oktober 2002 in Brussel werd gepresenteerd, wordt aanbevolen elementaire preventieve acties te bevorderen, meer maatregelen te nemen ten behoeve van slachtoffers van geweld en de samenwerking te intensiveren, evenals de uitwisseling van informatie over de preventie van geweld.

(4)

Deze beginselen worden erkend in talrijke overeenkomsten, verklaringen en protocollen van belangrijke internationale organisaties en instellingen zoals de Verenigde Naties, de Internationale Arbeidsorganisatie, de Wereldvrouwenconferenties en het Wereldcongres tegen de seksuele uitbuiting van kinderen om commerciële redenen. Dit belangrijk werk van internationale organisaties moeten worden aangevuld met het werk van de Gemeenschap. In artikel 3, lid 1, onder p), van het Verdrag is immers bepaald dat het optreden van de Gemeenschap voorziet in een bijdrage tot het verwezenlijken van een hoog niveau van bescherming van de gezondheid.

(5)

Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie herbevestigt onder meer het recht op menselijke waardigheid, gelijkheid en solidariteit (4). Het omvat een aantal specifieke bepalingen betreffende de bescherming en bevordering van de lichamelijke en geestelijke integriteit, de gelijke behandeling van mannen en vrouwen, kinderrechten en non-discriminatie, alsmede het verbod op onmenselijke of vernederende behandelingen, slavernij, dwangarbeid en kinderarbeid.

(6)

Het Europees Parlement heeft de Commissie verzocht actieprogramma's op te stellen en uit te voeren ter bestrijding van deze vormen van geweld, onder andere in zijn resolutie van 19 mei 2000 inzake de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement „Nieuwe maatregelen ter bestrijding van de vrouwenhandel” (5) en in de mededeling van 20 september 2001 inzake genitale verminking van vrouwen (6).

(7)

Het actieprogramma dat is opgezet uit hoofde van Besluit nr. 293/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 januari 2000 tot vaststelling van een communautair actieprogramma (het programma Daphne (2000-2003)) betreffende preventieve maatregelen ter bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen (7) heeft bijgedragen tot een grotere bewustwording van deze problematiek in de Europese Unie en heeft geleid tot een grotere en hechtere samenwerking tussen de organisaties die in de lidstaten actief zijn op het gebied van geweldbestrijding.

(8)

Het Daphne-programma heeft een overweldigende respons gekregen, waaruit duidelijk blijkt dat het voorziet in een wezenlijke behoefte in de vrijwilligerssector. De gefinancierde projecten hebben reeds een multiplicatoreffect op activiteiten van niet-gouvernementele organisaties en instellingen in Europa. Gedurende de eerste fase heeft dit programma reeds in aanzienlijke mate bijgedragen tot de ontwikkeling van EU-beleid op het gebied van de bestrijding van geweld, mensenhandel, seksueel misbruik en pornografie, waarbij de gevolgen zich doen gevoelen tot ver buiten de grenzen van de Europese Unie, zoals ook staat vermeld in het tussentijds verslag van het Daphne-programma.

(9)

In zijn resolutie van 4 september 2002 inzake het tussentijds overzicht van het Daphne-programma (8) benadrukt het Europees Parlement dat het Daphne-programma voldoet aan een basisbehoefte aan doeltreffende strategieën om geweld te bestrijden, en dat het na 2003 moet worden voortgezet. Voorts wordt de Commissie in deze resolutie opgeroepen een voorstel in te dienen voor een nieuw actieprogramma waarin de sedert 1997 opgedane ervaring wordt opgenomen en waarvoor de nodige kredieten zouden moeten worden toegekend.

(10)

Het is wenselijk dat de continuïteit van de door het Daphne-programma (2000-2003) ondersteunde projecten wordt gegarandeerd, dat wordt voortgebouwd op de opgedane ervaring, dat de mogelijkheid wordt geboden de Europese toegevoegde waarde die uit deze ervaringen voortkomt, verder uit te dragen; hiertoe is het noodzakelijk een tweede fase van het programma vast te stellen, hierna „Daphne II-programma” te noemen.

(11)

De Gemeenschap kan een toegevoegde waarde verschaffen aan de merendeels door de lidstaten op te zetten acties op het gebied van de preventie van geweld, met inbegrip van misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen, jongeren en vrouwen, en de bescherming van slachtoffers en risicogroepen door de verspreiding en uitwisseling van informatie en ervaringen, de bevordering van een innoverende benadering, de gezamenlijke vaststelling van prioriteiten, de ontwikkeling van de nodige netwerken, de selectie van projecten in de gehele Gemeenschap en het motiveren en mobiliseren van alle betrokken partijen. Dit alles geldt ook vrouwen en kinderen die via de mensenhandel in de lidstaten zijn binnengebracht. Door de Gemeenschap kunnen tevens goede praktijken worden omschreven en gestimuleerd.

(12)

Het Daphne II-programma kan toegevoegde waarde opleveren door goede praktijken vast te stellen en te stimuleren, innovatie aan te moedigen en relevante ervaringen betreffende de in de lidstaten uitgevoerde acties uit te wisselen, met inbegrip van uitwisseling van informatie over de diverse tot stand gekomen wettelijke bepalingen, sancties en de behaalde resultaten. Ten einde de doelstellingen van dit programma te verwezenlijken en de beschikbare middelen zo efficiënt mogelijk te gebruiken, moeten de gebieden waarop activiteiten worden uitgevoerd, met veel zorg worden gekozen door projecten te selecteren die een grotere communautaire toegevoegde waarde verschaffen en de weg openen voor het testen en verspreiden van innoverende ideeën op het gebied van de preventie en bestrijding van geweld in het kader van een multidisciplinaire aanpak.

(13)

Aangezien de doelstellingen van de voorgestelde actie, namelijk voorkoming en bestrijding van alle vormen van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, aangezien een gecoördineerde en multidisciplinaire aanpak noodzakelijk is voor de totstandbrenging van transnationale structuren voor opleiding, informatie, studie en uitwisseling van goede praktijken en de selectie van projecten voor de gehele Gemeenschap, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat dit besluit niet verder dan hetgeen nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(14)

Het Daphne II-programma zou een looptijd van vijf jaar moeten hebben opdat voldoende tijd beschikbaar is om de acties uit te voeren die noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van de gestelde doelen en om de getrokken lering en de opgedane ervaring te kunnen inventariseren en integreren in goede praktijken die in de gehele Europese Unie worden toegepast.

(15)

De voor de uitvoering van dit besluit vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (9).

(16)

Dit besluit stelt voor de gehele duur van het programma de financiële middelen vast die in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure voor de begrotingsautoriteit het voornaamste referentiepunt vormen in de zin van punt 33 van het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure (10).

BESLUITEN:

Artikel 1

Voorwerp en werkingssfeer

Er wordt een tweede fase vastgesteld van het Daphne-programma ter voorkoming en bestrijding van alle vormen van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en ter bescherming van slachtoffers en risicogroepen („het Daphne II-programma”) voor de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2008; deze periode kan worden verlengd.

Voor de toepassing van het Daphne II-programma bestrijkt de term „kinderen” personen tot 18 jaar in overeenstemming met de internationale instrumenten betreffende de rechten van het kind.

Projectacties die in het bijzonder gericht zijn tot groepen begunstigden zoals personen van 13 tot 19 jaar (teenagers) of personen van 12 tot 25 jaar zullen evenwel worden beschouwd als bestemd voor de categorie „jongeren”.

Artikel 2

Doelstellingen van het programma

1.   Het Daphne II-programma draagt bij tot het algemene doel om aan de burgers een hoog niveau van bescherming tegen geweld te verschaffen, met inbegrip van de bescherming van hun lichamelijke en geestelijke gezondheid.

Het Daphne II-programma is erop gericht alle vormen van geweld, zowel in de openbare als in de privésfeer, tegen kinderen, jongeren en vrouwen te voorkomen en te bestrijden door preventieve maatregelen te nemen en slachtoffers en risicogroepen te helpen, waarbij er met name voor wordt gezorgd dat zij in de toekomst niet worden blootgesteld aan geweld. Het is tevens de bedoeling niet-gouvernementele organisaties en andere op dit gebied actieve organisaties bij te staan en aan te moedigen.

2.   De acties die in het kader van het Daphne II-programma moeten worden uitgevoerd en die vermeld zijn in de bijlage, zijn bestemd om:

a)

transnationale acties te bevorderen teneinde:

i)

multidisciplinaire netwerken op te richten, in het bijzonder ter ondersteuning van slachtoffers van geweld en risicogroepen;

ii)

de ontwikkeling te garanderen van de basiskennis, de uitwisseling van informatie en de vaststelling en verspreiding van goede praktijken, met name door opleiding, studiebezoeken en uitwisseling van personeel;

iii)

doelgroepen — zoals bepaalde beroepsbeoefenaars, bevoegde instanties en bepaalde delen van het grote publiek — meer bewust te maken van geweld, met als doel, enerzijds, het inzicht in geweld te verbeteren en de idee van nultolerantie tegenover geweld beter ingang te doen vinden, en anderzijds, de hulp aan slachtoffers en melding van gevallen van geweld bij de bevoegde autoriteiten aan te moedigen;

iv)

de verschijnselen in verband met geweld en mogelijke preventiemethoden te bestuderen, na te gaan welke elementen op alle niveaus van de maatschappij de diepste oorzaken zijn van geweld en deze te bestrijden;

b)

op initiatief van de Commissie aanvullende acties uit te voeren zoals studies, het formuleren van indicatoren, het verzamelen van gegevens, het opstellen van naar geslacht en leeftijd uitgesplitste statistieken, het organiseren van studiebijeenkomsten en ontmoetingen van deskundigen of andere activiteiten om de kennisbasis van het programma uit te breiden en de in het kader van het programma verkregen informatie te verspreiden.

Artikel 3

Toegang tot het programma

1.   Het Daphne II-programma staat open voor particuliere en overheidsorganisaties en voor openbare instellingen (plaatselijke autoriteiten op het bevoegde niveau, universiteitsfaculteiten en onderzoekscentra) die actief zijn op het gebied van preventie en bestrijding van en bescherming tegen geweld jegens kinderen, jongeren en vrouwen, hulp verlenen aan slachtoffers, gerichte acties voeren om te bevorderen dat deze vormen van geweld worden afgewezen dan wel om te trachten een mentaliteits- en gedragswijziging ten aanzien van kwetsbare groepen en geweldslachtoffers te bewerkstelligen.

2.   Dit programma staat ook open voor:

a)

de toetredende staten die op 16 april 2003 het toetredingsverdrag hebben ondertekend;

b)

de EVA/EER-landen overeenkomstig de in de EER-overeenkomst vastgelegde voorwaarden;

c)

Roemenië en Bulgarije, voor welke landen de voorwaarden voor deelname moeten worden vastgesteld overeenkomstig de betrokken Europa-overeenkomst, de aanvullende protocollen en de besluiten van de respectieve associatieraden;

d)

Turkije, voor welk land de voorwaarden voor deelname moeten worden vastgesteld overeenkomstig de Kaderovereenkomst van 17 december 2001 tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Turkije inzake de algemene beginselen voor de deelname van de Republiek Turkije aan communautaire programma's. (11).

3.   Wil een project in aanmerking komen voor financiering in het kader van het programma, dan moeten er ten minste twee lidstaten bij zijn betrokken, mag de looptijd ten hoogste twee jaar bedragen en moet het erop gericht zijn uitvoering te geven aan de in artikel 2 vermelde doelstellingen.

Artikel 4

Acties in het kader van het programma

Het Daphne II-programma omvat de volgende soorten acties:

a)

inventarisering en uitwisseling van goede praktijken en opgedane werkervaring, in het bijzonder met het oog op de uitvoering van preventiemaatregelen en slachtofferhulp;

b)

analytische studies per categorie en onderzoek;

c)

werkzaamheden op het terrein waarbij de begunstigden, met name kinderen en jongeren, in alle fasen worden betrokken bij de opzet, uitvoering en evaluatie van het project;

d)

oprichting van duurzame multidisciplinaire netwerken;

e)

opleiding en samenstelling van didactisch materiaal;

f)

ontwikkeling en uitvoering van programma's voor behandeling van en hulp aan slachtoffers en risicopersonen enerzijds en daders anderzijds, waarbij de veiligheid van de slachtoffers moet worden gewaarborgd;

g)

ontwikkeling en tenuitvoerlegging van acties voor de bewustmaking van specifieke doelgroepen, ontwikkeling van materiaal ter aanvulling van het reeds bestaande materiaal of aanpassing aan en gebruik van het reeds bestaande materiaal in andere geografische gebieden of ten behoeve van andere doelgroepen;

h)

verspreiding van de in het kader van de twee Daphne programma's verkregen resultaten, met inbegrip van hun aanpassing, overdracht en gebruik door andere begunstigden of in andere geografische gebieden;

i)

evaluatie en ontwikkeling van acties die bijdragen tot een positieve behandeling van mensen die kwetsbaar zijn voor geweld, namelijk tot een aanpak die zowel aanzet tot respect voor hen als hun welbevinden en persoonlijke ontplooiing bevordert.

Artikel 5

Financiering

1.   Het financieel kader voor de uitvoering van het Daphne II-programma voor de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2008 wordt vastgesteld op 50 miljoen EUR, waarvan 29 miljoen EUR voor de periode tot en met 31 december 2006.

Voor de periode vanaf 31 december 2006 wordt het bedrag geacht te zijn bevestigd indien het voor wat betreft deze fase overeenstemt met de financiële vooruitzichten die gelden voor de periode die in 2007 aanvangt.

2.   De jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit vastgesteld overeenkomstig de financiële vooruitzichten.

3.   De financieringsbesluiten worden gevolgd door subsidieovereenkomsten tussen de Commissie en de begunstigden van de subsidies.

4.   Het aandeel van de financiële steunverlening uit de gemeenschapsbegroting bedraagt niet meer dan 80% van de totale kosten van het project.

De in artikel 2, paragraaf 2, onder b), bedoelde aanvullende acties kunnen evenwel tot 100% worden gefinancierd, maar slechts tot maximaal 15% van de kredieten die jaarlijks voor het programma worden toegekend.

Artikel 6

Uitvoering van het programma

1.   De Commissie is verantwoordelijk voor het beheer en de uitvoering van het programma en zorgt ervoor dat alle uit dit programma gefinancierde resultaten of producten kosteloos en in elektronische vorm beschikbaar zijn.

2.   De Commissie zorgt bij de uitvoering van het programma voor een evenwichtige benadering ten aanzien van de drie doelgroepen, te weten kinderen, jongeren en vrouwen.

3.   De voor de uitvoering van dit besluit vereiste maatregelen met betrekking tot het jaarlijkse werkprogramma worden goedgekeurd overeenkomstig de in artikel 7, lid 2, bedoelde beheersprocedure.

4.   De voor de uitvoering van dit besluit vereiste maatregelen met betrekking tot alle andere aangelegenheden worden goedgekeurd overeenkomstig de in artikel 7, lid 3, bedoelde raadplegingsprocedure.

Artikel 7

Comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op twee maanden.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

4.   Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 8

Monitoring en evaluatie

1.   De Commissie neemt alle maatregelen die noodzakelijk zijn om te zorgen voor monitoring en doorlopende evaluatie van het Daphne II-programma, rekening houdend met de in artikel 1 en in de bijlage vermelde algemene en specifieke doelstellingen.

2.   Uiterlijk per 1 juni 2006 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een evaluatieverslag in waarin de relevantie, het nut, de duurzaamheid, de doelmatigheid en de efficiëntie van de tot dan toe in het kader van het Daphne II-programma uitgevoerde activiteiten worden beoordeeld. Dit verslag omvat een ex ante evaluatie ter ondersteuning van eventuele toekomstige acties. Bovendien doet de Commissie, wanneer zij het voorontwerp van begroting voor 2007 indient, de begrotingsautoriteit het resultaat toekomen van de kwalitatieve en kwantitatieve evaluatie van de prestaties tegen de achtergrond van het jaarlijkse uitvoeringsplan.

In het kader van de begrotingsprocedure voor 2007 zal de Commissie uiterlijk op 1 juni 2006 verslag uitbrengen over de vraag of het bedrag voor 2007-2008 strookt met de nieuwe financiële vooruitzichten. De Commissie treft in het kader van de begrotingsprocedures voor 2007/2008 in voorkomend geval de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de jaarlijkse kredieten stroken met de nieuwe financiële vooruitzichten.

3.   Bij de voltooiing van het Daphne II-programma dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een eindverslag in. Dit verslag omvat onder meer informatie over de werkzaamheden die zijn verricht in het kader van de onder punt II c) van de bijlage genoemde acties, die als basis zal dienen voor de beoordeling van de behoefte aan nadere politieke acties.

4.   De Commissie zendt de onder de leden 2 en 3 bedoelde verslagen tevens toe aan het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.

Artikel 9

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te ..., de ...

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C 208 van 3.9.2003, blz. 52.

(2)  PB C 256 van 24.10.2003, blz. 85.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement uitgebracht op 3 september 2003 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad), Gemeenschappelijk Standpunt van de Raad van 1 december 2003 (PB C 54 E van 2.3.2004, blz. 1) en standpunt van het Europees Parlement van 9 maart 2004.

(4)  PB C 364 van 18.12.2000, blz. 1.

(5)  PB C 59 van 23.2.2001, blz. 307.

(6)  PB C 77 E van 28.3.2002, blz. 126.

(7)  PB L 34 van 9.2.2000, blz. 1.

(8)  PB C 272 E van 13.11.2003, blz. 390.

(9)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(10)  PB C 172 van 18.6.1999, blz. 1. Akkoord gewijzigd bij Besluit 2003/429/EG van het Europees Parlement en van de Raad (PB L 147 van 14.6.2003, blz. 25).

(11)  PB L 61 van 2.3.2002, blz. 29

BIJLAGE

SPECIFIEKE DOELSTELLINGEN EN ACTIES

I.   TRANSNATIONALE ACTIES

1.   INVENTARISERING EN UITWISSELING VAN GOEDE PRAKTIJKEN EN OPGEDANE ERVARING

Doelstelling:

de uitwisseling, de aanpassing en het gebruik van goede praktijken ondersteunen en aanmoedigen zodat deze in een ander kader of in andere geografische gebieden kunnen worden toegepast.

Op Gemeenschapsniveau de uitwisseling bevorderen van goede praktijken op het gebied van bescherming en ondersteuning van kinderen, jongeren en vrouwen — slachtoffers of risicogroepen — waarbij vooral de nadruk wordt gelegd op de volgende punten:

a)

preventie (algemeen of gericht op specifieke groepen);

b)

bescherming van en hulp aan slachtoffers (psychologisch, medisch, sociaal, op onderwijs- en juridisch gebied, huisvesting, overbrenging en bescherming van slachtoffers, opleiding en reïntegratie in het sociale beroepsleven);

c)

procedures ter bescherming van de belangen van kinderen, met name wanneer zij het slachtoffer zijn van prostitutie, en van jongeren en vrouwen die het slachtoffer zijn van geweld;

d)

het meten van de daadwerkelijke gevolgen van de verschillende soorten geweld in Europa om op passende wijze daarop te kunnen reageren.

2.   ANALYTISCHE STUDIES PER CATEGORIE EN ONDERZOEK

Doelstelling: de aan geweld gerelateerde verschijnselen bestuderen.

Onderzoeksactiviteiten, op geslacht en leeftijd gebaseerde studies en analytische studies per categorie op het gebied van geweld ondersteunen om onder andere:

a)

na te gaan welke oorzaken, omstandigheden en mechanismen aan de basis liggen van het ontstaan en de toename van het geweld alsmede de evaluatie daarvan, met inbegrip van het dwingen tot handelingen als bedelen of stelen;

b)

bestaande preventie- en beschermingsmodellen te analyseren en te vergelijken;

c)

preventie- en beschermingspraktijken te ontwikkelen;

d)

de gevolgen van het geweld te evalueren — ook uit het oogpunt van de gezondheid — zowel voor de slachtoffers als voor de maatschappij in haar geheel, met inbegrip van de economische kosten;

e)

de mogelijkheden nagaan om filters te ontwikkelen ter voorkoming van de doorgifte van pedofiel materiaal via internet;

f)

studies te verrichten betreffende kinderen die het slachtoffer zijn van prostitutie, teneinde dit verschijnsel door een betere kennis van de risicofactoren te helpen voorkomen.

3.   WERKZAAMHEDEN OP HET TERREIN WAARBIJ DE BEGUNSTIGDEN ZIJN BETROKKEN

Doelstelling:

actieve toepassing van op het gebied van preventie en bescherming tegen geweld beproefde methoden.

Ondersteunen van de toepassing van methoden, opleidingsmodules en ondersteunende acties (zowel op psychologisch, medisch, sociaal en juridisch gebied als op dat van onderwijs en reïntegratie), waarbij de begunstigden actief betrokken zijn.

4.   OPRICHTING VAN DUURZAME MULTIDISCIPLINAIRE NETWERKEN

Doelstelling:

de samenwerking ondersteunen en stimuleren van zowel niet-gouvernementele organisaties (NGO's) als van andere organisaties, met inbegrip van de plaatselijke autoriteiten (op het bevoegde niveau), die actief zijn op het gebied van geweldbestrijding.

De oprichting en versterking van multidisciplinaire netwerken ondersteunen en de samenwerking tussen NGO's en verschillende organen en overheidsinstanties stimuleren en steunen teneinde de kennis van en het inzicht in de rol van elkeen te verbeteren en veelomvattende multidisciplinaire steun te verstrekken aan slachtoffers van geweld en risicopersonen.

Om de problemen op het gebied van het geweld aan te pakken, voeren de netwerken met name acties uit om:

a)

een gemeenschappelijk kader te ontwikkelen voor de analyse van geweld, met inbegrip van de definitie van de verschillende soorten geweld, de oorzaken en de gevolgen ervan, en voor de tenuitvoerlegging van passende multisectorale maatregelen;

b)

de verschillende soorten maatregelen en praktijken te evalueren die bestemd zijn om geweld te voorkomen en op te sporen en de slachtoffers van geweld te steunen, teneinde met name ervoor te zorgen dat zij nooit meer worden blootgesteld aan dit verschijnsel, en om de doeltreffendheid van deze maatregelen en praktijken te beoordelen;

c)

acties te bevorderen om dit probleem zowel op internationaal als nationaal niveau aan te pakken.

5.   OPLEIDING EN SAMENSTELLING VAN DIDACTISCH MATERIAAL

Doelstelling:

didactisch materiaal ontwikkelen met het oog op de preventie van geweld en een positieve behandeling.

Didactisch materiaal en acties ontwikkelen en testen die betrekking hebben op de preventie van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen, op een positieve behandeling en op het beheer van conflicten, voor gebruik op scholen en in onderwijsinstellingen voor volwassenen, verenigingen, ondernemingen, overheidsinstellingen en NGO's.

6.   ONTWIKKELING EN TOEPASSING VAN BEHANDELINGSPROGRAMMA'S

Doelstelling:

behandelingsprogramma's ontwikkelen en toepassen voor slachtoffers en risicopersonen, zoals kinderen en jongeren die getuige zijn van huiselijk geweld enerzijds en daders anderzijds, teneinde geweld te voorkomen. met inbegrip van kinderen en jongeren die getuige zijn van huiselijk geweld, alsmede behandelingsprogramma's voor daders, teneinde geweld te voorkomen.

Het opsporen van de mogelijke oorzaken, omstandigheden en mechanismen die aan de basis liggen van het ontstaan en de toename van geweld, met inbegrip van het karakter en de motivering van de daders en van degenen die geweld gebruiken voor commerciële doeleinden, zoals bij seksuele of niet-seksuele uitbuiting.

Behandelingsprogramma's ontwikkelen, testen en toepassen die gebaseerd zijn op de hieruit getrokken conclusies.

7.   OP SPECIFIEKE GROEPEN GERICHTE BEWUSTMAKINGSACTIES

Doelstelling:

een grotere bewustmaking van en meer inzicht in het verschijnsel „geweld”, alsmede preventie van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen teneinde het beginsel van de nultolerantie te bevorderen, slachtoffers en risicogroepen te helpen en het melden van geweld te stimuleren.

Onder meer de volgende acties komen in aanmerking voor financiering:

a)

ontwikkeling en tenuitvoerlegging van voorlichtings- en bewustmakingsacties die gericht zijn op kinderen, jongeren en vrouwen, met name op het gebied van potentieel dreigend geweld en de manier waarop dit kan worden voorkomen; andere doelgroepen zijn bijvoorbeeld specifieke beroepscategorieën zoals docenten, opleiders, artsen, jeugdwerkers en sociaal werkers, advocaten, politiediensten en de media;

b)

ontwikkeling van informatiebronnen op Gemeenschapsniveau om NGO's en overheidsorganisaties te helpen en te informeren over voor het publiek toegankelijke informatie op het gebied van geweld, middelen om geweld te voorkomen en de reïntegratie van slachtoffers, die wordt verzameld door gouvernementele, niet-gouvernementele, academische en andere instanties; op die manier kan deze informatie worden opgenomen in alle relevante informatiesystemen;

c)

bevorderen dat maatregelen en specifieke diensten worden ingevoerd teneinde ervoor te zorgen dat geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en de verschillende vormen van handel in vrouwen, jongeren en kinderen met het oog op seksuele en niet-seksuele uitbuiting vaker bij de autoriteiten worden gemeld;

d)

organiseren van publiciteitscampagnes, met gebruikmaking van de massamedia, waarin de veroordeling van geweld en slachtofferhulp in de vorm van psychologische, morele en praktische hulp centraal staan.

De ontwikkeling zal worden gestimuleerd van materiaal om het reeds bestaande materiaal aan te vullen of daaraan aan te passen zodat het in andere geografische gebieden of voor andere doelgroepen kan worden gebruikt.

II.   AANVULLENDE ACTIES

Teneinde te garanderen dat alle door het programma bestreken gebieden ten volle aan bod komen, zelfs indien voor een bepaald gebied geen voorstellen of geen geschikte voorstellen worden ingediend, zal de Commissie meer proactieve activiteiten uitvoeren om de lacunes aan te vullen.

Bijgevolg zullen in het kader van het programma op initiatief van de Commissie aanvullende acties worden gefinancierd op onder andere de volgende gebieden:

a)

de ontwikkeling mogelijk maken van geweldindicatoren zodat de resultaten van het beleid en van de projecten kunnen worden gemeten. Hierbij moet worden uitgegaan van de bestaande ervaring met alle vormen van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen;

b)

de invoering van een procedure voor regelmatige en duurzame gegevensvergaring, bij voorkeur met de hulp van EUROSTAT, zodat het geweld in de Europese Unie nauwkeuriger kan worden gekwantificeerd;

c)

het inventariseren, waar mogelijk, van de beleidsaspecten van de in het kader van de gefinancierde projecten uitgevoerde werkzaamheden teneinde op Gemeenschapsniveau gemeenschappelijke beleidslijnen inzake geweldbestrijding voor te stellen en de justitiële praktijken te versterken;

d)

het analyseren en evalueren van de gefinancierde projecten ter voorbereiding van een Europees jaar tegen geweld;

e)

het op Europees niveau verspreiden van goede praktijken die voortvloeien uit de gefinancierde projecten; zulks is mogelijk aan de hand van verschillende middelen:

i)

het produceren en verspreiden van schriftelijk materiaal, CD-ROM's, video's, het opzetten van internetsites en het bevorderen van campagnes en reclamespots;

ii)

het detacheren van ervaren personeel of het organiseren van de uitwisseling daarvan tussen verschillende organisaties teneinde te helpen bij de tenuitvoerlegging van nieuwe oplossingen of praktijken die elders doeltreffend zijn gebleken;

iii)

een enkele NGO in staat stellen gebruik te maken van de resultaten van de twee Daphne programma's, deze aan te passen of over te dragen naar een ander actiegebied van de Unie of naar een andere categorie van begunstigden;

iv)

het oprichten van een steunpunt voor assistentie aan non-gouvernementele organisaties, met name die welke voor het eerst meedoen, om hun projecten te ontwikkelen, banden aan te knopen met andere partners en gebruik te maken en te profiteren van het Daphne-acquis;

v)

zo nauw mogelijke samenwerking met de massamedia;

f)

de organisatie van studiebijeenkomsten voor alle bij de gefinancierde projecten betrokken partijen ten einde het beheer en de netwerkvormingscapaciteiten te verbeteren en de informatie-uitwisseling te ondersteunen;

g)

het uitvoeren van studies en organiseren van vergaderingen van deskundigen en studiebijeenkomsten die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de actie waarvan zij een integrerend deel uitmaken.

Daarnaast kan de Commissie voor de uitvoering van het programma een beroep doen op organisaties die technische bijstand verlenen. De financiering hiervoor komt uit het algemeen financieel kader. Ook op deskundigen kan zij, onder dezelfde voorwaarden, een beroep doen.

P5_TA(2004)0144

Statuut en de financiering van politieke partijen op Europees niveau (wijziging Reglement)

Besluit van het Europees Parlement tot wijziging van het Reglement van het Europees Parlement naar aanleiding van de goedkeuring van de verordening betreffende het statuut en de financiering van politieke partijen op Europees niveau (2003/2205(REG))

Het Europees Parlement,

gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid artikel 191,

gelet op Verordening (EG) nr. 2004/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende het statuut en de financiering van politieke partijen op Europees niveau (1),

gelet op het schrijven van zijn Voorzitter van 6 november 2003,

gelet op de artikelen 180 en 181 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken (A5-0071/2004),

1.

besluit onderstaande wijzigingen in zijn Reglement op te nemen;

2.

wijst erop dat deze wijzigingen op de eerste dag van de eerstvolgende vergaderperiode in werking treden;

3.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit ter informatie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

BESTAANDE TEKST

AMENDEMENTEN

Amendement 1

Artikel 22, paragraaf 9 bis (nieuw)

 

9 bis. Het Bureau stelt de uitvoeringsbepalingen vast van Verordening (EG) nr. 2004/2003 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het statuut en de financiering van politieke partijen op Europees niveau en vervult in het kader van de tenuitvoerlegging van deze verordening de taken die volgens het Reglement van het Europees Parlement toekomen aan het Bureau.

Amendement 2

Hoofdstuk XXVI bis (Titel) (nieuw)

 

Hoofdstuk XXVI bis

Bevoegdheden met betrekking tot politieke partijen op Europees niveau

Amendement 3

Artikel 184 bis (nieuw)

 

Artikel 184 bis

Bevoegdheden van de Voorzitter

De Voorzitter vertegenwoordigt het Parlement in zijn betrekkingen met politieke partijen op Europees niveau overeenkomstig artikel 19, lid 4.

Amendement 4

Artikel 184 ter (nieuw)

 

Artikel 184 ter

Bevoegdheden van het Bureau

1. Het Bureau neemt een besluit over de aanvraag tot financiering van de politieke partij op Europees niveau alsmede over de verdeling van de kredieten tussen de begunstigde politieke partijen. Het stelt een lijst op van de begunstigden en van de toegewezen bedragen.

2. Het Bureau beslist over eventuele opschorting of verlaging van de financiering en over eventuele terugvordering van onterecht ontvangen bedragen.

3. Na afloop van het begrotingsjaar keurt het Bureau het definitieve activiteitenverslag en de financiële eindafrekening van de begunstigde politieke partij goed.

4. Onder de voorwaarden als bedoeld in Verordening (EG) nr. 2004/2003 van het Europees Parlement en de Raad kan het Bureau de politieke partijen op Europees niveau overeenkomstig hun voorstellen technische ondersteuning verlenen. Het Bureau kan bepaalde specifieke besluiten tot verlening van technische ondersteuning delegeren aan de secretaris-generaal.

5. In alle in de voorgaande leden genoemde gevallen handelt het Bureau op voorstel van de secretaris-generaal. Behalve in de in de leden 1 en 4 genoemde gevallen hoort het Bureau, alvorens een besluit te nemen, de vertegenwoordigers van de betrokken politieke partij. Het Bureau kan te allen tijde het advies van de Conferentie van voorzitters inwinnen.

 

6. Als het Parlement na verificatie constateert dat een politieke partij op Europees niveau niet langer de beginselen van vrijheid, democratie, eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden alsmede van de rechtsstaat in acht neemt, besluit het Bureau deze politieke partij uit te sluiten van financiering.

Amendement 5

Artikel 184 quater (nieuw)

 

Artikel 184 quater

Bevoegdheden van de bevoegde commissie en van het Parlement in plenaire vergadering bijeen

1. Op verzoek van een tenminste drie fracties vertegenwoordigend kwart van de leden van het Parlement, verzoekt de Voorzitter, na een gedachtewisseling in de Conferentie van voorzitters, de bevoegde commissie na te gaan of een politieke partij op Europees niveau nog altijd, met name in haar programma en optreden, de beginselen eerbiedigt waarop de Europese Unie is gegrondvest, te weten vrijheid, democratie, eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden alsmede de rechtsstaat.

2. Alvorens een ontwerpbesluit aan het Parlement voor te leggen, hoort de bevoegde commissie de vertegenwoordigers van de desbetreffende politieke partij, verzoekt zij het in Verordening (EG) nr. 2004/2003 van het Europees Parlement en de Raad bedoelde comité van onafhankelijke vooraanstaande personen om advies en behandelt zij dit advies.

3. Het Parlement neemt met meerderheid van de uitgebrachte stemmen een ontwerpbesluit aan waarin wordt vastgesteld of de desbetreffende politieke partij al dan niet de in lid 1 genoemde beginselen eerbiedigt. Er kunnen geen amendementen worden ingediend. Indien het ontwerpbesluit geen meerderheid behaalt, wordt in beide gevallen het tegengestelde besluit geacht te zijn aangenomen.

4. Het besluit van het Parlement treedt in werking vanaf de dag waarop het in lid 1 bedoelde verzoek is ingediend.

5. De Voorzitter vertegenwoordigt het Parlement in het comité van onafhankelijke vooraanstaande personen.

6. Het in Verordening (EG) nr. 2004/2003 van het Europees Parlement en de Raad bedoelde verslag over de toepassing van deze verordening en over de gefinancierde activiteiten wordt door de bevoegde commissie opgesteld en aan de plenaire vergadering voorgelegd.


(1)  PB L 297 van 15.11.2003, blz. 1.

P5_TA(2004)0145

Herstructurering van het Reglement van het Europees Parlement

Besluit van het Europees Parlement over de herstructurering van het Reglement van het Europees Parlement ingevolge zijn besluit van 12 juni 2002 en de sindsdien noodzakelijk geworden wijzigingen van bepaalde punten (2003/2233(REG))

Het Europees Parlement,

gezien de brieven van zijn Voorzitter d.d. 21 oktober 2003 en 11 december 2003,

gelet op artikel 43 van de op 16 april 2003 in Athene ondertekende Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond,

gelet op de artikelen 180 en 181 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken (A5-0068/2004),

1.

besluit zijn Reglement te herstructureren overeenkomstig de onderstaande nieuwe inhoudsopgave;

2.

besluit onderstaande wijzigingen in zijn Reglement op te nemen;

3.

besluit dat deze wijzigingen op de eerste dag van de eerste vergaderperiode na de verkiezingen voor het Europees Parlement in 2004 in werking zullen treden;

4.

verzoekt zijn Voorzitter de formulering van artikel 1, lid 2 van het Reglement aan te passen aan de uitbreiding van de Unie, door in de respectieve officiële talen de benamingen toe te voegen van de vertegenwoordigers in het Europees Parlement die gekozen worden in de lidstaten die op 1 mei 2004 zullen toetreden;

5.

besluit om ook de voor de inwerkingtreding van artikel 29, lid 2 van de nieuwe versie van het Reglement vastgestelde datum, nl. 1 juli 2004, aan te passen om rekening te houden met de thans bekende datum van toetreding, en om de datum voor de inwerkingtreding van deze bepaling vast te stellen op 30 april 2004; zulks mag echter geen afbreuk doen aan het voortbestaan van de huidige fracties tot aan het einde van de zittingsperiode;

6.

verzoekt zijn de secretaris-generaal ervoor te zorgen dat het Reglement in zijn herziene versie en overeenkomstig artikel 180, lid 8 aangepast aan het grotere aantal leden, onmiddellijk na de verkiezingen voor het Europees Parlement in 2004 beschikbaar is;

7.

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit ter informatie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Amendement 1

(Voorstel tot herstructurering van het Reglement)

(De huidige nummering van de hoofdstukken en artikelen is cursief tussen haakjes vermeld)

TITEL I

LEDEN, ORGANEN VAN HET PARLEMENT EN FRACTIES

HOOFDSTUK 1

LEDEN VAN HET EUROPEES PARLEMENT (hoofdstuk I)

 

Artikel 1:

Europees Parlement (artikel 1)

 

Artikel 2:

Ongebonden mandaat (artikel 2)

 

Artikel 3:

Onderzoek van de geloofsbrieven (artikel 7)

 

Artikel 4:

Duur van het mandaat (artikel 8)

 

Artikel 5:

Voorrechten en immuniteiten (artikel 3)

 

Artikel 6:

Opheffing van de immuniteit (artikel 6)

 

Artikel 7:

Immuniteitsprocedures (artikel 6 bis)

 

Artikel 8:

Kosten en vergoedingen (artikel 5)

 

Artikel 9:

Gedragsregels (artikel 9)

 

Artikel 10:

Interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (artikel 9 bis)

HOOFDSTUK 2

AMBTSDRAGERS IN HET PARLEMENT (hoofdstuk III)

 

Artikel 11:

Oudste lid in jaren (artikel 12)

 

Artikel 12:

Voordracht van kandidaten en algemene bepalingen (artikel 13)

 

Artikel 13:

Verkiezing van de Voorzitter — Openingstoespraak (artikel 14)

 

Artikel 14:

Verkiezing van de ondervoorzitters (artikel 15)

 

Artikel 15:

Verkiezing van de quaestoren (artikel 16)

 

Artikel 16:

Ambtstermijn (artikel 17)

 

Artikel 17:

Vacatures (artikel 18)

 

Artikel 18:

Voortijdige ambtsontheffing (artikel 185 bis)

HOOFDSTUK 3

ORGANEN EN TAKEN (hoofdstuk IV)

 

Artikel 19:

Taken van de Voorzitter (artikel 19)

 

Artikel 20:

Taken van de ondervoorzitters (artikel 20)

 

Artikel 21:

Samenstelling van het Bureau (artikel 21)

 

Artikel 22:

Taken van het Bureau (artikel 22)

 

Artikel 23:

Samenstelling van de Conferentie van voorzitters (artikel 23)

 

Artikel 24:

Taken van de Conferentie van voorzitters (artikel 24)

 

Artikel 25:

Taken van de quaestoren (artikel 25)

 

Artikel 26:

Conferentie van commissievoorzitters (artikel 26)

 

Artikel 27:

Conferentie van delegatievoorzitters (artikel 27)

 

Artikel 28:

Informatieplicht van het Bureau en de Conferentie van voorzitters (artikel 28)

HOOFDSTUK 4

FRACTIES (hoofdstuk V)

 

Artikel 29:

Oprichting van fracties (artikel 29)

 

Artikel 30:

Activiteiten en rechtspositie van de fracties (artikel 29 bis)

 

Artikel 31:

Niet-ingeschrevenen (artikel 30)

 

Artikel 32:

Toewijzing van plaatsen in de vergaderzaal (artikel 31)

TITEL II

WETGEVING, BEGROTING EN OVERIGE PROCEDURES

HOOFDSTUK 1

WETGEVINGSPROCEDURES — ALGEMENE BEPALINGEN (hoofdstuk VIII)

 

Artikel 33:

Wetgevings- en werkprogramma van de Commissie (artikel 57)

 

Artikel 34:

Verificatie van de eerbiediging van de grondrechten, de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, de rechtsstaat en de financiële gevolgen (artikel 58)

 

Artikel 35:

Controle rechtsgrondslag (artikel 63)

 

Artikel 36:

Toetsing van de financiële verenigbaarheid (artikel 63 bis)

 

Artikel 37:

Informatieverstrekking aan het Parlement en toegang van het Parlement tot documenten (artikel 64)

 

Artikel 38:

Vertegenwoordiging van het Parlement op zittingen van de Raad (artikel 62 bis)

 

Artikel 39:

Initiatief krachtens artikel 192 van het EG-Verdrag (artikel 59)

 

Artikel 40:

Behandeling van wetgevingsdocumenten (artikel 60)

 

Artikel 41:

Raadpleging inzake initiatieven van een lidstaat (artikel 61)

HOOFDSTUK 2

PROCEDURES IN DE COMMISSIES

 

Artikel 42:

Wetgevingsverslagen (artikel 159)

 

Artikel 43:

Vereenvoudigde procedure (artikel 158)

 

Artikel 44:

Verslagen van niet-wetgevende aard (artikel 160)

 

Artikel 45:

Initiatiefverslagen (artikel 163)

 

Artikel 46:

Adviezen van commissies (artikel 162)

 

Artikel 47:

Nauwere samenwerking tussen commissies (artikel 162 bis)

 

Artikel 48:

Modaliteiten voor de opstelling van verslagen (artikel 161)

HOOFDSTUK 3

EERSTE LEZING

 

Behandeling in de commissie

 

Artikel 49:

Wijziging van een voorstel van de Commissie (artikel 65)

 

Artikel 50:

Standpunt van de Commissie en van de Raad inzake amendementen (artikel 66)

 

Behandeling ter plenaire vergadering

 

Artikel 51:

Beëindiging van de eerste lezing (artikel 67)

 

Artikel 52:

Verwerping van een voorstel van de Commissie (artikel 68)

 

Artikel 53:

Aanneming van amendementen op een voorstel van de Commissie (artikel 69)

 

Gegeven uitvoering

 

Artikel 54:

Aan het advies van het Parlement gegeven uitvoering (artikel 70)

 

Artikel 55:

Hernieuwde voorlegging aan het Parlement (artikel 71)

Medebeslissingsprocedure

Overige procedures

 

Artikel 56:

Procedure van overleg als bedoeld in de gemeenschappelijke verklaring van 1975 (artikel 72)

HOOFDSTUK 4

TWEEDE LEZING

 

Behandeling in de commissie

 

Artikel 57:

Mededeling van het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (artikel 74)

 

Artikel 58:

Verlenging van de termijnen (artikel 75)

 

Artikel 59:

Verwijzing naar en procedure in de bevoegde commissie (artikel 76)

 

Behandeling ter plenaire vergadering

 

Artikel 60:

Artikel 60: Beëindiging van de tweede lezing (artikel 77)

 

Artikel 61:

Verwerping van het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (artikel 79)

 

Artikel 62:

Amendementen op het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (artikel 80)

HOOFDSTUK 5

DERDE LEZING

 

Bemiddeling

 

Artikel 63:

Bijeenroepen van het bemiddelingscomité (artikel 81)

 

Artikel 64:

Delegatie in het bemiddelingscomité (artikel 82)

 

Behandeling ter plenaire vergadering

 

Artikel 65:

Gemeenschappelijke ontwerptekst (artikel 83)

HOOFDSTUK 6

BEËINDIGING VAN DE WETGEVINSGPROCEDURE

 

Artikel 66:

Goedkeuring in eerste lezing (artikel 73)

 

Artikel 67:

Goedkeuring in tweede lezing (artikel 78)

 

Artikel 68:

Ondertekening van aangenomen besluiten (artikel 84)

HOOFDSTUK 7

BEGROTINGSPROCEDURES (hoofdstuk IX)

 

Artikel 69:

Algemene begroting (artikel 92)

 

Artikel 70:

Verlening van kwijting aan de Commissie voor de uitvoering van de begroting (artikel 93)

 

Artikel 71:

Overige kwijtingsprocedures (artikel 93 bis)

 

Artikel 72:

Controle van het Parlement op de uitvoering van de begroting (artikel 94)

HOOFDSTUK 8

INTERNE BEGROTINGSPROCEDURES

 

Artikel 73:

Raming van het Parlement (artikel 183)

 

Artikel 74:

Bevoegdheden inzake het aangaan van betalingsverplichtingen en verstrekking van betalingsopdrachten (artikel 184)

HOOFDSTUK 9

INSTEMMINGSPROCEDURE

 

Artikel 75:

Instemmingsprocedure (artikel 86)

HOOFDSTUK 10

NAUWERE SAMENWERKING (hoofdstuk XIV)

 

Artikel 76:

Procedures binnen het Parlement (artikel 109)

HOOFDSTUK 11

OVERIGE PROCEDURES

 

Artikel 77:

Procedure voor het uitbrengen van advies in de zin van artikel 122 van het EG-Verdrag (artikel 85)

 

Artikel 78:

Procedures met betrekking tot de dialoog tussen de sociale partners (artikel 87)

 

Artikel 79:

Procedures met betrekking tot onderzoek van vrijwillige overeenkomsten (artikel 87 bis)

 

Artikel 80:

Codificatie (artikel 89)

 

Artikel 81:

Uitvoeringsbepalingen (artikel 88)

HOOFDSTUK 12

VERDRAGEN EN INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN (hoofdstukken X en XI)

 

Artikel 82:

Toetredingsverdragen (artikel 96)

 

Artikel 83:

Internationale overeenkomsten (artikel 97)

 

Artikel 84:

Procedures, uit hoofde van artikel 300 van het EG-Verdrag, voor voorlopige toepassing of opschorting van internationale akkoorden, of voor het bepalen van de standpunten die namens de Gemeenschap worden ingenomen in een lichaam dat is opgericht bij een internationaal akkoord (artikel 98)

HOOFDSTUK 13

EXTERNE VERTEGENWOORDIGING VAN DE UNIE EN GEMEENSCHAPPELIJK BUITENLANDS EN VEILIGHEIDSBELEID (hoofdstuk XI)

 

Artikel 85:

Benoeming van de hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (artikel 99)

 

Artikel 86:

Benoeming van speciale vertegenwoordigers voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (artikel 100)

 

Artikel 87:

Verklaringen van de hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en andere speciale vertegenwoordigers (artikel 101)

 

Artikel 88:

Internationale vertegenwoordiging (artikel 102)

 

Artikel 89:

Raadpleging van en informatieverstrekking aan het Parlement in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (artikel 103)

 

Artikel 90:

Aanbevelingen in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (artikel 104)

 

Artikel 91:

Schending van de mensenrechten (artikel 104 bis)

HOOFDFSTUK 14

POLITIËLE EN JUSTITIËLE SAMENWERKING IN STRAFZAKEN (hoofdstuk XII)

 

Artikel 92:

Informatieverstrekking aan het Parlement op het gebied van politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (artikel 105)

 

Artikel 93:

Raadpleging van het Parlement op het gebied van politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (artikel 106)

 

Artikel 94:

Aanbevelingen op het gebied van politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (artikel 107)

HOOFDSTUK 15

SCHENDING VAN DE FUNDAMENTELE BEGINSELEN DOOR EEN LIDSTAAT (hoofdstuk XIII)

 

Artikel 95:

Constatering van een schending (artikel 108)

TITEL III

TRANSPARANTIE VAN DE WERKZAAMHEDEN (hoofdstuk XXII)

 

Artikel 96:

Transparantie van de werkzaamheden van het Parlement (artikel 171)

 

Artikel 97:

Toegang van het publiek tot documenten (artikel 172)

TITEL IV

BETREKKINGEN MET DE ANDERE INSTELLINGEN (hoofdstuk VI)

HOOFDSTUK 1

BENOEMINGEN

 

Artikel 98:

Verkiezing van de voorzitter van de Commissie (artikel 32)

 

Artikel 99:

Verkiezing van de Commissie (artikel 33)

 

Artikel 100:

Motie van afkeuring jegens de Commissie (artikel 34)

 

Artikel 101:

Benoeming van de leden van de Rekenkamer (artikel 35)

 

Artikel 102:

Benoeming van de directieleden van de Europese Centrale Bank (artikel 36)

HOOFDSTUK 2

VERKLARINGEN

 

Artikel 103:

Verklaringen van Commissie, Raad en Europese Raad (artikel 37)

 

Artikel 104:

Toelichting door de Commissie van haar besluiten (artikel 38)

 

Artikel 105:

Verklaringen van de Rekenkamer (artikel 39)

 

Artikel 106:

Verklaringen van de Europese Centrale Bank (artikel 40)

 

Artikel 107:

Aanbeveling betreffende de globale richtsnoeren voor het economisch beleid (artikel 41)

HOOFDSTUK 3

VRAGEN AAN DE RAAD, DE COMMISSIE EN DE EUROPESE CENRALE BANK

 

Artikel 108:

Vragen voor mondeling antwoord met debat (artikel 42)

 

Artikel 109:

Vragenuur (artikel 43)

 

Artikel 110:

Schriftelijk te beantwoorden vragen (artikel 44)

 

Artikel 111:

Schriftelijk te beantwoorden vragen aan de Europese Centrale Bank (artikel 40 bis)

HOOFDSTUK 4

VERSLAGEN VAN ANDERE INSTELLINGEN

 

Artikel 112:

Jaarverslagen en andersoortige verslagen van andere instellingen (artikel 47)

HOOFDSTUK 5

RESOLUTIES EN AANBEVELINGEN

 

Artikel 113:

Ontwerpresoluties (artikel 48)

 

Artikel 114:

Aanbevelingen aan de Raad (artikel 49)

 

Artikel 115:

Debatten over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat (artikel 50)

 

Artikel 116:

Schriftelijke verklaringen (artikel 51)

 

Artikel 117:

Raadpleging van het Europees Economisch en Sociaal Comité (artikel 52)

 

Artikel 118:

Raadpleging van het Comité van de regio's (artikel 53)

HOOFDSTUK 6

INTERINSTITUTIONELE AKKOORDEN

 

Artikel 119:

Interinstitutionele akkoorden (artikel 54)

HOOFDSTUK 7

AANHANGIGMAKING BIJ HET HOF VAN JUSTITIE

 

Artikel 120:

Beroep bij het Hof van Justitie (artikel 91)

 

Artikel 121:

Gevolgen van een verzuim van de Raad om na goedkeuring van zijn gemeenschappelijk standpunt een besluit te nemen in het kader van de samenwerkingsprocedure (artikel 90)

TITEL V

BETREKKINGEN MET DE NATIONALE PARLEMENTEN (hoofdstuk VII)

 

Artikel 122:

Informatie-uitwisseling, wederzijdse contacten en faciliteiten (artikel 55)

 

Artikel 123:

Conferentie van in communautaire aangelegenheden gespecialiseerde organen (COSAC) (artikel 56)

 

Artikel 124:

Conferentie van parlementen (artikel 56 bis)

TITEL VI

ZITTINGEN

HOOFDSTUK 1

ZITTINGEN VAN HET PARLEMENT (hoofdstuk II)

 

Artikel 125:

Zittingsperioden, zittingen, vergaderperioden, plenaire vergaderingen (artikel 10, lid 1)

 

Artikel 126:

Bijeenroeping van het Parlement (artikel 10, overige leden)

 

Artikel 127:

Plaats der vergaderingen (artikel 11)

 

Artikel 128:

Deelneming aan vergaderingen (artikel 4)

HOOFDSTUK 2

REGELING VAN DE WERKZAAMHEDEN VAN HET PARLEMENT (hoofdstuk XV)

 

Artikel 129:

Ontwerpagenda (artikel 110)

 

Artikel 130:

Procedure ter plenaire vergadering zonder amendementen en zonder debat (artikel 110 bis)

 

Artikel 131:

Aanneming en wijziging van de agenda (artikel 111)

 

Artikel 132:

Buitengewoon debat (artikel 111 bis)

 

Artikel 133:

Urgentverklaring (artikel 112)

 

Artikel 134:

Gecombineerde behandeling (artikel 113)

 

Artikel 135:

Termijnen (artikel 115)

HOOFDSTUK 3

ALGEMENE REGELS VOOR HET VERLOOP VAN DE VERGADERINGEN (hoofdstuk XVI)

 

Artikel 136:

Toegang tot de vergaderzaal (artikel 116)

 

Artikel 137:

Gebruik van talen (artikel 117)

 

Artikel 138:

Ronddeling van documenten (artikel 118)

 

Artikel 139:

Verlening van het woord en onderwerp van de uiteenzetting (artikel 119)

 

Artikel 140:

Verdeling van de spreektijd (artikel 120)

 

Artikel 141:

Sprekerslijst (artikel 121)

 

Artikel 142:

Spreektijd van één minuut (artikel 121 bis)

 

Artikel 143:

Persoonlijke feiten (artikel 122)

 

Artikel 144:

Handhaving van de orde in de vergadering (artikel 123)

 

Artikel 145:

Uitsluiting van leden (artikel 124)

 

Artikel 146:

Ordeverstoring (artikel 125)

HOOFDSTUK 4

QUORUM EN STEMMINGEN (hoofdstuk XVII)

 

Artikel 147:

Quorum (artikel 126)

 

Artikel 148:

Indiening en toelichting van amendementen (artikel 139, behalve eerste alinea van lid 1)

 

Artikel 149:

Ontvankelijkheid van amendementen (artikel 140)

 

Artikel 150:

Stemprocedure (artikel 127)

 

Artikel 151:

Staking van stemmen (artikel 128)

 

Artikel 152:

Uitgangspunten bij de stemming (artikel 129)

 

Artikel 153:

Volgorde van de stemming over amendementen (artikel 130)

 

Artikel 154:

Behandeling in de commissie van voor de plenaire vergadering ingediende amendementen (artikel 130 bis)

 

Artikel 155:

Stemming in onderdelen (artikel 131)

 

Artikel 156:

Stemrecht (artikel 132)

 

Artikel 157:

Stemming (artikel 133)

 

Artikel 158:

Hoofdelijke stemming (artikel 134)

 

Artikel 159:

Elektronische stemming (artikel 135)

 

Artikel 160:

Geheime stemming (artikel 136)

 

Artikel 161:

Stemverklaringen (artikel 137)

 

Artikel 162:

Betwisting van de stemming (artikel 138)

HOOFDSTUK 5

MOTIES VAN ORDE (hoofdstuk XVIII)

 

Artikel 163:

Voorstellen van orde (artikel 141)

 

Artikel 164:

Beroep op het Reglement (artikel 142)

 

Artikel 165:

Prealabele kwestie (artikel 143)

 

Artikel 166:

Terugverwijzing naar een commissie (artikel 144)

 

Artikel 167:

Sluiting van de beraadslaging (artikel 145)

 

Artikel 168:

Uitstel van de beraadslaging en van de stemming (artikel 146)

 

Artikel 169:

Schorsing of sluiting van de vergadering (artikel 147)

HOOFDSTUK 6

PUBLICATIE VAN DE WERKZAAMHEDEN (hoofdstuk XIX)

 

Artikel 170:

Notulen van de plenaire vergaderingen (artikel 148)  (1)

 

Artikel 171:

Volledig verslag (artikel 149)

TITEL VII

COMMISSIES EN DELEGATIES

HOOFDSTUK 1

COMMISSIES — INSTELLING EN TAKEN (hoofdstuk XX)

 

Artikel 172:

Instelling van de vaste commissies (artikel 150, lid 1)

 

Artikel 173:

Instelling van tijdelijke commissies (artikel 150, lid 2)

 

Artikel 174:

Enquêtecommissies (artikel 151)

 

Artikel 175:

Samenstelling van de commissies (artikel 152)

 

Artikel 176:

Plaatsvervangers (artikel 153)

 

Artikel 177:

Taken van de commissies (artikel 154)

 

Artikel 178:

Commissie belast met het onderzoek van de geloofsbrieven (artikel 155)

 

Artikel 179:

Subcommissies (artikel 156)

 

Artikel 180:

Bureau van de commissies (artikel 157)

HOOFDSTUK 2

COMMISSIES — WERKWIJZE (hoofdstuk XX)

 

Artikel 181:

Commissievergaderingen (artikel 166)

 

Artikel 182:

Notulen van de commissievergaderingen (artikel 167)

 

Artikel 183:

Stemming in de commissie (artikel 139, lid 1, eerste alinea en artikel 165, leden 1, 2, 3 en 5)

 

Artikel 184:

Bepalingen betreffende de plenaire vergadering die ook van toepassing zijn op de commissievergaderingen (artikel 165, lid 4)

 

Artikel 185:

Vragenuur in de commissies (artikel 164)

HOOFDSTUK 3

INTERPARLEMENTAIRE DELEGATIES (hoofdstuk XXI)

 

Artikel 186:

Instelling en taken van interparlementaire delegaties (artikel 168)

 

Artikel 187:

Samenwerking met de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa (artikel 169)

 

Artikel 188:

Gemengde parlementaire commissies (artikel 170)

TITEL VIII

VERZOEKSCHRIFTEN (hoofdstuk XXIII)

 

Artikel 189:

Petitierecht (artikel 174)

 

Artikel 190:

Behandeling van verzoekschriften (artikel 175)

 

Artikel 191:

Bekendmaking van gegevens betreffende verzoekschriften (artikel 176)

TITEL IX

OMBUDSMAN (hoofdstuk XXIV)

 

Artikel 192:

Benoeming van de ombudsman (artikel 177)

 

Artikel 193:

Werkzaamheden van de ombudsman (artikel 179)

 

Artikel 194:

Ontheffing van de ombudsman van zijn ambt (artikel 178)

TITEL X

SECRETARIAAT-GENERAAL VAN HET PARLEMENT

 

Artikel 195:

Secretariaat-generaal (artikel 182)

TITEL XI

TOEPASSING EN WIJZIGING VAN HET REGLEMENT (hoofdstuk XXV)

 

Artikel 196:

Toepassing van het Reglement (artikel 180)

 

Artikel 197:

Wijziging van het Reglement (artikel 181)

TITEL XII

DIVERSE BEPALINGEN (hoofdstuk XXVII)

 

Artikel 198:

Onafgedane zaken (artikel 185)

 

Artikel 199:

Indeling van de bijlagen (artikel 186)

HUIDIGE TEKST

AMENDEMENTEN

Amendement 2

Artikel 91, leden 1 en 2

1. Binnen de in de Verdragen en in het Statuut van het Hof van Justitie gestelde termijnen voor beroep door de instellingen van de Europese Unie of door natuurlijke of rechtspersonen, onderwerpt het Parlement de communautaire wetgeving aan een onderzoek, teneinde na te gaan of zijn rechten volledig zijn geëerbiedigd.

1. Binnen de in de Verdragen en in het Statuut van het Hof van Justitie gestelde termijnen voor beroep door de instellingen van de Europese Unie of door natuurlijke of rechtspersonen, onderwerpt het Parlement de communautaire wetgeving en de uitvoeringsmaatregelen aan een onderzoek, teneinde na te gaan of de Verdragen, met name wat de rechten van het Parlement betreft, volledig zijn geëerbiedigd.

2. De bevoegde commissie brengt, zo nodig mondeling, verslag uit aan het Parlement ingeval zij vermoedt dat de rechten van het Parlement zijn geschonden.

2. De bevoegde commissie brengt, zo nodig mondeling, verslag uit aan het Parlement ingeval zij vermoedt dat het Gemeenschapsrecht is geschonden.

Amendement 3

Artikel 94, lid 1

1. Het Parlement controleert de uitvoering van de lopende begroting. Het wijst deze taak toe aan de ter zake van begrotingscontrole bevoegde commissie en aan de andere betrokken commissies.

1. Het Parlement controleert de uitvoering van de lopende begroting. Het wijst deze taak toe aan de ter zake van begroting en begrotingscontrole bevoegde commissies en aan de andere betrokken commissies.

Amendement 4

Artikel 150, lid 2

2. Het Parlement kan te allen tijde tijdelijke commissies instellen, waarvan de bevoegdheden, de samenstelling en de ambtstermijn terzelfder tijd als het besluit tot instelling ervan worden vastgesteld; de ambtstermijn is maximaal twaalf maanden, tenzij het Parlement deze termijn bij het verstrijken ervan verlengt.

2. Het Parlement kan , op voorstel van de Conferentie van voorzitters, te allen tijde tijdelijke commissies instellen, waarvan de bevoegdheden, de samenstelling en de ambtstermijn terzelfder tijd als het besluit tot instelling ervan worden vastgesteld; de ambtstermijn is maximaal twaalf maanden, tenzij het Parlement deze termijn bij het verstrijken ervan verlengt.

Amendement 5

Artikel 158, lid 3 bis (nieuw)

 

3 bis. Lid 1, eerste en tweede zin, lid 2, eerste, tweede en derde zin, en lid 3 zijn mutatis mutandis van toepassing op de adviezen van de commissies in de zin van artikel 162.

Amendement 6

Artikel 183, lid 6 bis (nieuw)

 

6 bis. De toepassingsbepalingen betreffende de procedure voor de vaststelling van de raming van het Parlement worden vastgesteld bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen en als bijlage bij dit Reglement gevoegd.

Amendement 7

Bijlage IV Artikel 7 bis (nieuw)

 

Artikel 7 bis

Procedure voor de vaststelling van de raming van het Parlement

1. Ten aanzien van de begroting van het Parlement, beslissen het Bureau en de ter zake van begroting bevoegde commissie achtereenvolgens over:

a)

het organigram;

b)

het voorontwerp en het ontwerp van raming.

 

2. De besluiten over het organigram worden overeenkomstig de volgende procedure genomen:

a)

het Bureau stelt het organigram voor ieder begrotingsjaar op;

b)

eventueel vindt tussen het Bureau en de ter zake van begroting bevoegde commissie overleg plaats, ingeval het advies van laatstgenoemde afwijkt van de aanvankelijke besluiten van het Bureau;

c)

aan het einde van de procedure neemt het Bureau het definitieve besluit over de raming van het organigram overeenkomstig artikel 182, lid 3 van het Reglement, onverminderd de besluiten uit hoofde van artikel 272 van het EG-Verdrag.

3. Wat de eigenlijke raming betreft, begint de voorbereidingsprocedure zodra het Bureau een definitief besluit over het organigram heeft genomen. De verschillende fasen van deze procedure zijn die als beschreven in artikel 183 van het Reglement:

a)

het Bureau stelt een voorontwerp van raming van de ontvangsten en uitgaven op (lid 1);

b)

de ter zake van begroting bevoegde commissie stelt de ontwerpraming van de ontvangsten en uitgaven op (lid 2);

c)

wanneer het standpunt van de ter zake van begroting bevoegde commissie en het Bureau ver uiteenlopen, wordt een overlegfase ingelast.

Amendement 8

Bijlage V, artikel 2, interpretatie

Amendementen op de ontwerpresolutie die bedoeld zijn om ter plenaire vergadering in stemming te worden gebracht, worden aan de ten principale bevoegde commissie voorgelegd.

Schrappen


(1)  Zie artikel 182 (artikel 167) voor de commissievergaderingen.

P5_TA(2004)0146

Officiële controles van diervoeders en levensmiddelen ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake officiële controles van diervoeders en levensmiddelen (COM(2003) 52 — C5-0032/2003 — 2003/0030(COD))

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2003) 52) (1),

gelet op de artikelen 251, lid 2, 37, 95 en 152, lid 4, letter b) van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C5-0032/2003),

gelet op artikel 67 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid en het advies van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A5-0449/2003),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  Nog niet in het PB gepubliceerd.

P5_TC1-COD(2003)0030

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 9 maart 2004 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. . . ../2004 van het Europees Parlement en de Raad inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met name op artikel 37, artikel 95 en artikel 152, lid 4, punt b),

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de regio's (2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Diervoeders en levensmiddelen moeten veilig en gezond zijn. De communautaire wetgeving bevat een stelsel van voorschriften die moeten verzekeren dat deze doelstelling wordt verwezenlijkt. Deze voorschriften bestrijken ook de productie en het in de handel brengen van diervoeders en levensmiddelen.

(2)

De basisregels met betrekking tot wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen zijn vastgelegd in Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (4).

(3)

Naast deze basisvoorschriften is er ook een meer specifieke wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen, die verschillende terreinen bestrijkt, zoals diervoeding (ook met medicinale werking), diervoeder- en voedselhygiëne, zoönosen, dierlijke bijproducten, residuen en verontreinigende stoffen, controle en uitroeiing van dierziekten die van invloed kunnen zijn op de volksgezondheid, etikettering van diervoeders en levensmiddelen, pesticiden, diervoeder- en levensmiddelenadditieven, vitaminen, minerale zouten, sporenelementen en andere additieven, materiaal dat met levensmiddelen in aanraking is geweest, kwaliteit en eisen betreffende de samenstelling, drinkwater, ionisering, nieuwe levensmiddelen en genetisch gemodificeerde organismen (GGO's).

(4)

De communautaire wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen is gebaseerd op het beginsel dat de exploitanten van diervoeder- en levensmiddelenbedrijven ervoor moeten zorgen dat de diervoeders en levensmiddelen in alle stadia van de productie, verwerking en distributie in de bedrijven onder hun beheer voldoen aan de voorschriften van de diervoeder- en levensmiddelenwetgeving die van toepassing zijn op hun bedrijvigheid.

(5)

Diergezondheid en dierenwelzijn zijn belangrijke factoren die bijdragen tot de kwaliteit en de veiligheid van levensmiddelen, het voorkomen van de verspreiding van dierenziekten en een humane behandeling van dieren. De daarop van toepassing zijnde voorschriften zijn neergelegd in verschillende rechtsbesluiten. Daarin wordt bepaald aan welke verplichtingen inzake diergezondheid en dierenwelzijn natuurlijke en rechtspersonen moeten voldoen, alsook welke taken de bevoegde autoriteiten hebben.

(6)

De lidstaten handhaven de diervoeder- en levensmiddelenwetgeving en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn, en gaan na of de exploitanten van bedrijven de toepasselijke bepalingen daarvan in alle stadia van de productie, verwerking en distributie naleven. Daartoe moeten officiële controles worden uitgevoerd.

(7)

Op communautair niveau dient derhalve een geharmoniseerd kader van algemene voorschriften voor de organisatie van die controles gecreëerd te worden. In het licht van de ervaring moet worden nagegaan of dat algemene kader naar behoren functioneert, met name op het gebied van diergezondheid en dierenwelzijn. De Commissie zou derhalve een verslag moeten voorleggen, zo nodig vergezeld van een voorstel.

(8)

In het algemeen moet dit communautaire kader geen officiële controles omvatten met betrekking tot voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen, aangezien deze controles reeds voldoende bestreken worden door Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen (5). Bepaalde aspecten van deze verordening moeten echter ook van toepassing zijn op de sector gezondheid van planten, in het bijzonder aspecten die verband houden met het opstellen van meerjarige nationale controleplannen en het opzetten van communautaire inspecties in de lidstaten en in derde landen. Derhalve is het aangewezen Richtlijn 2000/29/EG dienovereenkomstig aan te passen.

(9)

Verordening (EEG) nr. 2092/91 van de Raad van 24 juni 1991 inzake de biologische productiemethode en aanduidingen dienaangaande op landbouwproducten en levensmiddelen (6), Verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad van 14 juli 1992 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (7), en Verordening (EEG) nr. 2082/92 van de Raad van 14 juli 1992 inzake de specificiteitscertificering voor landbouwproducten en levensmiddelen (8) bevatten specifieke maatregelen voor het toezicht op de naleving van de erin vervatte vereisten. Deze vereisten van deze verordening moeten flexibel genoeg zijn om rekening te houden met de specifieke aard van deze gebieden.

(10)

Voor het toezicht op de naleving van de regelgeving die in het kader van de gemeenschappelijke landbouwmarkt (bv. voor landbouwgewassen, wijn, olijfolie, groenten en fruit, hopplanten, melk en zuivelproducten, rund- en kalfsvlees, schapenvlees, geitenvlees en honing) van kracht is, bestaat reeds een goed functionerend specifiek controlesysteem. Om die reden moet deze verordening niet op die gebieden van toepassing zijn, te meer daar deze verordening andere doelstellingen heeft dan de controlemechanismen die van toepassing zijn op de gemeenschappelijke landbouwmarkt.

(11)

De voor officiële controles bevoegde autoriteiten moeten aan een aantal operationele criteria voldoen die hun doeltreffendheid en onpartijdigheid moeten garanderen. Zij dienen over voldoende goed opgeleide en ervaren medewerkers te beschikken, alsmede over de nodige faciliteiten en uitrusting om hun taken naar behoren te kunnen vervullen.

(12)

De officiële controles moeten worden uitgevoerd met aangepaste, daartoe ontwikkelde methoden en zij omvatten de controles in het kader van de normale bewaking en meer intensieve controles zoals inspecties, verificaties, audits, bemonstering en onderzoek van monsters. De correcte toepassing van deze methoden vereist een aangepaste opleiding van het met de officiële controles belaste personeel. Opleiding is ook noodzakelijk om te verzekeren dat de bevoegde autoriteiten op uniforme wijze beslissingen nemen, in het bijzonder inzake de toepassing van de HACCP (Hazard Analysis and Critical Control Points)-beginselen.

(13)

De frequentie van de officiële controles moet regelmatig zijn en in verhouding staan tot het risico, rekening houdende met de resultaten van de controles van exploitanten van diervoeder- en levensmiddelenbedrijven in het kader van HACCP-gebaseerde controleprogramma's of programma's voor kwaliteitsborging, voorzover deze bedoeld zijn voor de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn. Indien er een vermoeden bestaat dat de wetgeving niet wordt nageleefd, moeten er ad-hoc-controles worden uitgevoerd. Voorts kunnen ad hoc-controles op ieder moment worden uitgevoerd, ook als er geen vermoeden bestaat dat de wetgeving niet wordt nageleefd.

(14)

De officiële controles moeten plaatsvinden op basis van gedocumenteerde procedures met het oog op uniformiteit en een constante hoge kwaliteit ervan.

(15)

De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat, wanneer, bij het uitvoeren van de controles, meer diensten betrokken zijn, gezorgd wordt voor adequate coördinatieprocedures.

(16)

De bevoegde autoriteiten moeten er ook voor zorgen dat er, waar de bevoegdheid tot het uitvoeren van officiële controles door het centrale niveau aan een regionaal of lokaal niveau is gedelegeerd, een doeltreffende en efficiënte coördinatie plaatsvindt tussen het centrale niveau en het regionale of lokale niveau.

(17)

Laboratoria die betrokken zijn bij de analyse van officiële monsters dienen internationaal goedgekeurde procedures of op criteria gebaseerde prestatienormen te volgen, en zo veel mogelijk gevalideerde analysemethoden te gebruiken. Die laboratoria moeten met name over een uitrusting beschikken die een correcte bepaling van de in de communautaire wetgeving vervatte normen, zoals maximumgehalten aan residuen, mogelijk maakt.

(18)

De aanwijzing van communautaire en nationale referentielaboratoria moet bijdragen tot een hoge kwaliteit en uniformiteit van de analyseresultaten. Dit doel kan worden bereikt door de toepassing van gevalideerde analysemethoden, door te zorgen voor referentiemateriaal, het opzetten van vergelijkende tests en de opleiding van laboratoriumpersoneel.

(19)

De activiteiten van de referentielaboratoria moeten alle aspecten van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen alsook inzake diergezondheid en dierenwelzijn beslaan, in het bijzonder die gebieden waar behoefte is aan precieze analytische en diagnostische resultaten.

(20)

Voor een aantal activiteiten die verband houden met officiële controles heeft de Europese Commissie voor Normalisatie (CEN) Europese normen (EN) ontwikkeld die geschikt zijn voor de doeleinden van deze verordening. Deze Europese normen (EN) hebben voornamelijk betrekking op de werking en de evaluatie van de onderzoekslaboratoria en op de werking en de erkenning van de controleorganen. Ook door de Internationale Organisatie voor Normalisatie/ISO en de Internationale Vereniging voor Theoretische en Toegepaste Scheikunde/IUPAC zijn internationale normen opgesteld. Deze normen kunnen in bepaalde goed gedefinieerde gevallen passen voor de doelstellingen van deze verordening, rekening houdend met het feit dat in de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen criteria voor de prestaties zijn vastgesteld om flexibiliteit en kosteneffectiviteit te verzekeren.

(21)

Er dienen regelingen getroffen te worden voor het delegeren van bevoegdheden inzake het verrichten van specifieke controleopdrachten van de bevoegde autoriteit naar een controleorgaan, en betreffende de voorwaarden waaronder deze delegatie kan plaatsvinden.

(22)

Er dienen passende procedures te zijn voor samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten in de lidstaten, met name indien bij officiële controles blijkt dat diervoeder- en levensmiddelenproblemen zich tot meerdere lidstaten uitstrekken. Om deze samenwerking te vergemakkelijken, dienen de lidstaten een of meer contactinstanties aan te wijzen die tot taak hebben het doorgeven en behandelen van verzoeken om bijstand te coördineren.

(23)

Overeenkomstig artikel 50 van Verordening (EG) nr. 178/2002 stellen de lidstaten de Commissie in kennis van elke beschikbare informatie inzake een ernstig direct of indirect risico voor de gezondheid van de mens verband houdend met levensmiddelen of diervoeders.

(24)

Het is van belang uniforme procedures in te stellen voor de controle van de invoer naar het grondgebied van de Gemeenschap van diervoeders en levensmiddelen uit derde landen, rekening houdende met het feit dat er reeds geharmoniseerde invoerprocedures bestaan voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong die vallen onder Richtlijn 97/78/EG (9) en levende dieren die vallen onder Richtlijn 91/496/EEG (10). Deze bestaande procedures functioneren goed en dienen gehandhaafd te blijven.

(25)

De in Richtlijn 97/78/EG bedoelde controles op diervoeders en levensmiddelen uit derde landen beperken zich tot de veterinaire aspecten. Het is noodzakelijk deze controles aan te vullen met officiële controles die niet-veterinaire aspecten bestrijken, zoals controles van additieven, etikettering, traceerbaarheid, bestraling van levensmiddelen en van materiaal dat met levensmiddelen in aanraking is geweest.

(26)

De communautaire wetgeving voorziet ook in procedures voor de controle van geïmporteerde diervoeders krachtens Richtlijn 95/53/EG van de Raad van 25 oktober 1995 tot vaststelling van de beginselen inzake de organisatie van de officiële controles op het gebied van diervoeding (11). Deze richtlijn omvat beginselen en procedures die door de lidstaten voor het in het vrije verkeer brengen van geïmporteerde diervoeders moeten worden toegepast.

(27)

Het is passend om communautaire voorschriften op te stellen om te verzekeren dat diervoeders en levensmiddelen uit derde landen officieel gecontroleerd worden voordat zij in de Gemeenschap vrij op de markt komen. Er dient speciaal aandacht te worden besteed aan invoercontroles op diervoeders en levensmiddelen waarvoor eventueel een verhoogd besmettingsrisico bestaat.

(28)

Er dient ook te worden voorzien in de organisatie van officiële controles van diervoeders en levensmiddelen die naar het grondgebied van de Gemeenschap worden ingevoerd onder andere douaneprocedures dan vrij verkeer, en in het bijzonder onder de douaneprocedures die vermeld worden in artikel 4, punt 16, onder b) tot en met f), van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (12), of die in vrije zones of vrije entrepots worden ingevoerd. Hieronder valt ook de invoer van diervoeders en levensmiddelen uit derde landen door passagiers van internationale vervoermiddelen en door pakjes die per post zijn verzonden.

(29)

Voor officiële controles van diervoeders en levensmiddelen moet het grondgebied van de Gemeenschap worden gedefinieerd waarbinnen de regelgeving van toepassing is, zodat wordt gegarandeerd dat diervoeders en levensmiddelen die naar dat grondgebied worden ingevoerd, onderworpen worden aan de in deze verordening voorgeschreven controles. Dit grondgebied is niet noodzakelijk identiek met het grondgebied als bedoeld in artikel 299 van het Verdrag, of als bedoeld in artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 2913/92.

(30)

Om een meer efficiënte organisatie van de officiële controles van diervoeders en levensmiddelen uit derde landen te verzekeren en om de handelsstromen te vergemakkelijken kan het nodig zijn specifieke punten van binnenkomst aan te wijzen voor diervoeders en levensmiddelen uit derde landen die naar het grondgebied van de Gemeenschap worden ingevoerd. Zo kan het ook noodzakelijk zijn voorafgaande kennisgeving te verlangen van de aankomst van goederen op het grondgebied van de Gemeenschap. Gewaarborgd moet worden dat elk specifiek punt van binnenkomst toegang heeft tot adequate faciliteiten om controles binnen een redelijke tijdslimiet te verrichten.

(31)

Bij het vaststellen van regelgeving voor de officiële controles van diervoeders en levensmiddelen uit derde landen moet worden verzekerd dat de bevoegde autoriteiten en de douaneautoriteiten samenwerken, rekening houdend met de ter zake reeds bestaande regelgeving van Verordening (EEG) nr. 339/93 van de Raad van 8 februari 1993 betreffende controles op de overeenstemming van uit derde landen ingevoerde producten met de op het gebied van de productveiligheid toepasselijke voorschriften (13).

(32)

Voor de organisatie van officiële controles moeten passende financiële middelen ter beschikking worden gesteld. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten moeten derhalve vergoedingen of kostenbijdragen kunnen innen ter dekking van de kosten van die officiële controles. Daarbij staat het de bevoegde autoriteiten van de lidstaten vrij de vergoedingen en kostenbijdragen vast te stellen als vaste bedragen op basis van de gedragen kosten en rekening houdend met de specifieke situatie van de inrichtingen. Indien een vergoeding wordt gevraagd van exploitanten, moeten daarvoor gemeenschappelijke criteria worden toegepast. Het is derhalve passend criteria vast te stellen voor het bepalen van de hoogte van de inspectievergoeding. Wat de vergoedingen voor invoercontroles betreft, is het met het oog op een uniforme toepassing en om handelsverstoringen te vermijden noodzakelijk voor de voornaamste invoerproducten de tarieven rechtstreeks vast te stellen.

(33)

De communautaire wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen voorziet in de registratie of erkenning van bepaalde diervoeder- en levensmiddelenbedrijven door de bevoegde autoriteit. Dit geldt met name voor Verordening (EG) nr. .../... van het Europees Parlement en de Raad van inzake levensmiddelenhygiëne (14). Verordening (EG) nr. .../... van het Europees Parlement en de Raad van houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (14), Richtlijn 95/69/EG van de Raad van 22 december 1995 houdende vaststelling van de voorwaarden en bepalingen voor de erkenning en registratie van bedrijven en tussenpersonen in de sector diervoeding (15) en de toekomstige verordening inzake diervoederhygiëne. Er moet worden gezorgd voor procedures om deze registratie en erkenning van diervoeder- en levensmiddelenbedrijven op een efficiënte en transparante manier te laten gebeuren.

(34)

Om een globale en uniforme aanpak van officiële controles te verzekeren, moeten de lidstaten aan de hand van de algemene richtsnoeren die op communautair niveau zijn opgesteld meerjarige nationale controleplannen instellen en toepassen. Deze richtsnoeren moeten een samenhangende nationale aanpak bevorderen, in het licht van de risico's prioriteiten vaststellen en de meest efficiënte controleprocedures bepalen. Een communautaire strategie moet een alomvattende, geïntegreerde aanpak van de uitvoering van de controles mogelijk maken. Gezien het niet-bindende karakter van sommige technische richtsnoeren is het passend deze via de procedure van een raadgevend comité vast te stellen.

(35)

De meerjarige nationale controleplannen moeten de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen bestrijken, en ook de wetgeving inzake diergezondheid en dierenwelzijn.

(36)

De meerjarige nationale controleplannen moeten een solide basis bieden voor de inspecties in de lidstaten door de inspectiediensten van de Commissie. Deze controleplannen moeten de inspectiediensten van de Commissie in staat stellen na te gaan of de officiële controles in de lidstaten georganiseerd zijn overeenkomstig de in deze verordening vastgelegde criteria. Waar nodig, en met name in gevallen waar de audits van de lidstaten tekortkomingen of fouten in de meerjarige nationale controleplannen aan het licht brengen, moeten gedetailleerde inspecties en audits worden verricht.

(37)

De lidstaten dienen jaarlijks bij de Commissie een verslag in met informatie over de uitvoering van de meerjarige nationale controleplannen. Dit verslag dient de resultaten van de officiële controles en de audits van het voorafgaande jaar te bevatten, en, indien nodig, de aanpassingen van het oorspronkelijke controleprogramma naar aanleiding van deze resultaten.

(38)

De communautaire controles in de lidstaten moeten de inspectiediensten van de Commissie in staat stellen na te gaan of de diervoeder- en levensmiddelenwetgeving en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn in heel de Gemeenschap op een uniforme en correcte manier worden uitgevoerd.

(39)

Communautaire controles in derde landen zijn vereist om na te gaan of de communautaire wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en, in voorkomend geval, dierenwelzijn, of wetgeving van een vergelijkbaar niveau, worden nageleefd. Derde landen kan tevens worden verzocht informatie te verstrekken over hun controlesystemen. Deze informatie, die overeenkomstig de communautaire richtsnoeren moet worden opgesteld, moet de basis vormen voor de daaropvolgende inspecties door de Commissie, die moeten worden uitgevoerd in een multidisciplinair kader dat de voornaamste naar de EU exporterende sectoren bestrijkt. Deze ontwikkeling moet een vergemakkelijking van de huidige regeling mogelijk maken, een efficiënte samenwerking voor de controle bevorderen en daardoor de handelsstromen begunstigen.

(40)

Om voor geïmporteerde goederen de naleving van of de gelijkwaardigheid met de communautaire wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen te verzekeren zijn procedures nodig om invoervoorwaarden en, indien nodig, certificeringsvereisten vast te stellen.

(41)

Inbreuken op de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en op de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn kunnen een bedreiging vormen voor de gezondheid van mens en dier en voor het dierenwelzijn. In deze gevallen moeten daarom in heel de Gemeenschap doeltreffende, afschrikkende en evenredige strafmaatregelen worden getroffen op nationaal niveau.

(42)

Deze maatregelen moeten administratieve maatregelen van de bevoegde autoriteiten in de lidstaten omvatten die daarvoor over de passende procedures moeten beschikken. Deze procedures hebben het voordeel dat snelle actie mogelijk is om de situatie weer in orde te brengen.

(43)

Exploitanten moeten het recht hebben beroep aan te tekenen tegen de beslissingen die de bevoegde autoriteit op grond van de officiële controles neemt; zij moeten van dit recht in kennis worden gesteld.

(44)

Het is passend om speciaal rekening te houden met de problemen van ontwikkelingslanden, en in het bijzonder van de minst ontwikkelde landen, en dienovereenkomstig maatregelen te treffen. De Commissie moet de ontwikkelingslanden steunen wat betreft de veiligheid van diervoeders en levensmiddelen, die een belangrijk aspect van de volksgezondheid en handelsontwikkeling vormt. Die steun moet georganiseerd worden in het kader van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van de Gemeenschap.

(45)

De in deze verordening opgenomen voorschriften onderbouwen de geïntegreerde en horizontale benadering die noodzakelijk is voor de uitvoering van een coherent controlebeleid inzake de veiligheid van diervoeders en levensmiddelen, diergezondheid en dierenwelzijn. Er moet evenwel enige ruimte worden gelaten voor de vaststelling van eventueel noodzakelijke specifieke controlevoorschriften, bijvoorbeeld wat betreft het op communautair niveau bepalen van maximumgehaltes aan residuen voor bepaalde verontreinigende stoffen. Evenzo dienen de meer specifieke voorschriften die op het gebied van de controle van diervoeders en levensmiddelen alsmede diergezondheid en dierenwelzijn bestaan, te worden gehandhaafd. Hiermee worden onder meer de volgende rechtsinstrumenten bedoeld: Richtlijn 96/22/EG (16), Richtlijn 96/23/EG (17), Verordening (EG) nr. .../... (18), Verordening (EG) nr. 999/2001 (19), Verordening (EG) nr. 2160/2003 (20), Richtlijn 86/362/EEG (21), Richtlijn 90/642/EEG (22) en de uitvoeringsbepalingen daarvan, Richtlijn 92/1/EEG (23), Richtlijn 92/2/EEG (24) en regelingen inzake de controle van dierziekten zoals mond- en klauwzeer, varkenspest, enz. alsmede vereisten voor de officiële controles op dierenwelzijn.

(46)

Deze verordening omvat gebieden die reeds in bepaalde momenteel van kracht zijnde rechtsbesluiten worden bestreken. Het is daarom zinvol in het bijzonder de hierna genoemde rechtsinstrumenten inzake controles op diervoeders en levensmiddelen in te trekken en te vervangen door de voorschriften van deze verordening: Richtlijn 70/373/EEG (25) van de Raad; Richtlijn 85/591/EEG (26) van de Raad; Richtlijn 89/397/EEG (27) van de Raad; Richtlijn 93/99/EEG (28) van de Raad; Beschikking 93/383/EEG (29) van de Raad; Richtlijn 95/53/EG van de Raad; Richtlijn 96/43/EG (30) van de Raad; Beschikking 98/728/EG (31) van de Raad en Beschikking 1999/313/EG (32) van de Raad.

(47)

De Richtlijnen 96/23/EG, 97/78/EG en 2000/29/EG moeten in het licht van deze verordening worden aangepast.

(48)

Aangezien de doelstellingen van deze verordening (een geharmoniseerde aanpak van controles) niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve vanwege zijn complexe aard en zijn grensoverschrijdend en (met betrekking tot de invoer van diervoeders en levensmiddelen) internationaal karakter beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(49)

De maatregelen die voor de uitvoering van deze verordening noodzakelijk zijn, moeten overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (33) worden getroffen,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

ONDERWERP, WERKINGSSFEER, DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp en werkingssfeer

1.   In deze verordening worden algemene voorschriften vastgesteld voor de uitvoering van officiële controles op de naleving van voorschriften die in het bijzonder zijn gericht op:

a)

het voorkomen, wegnemen of tot een aanvaardbaar niveau terugbrengen van rechtstreekse of door het milieu veroorzaakte risico's voor mens en dier; en

b)

het zorgen voor eerlijke praktijken in de handel in levensmiddelen en diervoeders en het beschermen van de belangen van de consument, onder meer door de etikettering van diervoeders en levensmiddelen en andere vormen van consumentenvoorlichting.

2.   Deze verordening is niet van toepassing op officiële controles op de naleving van de voorschriften inzake de gemeenschappelijke marktordeningen voor landbouwproducten.

3.   Deze verordening laat specifieke communautaire bepalingen betreffende officiële controles onverlet.

4.   De uitvoering van officiële controles overeenkomstig deze verordening doet geen afbreuk aan de primaire wettelijke verantwoordelijkheid van exploitanten van diervoeder- en levensmiddelenbedrijven voor de veiligheid van diervoeders en levensmiddelen bedoeld in Verordening (EG) nr. 178/2002, noch aan de burgerlijke of strafrechtelijke aansprakelijkheid die voortvloeit uit het niet nakomen van hun verplichtingen.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van de artikelen 2 en 3 van Verordening (EG) nr. 178/2002.

Daarnaast zijn de volgende definities van toepassing:

1)

„officiële controle”: elke vorm van controle die door de bevoegde autoriteit of door de Gemeenschap wordt uitgevoerd om na te gaan of de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn worden nageleefd;

2)

„verificatie”: toetsen, via onderzoek en het in aanmerking nemen van objectief bewijsmateriaal, of aan specifieke vereisten is voldaan;

3)

„diervoederwetgeving”: de wetten, verordeningen en administratieve bepalingen met betrekking tot diervoeders in het algemeen, en de veiligheid van diervoeders in het bijzonder, zowel op communautair als nationaal niveau; zij bestrijkt elk stadium van de productie, de verwerking, de distributie en het gebruik van diervoeders;

4)

„bevoegde autoriteit”: de centrale autoriteit van een lidstaat die bevoegd is officiële controles te organiseren, of elke andere autoriteit waaraan die bevoegdheid is gedelegeerd; dit begrip omvat tevens, in voorkomend geval, de overeenkomstige autoriteit van een derde land;

5)

„controleorgaan”: een onafhankelijke derde partij waaraan de bevoegde autoriteit bepaalde controletaken heeft gedelegeerd;

6)

„audit”: een systematisch en onafhankelijk onderzoek om te bepalen of de activiteiten en de resultaten daarvan aansluiten bij de gemaakte plannen en of deze plannen op een doeltreffende manier worden uitgevoerd en geschikt zijn om de gestelde doelen te bereiken;

7)

„inspectie”: het onderzoeken van elk aspect van diervoeders, levensmiddelen, diergezondheid en dierenwelzijn, teneinde na te gaan of deze aspecten voldoen aan de voorschriften van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn;

8)

„monitoring”: het uitvoeren van een gestructureerde reeks waarnemingen of metingen teneinde een overzicht te krijgen van de mate waarin de wetgeving inzake diervoeders of levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn worden nageleefd; ;

9)

„bewaking”: een nauwkeurige waarneming van één of meer diervoeder- of levensmiddelenbedrijven, van de exploitanten van diervoeder- of levensmiddelenbedrijven of van hun activiteiten;

10)

„niet-naleving”: niet-naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen, en de voorschriften inzake de bescherming van de diergezondheid en het dierenwelzijn;

11)

„bemonstering voor analyse”: het wegnemen van een diervoeder of een levensmiddel of een andere stof (ook uit het milieu) die van belang is voor de productie, verwerking of distributie van diervoeders of levensmiddelen dan wel voor de gezondheid van dieren, teneinde aan de hand van een analyse na te gaan of de wetgeving inzake diervoeders of levensmiddelen dan wel de voorschriften inzake diergezondheid wordt nageleefd;

12)

„officiële certificering”: de procedure waarmee de bevoegde autoriteit of de controleorganen die bevoegd zijn in die hoedanigheid op te treden, een schriftelijke, elektronische of gelijkwaardige verzekering aangaande de naleving geeft/geven;

13)

„officiële inbewaringneming”: de procedure die de bevoegde autoriteit volgt om te verhinderen dat diervoeders of levensmiddelen worden verplaatst of dat ermee wordt geknoeid in afwachting van het besluit over de verdere bestemming ervan; deze procedure omvat de opslag van de diervoeders of levensmiddelen door de exploitant van het betrokken diervoeder- of levensmiddelenbedrijf overeenkomstig de instructies van de bevoegde autoriteit;

14)

„gelijkwaardigheid”: de mogelijkheid van verschillende methoden of maatregelen om er dezelfde doelstellingen mee te bereiken; verschillende systemen of maatregelen zijn „gelijkwaardig” als daarmee dezelfde doelstellingen bereikt kunnen worden;

15)

„invoer”: het in het vrije verkeer brengen van diervoeders of levensmiddelen, dan wel het voornemen om diervoeders of levensmiddelen in het vrije verkeer te brengen, in de zin van artikel 79 van Verordening (EEG) nr. 2913/92, op een van de in bijlage I genoemde grondgebieden;

16)

„binnenbrengen”: betekent zowel „invoer” als gedefinieerd in punt 15, als het onderwerpen van goederen aan de douaneprocedures van artikel 4, punt 16, onder b) tot en met f), van Verordening (EEG) nr. 2913/92, alsook het binnenbrengen in vrije zones of vrije entrepots;

17)

„documentencontrole”: een onderzoek van de handelsdocumenten en, indien daar aanleiding toe is, van de documenten die overeenkomstig de wetgeving inzake diervoeders of levensmiddelen de zending moeten vergezellen;

18)

„overeenstemmingscontrole”: een visuele inspectie om na te gaan of de certificaten of andere begeleidende documenten wel degelijk overeenstemmen met de etikettering en de inhoud van de zending;

19)

„materiële controle”: controle van de diervoeders of levensmiddelen zelf, die controles van de transportmiddelen, verpakking, etikettering, temperatuur, bemonstering voor analyse en laboratoriumonderzoek kan omvatten, en alle overige controles die nodig zijn om na te gaan of de wetgeving inzake diervoeders of levensmiddelen wordt nageleefd;

20)

„controleplan”: een beschrijving opgesteld door de bevoegde autoriteit met algemene informatie over de structuur en de organisatie van haar officiële controlesystemen.

TITEL II

OFFICIËLE CONTROLES DOOR DE LIDSTATEN

HOOFDSTUK I:

ALGEMENE VERPLICHTINGEN

Artikel 3

Algemene verplichtingen met betrekking tot de organisatie van officiële controles

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de officiële controles regelmatig en op basis van een risicobeoordeling worden uitgevoerd om de doelstellingen van deze verordening te bereiken, rekening houdend met:

a)

vastgestelde risico's die verband houden met dieren, diervoeders of levensmiddelen, diervoeder- of levensmiddelenbedrijven, het gebruik van diervoeders of levensmiddelen, of processen, materialen, substanties, activiteiten of werkzaamheden die invloed kunnen hebben op de veiligheid van diervoeders of levensmiddelen, de diergezondheid of het dierenwelzijn;

b)

de antecedenten van de exploitanten van diervoeder- of levensmiddelenbedrijven wat betreft de naleving van de wetgeving inzake diervoeders of levensmiddelen en van de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn;

c)

de betrouwbaarheid van de eigen controles die reeds zijn uitgevoerd; en

d)

alle informatie die zou kunnen wijzen op niet-naleving.

2.   De officiële controles worden uitgevoerd zonder voorafgaande waarschuwing, behalve in gevallen zoals audits waarvoor een voorafgaande kennisgeving aan de exploitant van het diervoeder- of levensmiddelenbedrijf noodzakelijk is.

De officiële controles kunnen ook op een ad-hocbasis worden uitgevoerd.

3.   De officiële controles worden uitgevoerd in elk stadium van de productie, verwerking en distributie van diervoeders of levensmiddelen en van dieren en dierlijke producten. Zij omvatten controles van diervoeder- en levensmiddelenbedrijven, het gebruik van diervoeders en levensmiddelen, de opslag van diervoeders en levensmiddelen, processen, materialen of substanties, activiteiten of werkzaamheden, waaronder het vervoer, die voor de verwezenlijking van de doelen van deze verordening worden toegepast op diervoeders of levensmiddelen en op levende dieren.

4.   De officiële controles bestrijken, met dezelfde zorg, zowel uitvoer uit de Gemeenschap, als het in de handel brengen binnen de Gemeenschap en binnenbrengen uit derde landen naar het grondgebied van de in bijlage I genoemde grondgebieden.

5.   De lidstaten nemen alle maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat voor verzending naar een andere lidstaat bestemde producten met dezelfde zorg worden gecontroleerd als producten die bestemd zijn om op hun eigen grondgebied in de handel te worden gebracht.

6.   De bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming kan door middel van niet-discriminerende controles nagaan of de diervoeders en levensmiddelen voldoen aan de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen. Voorzover dit strikt nodig is voor de organisatie van de officiële controles, kunnen de lidstaten de exploitanten die goederen van een andere lidstaat aan hen hebben geleverd, verzoeken de aankomst van die goederen te melden.

7.   Indien een lidstaat bij een controle op de plaats van bestemming of tijdens de opslag of het transport vaststelt dat niet aan de voorschriften is voldaan, neemt hij passende maatregelen, die onder andere terugzending naar de lidstaat van oorsprong kunnen inhouden.

HOOFDSTUK II:

BEVOEGDE AUTORITEITEN

Artikel 4

Aanwijzing van de bevoegde autoriteiten en operationele criteria

1.   De lidstaten wijzen de bevoegde autoriteiten aan die verantwoordelijk zijn voor de in deze verordening vastgestelde taken en officiële controles.

2.   De bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat:

a)

de doeltreffendheid en relevantie van de officiële controles van levende dieren, diervoeders en levensmiddelen in alle stadia van de productie, de verwerking en de distributie en van het gebruik van diervoeders gegarandeerd is;

b)

het personeel dat de officiële controles verricht vrij is van elke belangenverstrengeling;

c)

zij over een aangepaste laboratoriumcapaciteit voor tests en over voldoende personeel met passende kwalificaties en ervaring beschikken, of daarop een beroep kunnen doen, om de officiële controles en controletaken doelmatig en correct te kunnen uitvoeren;

d)

zij over passende en goed onderhouden inrichtingen en uitrustingen beschikken, opdat het personeel de officiële controles doelmatig en correct kan uitvoeren;

e)

zij over de nodige wettelijke bevoegdheden beschikken om de officiële controles uit te voeren en de maatregelen te nemen waarin deze verordening voorziet;

f)

zij over uitgewerkte rampenplannen beschikken en gereed zijn die in noodsituaties uit te voeren;

g)

de exploitanten van diervoeders- en levensmiddelenbedrijven alle overeenkomstig deze verordening uitgevoerde inspecties ondergaan en het personeel van de bevoegde autoriteit in de uitvoering van hun taken bijstaan.

3.   Indien een lidstaat de bevoegdheid tot het uitvoeren van officiële controles heeft overgedragen aan een of meer andere autoriteiten dan de centrale bevoegde autoriteit, in het bijzonder op regionaal of lokaal niveau, moet worden gezorgd voor een efficiënte en doeltreffende coördinatie tussen alle betrokken bevoegde autoriteiten, waar nodig ook op het gebied van de bescherming van volksgezondheid en milieu.

4.   De bevoegde autoriteiten verzekeren de onpartijdigheid, kwaliteit en de consistentie van de officiële controles op elk niveau. De in lid 2 genoemde criteria moeten volledig gerespecteerd worden door elke autoriteit waaraan bevoegdheid is overgedragen om officiële controles uit te voeren.

5.   Indien binnen een bevoegde autoriteit, meer dan één eenheid bevoegd is om officiële controles uit te voeren, moet een efficiënte en doeltreffende coördinatie en samenwerking tussen de verschillende eenheden bestaan.

6.   De bevoegde autoriteiten voeren interne audits uit of kunnen externe audits laten uitvoeren en nemen op basis van de resultaten daarvan passende maatregelen om ervoor te zorgen dat zij de doelstellingen van deze verordening bereiken. Deze audits moeten aan een onafhankelijke controle worden onderworpen en op een transparante manier worden uitgevoerd.

7.   De uitvoeringsbepalingen voor dit artikel kunnen worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 62, lid 3.

Artikel 5

Delegatie van specifieke taken in verband met de officiële controle

1.   De bevoegde autoriteit kan specifieke taken in verband met officiële controles delegeren aan een of meer controleorganen, overeenkomstig de leden 2 tot en met 4.

Een lijst van taken die al dan niet kunnen worden gedelegeerd, kan worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 62, lid 3.

De bevoegdheid tot het uitvoeren van de in artikel 54 bedoelde activiteiten kan echter niet worden gedelegeerd.

2.   De bevoegde autoriteit mag specifieke taken alleen op de volgende voorwaarden aan een specifiek controleorgaan delegeren:

a)

er is een nauwkeurige beschrijving voorhanden van de taken die het controleorgaan mag uitvoeren, en ook van de voorwaarden waaronder die taken kunnen worden uitgevoerd;

b)

het bewijs is geleverd dat het controleorgaan:

i)

over de nodige deskundigheid, uitrusting en infrastructuur beschikt om de gedelegeerde taken te vervullen;

ii)

beschikt over een voldoende aantal goed gekwalificeerde en ervaren personeelsleden;

iii)

onafhankelijk is en vrij van elke belangenverstrengeling wat betreft de uitoefening van de gedelegeerde taken;

c)

het controleorgaan verricht zijn werkzaamheden en is geaccrediteerd overeenkomstig de Europese norm EN 45004 (algemene criteria voor het functioneren van verschillende soorten instellingen die keuringen uitvoeren) en/of een andere norm indien deze een grotere relevantie heeft voor de gedelegeerde taken;

d)

bij het verrichten van hun taken nemen de laboratoria de in artikel 12, lid 2, genoemde normen in acht;

e)

het controleorgaan meldt de resultaten van de verrichte controles regelmatig aan de bevoegde autoriteit, en wanneer deze daarom verzoekt. Indien de resultaten van de controles wijzen op niet-naleving of op waarschijnlijke niet-naleving, stelt het controleorgaan de bevoegde autoriteit daarvan onverwijld in kennis;

f)

er is een efficiënte en doelmatige coördinatie tussen de delegerende bevoegde autoriteit en het controleorgaan.

3.   De bevoegde autoriteiten die specifieke taken delegeren aan controleorganen, organiseren waar nodig audits of inspecties van de controleorganen. Indien bij een dergelijke audit of inspectie blijkt dat deze organen de hun gedelegeerde taken niet naar behoren vervullen, kan de delegerende bevoegde autoriteit de gedelegeerde bevoegdheid weer intrekken; de bevoegdheid wordt onverwijld ingetrokken indien het controleorgaan niet tijdig passende maatregelen treft.

4.   Elke lidstaat die een specifieke controletaak aan een controleorgaan wil delegeren, stelt de Commissie daarvan in kennis. Deze kennisgeving omvat een gedetailleerde beschrijving van:

a)

de bevoegde autoriteit die de taak delegeert;

b)

de taak die zij delegeert; en

c)

het controleorgaan waaraan de taak wordt gedelegeerd.

Artikel 6

Met officiële controles belast personeel

De bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat al haar medewerkers die officiële controles uitvoeren:

a)

voor hun bevoegdheidsgebied een passende opleiding ontvangen, die hen in staat stelt om hun taken op bekwame wijze en de officiële controles op consequente wijze uit te voeren. Deze opleiding dient, waar nodig, de in bijlage II, hoofdstuk I, genoemde terreinen te bestrijken;

b)

op de hoogte blijven van de ontwikkelingen op het terrein dat onder hun bevoegdheid valt, en, waar nodig, geregeld bijscholing ontvangen; en

c)

in staat zijn tot multidisciplinaire samenwerking.

Artikel 7

Transparantie en geheimhouding

1.   De bevoegde autoriteiten garanderen dat zij hun activiteiten uitvoeren met een hoog niveau van transparantie. Daartoe maken zij de relevante informatie waarover zij beschikken, zo spoedig mogelijk openbaar.

In het algemeen heeft het publiek toegang tot:

a)

informatie over de controleactiviteiten van de bevoegde autoriteiten en de doeltreffendheid daarvan, alsmede

b)

informatie op grond van artikel 10 van Verordening (EG) nr. 178/2002.

2.   De bevoegde autoriteit treft de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat haar personeelsleden de bij de officiële controles verkregen informatie die in naar behoren gemotiveerde gevallen, gezien de aard ervan, onder het beroepsgeheim valt, niet openbaar maken. De bescherming van het beroepsgeheim belet niet dat de in lid 1, punt b), bedoelde informatie door de bevoegde autoriteiten wordt doorgegeven. Richtlijn 95/46/EG betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (34) blijft onverlet.

3.   Het beroepsgeheim geldt inzonderheid voor het volgende:

het vertrouwelijke karakter van een vooronderzoek of van een lopende juridische procedure;

persoonlijke gegevens;

documenten die vallen onder een uitzondering van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (35);

informatie die beschermd is op grond van de nationale en communautaire wetgeving betreffende, met name, het beroepsgeheim, het vertrouwelijke karakter van beraadslagingen, internationale betrekkingen en nationale defensieaangelegenheden.

Artikel 8

Controle- en verificatieprocedures

1.   De bevoegde autoriteiten voeren de officiële controles uit volgens schriftelijk vastgelegde procedures. Die procedures omvatten informatie en instructies voor het personeel dat de officiële controles uitvoert, inclusief over onder meer de in bijlage II, hoofdstuk II, vermelde gebieden.

2.   De lidstaten zorgen voor de wettelijke procedures voor toegang tot de gebouwen en tot documentatie van exploitanten van diervoeder- of levensmiddelenbedrijven waarop de personeelsleden van de bevoegde autoriteiten een beroep kunnen doen zodat zij hun taken naar behoren kunnen verrichten.

3.   De bevoegde autoriteiten beschikken over procedures om

a)

de doeltreffendheid te toetsen van de officiële controles die zij uitvoeren; en

b)

ervoor te zorgen dat corrigerend wordt opgetreden waar nodig en dat de in lid 1 bedoelde documentatie naar behoren bijgehouden wordt.

4.   De Commissie kan richtsnoeren voor officiële controles vaststellen volgens de procedure van artikel 62, lid 2.

De richtsnoeren kunnen in het bijzonder aanbevelingen bevatten voor officiële controles:

a)

op de tenuitvoerlegging van de HACCP-beginselen;

b)

van de beheerssystemen die de exploitanten van diervoeder- of levensmiddelenbedrijven toepassen om aan de eisen van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen te voldoen;

c)

van de microbiologische, fysische en chemische veiligheid van diervoeders en levensmiddelen.

Artikel 9

Verslagen

1.   De bevoegde autoriteit stelt verslagen op over de officiële controles die zij heeft verricht.

2.   Deze verslagen omvatten een beschrijving van de doelstellingen van de officiële controle, van de toegepaste controlemethoden, de geboekte resultaten en, indien toepasselijk, de corrigerende maatregelen die door het betrokken bedrijf moeten worden getroffen.

3.   De bevoegde autoriteit verstrekt de exploitant van het betrokken bedrijf een kopie van het in lid 2 bedoelde verslag, en dit in elk geval telkens wanneer er sprake is van niet-naleving.

Artikel 10

Controleactiviteiten, -methoden en -technieken

1.   Voor taken in verband met officiële controles wordt in de regel gebruik gemaakt van passende controlemethoden en -technieken, zoals monitoring, bewaking, verificatie, audits, inspectie, bemonstering en analyse.

2.   Officiële controles van diervoeders en levensmiddelen omvatten onder meer de volgende activiteiten:

a)

analyse van de controlesystemen die de diervoeder- en levensmiddelenbedrijven al hebben ingesteld en van de geboekte resultaten;

b)

inspectie van:

i)

installaties van primaire producenten, diervoeder- en levensmiddelenbedrijven, inclusief de omgeving daarvan, gebouwen, kantoren, uitrusting, installaties, machines, vervoer, diervoeders en levensmiddelen;

ii)

grondstoffen, ingrediënten, hulpmiddelen bij de verwerking en andere producten die gebruikt worden bij de bereiding en productie van diervoeders en levensmiddelen;

iii)

halffabrikaten;

iv)

materialen en artikelen die bestemd zijn om met levensmiddelen in aanraking te komen;

v)

schoonmaak- en onderhoudsproducten en -processen en pesticiden;

vi)

etikettering, presentatie en reclame;

c)

controles van de hygiënetoestand in de diervoeder- en levensmiddelenbedrijven;

d)

evaluatie van de procedures inzake goede fabricagepraktijken, goede hygiënepraktijken, goede landbouwpraktijken, en HACCP, rekening houdende met het gebruik van richtsnoeren die daartoe in overeenstemming met de communautaire wetgeving zijn opgesteld;

e)

onderzoek van schriftelijk bewijsmateriaal en andere documentatie die van belang kunnen zijn om na te gaan of de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen is nageleefd;

f)

gesprekken met de exploitanten van diervoeder- en levensmiddelenbedrijven en met hun personeel;

g)

aflezen van de door meetinstrumenten van het diervoeder- of levensmiddelenbedrijf geregistreerde waarden;

h)

controles door de bevoegde autoriteit, met eigen instrumenten, van de door de exploitant van het diervoeder- of levensmiddelenbedrijf verrichte metingen;

i)

elke andere activiteit die wordt verricht om ervoor te zorgen dat de doelstellingen van deze verordening worden bereikt.

HOOFDSTUK III:

BEMONSTERING EN ANALYSE

Artikel 11

Methoden van bemonstering en analyse

1.   De bemonsterings- en analysemethoden die in het kader van de officiële controles worden gebruikt, moeten in overeenstemming zijn met de desbetreffende communautaire voorschriften of,

a)

bij gebreke hiervan, met internationaal erkende regels of protocollen, bij voorbeeld die welke door de Europese Commissie voor Normalisatie (CEN) zijn goedgekeurd of die welke deel uitmaken van de nationale wetgeving; of

b)

en, als deze evenmin bestaan, met andere, voor het gestelde doel geschikte of overeenkomstig wetenschappelijke protocollen ontwikkelde methoden.

2.   Indien lid 1 niet van toepassing is, kunnen de analysemethoden binnen één laboratorium gevalideerd worden overeenkomstig een internationaal aanvaard protocol.

3.   Waar mogelijk, maken de analysemethoden gebruik van de in bijlage III opgenomen criteria.

4.   Volgens de procedure van artikel 62, lid 3, kunnen de volgende uitvoeringsmaatregelen worden vastgesteld:

a)

de bemonsterings- en analysemethoden, inclusief de bevestigings- of referentiemethoden die bij betwistingen moeten worden gebruikt,

b)

de prestatiecriteria, de bij de analyse gebruikte parameters, de foutenmarge voor de metingen en de procedures voor de validering van de onder a) bedoelde methoden; en

c)

de voorschriften met betrekking tot de interpretatie van de resultaten.

5.   De bevoegde autoriteiten stellen passende procedures vast om ervoor te zorgen dat exploitanten van diervoeder- of levensmiddelenbedrijven wier producten bemonsterd en geanalyseerd worden, het recht hebben om een aanvullende expertise aan te vragen, onverminderd de verplichting van de bevoegde autoriteiten om in noodsituaties onmiddellijk in actie te komen.

6.   Zij zorgen er in het bijzonder voor dat de exploitanten van diervoeder- en levensmiddelenbedrijven te dien einde voldoende aantallen monsters voor een aanvullende expertise kunnen verkrijgen, tenzij dit in het geval van zeer bederfelijke producten of een zeer kleine hoeveelheid beschikbaar materiaal onmogelijk is.

7.   De monsters moeten zo behandeld en geëtiketteerd worden dat hun rechtsgeldigheid en bruikbaarheid voor de analyse gewaarborgd is.

Artikel 12

Officiële laboratoria

1.   De bevoegde autoriteit wijst de laboratoria aan die gemachtigd zijn analyses van in het kader van officiële controles genomen monsters uit te voeren.

2.   De bevoegde autoriteiten mogen evenwel alleen laboratoria aanwijzen die opereren, geëvalueerd zijn en geaccrediteerd zijn overeenkomstig de volgende Europese normen:

a)

EN ISO/IEC 17025 „Algemene eisen voor de competentie van beproevings- en kalibratielaboratoria”;

b)

EN 45002 „Algemene criteria voor de beoordeling van beproevingslaboratoria”;

c)

EN 45003 „Accreditatiesystemen voor kalibratie- en beproevingslaboratoria — Algemene eisen voor bedrijf en erkenning”,

waarbij rekening wordt gehouden met de criteria voor verschillende testmethoden zoals vastgesteld in de communautaire wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen.

3.   De accreditering en evaluatie van testlaboratoria als bedoeld in lid 2 kan gelden voor individuele tests of voor een groep tests.

4.   De bevoegde autoriteit kan de in lid 1 bedoelde aanwijzing intrekken als de voorwaarden van lid 2 niet langer vervuld zijn.

HOOFDSTUK IV:

CRISISMANAGEMENT

Artikel 13

Rampenplannen voor diervoeders en levensmiddelen

1.   Voor de uitvoering van het algemene plan voor crisismanagement als bedoeld in artikel 55 van Verordening (EG) nr. 178/2002, stelt iedere lidstaat een operationeel rampenplan op, waarin wordt aangegeven welke maatregelen onverwijld genomen moeten worden wanneer wordt geconstateerd dat diervoeders of levensmiddelen een ernstig risico opleveren voor mens of dier, hetzij rechtstreeks, hetzij door het milieu.

2.   In die rampenplannen wordt gespecificeerd:

a)

welke administratieve overheden erbij betrokken zijn;

b)

hoe de bevoegdheden en verantwoordelijkheden verdeeld zijn; en

c)

wat de kanalen en procedures zijn voor het delen van informatie door de betrokken partijen.

3.   De lidstaten toetsen deze rampenplannen, indien nodig, met name in het licht van reorganisaties van de bevoegde autoriteit en van de opgedane ervaring, ook ervaring bij oefeningen.

4.   Waar nodig, kunnen volgens de procedure van artikel 62, lid 3, uitvoeringsmaatregelen worden vastgesteld. In die maatregelen worden, voorzover nodig, geharmoniseerde regels voor rampenplannen opgenomen, teneinde te verzekeren dat deze plannen verenigbaar zijn met het algemene plan voor crisismanagement als bedoeld in artikel 55 van Verordening (EG) nr. 178/2002. Voorts wordt in die maatregelen de rol van de belanghebbenden in het bedrijf en de werking van de rampenplannen bepaald.

HOOFDSTUK V:

OFFICIËLE CONTROLES OP HET BINNENBRENGEN VAN DIERVOEDERS EN LEVENSMIDDELEN UIT DERDE LANDEN

Artikel 14

Officiële controles van diervoeders en levensmiddelen van dierlijke oorsprong

1.   Deze verordening doet geen afbreuk aan de eisen inzake veterinaire controles van diervoeders en levensmiddelen van dierlijke oorsprong van Richtlijn 97/78/EG. De overeenkomstig Richtlijn 97/78/EG aangewezen bevoegde autoriteit voert echter ook officiële controles uit om na te gaan of, in voorkomend geval, de niet onder die richtlijn vallende aspecten van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen worden nageleefd, inclusief de aspecten waarnaar in Titel VI, hoofdstuk II, van deze verordening wordt verwezen.

2.   De algemene regels van de artikelen 18 tot en met 25 van deze verordening gelden tevens voor de officiële controles van alle diervoeders en levensmiddelen, met inbegrip van diervoeders en levensmiddelen van dierlijke oorsprong.

3.   Goede controleresultaten voor goederen:

a)

die vallen onder één van de douaneregelingen van artikel 4, punt 16, onder b), tot en met f), van Verordening (EEG) nr. 2913/92, of

b)

die moeten worden behandeld in vrije zones of vrije entrepots als bedoeld in artikel 4, punt 15, onder b) van Verordening (EEG) nr. 2913/92,

doen geen afbreuk aan de verplichting voor de exploitanten van diervoeder- of levensmiddelenbedrijven om ervoor te zorgen dat de diervoeders en levensmiddelen, zodra ze in het vrije verkeer worden gebracht, voldoen aan de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en beletten niet dat er verdere officiële controles van de betrokken diervoeders of levensmiddelen worden verricht.

Artikel 15

Officiële controles van diervoeders en levensmiddelen van niet-dierlijke oorsprong

1.   De bevoegde autoriteit verricht op gezette tijden officiële controles van diervoeders en levensmiddelen van niet-dierlijke oorsprong die in de in bijlage I genoemde grondgebieden worden binnengebracht en die niet binnen de werkingssfeer van Richtlijn 97/78/EG vallen. Zij organiseert deze controles op basis van het overeenkomstig de artikelen 41 tot en met 43 opgesteld meerjarig nationaal controleplan en in het licht van de potentiële risico's. De controles bestrijken alle aspecten van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen.

2.   Deze controles moeten plaatsvinden op een geschikte plaats, met inbegrip van het punt van binnenkomst van de goederen op een van de in bijlage I genoemde grondgebieden, op de plaats waar ze in het vrije verkeer worden gebracht, in magazijnen, op het bedrijf dat de diervoeders of levensmiddelen invoert, of op andere punten van de diervoeder- en levensmiddelenketen.

3.   Deze controles kunnen ook worden uitgevoerd op goederen:

a)

die vallen onder één van de douaneregelingen van artikel 4, punt 16, onder b) tot en met f), van Verordening (EEG) nr. 2913/92; of

b)

die moeten worden binnengebracht in vrije zones of vrije entrepots als omschreven in artikel 4, punt 15, onder b), van Verordening (EEG) nr. 2913/92.

4.   Goede controleresultaten als bedoeld in lid 3 doen geen afbreuk aan de verplichting voor de exploitanten van diervoeder- of levensmiddelenbedrijven om ervoor te zorgen dat de diervoeders en levensmiddelen, zodra ze in het vrije verkeer worden gebracht, voldoen aan de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en beletten ook niet dat er verdere officiële controles van de betrokken diervoeders of levensmiddelen worden verricht.

5.   Volgens de procedure van artikel 62, lid 3, wordt een lijst opgesteld en bijgewerkt van diervoeders en levensmiddelen van niet-dierlijke oorsprong die op basis van bekende of nieuwe risico's aan meer uitgebreide officiële controles moeten worden onderworpen op het punt van binnenkomst op de in bijlage I vermelde grondgebieden. De frequentie en aard van deze controles worden volgens dezelfde procedure vastgesteld. Tegelijkertijd kunnen volgens dezelfde procedure de vergoedingen voor dergelijke controles worden vastgesteld.

Artikel 16

Soorten controles op diervoeders en levensmiddelen van niet-dierlijke oorsprong

1.   De in artikel 15, lid 1, bedoelde officiële controles omvatten ten minste een stelselmatige documentencontrole, een steekproefsgewijze overeenstemmingscontrole en, waar nodig, een materiële controle.

2.   De materiële controles worden verricht met een frequentie die afhangt van de volgende factoren:

a)

de risico's die zijn verbonden aan de verschillende types diervoeders en levensmiddelen;

b)

de manier waarop in het verleden aan de eisen voor het betrokken product uit het derde land is voldaan door de inrichting van oorsprong van het product, en door de exploitant van het diervoederof levensmiddelenbedrijf dat het product invoert of uitvoert;

c)

de controles die zijn verricht door het diervoeder- of levensmiddelenbedrijf dat het product invoert;

d)

de waarborgen die zijn verstrekt door de bevoegde autoriteit van het derde land van oorsprong.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat de materiële controles worden uitgevoerd onder passende omstandigheden en op een plaats die voorzien is van geschikte controlefaciliteiten, waar het onderzoek correct kan worden verricht, een op het risicobeheer afgestemd aantal monsters kan worden genomen en de diervoeders en levensmiddelen op een hygiënische manier kunnen worden gehanteerd. De monsters moeten zo worden behandeld dat hun rechtsgeldigheid en bruikbaarheid voor de analyse gewaarborgd is. De lidstaten zorgen ervoor dat de apparatuur en methoden geschikt zijn om de op grond van de communautaire of nationale wetgeving vastgestelde grenswaarden te meten.

Artikel 17

Punten van binnenkomst en voorafgaande kennisgeving

1.   Voor de organisatie van de in artikel 15, lid 5, bedoelde officiële controles moeten de lidstaten:

specifieke punten van binnenkomst op hun grondgebied aanwijzen die toegang hebben tot de passende controlefaciliteiten voor de verschillende soorten diervoeders en levensmiddelen; en

van de exploitanten van de diervoeder- en levensmiddelenbedrijven die verantwoordelijk zijn voor de zendingen, een voorafgaande kennisgeving eisen van elke aankomende zending en van de aard daarvan.

De lidstaten kunnen dezelfde regels toepassen voor andere diervoeders van niet-dierlijke oorsprong.

2.   De lidstaten stellen de Commissie en de overige lidstaten in kennis van alle maatregelen die zij overeenkomstig lid 1 treffen.

Die maatregelen worden zo opgezet dat er geen onnodige verstoringen van de handel optreden.

Artikel 18

Maatregelen bij vermoeden van niet- naleving

Indien de verdenking bestaat dat er sprake is van niet-naleving, of indien er twijfel is gerezen over de identiteit of de werkelijke bestemming van de zending, of over de overeenstemming tussen de zending en de gecertificeerde garanties ervan, voert de bevoegde autoriteit officiële controles uit om die verdenking of twijfel te bevestigen of te weerleggen. De bevoegde autoriteit plaatst de zending in officiële inbewaringneming totdat zij de resultaten van die officiële controles heeft ontvangen.

Artikel 19

Maatregelen naar aanleiding van officiële controles van diervoeders en levensmiddelen uit derde landen

1.   De bevoegde autoriteit plaatst diervoeders of levensmiddelen uit derde landen die niet voldoen aan de wetgeving inzake diervoeders of levensmiddelen in officiële inbewaringneming en neemt, gehoord hebbende de exploitant van het diervoeder- of levensmiddelenbedrijf die voor de zending verantwoordelijk is, de volgende maatregelen ten aanzien van deze diervoeders of levensmiddelen:

a)

opdragen dat de diervoeders of levensmiddelen worden vernietigd, overeenkomstig artikel 20 aan een speciale behandeling worden onderworpen, of overeenkomstig artikel 21 worden teruggestuurd uit de Gemeenschap; ook kunnen andere passende maatregelen worden genomen, zoals de diervoeders en levensmiddelen aanwenden voor andere doeleinden dan die waarvoor zij oorspronkelijk waren bedoeld;

b)

indien de diervoeders of levensmiddelen al in de handel zijn gebracht, monitoren of, indien nodig, opdracht geven tot het terugroepen, uit de handel nemen of vernietigen ervan, alvorens een van de bovengenoemde maatregelen te nemen;

c)

nagaan of de diervoeders of levensmiddelen geen negatieve gevolgen hebben voor de gezondheid van mens en dier, hetzij rechtstreeks, hetzij via het milieu, gedurende de looptijd of in afwachting van de implementatie van de in de punten a) en b) bedoelde maatregelen.

2.   Indien evenwel:

a)

de in de artikelen 14 en 15 bedoelde officiële controles uitwijzen dat een zending negatieve gevolgen heeft voor de gezondheid van mens of dier of onveilig is, wordt de betrokken zending door de bevoegde autoriteit in officiële inbewaringneming geplaatst in afwachting van vernietiging of elke andere passende maatregel om de gezondheid van mens en dier te beschermen;

b)

diervoeders of levensmiddelen van niet-dierlijke oorsprong die overeenkomstig artikel 15, lid 5, het voorwerp zijn van versterkte controles, niet ter officiële controle worden aangeboden of niet worden aangeboden overeenkomstig de eventuele specifieke eisen van artikel 17, draagt de bevoegde autoriteit op dat zij onverwijld worden teruggeroepen en in officiële inbewaringneming geplaatst en vervolgens worden vernietigd of teruggestuurd overeenkomstig artikel 21.

3.   Indien de bevoegde autoriteit niet toestaat dat diervoeders of levensmiddelen worden binnengebracht, stelt zij de Commissie en de andere lidstaten volgens de procedure van artikel 50, lid 3, van Verordening (EG) nr. 178/2002 in kennis van haar bevindingen en van de identificatie van de betrokken producten, en deelt zij haar besluiten aan de douanediensten mee, alsook de informatie over de eindbestemming.

4.   Tegen besluiten betreffende zendingen kan overeenkomstig artikel 54, lid 3, beroep worden aangetekend.

Artikel 20

Speciale behandeling

1.   De in artikel 19 bedoelde speciale behandeling kan het volgende omvatten:

a)

een behandeling of verwerking om de diervoeders of levensmiddelen in overeenstemming te brengen met de eisen van de communautaire wetgeving, of met de eisen van een derde land in geval van terugsturen, met inbegrip van desinfectering, indien noodzakelijk, maar met uitsluiting van verdunning;

b)

verwerking op enige andere passende manier voor andere doeleinden dan menselijke of dierlijke consumptie.

2.   De bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat de speciale behandeling plaatsvindt in inrichtingen die onder haar toezicht of onder toezicht van een andere lidstaat staan en in overeenstemming met voorwaarden die volgens de procedure van artikel 62, lid 3, zijn vastgesteld dan wel, bij gebreke van zulke voorwaarden, in overeenstemming met de nationale voorschriften.

Artikel 21

Terugsturen van zendingen

1.   De bevoegde autoriteit staat terugsturen van zendingen alleen toe indien:

a)

de bestemming overeengekomen is met de exploitant van het diervoeder- of levensmiddelenbedrijf die voor de zending verantwoordelijk is, en

b)

de exploitant van het diervoeder- of levensmiddelenbedrijf eerst de bevoegde autoriteit van het derde land van oorsprong, of het derde land van bestemming, indien verschillend, in kennis heeft gesteld van de redenen en omstandigheden waarom de betrokken diervoeders of levensmiddelen niet in de Gemeenschap in de handel kunnen worden gebracht, en

c)

het derde land van bestemming niet het derde land van oorsprong is, de bevoegde autoriteit van het derde land van bestemming de bevoegde autoriteit heeft meegedeeld bereid te zijn de zending te aanvaarden.

2.   Onverminderd de toepasselijke nationale bepalingen inzake de termijnen voor het aanvragen van een aanvullende expertise, dient het terugsturen, indien dit niet uitgesloten is op grond van de resultaten van de officiële controles, bij wijze van algemene regel binnen zestig dagen te gebeuren nadat de bevoegde autoriteit een besluit heeft genomen over de bestemming van de zending, tenzij er juridische stappen zijn ondernomen. Indien na het verstrijken van de termijn van zestig dagen het terugsturen niet heeft plaatsgevonden, wordt de zending vernietigd, behoudens in geval van vertraging met een geldige reden.

3.   In afwachting van het terugsturen van de zendingen of van de bevestiging van de redenen voor afwijzing, plaatst de bevoegde autoriteit de betrokken zendingen in officiële inbewaringneming.

4.   De bevoegde autoriteit stelt de Commissie en de overige lidstaten volgens de procedure van artikel 50, lid 3, van Verordening (EG) nr. 178/2002 in kennis, en deelt haar besluiten mee aan de douanediensten. De bevoegde autoriteiten treffen overeenkomstig titel IV samen alle verdere maatregelen die nodig zijn om te verzekeren dat de afgewezen zendingen niet opnieuw in de Gemeenschap kunnen worden ingevoerd.

Artikel 22

Kosten

De exploitant van het diervoeder- of levensmiddelenbedrijf die voor de zending verantwoordelijk is, of diens vertegenwoordiger, draagt de kosten die de bevoegde autoriteiten moeten maken voor de in de artikelen 18, 19, 20 en 21 bedoelde activiteiten.

Artikel 23

Goedkeuring van aan de uitvoer voorafgaande controles door derde landen

1.   Overeenkomstig de in artikel 62, lid 3, bedoelde procedure kunnen er specifieke controles worden goedgekeurd die derde landen verrichten op diervoeders en levensmiddelen onmiddellijk vóór de uitvoer ervan naar de Gemeenschap om na te gaan of de geëxporteerde producten voldoen aan de communautaire eisen. De goedkeuring mag alleen betrekking hebben op diervoeders en levensmiddelen uit het betrokken derde land en kan voor een of meer producten worden verleend.

2.   Indien deze goedkeuring wordt verleend, kan de frequentie van de invoercontroles voor diervoeders of levensmiddelen worden verlaagd. De lidstaten verrichten evenwel officiële controles van diervoeders en levensmiddelen die overeenkomstig de in lid 1 bedoelde goedkeuring worden ingevoerd, teneinde te garanderen dat de in het derde land verrichte controles voorafgaand aan de uitvoer doeltreffend blijven.

3.   De in lid 1 bedoelde goedkeuring kan aan een derde land alleen worden verleend indien:

a)

uit een communautaire audit is gebleken dat de naar de Gemeenschap uitgevoerde diervoeders of levensmiddelen voldoen aan de communautaire of daaraan gelijkwaardige vereisten;

b)

de in het derde land vóór de verzending verrichte controles als voldoende doeltreffend en efficiënt worden beschouwd om de door de communautaire wetgeving voorgeschreven documenten, overeenstemming en materiële controle te vervangen of te beperken.

4.   In de in lid 1 bedoelde goedkeuring moet worden aangegeven onder welke bevoegde autoriteit van het derde land de controles voorafgaand aan de uitvoer worden verricht en, indien van toepassing, aan welk controleorgaan die bevoegde autoriteit een aantal taken kan delegeren. Deze delegatie van taken is alleen toelaatbaar indien aan de in artikel 5 genoemde voorwaarden, of aan daaraan gelijkwaardige voorwaarden, is voldaan.

5.   De bevoegde autoriteit en het eventuele controleorgaan die in de goedkeuring worden vermeld, zijn verantwoordelijk voor de contacten met de Gemeenschap.

6.   De bevoegde autoriteit of het controleorgaan van het derde land zorgt voor de officiële certificering van elke zending die wordt onderzocht alvorens zij één van de in bijlage I bedoelde grondgebieden binnenkomt. In de in lid 1 bedoelde goedkeuring is een model van een dergelijk certificaat opgenomen.

7.   Onverminderd artikel 50, lid 3, van Verordening (EG) nr. 178/2002 stelt de lidstaat, wanneer uit officiële controles op de invoer waarvoor de procedure van lid 2 geldt, blijkt dat er sprake is van een ernstig geval van niet-naleving, de Commissie, de andere lidstaten en de betrokken exploitanten daarvan onmiddellijk in kennis volgens de procedure van Titel IV van deze verordening; de lidstaten verhogen het aantal zendingen dat wordt onderzocht, en, waar dit noodzakelijk is voor een gedegen analyse van de situatie, slaan zij een voldoende aantal monsters op onder passende opslagvoorwaarden.

8.   Indien blijkt dat in een significant aantal zendingen de goederen niet overeenstemmen met de gegevens van de certificaten die door de bevoegde autoriteit of het controleorgaan van het derde land zijn afgegeven, is de in lid 2 bedoelde verlaagde frequentie niet langer van toepassing.

Artikel 24

Bevoegde autoriteiten en douanediensten

1.   Voor de organisatie van de in dit hoofdstuk bedoelde officiële controles werken de bevoegde autoriteiten en de douanediensten nauw samen.

2.   Met betrekking tot zendingen van diervoeders en levensmiddelen van dierlijke oorsprong en van diervoeders en levensmiddelen als bedoeld in artikel 15, lid 5, staan de douanediensten alleen met toestemming van de bevoegde autoriteit toe dat zij in vrije zones of vrije entrepots binnengebracht of behandeld worden.

3.   Indien er een monsterneming plaatsvindt, informeert de bevoegde autoriteit de douanediensten en de betrokken exploitanten en geeft zij aan of de betrokken goederen al dan niet kunnen worden vrijgegeven voordat de analyseresultaten van de monsters beschikbaar zijn, mits de zending getraceerd kan worden.

4.   Indien de goederen in het vrije verkeer worden gebracht, werken de bevoegde autoriteiten en de douanediensten samen overeenkomstig de artikelen 2 tot en met 6 van Verordening (EEG) nr. 339/93.

Artikel 25

Uitvoeringsmaatregelen

1.   De maatregelen die nodig zijn om een uniforme toepassing van de officiële controles van binnenkomende diervoeders en levensmiddelen te waarborgen, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 62, lid 3.

2.   In het bijzonder kunnen nadere regels worden vastgesteld voor:

a)

diervoeders en levensmiddelen die worden ingevoerd of vallen onder een van de douaneregelingen van in artikel 4, punt 16, onder b) tot en met f), van Verordening (EEG) nr. 2913/92, of die worden behandeld in vrije zones of vrije entrepots als bedoeld in artikel 4, punt 15, onder b), van Verordening (EEG) nr. 2913/92;

b)

levensmiddelen voor de bevoorrading van de bemanning en de passagiers van internationale vervoermiddelen;

c)

diervoeders en levensmiddelen die op afstand worden besteld (bijvoorbeeld per post, per telefoon of via het internet) en die aan de consument worden geleverd;

d)

diervoeders voor huisdieren en paarden en levensmiddelen die passagiers en bemanning van internationale vervoermiddelen bij zich hebben;

e)

specifieke voorwaarden of uitzonderingen voor bepaalde grondgebieden als bedoeld in artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 2913/92, om rekening te houden met de natuurlijke beperkingen die deze grondgebieden eigen zijn;

f)

de consistentie van de besluiten van de bevoegde autoriteiten betreffende diervoeders en levensmiddelen uit derde landen in het kader van artikel 19;

g)

zendingen van oorsprong uit de Gemeenschap die uit een derde land worden teruggestuurd;

h)

documenten waarvan de zendingen vergezeld moeten gaan indien er monsters zijn genomen.

HOOFDSTUK VI:

FINANCIERING VAN OFFICIËLE CONTROLES

Artikel 26

Algemeen beginsel

De lidstaten zorgen, op een wijze die zij passend achten, inclusief door algemene belastingen of door het vaststellen van vergoedingen of heffingen, voor voldoende financiële middelen voor het nodige personeel en andere middelen voor officiële controles.

Artikel 27

Vergoedingen of heffingen

1.   De lidstaten kunnen vergoedingen of heffingen innen ter dekking van de kosten van officiële controles.

2.   Waar het evenwel gaat om activiteiten als bedoeld in bijlage IV, afdeling A, en bijlage V, afdeling A, verzekeren de lidstaten dat een vergoeding wordt geïnd.

3.   Onverminderd de leden 4 en 6 mogen vergoedingen die voor de in bijlage IV, afdeling A en bijlage V, afdeling A, genoemde activiteiten worden geïnd, niet lager zijn dan de in bijlage IV, afdeling B, en bijlage V, afdeling B, gespecificeerde minima. Voor de in bijlage IV, afdeling A, genoemde activiteiten mogen de lidstaten evenwel gedurende een overgangsperiode tot 1 januari 2008 de bedragen hanteren die momenteel op grond van Richtlijn 85/73/EEG van toepassing zijn.

De bedragen in bijlage IV, afdeling B en bijlage V, afdeling B worden ten minste om de twee jaar bijgewerkt volgens de procedure van artikel 62, lid 3, in het bijzonder ter compensatie van de inflatie.

4.   Vergoedingen die overeenkomstig lid 1 of lid 2 ten behoeve van officiële controles worden geïnd:

a)

mogen niet hoger zijn dan de door de verantwoordelijke bevoegde autoriteiten gedragen kosten in verband met de in bijlage VI vermelde zaken en

b)

kunnen op vaste bedragen worden vastgesteld op basis van de door de bevoegde autoriteiten gedurende een bepaalde periode gedragen kosten of, indien van toepassing, de bedragen die zijn vastgesteld in bijlage IV, afdeling B of in bijlage V, afdeling B.

5.   Bij de vaststelling van de vergoedingen houden de lidstaten rekening met de volgende elementen:

a)

het type bedrijf en de daaraan verbonden risicofactoren;

b)

de belangen van bedrijven met een geringe productie;

c)

de traditionele methoden die worden gebruikt voor de productie, -verwerking en -distributie;

d)

de behoeften van bedrijven die gelegen zijn in gebieden met bijzondere geografische beperkingen.

6.   Wanneer in verband met zelfcontrole, door het diervoeder- of levensmiddelenbedrijf toegepaste traceerbaarheidssystemen en het niveau van de tijdens officiële controles geconstateerde naleving, voor een bepaald type diervoeder of levensmiddelen of voor bepaalde activiteiten officiële controles met een lagere frequentie plaatsvinden, dan wel om rekening te houden met de criteria van lid 5, punten b) tot en met d), kunnen de lidstaten een vergoeding voor officiële controles vaststellen die lager ligt dan het in lid 4, punt b), bedoelde minimumbedrag, op voorwaarde dat de betrokken lidstaat bij de Commissie een verslag indient waarin vermeld zijn:

a)

het betrokken type diervoeder of levensmiddelen of de betrokken activiteit;

b)

de controles die in het betrokken diervoeder- of levensmiddelenbedrijf worden uitgevoerd, en

c)

welke methode voor de berekening van de vergoeding is toegepast;

7.   Indien de bevoegde autoriteit in één inrichting tegelijkertijd diverse officiële controles van diervoeders en levensmiddelen uitvoert, moeten deze controles als één activiteit worden beschouwd en mag hiervoor maar één vergoeding worden gevraagd.

8.   Vergoedingen betreffende invoercontroles worden door de exploitant van het bedrijf of zijn vertegenwoordiger betaald aan de met de invoercontroles belaste bevoegde autoriteit.

9.   Geïnde vergoedingen worden rechtstreeks noch onrechtstreeks terugbetaald, tenzij zij ten onrechte waren geïnd.

10.   Afgezien van de kosten die voortvloeien uit de in artikel 28 genoemde uitgaven, mogen de lidstaten in het kader van de uitvoering van de onderhavige verordening geen andere vergoedingen innen dan die bedoeld in onderhavig artikel.

11.   De exploitanten van bedrijven, andere betrokken bedrijven, of hun vertegenwoordigers ontvangen een betalingsbewijs voor de vergoedingen.

12.   De lidstaten publiceren de methode van berekening van de vergoedingen en delen deze aan de Commissie mee. De Commissie onderzoekt of de vergoedingen in overeenstemming zijn met de bepalingen van deze verordening.

Artikel 28

Uitgaven die voortvloeien uit aanvullende officiële controles

Indien de vaststelling van niet-naleving aanleiding geeft tot officiële controles die verder gaan dan de gewone controleactiviteiten van de bevoegde autoriteit, worden de uitgaven voor deze aanvullende officiële controles door de bevoegde autoriteit verhaald op de exploitanten die verantwoordelijk zijn voor de nietnaleving of kan zij deze aanrekenen aan de eigenaar of degene die de producten ten tijde van de aanvullende officiële controles onder zijn hoede had. De gewone controleactiviteiten zijn de controleactiviteiten met een routinekarakter waarin de communautaire of de nationale wetgeving voorziet en in het bijzonder die welke zijn beschreven in het in artikel 42 bedoelde plan. Activiteiten die verder gaan dan de gewone controleactiviteiten, omvatten het nemen en analyseren van monsters, alsook andere controles die nodig zijn om de omvang van een probleem vast te stellen en na te gaan of er corrigerende maatregelen zijn genomen, dan wel om niet-naleving op te sporen en/of te bewijzen.

Artikel 29

Hoogte van de uitgaven

Bij het bepalen van de hoogte van de in artikel 28 bedoelde uitgaven wordt rekening gehouden met de beginselen van artikel 27.

HOOFDSTUK VII:

OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 30

Officiële certificering

1.   Zonder afbreuk te doen aan de bepalingen inzake de officiële certificering met het oog op de diergezondheid of het dierenwelzijn, kunnen volgens de procedure van artikel 62, lid 3, eisen worden vastgesteld voor:

a)

de omstandigheden waarin officiële certificering vereist is;

b)

de modellen van de certificaten;

c)

de kwalificaties van de certificerende ambtenaren;

d)

de principes die in acht moeten worden genomen om een betrouwbare certificering te waarborgen, met inbegrip van elektronische certificering;

e)

de procedures die gevolgd dienen te worden bij het intrekken van certificaten en het afgeven van vervangende certificaten;

f)

zendingen die in kleinere eenheden worden gesplitst of met andere zendingen worden vermengd;

g)

de documenten die de goederen moeten vergezellen na het beëindigen van de officiële controles.

2.   Wanneer officiële certificering vereist is, wordt ervoor gezorgd dat:

a)

er een verband bestaat tussen het certificaat en de zending;

b)

de gegevens op het certificaat juist en authentiek zijn.

3.   De bepalingen inzake de officiële certificering van diervoeders en levensmiddelen worden, waar nodig, in één certificaatmodel met andere bepalingen inzake officiële certificering gecombineerd.

Artikel 31

Registratie/erkenning van diervoeder- en levensmiddelenbedrijven

1.

a)

De bevoegde autoriteiten stellen de procedures vast die door de exploitanten van diervoeder- en levensmiddelenbedrijven moeten worden gevolgd voor de registratie van hun inrichtingen, overeenkomstig Verordening (EG) nr. / (36), Richtlijn 95/69/EG, of overeenkomstig de toekomstige verordening inzake diervoederhygiëne.

b)

Zij stellen een lijst op van de exploitanten van diervoeder- en levensmiddelenbedrijven die zij geregistreerd hebben, en houden die bij. Indien dergelijke lijsten reeds voor andere doeleinden voorhanden zijn, mogen zij ook voor de toepassing van deze verordening worden gebruikt.

2.

2.

a) De bevoegde autoriteiten stellen procedures vast die door de exploitanten van diervoeder- en levensmiddelenbedrijven moeten worden gevolgd voor de erkenning van hun inrichtingen, overeenkomstig Verordening (EG) nr. .../... (37), Verordening (EG) nr. .../... (38), der Richtlinie 95/69/EG oder der künftigen Verordnung über Futtermittelhygiene zu befolgen haben.

b)

Indien een verzoek tot erkenning van een exploitant van een diervoeder- of levensmiddelenbedrijf wordt ontvangen, legt de bevoegde autoriteit een bezoek ter plaatse af.

c)

Zij erkent een inrichting alleen voor de betrokken activiteiten indien de exploitant van het diervoeder- of levensmiddelenbedrijf heeft aangetoond dat de inrichting voldoet aan de desbetreffende eisen van de wetgeving inzake diervoeders of levensmiddelen.

d)

De bevoegde autoriteit kan een voorwaardelijke erkenning geven, als blijkt dat de inrichting voldoet aan alle eisen inzake infrastructuur en uitrusting. Definitieve erkenning kan alleen worden verleend, als bij een nieuwe officiële controle binnen drie maanden na de voorlopige erkenning blijkt dat de inrichting voldoet aan alle overige voorschriften van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen. Indien er veel vooruitgang is geboekt, maar de betrokken inrichting nog steeds niet voldoet aan alle eisen, kan de bevoegde autoriteit de voorlopige erkenning verlengen. Een voorlopige erkenning kan in totaal echter maar zes maanden geldig zijn.

e)

Bij haar officiële controles toetst de bevoegde autoriteit de erkenning van inrichtingen. Wanneer de bevoegde autoriteit ernstige tekortkomingen vaststelt of de productie in een inrichting meermalen dient stil te leggen, en de exploitant van het diervoeder- of levensmiddelenbedrijf niet voldoende garanties kan bieden met betrekking tot de toekomstige productie, start de bevoegde autoriteit de procedures om de erkenning van de inrichting in te trekken. De bevoegde autoriteit kan evenwel de erkenning van een inrichting opschorten, indien de exploitant van het diervoederof levensmiddelenbedrijf kan garanderen de gebreken binnen een redelijke termijn te zullen verhelpen.

f)

De bevoegde autoriteiten houden geactualiseerde lijsten van erkende inrichtingen bij en stellen deze ter beschikking van de overige lidstaten en van het publiek op een wijze die kan worden bepaald volgens de procedure van artikel 62, lid 3.

TITEL III

REFERENTIELABORATORIA

Artikel 32

Communautaire referentielaboratoria

1.   De in bijlage VII bedoelde communautaire referentielaboratoria voor diervoeders en voedingsmiddelen zijn belast met:

a)

het verstrekken van inlichtingen over de analysemethoden, met inbegrip van de referentiemethoden, aan de nationale referentielaboratoria;

b)

het coördineren van de toepassing door de nationale referentielaboratoria van de onder a) bedoelde methoden, in het bijzonder door het organiseren van vergelijkende tests en door te zorgen voor een passende follow-up daarvan, zo mogelijk overeenkomstig internationaal erkende protocollen;

c)

het coördineren, op hun bevoegdheidsterrein, van de praktische regelingen die nodig zijn voor de toepassing van nieuwe analysemethoden en om de nationale referentielaboratoria op de hoogte te houden van de ter zake geboekte vooruitgang;

d)

het organiseren van opleidings- en bijscholingscursussen voor het personeel van de nationale referentielaboratoria en voor deskundigen uit ontwikkelingslanden;

e)

het verlenen van technische en wetenschappelijke bijstand aan de Commissie, met name wanneer lidstaten de resultaten van de analysen betwisten;

f)

de samenwerking met laboratoria die in derde landen belast zijn met de analyse van diervoeders en levensmiddelen.

2.   De communautaire referentielaboratoria in de sector diergezondheid zijn belast met:

a)

coördinatie van de in de lidstaten toegepaste methoden voor de diagnose van de ziekten;

b)

actieve steun bij het diagnosticeren van ziekten die in de lidstaten uitbreken door het onderzoeken van geïsoleerde ziekteverwekkers die worden toegezonden voor bevestiging van de diagnose, karakterisering en epizoötiologisch onderzoek;

c)

bevordering van de opleiding en de na- en bijscholing van de deskundigen op het gebied van laboratoriumdiagnose met het oog op de harmonisatie van de diagnosetechnieken in de hele Gemeenschap;

d)

samenwerking op het gebied van diagnosemethoden voor onder hun bevoegdheid vallende dierziekten met de bevoegde laboratoria in de derde landen waar die ziekten heersen;

e)

organisatie van opleidings- en bijscholingscursussen voor het personeel van de nationale referentielaboratoria en voor deskundigen uit ontwikkelingslanden.

3.   De leden 2 en 3 van artikel 12 zijn van toepassing op de communautaire referentielaboratoria.

4.   De communautaire referentielaboratoria moeten aan de volgende eisen voldoen:

a)

beschikken over gekwalificeerd personeel met voldoende kennis van de op hun bevoegdheidsdomein toegepaste diagnose- en analytische technieken;

b)

beschikken over de apparatuur en producten die nodig zijn voor het uitvoeren van de hun toegewezen taken;

c)

beschikken over een adequate administratieve infrastructuur;

d)

ervoor instaan dat hun personeel het vertrouwelijk karakter van bepaalde onderwerpen, resultaten en mededelingen eerbiedigt;

e)

voldoende kennis bezitten van de internationale normen en praktijken;

f)

indien nodig, beschikken over een bijgewerkte lijst van de beschikbare referentiestoffen en reagentia, en een bijgewerkte lijst van de producenten en leveranciers daarvan;

g)

rekening houden met de onderzoeksactiviteiten op nationaal en communautair niveau;

h)

opgeleid personeel ter beschikking hebben voor noodsituaties in de Gemeenschap.

5.   Andere communautaire referentielaboratoria die van belang zijn voor de in artikel 1 genoemde gebieden, kunnen volgens de procedure van artikel 62, lid 3, worden opgenomen in bijlage VII. Bijlage VII kan volgens dezelfde procedure worden bijgewerkt.

6.   Aanvullende verantwoordelijkheden en taken van de communautaire referentielaboratoria kunnen worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 62, lid 3.

7.   Aan de communautaire referentielaboratoria kan een financiële bijdrage van de Gemeenschap worden toegekend overeenkomstig artikel 28 van Beschikking 90/424/EEG van de Raad van 26 juni 1990 betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied (39).

8.   De communautaire referentielaboratoria kunnen worden onderworpen aan communautaire controles, om na te gaan of voldaan wordt aan de in deze verordening vastgelegde eisen. Indien uit deze controles blijkt dat een laboratorium niet voldoet aan deze eisen of aan de taken waarvoor het is aangewezen, kunnen volgens de procedure van artikel 62, lid 3, de nodige maatregelen worden genomen.

9.   De leden 1 tot en met 7 zijn van toepassing onverminderd meer specifieke voorschriften, in het bijzonder hoofdstuk VI van Verordening (EG) nr. 999/2001 en artikel 14 van Richtlijn 96/23/EG.

Artikel 33

Nationale referentielaboratoria

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat voor elk communautair referentielaboratorium als bedoeld in artikel 32 één of meer nationale referentielaboratoria worden aangewezen. Een lidstaat kan een laboratorium in een andere lidstaat of in een lid van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) aanwijzen en één laboratorium kan voor meer dan één lidstaat als nationaal referentielaboratorium fungeren.

2.   Deze nationale referentielaboratoria moeten:

a)

op hun bevoegdheidsterrein samenwerken met het communautaire referentielaboratorium;

b)

voor hun bevoegdheidsterrein de werkzaamheden van de officiële laboratoria die overeenkomstig artikel 11 belast zijn met de analyse van monsters coördineren;

c)

indien nodig, vergelijkende tests tussen de officiële nationale laboratoria organiseren en zorgen voor een passend vervolgtraject voor die vergelijkende tests;

d)

ervoor zorgen dat de door het communautaire referentielaboratorium verstrekte informatie aan de bevoegde autoriteit en de officiële nationale laboratoria wordt doorgegeven;

e)

wetenschappelijke en technische steun verlenen aan de bevoegde autoriteit voor de uitvoering van de gecoördineerde controleplannen die overeenkomstig artikel 53 zijn aangenomen;

f)

zorgen voor de uitvoering van andere specifieke taken waartoe is besloten volgens de procedure van artikel 62, lid 3, onverminderd bestaande aanvullende verplichtingen op nationaal niveau.

3.   De leden 2 en 3 van artikel 12 zijn van toepassing op de nationale referentielaboratoria.

4.   De lidstaten brengen naam en adres van elk nationaal referentielaboratorium ter kennis van de Commissie, het bevoegde communautaire referentielaboratorium en de overige lidstaten.

5.   De lidstaten met meer dan één nationaal referentielaboratorium per communautair referentielaboratorium, moeten ervoor zorgen dat deze laboratoria nauw samenwerken met het oog op een doeltreffende coördinatie, zowel onderling als met de andere nationale laboratoria en met het communautaire referentielaboratorium.

6.   Aanvullende verantwoordelijkheden en taken voor de nationale referentielaboratoria kunnen worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 62, lid 3.

7.   De leden 1 tot en met 5 zijn van toepassing onverminderd meer specifieke voorschriften, en in het bijzonder hoofdstuk VI van Verordening (EG) nr. 999/2001 en artikel 14 van Richtlijn 96/23/EG.

TITEL IV

ADMINISTRATIEVE BIJSTAND EN SAMENWERKING OP HET GEBIED VAN DIERVOEDERS EN VOEDINGSMIDDELEN

Artikel 34

Algemene beginselen

1.   Wanneer op grond van de resultaten van officiële controles van diervoeders en voedingsmiddelen een optreden in meer dan één lidstaat vereist is, verlenen de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten elkaar administratieve bijstand.

2.   De bevoegde autoriteiten verlenen administratieve bijstand op verzoek of op eigen initiatief, wanneer een onderzoek zulks vereist. Deze administratieve bijstand kan, indien nodig, worden uitgebreid tot deelname aan controles ter plaatse die door de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat worden uitgevoerd.

3.   De artikelen 35 tot en met 40 doen geen afbreuk aan nationale regelingen die van toepassing zijn op de vrijgave van documenten die het voorwerp uitmaken van of verband houden met gerechtelijke procedures, of aan regelingen die de bescherming van de commerciële belangen van natuurlijke of rechtspersonen beogen.

Artikel 35

Contactinstanties

1.   Elke lidstaat wijst één of meer contactinstanties aan om, indien nodig, contacten te onderhouden met de contactinstanties van de andere lidstaten. De contactinstanties hebben tot taak te assisteren bij en te zorgen voor de coördinatie van de communicatie tussen bevoegde autoriteiten, en met name ook verzoeken om bijstand te verzenden en in ontvangst te nemen.

2.   De lidstaten stellen de Commissie en de andere lidstaten in kennis van alle relevante gegevens met betrekking tot hun contactinstanties, alsmede van de eventuele wijzigingen van die gegevens.

3.   Onverminderd lid 1 betekent de aanwijzing van contactinstanties niet dat er geen directe contacten, uitwisseling van informatie of samenwerking tussen het personeel van de bevoegde autoriteiten in de verschillende lidstaten kunnen plaatsvinden.

4.   De bevoegde autoriteiten waarop Richtlijn 89/608/EEG van de Raad betreffende wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie, met het oog op de juiste toepassing van de veterinaire en zoötechnische wetgeving (40) van toepassing is, kunnen, indien nodig, fungeren als contactinstanties voor de op grond van deze titel handelende autoriteiten.

Artikel 36

Bijstand op verzoek

1.   Na ontvangst van een met redenen omkleed verzoek om bijstand zorgt de aangezochte bevoegde autoriteit ervoor dat de verzoekende bevoegde autoriteit alle noodzakelijke informatie en documenten krijgt die haar in staat stellen na te gaan of de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen binnen haar bevoegdheidsterrein is nageleefd. Te dien einde verricht de aangezochte bevoegde autoriteit de nodige administratieve onderzoeken om die informatie en documenten te verkrijgen.

2.   De in lid 1 bedoelde informatie en documenten worden onverwijld toegezonden. De documenten kunnen als originelen of als kopieën worden toegezonden.

3.   In onderling akkoord tussen de verzoekende autoriteit en de aangezochte autoriteit, kan het door de verzoekende autoriteit aangewezen personeel aanwezig zijn bij de administratieve onderzoeken.

Deze onderzoeken worden steeds verricht door personeel van de aangezochte autoriteit.

Het personeel van de verzoekende autoriteit kan niet op eigen initiatief de onderzoeksbevoegdheden van het personeel van de aangezochte autoriteit uitoefenen. Het moet echter wel toegang krijgen tot dezelfde plaatsen en documenten als personeel van de aangezochte autoriteit, door bemiddeling van dit laatste, en met als enig doel ervoor te zorgen dat het administratief onderzoek wordt uitgevoerd.

4.   Het personeel van de verzoekende autoriteit dat zich overeenkomstig lid 3 in een andere lidstaat bevindt, moet op elk ogenblik in staat zijn schriftelijke bewijzen te leveren van zijn identiteit en officiële hoedanigheid.

Artikel 37

Bijstand op eigen initiatief

1.   Wanneer een bevoegde autoriteit kennis neemt van niet-naleving, en wanneer deze niet-naleving ook gevolgen kan hebben voor een of meer andere lidstaten, geeft zij de betreffende informatie onverwijld op eigen initiatief door aan de andere lidstaat/lidstaten.

2.   De lidstaten die dergelijke informatie ontvangen, moeten de zaak onderzoeken en de lidstaat die de informatie verstrekt heeft, op de hoogte brengen van de resultaten van dit onderzoek en, in voorkomend geval, van de getroffen maatregelen.

Artikel 38

Bijstand in geval van niet-naleving

1.   Indien de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming tijdens een officiële controle op de plaats van bestemming van de goederen of tijdens het transport vaststelt dat de goederen niet voldoen aan de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen zodat er een risico bestaat voor de gezondheid van mens of dier of dat er sprake is van een ernstige inbreuk op de wetgeving inzake diervoeders of levensmiddelen, neemt zij onverwijld contact op met de bevoegde autoriteit van de lidstaat van verzending.

2.   De bevoegde autoriteit van de lidstaat van verzending onderzoekt de aangelegenheid, treft alle nodige maatregelen en stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming in kennis van de aard van het onderzoek en van de verrichte officiële controles, de genomen beslissingen en de redenen daarvoor.

3.   Indien de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming redenen heeft om aan te nemen dat die maatregelen ontoereikend zijn, zoeken de bevoegde autoriteiten van beide lidstaten naar wegen en middelen om de situatie te verhelpen, zo nodig ook door een gezamenlijk inspectiebezoek ter plaatse uit te voeren overeenkomstig artikel 36, leden 3 en 4. Indien zij geen overeenstemming bereiken over passende maatregelen, brengen zij de Commissie daarvan op de hoogte.

Artikel 39

Betrekkingen met derde landen

1.   Indien een bevoegde autoriteit informatie uit een derde land ontvangt die wijst op niet-naleving en/of een risico voor de gezondheid van mens of dier, brengt die autoriteit de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten daarvan op de hoogte, indien zij van mening is dat deze autoriteiten daarin geïnteresseerd kunnen zijn of indien zij daarom verzoeken. Zij deelt dergelijke informatie ook mee aan de Commissie indien die op communautair niveau relevant is.

2.   Indien het derde land wettelijk kan garanderen dat het de bijstand die nodig is om bewijsmateriaal te verzamelen inzake klaarblijkelijke of vermeende inbreuken op de relevante wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen, kan bieden, kan de informatie die in de context van deze verordening is verzameld, aan dat derde land worden medegedeeld, op voorwaarde dat de bevoegde autoriteiten die de informatie hebben verstrekt, daarvoor toestemming geven, in overeenstemming met de wetgeving inzake het verstrekken van persoonsgegevens aan derde landen.

Artikel 40

Gecoördineerde bijstand en follow-up door de Commissie

1.   De Commissie moet zo snel mogelijk de door de lidstaten getroffen maatregelen coördineren, indien zij, door informatie van de lidstaten of uit andere bronnen, kennis krijgt van activiteiten die strijdig zijn of lijken te zijn met de wetgeving inzake diervoeders of levensmiddelen en die op communautair niveau van bijzonder belang zijn, en met name:

a)

wanneer deze activiteiten in verscheidene lidstaten vertakkingen hebben of zouden kunnen hebben;

b)

wanneer soortgelijke activiteiten klaarblijkelijk al in verscheidene lidstaten hebben plaatsgevonden; of

c)

wanneer de lidstaten geen overeenstemming kunnen bereiken over passende maatregelen om de nietnaleving aan te pakken.

2.   Wanneer uit de officiële controles op de plaats van bestemming blijkt dat er bij herhaling sprake is van niet-naleving of van andere risico's voor mens, plant of dier ten gevolge van diervoeders of levensmiddelen, hetzij rechtstreeks, hetzij via het milieu, stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming de Commissie en de bevoegde autoriteiten van de overige lidstaten daarvan onverwijld in kennis.

3.   De Commissie kan:

a)

in samenwerking met de betrokken lidstaat een inspectieteam sturen voor een officiële controle ter plaatse;

b)

de bevoegde autoriteit van de lidstaat van verzending verzoeken haar officiële controles ter zake op te voeren en te rapporteren over de getroffen maatregelen.

4.   Indien de maatregelen als bedoeld in de leden 2 en 3 worden getroffen tegen herhaaldelijke nietnaleving van een diervoeder- of levensmiddelenbedrijf, verhaalt de bevoegde autoriteit alle kosten in verband met deze maatregelen op het bedrijf in kwestie.

TITEL V

CONTROLEPLANNEN

Artikel 41

Meerjarige nationale controleplannen

Met het oog op een efficiënte uitvoering van artikel 17, lid 2, van Verordening (EG) nr. 178/2002, van de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn en van artikel 45 van deze verordening, stelt elke lidstaat één enkel geïntegreerd meerjarig nationaal controleplan op.

Artikel 42

Beginselen voor het opstellen van de meerjarige nationale controleplannen

1.   De lidstaten:

a)

voeren het in artikel 41 genoemde plan uiterlijk 1 januari 2007 voor de eerste maal uit; en

b)

stellen het in het licht van de ontwikkelingen regelmatig bij; en

c)

leggen desgevraagd de meest recente versie van dit plan aan de Commissie voor.

2.   Elk meerjarig nationaal controleplan bevat algemene informatie over de structuur en organisatie van de systemen inzake de controle van diervoeders en levensmiddelen, alsmede van diergezondheid en dierenwelzijn in de betrokken lidstaat, meer bepaald over:

a)

de strategische doeleinden van het plan en de manier waarop deze tot uiting komen in de prioriteiten van de controle en de toewijzing van middelen;

b)

de indeling in risicocategorieën van de betrokken activiteiten;

c)

de aanwijzing van de bevoegde autoriteiten en hun taken op centraal, regionaal en lokaal niveau, en de ter beschikking van deze autoriteiten staande middelen;

d)

de algemene organisatie en het beheer van de systemen voor officiële controles op nationaal, regionaal en lokaal niveau, met inbegrip van officiële controles in afzonderlijke inrichtingen;

e)

de controlesystemen voor de verschillende sectoren en de coördinatie tussen de verschillende diensten van de bevoegde autoriteiten die belast zijn met de officiële controles in deze sectoren;

f)

indien van toepassing, het delegeren van taken aan controle-organen;

g)

de methoden om de naleving van de in artikel 4, lid 2, bedoelde operationele criteria te garanderen;

h)

de opleiding van het met de officiële controles belaste personeel als bedoeld in artikel 6;

i)

de in de artikelen 8 en 9 bedoelde schriftelijk vastgelegde procedures;

j)

de organisatie en werking van de rampenplannen bij het uitbreken van een door dieren of levensmiddelen overgedragen ziekte, gevallen van diervoeder- en levensmiddelenbesmetting en andere risico's voor de menselijke gezondheid;

k)

de organisatie van samenwerking en wederzijdse bijstand.

3.   De meerjarige nationale controleplannen kunnen tijdens de uitvoering worden aangepast. De wijzigingen kunnen worden aangebracht in het licht van of in verband met de volgende factoren:

a)

nieuwe wettelijke bepalingen;

b)

het verschijnen van nieuwe ziekten en andere risico's voor de gezondheid;

c)

belangrijke veranderingen in de structuur, het beheer of de werking van de nationale bevoegde autoriteiten;

d)

de resultaten van door de lidstaten verrichte officiële controles;

e)

de resultaten van de overeenkomstig artikel 45 verrichte communautaire controles;

f)

wijzigingen van de in artikel 43 bedoelde richtsnoeren;

g)

wetenschappelijke bevindingen;

h)

de resultaten van door een derde land in een lidstaat uitgevoerde audits.

Artikel 43

Richtsnoeren voor meerjarige nationale controleplannen

1.   De in artikel 41, bedoelde meerjarige nationale controleplannen houden rekening met de richtsnoeren die de Commissie zal opstellen volgens de procedure van artikel 62, lid 2. Die richtsnoeren dienen met name:

a)

een consistente, alomvattende en geïntegreerde aanpak te bevorderen van officiële controles op de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen, diergezondheid en dierenwelzijn, die alle productiesectoren en alle schakels van de diervoeders- en de levensmiddelenketen bestrijkt, met inbegrip van de invoer en het binnenbrengen;

b)

op risico's gebaseerde prioriteiten en criteria voor de indeling in risicocategorieën van de betrokken activiteiten vast te stellen, alsmede de meest doeltreffende controleprocedures;

c)

andere prioriteiten en de meest doeltreffende controleprocedures vast te stellen;

d)

de fasen tijdens de productie, verwerking en distributie van diervoeders en levensmiddelen, en tijdens het gebruik van diervoeders aan te wijzen die de meest betrouwbare en duidelijke informatie kunnen bieden om na te gaan of de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen wordt nageleefd;

e)

de toepassing van optimale praktijken op alle niveaus van het controlesysteem aan te moedigen;

f)

de ontwikkeling van doeltreffende controles van traceerbaarheidssystemen te stimuleren;

g)

advies te verstrekken over het opzetten van systemen om de goede werking en de resultaten van controleacties te registreren;

h)

de neerslag te vormen van normen en aanbevelingen van de bevoegde internationale organen met betrekking tot de organisatie en werking van officiële diensten;

i)

criteria vast te stellen voor het uitvoeren van de in artikel 4, lid 6, bedoelde audits;

j)

de structuur van en de informatie voor de in artikel 44 bedoelde jaarverslagen vast te stellen;

k)

aan te geven welke voornaamste prestatie-indicatoren moeten worden toegepast bij de beoordeling van de meerjarige nationale controleplannen.

2.   Indien nodig, worden de richtsnoeren aangepast in het licht van de analyse van de jaarverslagen die de lidstaten indienen overeenkomstig artikel 44, of van de overeenkomstig artikel 45 uitgevoerde communautaire controles.

Artikel 44

Jaarverslagen

1.   Een jaar na het begin van de uitvoering van de meerjarige nationale controleplannen, en vervolgens ieder jaar, dienen de lidstaten bij de Commissie een verslag in met:

a)

alle wijzigingen die zijn aangebracht in de meerjarige nationale controleplannen om rekening te houden met de in artikel 42, lid 3, bedoelde factoren;

b)

de resultaten van de controles en audits die in het voorgaande jaar overeenkomstig de voorschriften van het meerjarig nationale controleplan zijn verricht;

c)

het soort en aantal overtredingen die zijn vastgesteld;

d)

de maatregelen om ervoor te zorgen dat de meerjarige nationale controleplannen doeltreffend functioneren, met inbegrip van maatregelen met het oog op de handhaving en de resultaten daarvan.

2.   Om een consistente presentatie van dit verslag, en met name van de resultaten van de officiële controles, te bevorderen, dient de in lid 1 bedoelde informatie rekening te houden met de richtsnoeren die de Commissie opstelt volgens de procedure van artikel 62, lid 2.

3.   De lidstaten ronden hun verslagen af, zenden die toe aan de Commissie binnen zes maanden na afloop van het jaar waarop het betrekking heeft.

4.   In het licht van de in lid 1 bedoelde verslagen, de resultaten van de overeenkomstig artikel 45 uitgevoerde communautaire controles en eventuele andere informatie, stelt de Commissie jaarlijks een verslag op over de algemene werking van de officiële controles in de lidstaten. Dit verslag kan, indien nodig, aanbevelingen bevatten betreffende:

a)

mogelijke verbeteringen van de officiële controle- en auditsystemen in de lidstaten, met inbegrip van hun reikwijdte, beheer en uitvoering,

b)

specifieke controlemaatregelen met betrekking tot sectoren en activiteiten die door de meerjarige nationale controleplannen al dan niet worden bestreken,

c)

gecoördineerde plannen om vraagstukken van bijzonder belang aan te pakken.

5.   De meerjarige nationale controleplannen en de desbetreffende richtsnoeren worden, waar nodig, op basis van de conclusies en de aanbevelingen van dit verslag aangepast.

6.   De Commissie legt haar verslag voor aan het Europees Parlement en de Raad en maakt het toegankelijk voor het publiek.

TITEL VI

ACTIVITEITEN VAN DE GEMEENSCHAP

HOOFDSTUK I:

COMMUNAUTAIRE CONTROLES

Artikel 45

Communautaire controles in de lidstaten

1.   Deskundigen van de Commissie verrichten algemene en specifieke audits in de lidstaten. De Commissie kan deskundigen uit de lidstaten aanwijzen om haar eigen deskundigen bij te staan. De algemene en de specifieke audits worden georganiseerd in samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten. De audits worden regelmatig uitgevoerd. De voornaamste doelstelling is na te gaan of de officiële controles in de lidstaten over het algemeen in overeenstemming met de in artikel 41 bedoelde meerjarige nationale controleplannen en met de communautaire wetgeving worden uitgevoerd. Te dien einde, en met het oog op een grotere efficiëntie en effectiviteit van de audits, kan de Commissie, vóórdat deze audits worden uitgevoerd, vragen dat de lidstaten haar zo spoedig mogelijk de bijgewerkte versie van de nationale controleplannen ter beschikking stellen.

2.   De algemene audits kunnen worden aangevuld met specifieke audits en inspecties op een of meer specifieke terreinen. Deze specifieke audits en inspecties beogen met name:

a)

de uitvoering te verifiëren van het meerjarige nationale controleplan, van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen, alsmede van de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn; zij kunnen eventueel inspectiebezoeken ter plaatse van de officiële diensten en van de voorzieningen die met de gecontroleerde sector verband houden, omvatten;

b)

de werking en organisatie van de bevoegde autoriteiten te controleren;

c)

ernstige of herhaaldelijk optredende problemen in de lidstaten te onderzoeken;

d)

noodsituaties, opkomende problemen of nieuwe ontwikkelingen in de lidstaten te onderzoeken.

3.   De Commissie stelt voor elke verrichte controle een verslag op met haar bevindingen. Indien nodig, bevat haar verslag aanbevelingen voor de lidstaten met het oog op een betere naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en van de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn. De Commissie maakt haar verslagen openbaar. Indien de verslagen betrekking hebben op controles die in een lidstaat zijn uitgevoerd, zendt de Commissie, de betrokken bevoegde autoriteit een ontwerp-verslag voor opmerkingen toe, houdt zij bij de opstelling van het eindverslag rekening met die opmerkingen, en publiceert zij de opmerkingen van de bevoegde autoriteit samen met het eindverslag.

4.   De Commissie stelt jaarlijks een controleprogramma op, brengt de lidstaten ervan vooraf op de hoogte en brengt verslag uit over de resultaten. Dit programma kan door de Commissie worden aangepast om rekening te houden met de ontwikkelingen inzake diervoeder- en voedselveiligheid, en met de situatie op het gebied van diergezondheid, dierenwelzijn en de gezondheid van planten.

5.   De lidstaten:

a)

zorgen voor een correcte follow-up van de aanbevelingen die voortvloeien uit de communautaire controles;

b)

verstrekken de nodige bijstand, alsook alle documentatie en technische hulp waarom de deskundigen van de Commissie verzoeken om de controles doelgericht en doeltreffend te kunnen uitvoeren;

c)

zien erop toe dat de deskundigen van de Commissie toegang hebben tot alle gebouwen of delen van gebouwen en tot alle informatie, met inbegrip van computersystemen, die relevant zijn voor het uitvoeren van hun taken.

6.   Gedetailleerde regels betreffende de communautaire controles in de lidstaten kunnen worden vastgesteld of gewijzigd volgens de procedure van artikel 62, lid 3.

Artikel 46

Communautaire controles in derde landen

1.   Deskundigen van de Commissie kunnen officiële controles in derde landen verrichten om, op basis van de in artikel 47, lid 1, bedoelde informatie, na te gaan of de wetgeving en systemen van derde landen overeenstemmen of gelijkwaardig zijn met de communautaire wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen, en met de communautaire voorschriften inzake diergezondheid. De Commissie kan deskundigen uit de lidstaten aanwijzen om haar eigen deskundigen bij te staan. Bij dergelijke officiële controles wordt in het bijzonder rekening gehouden met:

a)

de wetgeving van het derde land;

b)

de organisatie van de bevoegde autoriteiten van het derde land, hun bevoegdheden en onafhankelijkheid, het toezicht dat erop wordt uitgeoefend, en het gezag dat zij hebben om de toepasselijke wetgeving daadwerkelijk te handhaven;

c)

de opleiding van het personeel dat belast is met de uitvoering van officiële controles;

d)

de voorzieningen waarover de bevoegde autoriteiten beschikken, met inbegrip van keuringsinstallaties;

e)

het bestaan en de werking van schriftelijk vastgelegde controleprocedures en op prioriteiten gebaseerde controlesystemen;

f)

indien van toepassing, de situatie met betrekking tot diergezondheid, zoönosen en plantengezondheid, en de procedures voor kennisgeving, aan de Commissie en de bevoegde internationale organen, van uitbraken van dieren- en plantenziekten;

g)

de reikwijdte en werking van officiële controles op de invoer van dieren, planten en daarvan afgeleide producten;

h)

de garanties die het derde land kan geven ten aanzien van de naleving van of de gelijkwaardigheid met de communautaire vereisten.

2.   Om efficiënte en doeltreffende controles in derde landen mogelijk te maken, kan de Commissie de derde landen vooraf verzoeken om het in artikel 47, lid 1, bedoelde informatie voor te leggen, alsmede, waar nodig, schriftelijke documentatie over de uitvoering van deze controles.

3.   De frequentie van de communautaire controles in derde landen wordt bepaald op basis van de volgende elementen:

a)

een risico-evaluatie van de producten die naar de Gemeenschap worden uitgevoerd;

b)

het bepaalde in de communautaire wetgeving;

c)

de hoeveelheid en aard van de invoer uit het betrokken derde land;

d)

de resultaten van de controles die de Commissie of andere inspectieorganen al hebben uitgevoerd;

e)

de resultaten van door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten verrichte invoercontroles of andere controles;

f)

informatie van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid of vergelijkbare organen;

g)

informatie van internationaal erkende organen zoals de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), de Commissie van de Codex Alimentarius en de Wereldorganisatie voor de gezondheid van dieren (IOE), of van andere bronnen;

h)

aanwijzingen van nieuwe ziektesituaties of andere omstandigheden die zouden kunnen betekenen dat uit derde landen ingevoerde levende dieren, levende planten, diervoeder of levensmiddelen een gezondheidsrisico's vormen;

i)

de noodzaak om onderzoek te verrichten over of te reageren op een noodsituatie in bepaalde derde landen.

De criteria voor het bepalen van risico's met het oog op de onder a) genoemde risico-evaluatie worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 62, lid 3.

4.   De procedures en nadere regels voor de controles in derde landen kunnen worden vastgesteld of gewijzigd volgens de procedure van artikel 62, lid 3.

Een en ander omvat in het bijzonder procedures en nadere regels voor:

a)

de controles in derde landen in het kader van een bilaterale overeenkomst;

b)

de controles in andere derde landen.

Op basis van dezelfde procedure kunnen vergoedingen voor bovengenoemde controles op basis van wederkerigheid worden vastgesteld.

5.   Indien tijdens een communautaire controle een ernstig risico voor de gezondheid van mens of dier wordt vastgesteld, neemt de Commissie onverwijld de nodige noodmaatregelen overeenkomstig artikel 53 van Verordening (EG) nr. 178/2002 of overeenkomstig de vrijwaringsbepalingen van andere toepasselijke communautaire wetgeving.

6.   De Commissie stelt over de resultaten van elke communautaire controle een verslag op. Zo nodig, bevat haar verslag aanbevelingen. De Commissie maakt haar verslagen openbaar.

7.   De Commissie stelt de lidstaten van tevoren in kennis van haar controleprogramma in derde landen en brengt verslag uit over de resultaten. Dit programma kan door de Commissie worden aangepast om rekening te houden met de ontwikkelingen inzake diervoeder- en voedselveiligheid, alsmede met de situatie op het gebied van de gezondheid van dieren en planten.

HOOFDSTUK II:

INVOERVOORWAARDEN

Artikel 47

Algemene invoervoorwaarden

1.   De Commissie verzoekt derde landen die voornemens zijn goederen naar de Gemeenschap uit te voeren de volgende correcte, geactualiseerde informatie te verstrekken over de algemene organisatie en het beheer van de sanitaire controlesystemen:

a)

alle sanitaire of fytosanitaire maatregelen die op het grondgebied van het derde land zijn genomen of gepland;

b)

de controle- en inspectieprocedures, productie- en quarantainebehandeling, tolerantie voor bestrijdingsmiddelen, procedures voor de goedkeuring van levensmiddelenadditieven die op het grondgebied van het derde land gelden;

c)

procedures voor risico-evaluatie, factoren waarmee rekening wordt gehouden, alsook de vaststelling van het passende niveau van sanitaire of fytosanitaire bescherming;

d)

waar nodig, follow-up van de aanbevelingen naar aanleiding van de in artikel 46 genoemde controles.

2.   De in lid 1 bedoelde informatie staat in verhouding tot de aard van de goederen en kan rekening houden met de specifieke situatie en structuur van het derde land en de aard van de naar de Gemeenschap uitgevoerde producten. Het plan moet ten minste de goederen bestrijken die voor uitvoer naar de Gemeenschap zijn bestemd.

3.   De in de artikelen 1 en 2 bedoelde gegevens kunnen ook betrekking hebben op:

a)

de resultaten van de nationale controles die zijn verricht op de goederen die voor uitvoer naar de Gemeenschap zijn bestemd;

b)

belangrijke wijzigingen die zijn aangebracht in de structuur en werking van de controlesystemen, in het bijzonder om tegemoet te komen aan de communautaire eisen en aanbevelingen.

4.   Indien een derde land deze informatie niet verstrekt of de verstrekte informatie niet toereikend is, kunnen, na overleg met het betrokken derde land, voor ieder geval afzonderlijk en uitsluitend op tijdelijke basis, specifieke invoervoorwaarden worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 62, lid 3.

5.   Richtsnoeren voor het opstellen en presenteren aan de Commissie van de gegevens en de in de leden 1, 2 en 3 vermelde documentatie, alsook overgangsmaatregelen die derde landen in staat moeten stellen deze gegevens voor te bereiden en uit te voeren, worden volgens de procedure van artikel 62, lid 2, opgesteld.

Artikel 48

Specifieke invoervoorwaarden

1.   Voorzover de voorwaarden en gedetailleerde procedures die bij de invoer van goederen uit derde landen of uit regio's daarvan moeten worden nageleefd, niet in de communautaire wetgeving, en in het bijzonder Verordening (EG) nr. .../2004 (41), zijn opgenomen, worden zij, indien nodig, vastgesteld volgens de procedure van artikel 62, lid 3.

2.   De in lid 1 bedoelde voorwaarden en gedetailleerde procedures kunnen het volgende omvatten:

a)

de opstelling van een lijst van derde landen waaruit specifieke producten mogen worden ingevoerd in één van de in de bijlage I bedoelde grondgebieden;

b)

de opstelling van modellen van certificaten die de zendingen vergezellen;

c)

speciale invoervoorwaarden, naar gelang van het product of het dier en de eventueel daaraan verbonden risico's.

3.   Derde landen kunnen alleen op de in lid 2, onder a), genoemde lijsten voorkomen, indien de bevoegde autoriteiten van die landen afdoende garanties bieden voor de naleving van of de gelijkwaardigheid met de communautaire wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid.

4.   Bij de opstelling of bijwerking van de lijsten wordt met name rekening gehouden met de volgende criteria:

a)

de wetgeving van het derde land voor de betrokken sector;

b)

de structuur en organisatie van de bevoegde autoriteit van het derde land en van de controlediensten, alsook de bevoegdheden die zij hebben en de garanties die zij kunnen bieden inzake de toepassing van de betreffende wetgeving;

c)

het bestaan van adequate officiële controles;

d)

de regelmaat en spoed waarmee het derde land informatie verstrekt over het bestaan van risico's in verband met diervoeders, levensmiddelen en levende dieren;

e)

de waarborgen die het derde land biedt dat:

i)

de voorwaarden waaronder de inrichtingen die diervoeders en levensmiddelen naar de Gemeenschap mogen uitvoeren, voldoen aan de communautaire of daaraan gelijkwaardige normen van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen;

ii)

er een lijst van dergelijke inrichtingen wordt opgesteld en regelmatig wordt bijgewerkt;

iii)

dergelijke bijgewerkte lijsten van inrichtingen onverwijld aan de Commissie worden medegedeeld;

iv)

de inrichtingen geregeld en doeltreffend worden gecontroleerd door de bevoegde autoriteit van het derde land.

5.   Bij de vaststelling van de in lid 2, onder c), bedoelde speciale invoervoorwaarden wordt rekening gehouden met de informatie die door de betrokken derde landen is ingediend en, indien nodig, met de bevindingen van de communautaire controles die in deze derde landen zijn uitgevoerd. Deze speciale invoervoorwaarden kunnen worden vastgesteld per product of per productgroep. Zij kunnen van toepassing zijn op één enkel derde land, op bepaalde regio's van een derde land, of op een groep derde landen.

Artikel 49

Gelijkwaardigheid

1.   Ingevolge de uitvoering van een gelijkwaardigheidsovereenkomst of een bevredigende audit kan volgens de procedure van artikel 62, lid 3, in een besluit worden erkend dat de maatregelen die derde landen of regio' daarvan op specifieke terreinen toepassen, waarborgen bieden die gelijkwaardig zijn aan de normen die de Gemeenschap hanteert, indien het derde land hiervan het objectieve bewijs levert.

2.   In het in lid 1 bedoelde besluit worden de voorwaarden gespecificeerd voor de invoer uit dat derde land of die regio van een derde land.

Die voorwaarden kunnen slaan op de volgende elementen:

a)

de aard en inhoud van de certificaten waarvan de producten vergezeld moeten gaan;

b)

specifieke vereisten voor invoer in de Gemeenschap;

c)

indien nodig, de procedures voor de opstelling en aanpassing van de lijsten van regio's of inrichtingen van waaruit invoer is toegestaan.

3.   Het in lid 1 bedoelde besluit wordt volgens dezelfde procedure onverwijld ingetrokken, wanneer een voorwaarde voor erkenning van de gelijkwaardigheid, zoals bij de aanneming van het besluit vastgesteld, niet langer is vervuld.

Artikel 50

Steun voor ontwikkelingslanden

1.   Volgens de procedure van artikel 62, lid 3, kunnen de volgende maatregelen worden aangenomen en worden gehandhaafd, zolang zij een aantoonbaar effect hebben om ervoor te zorgen dat de ontwikkelingslanden deze verordening kunnen naleven:

a)

de invoering in fasen van de in de artikelen 47 en 48 bedoelde voorschriften voor naar de Gemeenschap uitgevoerde producten. De vorderingen in de naleving van deze voorschriften worden beoordeeld en er wordt rekening mee gehouden wanneer wordt bepaald of gespecificeerde, in de tijd beperkte uitzonderingen op het geheel of een deel van de voorschriften nodig zijn. Bij de invoering in fasen wordt ook rekening gehouden met de vorderingen in de opbouw van de in lid 2 bedoelde institutionele capaciteit;

b)

bijstand bij het opstellen van de in artikel 47 genoemde gegevens, indien nodig door deskundigen van de Gemeenschap;

c)

de bevordering van gezamenlijke projecten tussen ontwikkelingslanden en de lidstaten;

d)

het uitwerken van richtsnoeren om de ontwikkelingslanden te helpen bij het organiseren van officiële controles van producten die naar de Gemeenschap worden uitgevoerd;

e)

het sturen van deskundigen van de Gemeenschap naar de ontwikkelingslanden, om aldaar te assisteren bij de organisatie van officiële controles;

f)

deelname van de controleurs van ontwikkelingslanden aan de in artikel 51 bedoelde opleidingen.

2.   De Commissie zal in de context van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van de Gemeenschap steun aan ontwikkelingslanden bevorderen in verband met de veiligheid van diervoeders en levensmiddelen in het algemeen en de naleving van diervoeder- en voedingsnormen in het bijzonder, zulks met het oog op de opbouw van de institutionele capaciteit die nodig is om aan de in de artikelen 5, 12, 47 en 48 genoemde eisen te voldoen.

HOOFDSTUK III:

OPLEIDING VAN CONTROLEURS

Artikel 51

Opleiding van controleurs

1.   De Commissie kan opleidingen organiseren voor het personeel van de bevoegde autoriteiten in de lidstaten dat belast is met de in deze verordening bedoelde officiële controles. Deze opleidingen dragen bij tot een geharmoniseerde aanpak van de officiële controles in de lidstaten. Zij omvatten met name:

a)

de communautaire wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn;

b)

controlemethoden en -technieken zoals de beoordeling van systemen die de exploitanten opzetten om de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn na te leven;

c)

controles van goederen die in de Gemeenschap worden ingevoerd;

d)

methoden en technieken voor de productie, verwerking en afzet van diervoeders en levensmiddelen.

2.   Aan de in lid 1 bedoelde opleidingen kan worden deelgenomen door controlepersoneel uit derde landen, met name uit ontwikkelingslanden.

3.   De nadere regels betreffende de organisatie van opleidingen kunnen worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 62, lid 3.

HOOFDSTUK IV:

ANDERE ACTIVITEITEN VAN DE GEMEENSCHAP

Artikel 52

Controles door derde landen in de lidstaten

1.   Deskundigen van de Commissie kunnen, op verzoek van en in samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, deze laatste bijstaan bij controles door derde landen.

2.   In dat geval stellen de lidstaten op het grondgebied waarvan door een derde land een controle zal worden verricht, de Commissie op de hoogte van de planning, de omvang, de documentatie en alle andere informatie die de Commissie nodig heeft om op efficiënte wijze aan de controle mee te kunnen werken.

3.   De bijstand van de Commissie is met name gericht op:

a)

het verduidelijken van de communautaire wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn;

b)

het verstrekken van op communautair niveau beschikbare informatie en gegevens die nuttig kunnen zijn voor de controle die het derde land verricht;

c)

het verzekeren van de uniformiteit van de door derde landen verrichte controles.

Artikel 53

Gecoördineerde controleplannen

De Commissie kan, volgens de procedure van artikel 62, lid 2, gecoördineerde plannen aanbevelen. Deze plannen worden:

a)

jaarlijks georganiseerd overeenkomstig een programma; en

b)

indien nodig geacht, op een ad hoc basis georganiseerd, in het bijzonder om de ruime aanwezigheid van risico's in diervoeders, levensmiddelen of dieren vast te stellen.

TITEL VII

HANDHAVINGSMAATREGELEN

HOOFDSTUK I:

NATIONALE HANDHAVINGSMAATREGELEN

Artikel 54

Actie in geval van niet- naleving

1.   Wanneer de bevoegde autoriteit een geval van niet-naleving constateert, treft zij maatregelen om ervoor te zorgen dat de exploitant de situatie rechtzet. In haar besluit over die maatregelen houdt de bevoegde autoriteit rekening met de aard van de niet-naleving en met de desbetreffende antecedenten van de exploitant.

2.   Indien nodig, behelzen deze maatregelen het volgende:

a)

de invoering van hygiëneprocedures of andere noodzakelijk geachte maatregelen om de veiligheid van diervoeders of levensmiddelen, dan wel de naleving van de desbetreffende wetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn te garanderen;

b)

het beperken of verbieden van het op de markt brengen, invoeren of uitvoeren van diervoeders, levensmiddelen of dieren;

c)

monitoring en, waar nodig, het terugroepen, uit de handel nemen en/of vernietigen van diervoeders of levensmiddelen;

d)

de machtiging om de diervoeders en levensmiddelen aan te wenden voor andere doeleinden dan die waarvoor zij oorspronkelijk waren bedoeld;

e)

schorsing of sluiting van het betrokken bedrijf, hetzij geheel, hetzij gedeeltelijk, voor een bepaalde periode;

f)

schorsing of intrekking van de erkenning van de inrichting;

g)

de in artikel 19 bedoelde maatregelen inzake zendingen uit derde landen;

h)

een andere maatregel die de bevoegde autoriteit passend acht.

3.   De bevoegde autoriteit verschaft de exploitant, dan wel diens vertegenwoordiger:

a)

een schriftelijke kennisgeving van haar besluit met betrekking tot de overeenkomstig lid 1 te nemen maatregelen en de redenen daarvoor; en

b)

informatie over de rechtsmiddelen die voor hem openstaan en over de ter zake geldende procedures en termijnen.

4.   Voorzover nodig, stelt de bevoegde autoriteit tevens de bevoegde autoriteit van de lidstaat van verzending in kennis van haar besluit.

5.   Alle uit hoofde van dit artikel gemaakte kosten worden gedragen door de verantwoordelijke exploitant van het levensmiddelen- of diervoederbedrijf.

Artikel 55

Sancties

1.   De lidstaten stellen de regels vast inzake sancties op overtredingen van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en van andere communautaire bepalingen betreffende de bescherming van diergezondheid en dierenwelzijn, en nemen de nodige maatregelen om de uitvoering daarvan te waarborgen. De aldus vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

2.   De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van de bepalingen inzake overtredingen van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en eventueel daarin aangebrachte wijzigingen.

HOOFDSTUK II:

COMMUNAUTAIRE HANDHAVINGSMAATREGELEN

Artikel 56

Vrijwaringsmaatregelen

1.   Er worden maatregelen genomen volgens de procedures van artikel 53 van Verordening (EG) nr. 178/2002 indien:

a)

de Commissie beschikt over bewijzen van een ernstige tekortkoming in de controlesystemen van een lidstaat: en

b)

deze tekortkomingen mogelijk een aanzienlijk risico inhouden voor de gezondheid van mens en dier of voor het dierenwelzijn, hetzij rechtstreeks, hetzij via het milieu.

2.   Dergelijke maatregelen kunnen alleen worden getroffen nadat:

a)

communautaire controles hebben aangetoond en gerapporteerd is dat de communautaire wetgeving niet is nageleefd; en

b)

de betrokken lidstaat na een verzoek daartoe de situatie niet binnen de door de Commissie gestelde termijn heeft rechtgezet.

TITEL VIII

AANPASSING VAN DE COMMUNAUTAIRE WETGEVING

Artikel 57

Wijziging van Richtlijn 96/23/EG

Richtlijn 96/23/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

artikel 14, lid 2, wordt vervangen door de volgende tekst:

„2.   De communautaire referentielaboratoria zijn de laboratoria genoemd in het betreffende deel van bijlage VII van Verordening (EG) nr. . . ./2004 van het Europees Parlement en de Raad van inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (42)

(42)  Nog niet in het PB gepubliceerd.”"

2)

in artikel 30 wordt dat deel van lid 1 dat begint met de woorden: „Wanneer uit deze nieuwe controles ...” en eindigt met de woorden: „... of gebruik ervan voor andere, door de communautaire wetgeving toegestane doeleinden, en dit zonder enige vergoeding of compensatie”, vervangen door de volgende tekst:

„Wanneer uit controles de aanwezigheid van niet-toegestane stoffen of producten blijkt, of wanneer de maximale grenswaarden zijn overschreden, zijn de bepalingen van de artikelen 19 tot en met 22 van Verordening (EG) nr. .../2004 (43) van toepassing.”

3)

bijlage V wordt geschrapt;

Artikel 58

Wijziging van Richtlijn 97/78/EG

Richtlijn 97/78/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

artikel 1 wordt vervangen door:

„De lidstaten verrichten de veterinaire controles voor producten uit derde landen die op een van de in bijlage I vermelde grondgebieden worden binnengebracht, overeenkomstig het bepaalde in deze Richtlijn en in Verordening (EG) nr. .../2004 van het Europees Parlement en de Raad van inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (44).

(44)  Nog niet in het PB gepubliceerd.”"

2)

artikel 2, lid 2, onder a), wordt vervangen door:

„a)

„producten”: producten van dierlijke oorsprong zoals bedoeld in de Richtlijnen 89/662/EEG en 90/425/EEG, in Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (45), in Richtlijn 2002/99/EG van de Raad van 16 december 2002 houdende vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de productie, de verwerking, de distributie en het binnenbrengen van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (46) en in Verordening (EG) nr. .../... van het Europees Parlement en de Raad van . . . houdende vaststelling van specifieke voorschriften inzake de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (47) alsmede de in artikel 19 bedoelde plantaardige producten;

(45)  PB L 273 van 10.10.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 808/2003 van de Commissie (PB L 117 van 13.5.2003, blz. 1)."

(46)  PB L 18 van 23.1.2003, blz. 11."

(47)  Nog niet in het PB gepubliceerd.”"

3)

in artikel 7, lid 3, worden de woorden: „de in Richtlijn 85/73/EEG van de Raad van 29 januari 1985 inzake de financiering van de keuringen en veterinaire controles van dierlijke producten zoals bedoeld in de Richtlijnen 89/662/EEG, 90/425/EEG, 90/675/EEG en 91/496/EEG (gewijzigd en gecodificeerd) bedoelde inspectiekosten” vervangen door:

„de in Verordening (EG) nr. .../2004 (48);”

4)

in artikel 10, lid 1, onder b), worden de volgende woorden geschrapt:

„of, in geval van overeenkomstig Beschikking 95/408/EG van de Raad van 22 juni 1995 tot vaststelling van voorschriften voor het opstellen, voor een overgangsperiode, van voorlopige lijsten van inrichtingen in derde landen waaruit de lidstaten bepaalde producten van dierlijke oorsprong, visserijproducten en levende tweekleppige weekdieren mogen invoeren, goedgekeurde inrichtingen, uit een inrichting die een nationale of een communautaire inspectie heeft ondergaan” gestrichen.

5)

in artikel 12 wordt lid 9 geschrapt;

6)

in artikel 15 wordt lid 5 geschrapt;

7)

aan artikel 16 wordt het volgende lid 4 toegevoegd:

„4.   Gedetailleerde regels voor het binnenbrengen van producten van dierlijke oorsprong ten behoeve van de bemanning en de passagiers van internationale vervoermiddelen, en van producten van dierlijke oorsprong die op afstand worden besteld (bijvoorbeeld per post, per telefoon of via het internet) en die aan de consument worden geleverd, worden vastgesteld overeenkomstig artikel 25 van Verordening (EG) nr. .../... (48);”

8.

artikel 21 wordt geschrapt;

9.

artikel 23 wordt geschrapt;

10.

in artikel 24, lid 1, tweede streepje, worden de woorden: „overeenkomstig artikel 17, lid 2, onder a) en b)”, vervangen door: „overeenkomstig artikel 17”.

Artikel 59

Wijziging van Richtlijn 2000/29/EG

In Richtlijn 2000/29/EG wordt het volgende artikel ingevoegd:

„Artikel 27 bis

Voor de doeleinden van deze richtlijn en onverminderd artikel 21 zijn de artikelen 41 tot en met 46 van Verordening (EG) nr. .../... van het Europees Parlement en de Raad van ... inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (49) van toepassing.

Artikel 60

Wijziging van Verordening (EG) nr. ... (50)

Verordening (EG) nr. ... (50) wordt als volgt gewijzigd:

1)

aan artikel 1 wordt het volgende lid 1 bis toegevoegd:

„1 bis.   Deze verordening is van toepassing naast Verordening (EG) nr. ...van het Europees Parlement en de Raad inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (51).

(51)  Nog niet in het PB gepubliceerd.”"

2.

in artikel 2:

a)

worden in lid 1 de punten a), b), d) en e) geschrapt; en

b)

wordt lid 2 aangevuld met het volgende punt b bis):

„b bis ) Verordening (EG) nr. .../... (50)

3.

In artikel 3:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   De bevoegde autoriteiten erkennen inrichtingen onder de voorwaarden en op de wijze die is gespecificeerd in artikel 31, lid 2, van Verordening (EG) nr. ... (50).”

en

b)

worden de leden 4, onder a) en b), en lid 6 geschrapt;

4)

artikel 9 wordt geschrapt;

5)

artikel 10 wordt vervangen door:

„Artikel 10

Om ervoor te zorgen dat de in artikel 11 van Verordening (EG) nr. 178/2002 en in titel VI, hoofdstuk II, van Verordening (EG) nr. .../... (50) vervatte beginselen en voorwaarden op uniforme wijze worden toegepast, zijn de in dit hoofdstuk vastgestelde procedures van toepassing.”

6.

in artikel 11:

a)

lid 2 wordt vervangen door:

„2.   Een derde land wordt alleen op dergelijke lijsten geplaatst als er een communautaire controle in dat land heeft plaatsgevonden die uitwijst dat de bevoegde autoriteit passende garanties biedt als gespecificeerd in artikel 48, lid 3, van Verordening (EG) nr. .... (52). Een derde land kan echter op een dergelijke lijst geplaatst worden zonder dat er een communautaire controle plaatsgevonden heeft, indien:

a)

het overeenkomstig artikel 46, lid 3, onder a), van Verordening (EG) nr. .... (52) bepaalde risico zulks niet vereist, en

b)

bij het besluit een bepaald derde land overeenkomstig lid 1 aan een lijst toe te voegen, wordt vastgesteld dat andere informatie aangeeft dat de bevoegde autoriteit de vereiste garanties biedt.”

b)

wordt in lid 4 de aanhef vervangen door:

„4.   Bij de opstelling of bijwerking van de lijsten wordt met name rekening gehouden met de criteria van artikel 46 en artikel 48, lid 3, van Verordening (EG) nr. .... (52). Tevens zal rekening worden gehouden met:”

en

c)

worden in lid 4 de punten b) tot en met h) geschrapt;

7)

artikel 14, lid 2, onder b), wordt vervangen door:

„b)

specifieke invoervoorwaarden die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 48 van Verordening (EG) nr. .../... (52);”

8)

in artikel 18 worden de punten 17 tot en met 20 geschrapt.

Artikel 61

Intrekking van communautaire wetgeving

1.   De Richtlijnen 70/373/EEG, 85/591/EEG, 89/397/EEG, 93/99/EEG en 95/53/EG en de Beschikkingen 93/383/EEG, 98/728/EG en 1999/313/EG worden ingetrokken met ingang van 1 januari 2006. Richtlijn 85/73/EEG wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2008.

2.   De op basis van deze wetgeving aangenomen uitvoeringsbepalingen, en met name de in bijlage VIII vermelde uitvoeringsbepalingen, blijven echter van kracht voorzover zij niet in strijd zijn met deze verordening, in afwachting van de aanneming van de nodige bepalingen op grond van deze verordening.

3.   Verwijzingen naar de ingetrokken wetgeving worden beschouwd als verwijzingen naar deze verordening.

TITEL IX

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 62

Comitologie

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid dat is ingesteld bij artikel 58 van Verordening (EG) nr. 178/2002, of, wanneer het gaat om aangelegenheden die hoofdzakelijk verband houden met de gezondheid van planten, door het Permanent Plantenziektenkundig Comité dat is ingesteld bij Besluit 76/894/EEG van de Raad (53).

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt op drie maanden vastgesteld.

4.   Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 63

Uitvoeringsbesluiten en overgangsmaatregelen

1.   Om de uniforme toepassing van deze verordening te waarborgen, kunnen, indien nodig, uitvoeringsbesluiten en overgangsmaatregelen worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 62, lid 3.

Dat is met name van toepassing op:

a)

het delegeren van controletaken aan in artikel 5 bedoelde controleorganen, indien het controleorganen betreft die al voor de inwerkingtreding van deze verordening werkzaam waren;

b)

elke wijziging van de in artikel 12, lid 2, bedoelde normen;

c)

niet-naleving als bedoeld in artikel 28 welke aanleiding geeft tot uitgaven die voortvloeien uit aanvullende officiële controles;

d)

uitgaven die uit hoofde van artikel 54 zijn gedaan;

e)

voorschriften inzake microbiologische, fysieke en/of chemische analyses bij officiële controles, met inbegrip van microbiologische, fysieke en/of chemische veiligheid van uit een derde land ingevoerde producten.

f)

het bepalen van de diervoeders die in het kader van deze richtlijn als voeders van dierlijke oorsprong moeten worden beschouwd.

2.   Om rekening te houden met de specifieke aard van de Verordeningen (EEG) nr. 2092/91, (EEG) nr. 2081/92 en (EEG) nr. 2082/92, kunnen volgens de procedure van artikel 62, lid 3, aan te nemen specifieke maatregelen de mogelijkheid bieden tot de noodzakelijke afwijkingen van en aanpassingen aan de bij deze verordening vastgestelde regels.

Artikel 64

Wijziging van bijlagen en van verwijzingen naar Europese normen

Volgens de procedure van artikel 62, lid 3, kunnen:

1)

de bijlagen bij deze verordening, met uitzondering van de bijlagen I, IV en V, onverminderd artikel 27, lid 3, bijgewerkt worden, met name om rekening te houden met administratieve wijzigingen en de wetenschappelijke en/of technische vooruitgang;

2)

de verwijzingen naar de Europese normen in deze verordening bijgewerkt worden, indien deze door het CEN worden gewijzigd.

Artikel 65

Verslag aan het Europees Parlement en de Raad

1.   Uiterlijk op ... (54) brengt de Commissie bij het Europees Parlement en bij de Raad verslag uit.

2.   In het verslag wordt in het bijzonder de bij de toepassing van deze verordening opgedane ervaring geëvalueerd en worden de volgende punten in overweging genomen:

a)

herevaluatie van de werkingssfeer met betrekking tot diergezondheid en dierenwelzijn;

b)

ervoor zorgen dat ook andere sectoren officiële controles mee financieren, door uitbreiding van de lijst van activiteiten in bijlage IV, afdeling A, en bijlage V, afdeling A, en met name rekening houdend met de impact van de communautaire diervoeders- en levensmiddelenhygiënewetgeving na de aanneming ervan;

c)

actualiseren van de in bijlage IV, afdeling B, en bijlage V, afdeling B bedoelde minimumvergoedingen, met name rekening houdend met de risicofactoren.

3.   De Commissie laat dit verslag, zo nodig, vergezeld gaan van passende voorstellen.

Artikel 66

Financiële steun van de Gemeenschap

1.   De vereiste kredieten voor:

a)

de reis- en verblijfskosten die de deskundigen van de lidstaten maken ten gevolge van hun aanwijzing door de Commissie om haar deskundigen bij te staan, overeenkomstig artikel 45, lid 1, en artikel 46, lid 1;

b)

de opleiding van controleurs overeenkomstig artikel 51;

c)

de financiering van andere maatregelen om de toepassing van deze verordening te garanderen,

worden elk jaar toegestaan in het kader van de begrotingsprocedure.

2.   De in lid 1, onder c), bedoelde maatregelen omvatten in het bijzonder de organisatie van conferenties, het opzetten van gegevensbanken, de publicatie van informatie, het verrichten van onderzoek en het beleggen van vergaderingen om de zittingen van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid voor te bereiden.

3.   Binnen de perken van de personele en financiële middelen van de Commissie kan technische steun en financiële bijstand van de Gemeenschap worden verleend voor de organisatie van de in artikel 50 bedoelde activiteiten.

TITEL X

SLOTBEPALING

Artikel 67

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2006.

De artikelen 27 en 28 zijn evenwel van toepassing met ingang van 1 januari 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te ..., de ...

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C 234 van 30.9.2003, blz. 25.

(2)  PB C 23 van 27.1.2004, blz. 14.

(3)  Advies van het Europees Parlement van 9 maart 2004 (Nog niet in het PB gepubliceerd.).

(4)  PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1642/2003 (PB L 245 van 29.9.2003, blz. 4).

(5)  PB L 169 van 10.7.2000, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/31/EG van de Commissie (PB L 85 van 23.3.2004, blz. 18).

(6)  PB L 198 van 22.7.1991, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 392/2004 (PB L 65 van 3.3.2004, blz. 1).

(7)  PB L 208 van 24.7.1992, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 1).

(8)  PB L 208 van 24.7.1992, blz. 9. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003.

(9)  Richtlijn 97/78/EG van de Raad van 18 december 1997 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor producten die uit derde landen in de Gemeenschap worden binnengebracht (PB L 24 van 30.1.1998, blz. 9).

(10)  Richtlijn 91/496/EEG van de Raad van 15 juli 1991 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor dieren uit derde landen die in de Gemeenschap worden binnengebracht (PB L 268 van 24.9.1991, blz. 56). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/43/EG (PB L 162 van 1.7.1996, blz. 1).

(11)  PB L 265 van 8.11.1995, blz. 17. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 234 van 1.9.2001, blz. 55).

(12)  PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2700/2000 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 311 van 12.12.2000, blz. 17).

(13)  PB L 40 van 17.2.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003.

(14)  Nog niet in het PB gepubliceerd.

(15)  PB L 332 van 30.12.1995, blz. 15. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003.

(16)  Richtlijn 96/22/EG van de Raad van 29 april 1996 betreffende het verbod op het gebruik, in de veehouderij, van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede van ß-agonisten (PB L 125 van 23.5.1996, blz. 3). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/74/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 262 van 14.10.2003, blz. 17).

(17)  Richtlijn 96/23/EG van de Raad van 29 april 1996 inzake controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren (PB L 125 van 23.5.1996, blz. 10). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003.

(18)  Verordening (EG) nr. .../... van het Europees Parlement en de Raad van [...] tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de organisatie van officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong

(19)  Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2245/2003 van de Commissie (PB L 333 van 20.12.2003, blz. 28).

(20)  Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bestrijding van salmonella en andere door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers (PB L 325 van 12.12.2003, blz. 1).

(21)  Richtlijn 86/362/EEG van de Raad van 24 juli 1986 tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op granen (PB L 221 van 7.8.1986, blz. 37). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/2/EG van de Commissie (PB L 14 van 21.1.2004, blz. 10).

(22)  Richtlijn 90/642/EEG van de Raad van 27 november 1990 tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op bepaalde producten van plantaardige oorsprong, met inbegrip van groenten en fruit (PB L 350 van 14.12.1990, blz. 71). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn van de Commissie 2004/2/EG.

(23)  Richtlijn 92/1/EEG van de Commissie van 13 januari 1992 betreffende de temperatuurcontrole in vervoermiddelen en in opslagruimten van voor menselijke voeding bestemde diepvriesproducten (PB L 34 van 11.2.1992, blz. 28).

(24)  Richtlijn 92/2/EEG van de Commissie van 13 januari 1992 tot vaststelling van de monsternemingsprocedure en de communautaire analysemethode voor de officiële controle van de temperatuur van diepvriesproducten die voor de menselijke voeding zijn bestemd (PB L 34 van 11.2.1992, blz. 30).

(25)  Richtlijn 70/373/EEG van de Raad van 20 juli 1970 betreffende de invoering van gemeenschappelijke bemonsterings- en analysemethoden voor de officiële controle van veevoeders (PB L 170 van 3.8.1970, blz. 2). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 807/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 36).

(26)  Richtlijn 85/591/EEG van de Raad van 20 december 1985 betreffende de invoering van communautaire bemonsteringswijzen en analysemethoden voor de controle van voor menselijke voeding bestemde levensmiddelen (PB L 372 van 31.12.1985, blz. 50). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(27)  Richtlijn 89/397/EEG van de Raad van 14 juni 1989 inzake de officiële controle op levensmiddelen (PB L 186 van 30.6.1989, blz. 23).

(28)  Richtlijn 93/99/EEG van de Raad van 29 oktober 1993 betreffende aanvullende maatregelen inzake de officiële controle op levensmiddelen (PB L 290 van 24.11.1993, blz. 14). richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003.

(29)  Beschikking 93/383/EEG van de Raad van 14 juni 1993 met betrekking tot de referentielaboratoria voor de controle op mariene biotoxines (PB L 166 van 8.7.1993, blz. 31). Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 1999/312/EG (PB L 120 van 8.5.1999, blz. 37).

(30)  Richtlijn 96/43/EG van de Raad van 26 juni 1996 tot wijziging en codificering van Richtlijn 85/73/EEG om de financiering van de keuringen en veterinaire controles van levende dieren en bepaalde dierlijke producten te garanderen (PB L 162 van 1.7.1996, blz. 1).

(31)  Beschikking 98/728/EG van de Raad van 14 december 1998 betreffende een communautaire regeling inzake retributies in de sector diervoeding (PB L 346 van 22.12.1998, blz. 51).

(32)  Beschikking 1999/313/EG van de Raad van 29 april 1999 met betrekking tot de referentielaboratoria voor de controle op bacteriologische en virale besmettingen bij tweekleppige weekdieren (PB L 120 van 8.5.1999, blz. 40).

(33)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(34)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad.

(35)  PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.

(36)  Verordening (EG) nr. ... van het Europees Parlement en de Raad van ... inzake diervoederhygiëne (PB L ...).

(37)  Nog niet in het PB gepubliceerd.

(38)  Verordening (EG) nr. .../... van het Europees Parlement en de Raad van ... houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong en tot intrekking van de Richtlijnen 89/662/EEG en 91/67/EEG (PB L ...).

(39)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 19. Besluit laatstelijk gewijzigd bij Verordening van de Raad (EG) nr. 806/2003.

(40)  PB L 351 van 2.12.1989, blz. 34.

(41)  Nog niet in het PB gepubliceerd.

(43)  Nog niet in het PB gepubliceerd.

(48)  Nog niet in het PB gepubliceerd.

(50)  Nog niet in het PB gepubliceerd.

(52)  Nog niet in het PB gepubliceerd.

(53)  PB L 340 van 9.12.1976, blz. 25.

(54)  drie jaar na de inwerkingtreding van deze verordening.

BIJLAGE I

GRONDGEBIEDEN BEDOELD IN ARTIKEL 2, PUNT 15

1.

Het grondgebied van het Koninkrijk België.

2.

Het grondgebied van het Koninkrijk Denemarken, met uitzondering van de Faeröer-eilanden en Groenland.

3.

Het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland.

4.

Het grondgebied van het Koninkrijk Spanje, met uitzondering van Ceuta en Melilla.

5.

Het grondgebied van de Helleense Republiek.

6.

Het grondgebied van de Franse Republiek.

7.

Het grondgebied van Ierland.

8.

Het grondgebied van de Italiaanse Republiek.

9.

Het grondgebied van het Groothertogdom Luxemburg.

10.

Het Europese grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden.

11.

Het grondgebied van de Portugese Republiek.

12.

Het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

13.

Het grondgebied van de Republiek Oostenrijk.

14.

Het grondgebied van de Republiek Finland.

15.

Het grondgebied van het Koninkrijk Zweden.

BIJLAGE II

BEVOEGDE AUTORITEITEN

Hoofdstuk I: Onderwerpen voor de opleiding van personeel dat officiële controles verricht

1.

Diverse controletechnieken, zoals auditing, bemonstering, inspectie.

2.

Controleprocedures.

3.

De wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen.

4.

De verschillende stadia van de productie, de verwerking en de distributie, alsmede de mogelijke risico's voor de menselijke gezondheid en, waar van toepassing, voor de gezondheid van dieren, planten en milieu.

5.

Evaluatie van de niet-naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen.

6.

Gevaren bij het fokken van dieren en de productie van diervoeders en levensmiddelen.

7.

De evaluatie van de toepassing van de HACCP-procedures.

8.

Beheerssystemen zoals kwaliteitsborgingsprogramma's die door de diervoeder- en levensmiddelenbedrijven worden toegepast en de beoordeling daarvan, voorzover deze programma's relevant zijn voor de eisen van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen.

9.

Officiële certificeringssystemen.

10.

Plannen voor noodsituaties, inclusief de communicatie tussen de lidstaten en de Commissie.

11.

Wettelijke procedures en implicaties van de officiële controle.

12.

Onderzoek van schriftelijk bewijsmateriaal en andere documentatie, met inbegrip van documentatie inzake het testen van de deskundigheid, de accreditering en de risico-evaluatie, die van belang kunnen zijn om na te gaan of de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen is nageleefd; hieronder kunnen financiële en commerciële aspecten vallen.

13.

Ieder ander thema, inclusief diergezondheid en dierenwelzijn, dat noodzakelijk is om ervoor te zorgen dat de officiële controles worden uitgevoerd overeenkomstig deze verordening.

HOOFDSTUK II: ONDERWERPEN VOOR CONTROLEPROCEDURES

1.

De organisatie van de bevoegde autoriteit en de verhouding tussen de centrale bevoegde autoriteiten en de autoriteiten waaraan deze de opdracht voor het verrichten van officiële controles hebben gedelegeerd.

2.

De verhouding tussen de bevoegde autoriteiten en de controle-instanties waaraan deze de opdracht voor het verrichten van bepaalde taken in verband met officiële controles hebben gedelegeerd.

3.

Een verklaring over de te bereiken doelstellingen.

4.

Taken, verantwoordelijkheden en plichten van het personeel.

5.

Bemonsteringsprocedures, controlemethoden en -technieken, interpretatie van resultaten en aansluitende beslissingen.

6.

Monitorings- en bewakingsprogramma's.

7.

Wederzijdse bijstand ingeval voor de officiële controles maatregelen van meer dan één lidstaat zijn vereist.

8.

Naar aanleiding van officiële controles te ondernemen actie.

9.

Samenwerking met andere diensten of departementen die terzake wellicht verantwoordelijkheden hebben.

10.

Verificatie van de geschiktheid van bemonsteringmethoden, analysemethoden en detectietests.

11.

Elke andere activiteit of informatie die nodig is voor een efficiënte werking van de officiële controles.

BIJLAGE III

KENMERKEN VAN ANALYSEMETHODEN

1.

Bij analysemethoden moeten de volgende criteria gehanteerd worden:

a)

nauwkeurigheid;

b)

toepasbaarheid (matrix en concentratiebereik);

c)

aantoonbaarheidsgrens;

d)

bepaalbaarheidsgrens;

e)

precisie;

f)

herhaalbaarheid;

g)

reproduceerbaarheid;

h)

terugvinding;

i)

selectiviteit;

j)

gevoeligheid;

k)

lineariteit;

l)

onzekerheid van metingen;

m)

andere criteria die naar gelang van de behoefte kunnen worden bepaald.

2.

De in punt 1, onder e), bedoelde precisiewaarden worden ofwel verkregen aan de hand van een ringonderzoek, uitgevoerd volgens een internationaal erkend protocol inzake ringonderzoeken (b.v. ISO 5725:1994 of het International Harmonised Protocol van de IUPAC [Internationale Unie voor zuivere en toegepaste chemie]), ofwel, wanneer voor analysemethoden criteria voor de prestaties zijn vastgesteld, op basis van proeven op het naleven van de criteria. De waarden voor de herhaalbaarheid en de reproduceerbaarheid worden uitgedrukt in een internationaal erkende vorm (b.v. 95%-betrouwbaarheidsintervallen, als gedefinieerd in ISO 5725:1994 of de IUPAC). De resultaten van het ringonderzoek worden gepubliceerd en zijn voor iedereen vrij toegankelijk.

3.

Aan analysemethoden die uniform van toepassing zijn op verschillende groepen producten, wordt de voorkeur gegeven boven methoden die slechts op individuele producten kunnen worden toegepast.

4.

In situaties waar analysemethoden in slechts één laboratorium gevalideerd kunnen worden, dient dat te gebeuren overeenkomstig de geharmoniseerde richtsnoeren van bijvoorbeeld de IUPAC, ofwel, wanneer voor analysemethoden criteria voor de prestaties zijn vastgesteld, op basis van proeven op het naleven van de criteria.

5.

De op grond van deze verordening vastgestelde analysemethoden moeten worden geformuleerd conform de genormaliseerde presentatie van analysemethoden die is aanbevolen door de ISO.

BIJLAGE IV

ACTIVITEITEN EN MINIMUMVERGOEDINGEN EN -HEFFINGEN MET BETREKKING TOT OFFICIËLE CONTROLES VAN INRICHTINGEN IN DE GEMEENSCHAP

AFDELING A: ACTIVITEITEN

1.

De onder de Richtlijnen 89/662/EEG, 90/425/EEG, 93/119/EG en 96/23/EG vallende activiteiten waarvoor de lidstaten op grond van Richtlijn 85/73/EEG thans vergoedingen innen.

2.

De erkenning van inrichtingen voor diervoerders.

AFDELING B: MINIMUMBEDRAGEN

De lidstaten innen voor controles in verband met de volgende lijst producten ten minste de volgende minimumvergoedingen en -heffingen:

HOOFDSTUK I:

MINIMUMVERGOEDINGEN EN -HEFFINGEN VOOR INSPECTIES BIJ HET SLACHTEN

a)

rundvlees

 

 

— volwassen runderen:

5 euro/dier

 

— jonge runderen:

2 euro/dier

b)

eenhoevigen (equidae):

3 euro/dier

c)

varkensvlees: dieren met een slachtgewicht

 

 

— van minder dan 25 kg:

0,5 euro/dier

 

— van 25 kg of meer:

1 euro/dier

d)

schapen- en geitenvlees: dieren met een slachtgewicht

 

 

— van minder dan 12 kg:

0,15 euro/dier

 

— van 12 kg of meer:

0,25 euro/dier.

e)

pluimveevlees

 

 

— Gallus en parelhoen:

0,005 euro/dier

 

— eenden en ganzen:

0,01 euro/dier

 

— kalkoenen:

0,025 euro/dier

 

— gefokte konijnen:

0,005 euro/dier.

HOOFDSTUK II:

MINIMUMVERGOEDINGEN EN -HEFFINGEN VOOR CONTROLES IN UITSNIJDERIJEN

Per ton vlees:

— rund, kalf, varken, eenhoevigen (equidae), schaap en geit:

2 euro

— pluimvee en gefokt konijn:

1,5 euro

— gekweekt wild en vrij wild:

— klein vederwild en haarwild:

1,5 euro

— loopvogels (struisvogel, emoe, nandoe):

3 euro

— zwijnen en herkauwers:

2 euro.

HOOFDSTUK III:

MINIMUMVERGOEDINGEN EN -HEFFINGEN VOOR WILDVERWERKINGSINRICHTINGEN

a)

klein vederwild:

0,005 euro/dier

b)

klein haarwild:

0,01 euro/dier

c)

loopvogels:

0,5 euro/dier

d)

landzoogdieren:

 

 

— zwijnen:

1,5 euro/dier

 

— herkauwers:

0,5 euro/dier

HOOFDSTUK IV:

MINIMUMVERGOEDINGEN EN -HEFFINGEN VOOR DE MELKPRODUCTIE

1 euro/ton voor de eerste 30 ton, en

0,5 euro voor elke volgende ton.

HOOFDSTUK V:

MINIMUMVERGOEDINGEN EN -HEFFINGEN VOOR DE PRODUCTIE EN HET IN DE HANDEL BRENGEN VAN VISSERIJPRODUCTEN EN AQUACULTUURPRODUCTEN

a)

voor het eerst op de markt brengen van visserij- en aquacultuurproducten:

1 euro/ton voor de eerste 50 ton van de maand;

0,5 euro voor elke volgende ton;

b)

eerste verkoop op de vismarkt:

0,5 euro/ton voor de eerste 50 ton van de maand;

0,25 euro voor elke volgende ton.

c)

eerste verkoop bij ontbreken van of met een ontoereikende aanduiding voor versheid en/of grootte overeenkomstig de Verordeningen (EEG) nrs. 103/76 en 104/76:

1 euro/ton voor de eerste 50 ton van de maand;

0,5 euro voor elke volgende ton.

De vergoedingen die geïnd worden voor de soorten genoemd in bijlage II bij Verordening (EEG) nr. 3703/85 van de Commissie mogen ten hoogste 50 euro per zending bedragen.

De lidstaten innen 0,5 euro/ton voor de verwerking van visserij- en aquacultuurproducten.

BIJLAGE V

ACTIVITEITEN EN MINIMUMVERGOEDINGEN EN -HEFFINGEN MET BETREKKING TOT DE OFFICIËLE CONTROLE VAN GOEDEREN EN LEVENDE DIEREN DIE IN DE GEMEENSCHAP WORDEN INGEVOERD

AFDELING A: ACTIVITEITEN EN CONTROLES

De onder de Richtlijnen 97/78/EG en 91/496/EEG vallende activiteiten waarvoor de lidstaten op grond van Richtlijn 85/73/EEG thans vergoedingen innen.

AFDELING B: VERGOEDINGEN EN HEFFINGEN

HOOFDSTUK I:

VERGOEDINGEN VOOR INGEVOERD VLEES

De minimumvergoeding voor de officiële controle op de invoer van een zending vlees wordt vastgesteld op:

EUR 55 per zending tot 6 ton, en

EUR 9 voor elke volgende ton tot 46 ton, of

EUR 420 per zending van meer dan 46 ton.

HOOFDSTUK II:

VERGOEDINGEN VOOR INGEVOERDE VISSERIJPRODUCTEN

1.

De minimumvergoeding voor de officiële controle op de invoer van een zending visserijproducten wordt vastgesteld op:

EUR 55 per zending tot 6 ton, en

EUR 9 voor elke volgende ton tot 46 ton, of

EUR 420 per zending van meer dan 46 ton.

2.

Bovenstaand maximumbedrag voor de officiële controle op de invoer van een zending visserijproducten, vervoerd als break-bulklading, bedraagt:

EUR 600 per vaartuig, met een lading visserijproducten tot 500 ton,

EUR 1200 per vaartuig, met een lading visserijproducten tot 1000 ton,

EUR 2400 per vaartuig, met een lading visserijproducten tot 2000 ton,

EUR 3600 per vaartuig, met een lading visserijproducten tot 2000 ton.

3.

Op visserijproducten die in hun natuurlijke milieu zijn gevangen en direct zijn aangeland door een vissersvaartuig dat de vlag van een derde land voert, zijn de bepalingen van bijlage IV, afdeling B, hoofdstuk V, punt a), van toepassing.

HOOFDSTUK III:

VERGOEDINGEN EN HEFFINGEN VOOR VLEESPRODUCTEN, VLEES VAN PLUIMVEE, VRIJ WILD, KONIJNEN, GEKWEEKT WILD, ALSMEDE BIJPRODUCTEN EN DIERVOEDERS VAN DIERLIJKE OORSPRONG

1.

De minimumvergoeding voor de officiële controle op de invoer van een zending andere dan de in de hoofdstukken I en II genoemde producten van dierlijke oorsprong of een zending bijproducten van dierlijke oorsprong of een zending diervoeders is vastgesteld op:

EUR 55 per zending tot 6 ton, en

EUR 9 voor elke volgende ton tot 46 ton, of

EUR 420 per zending van meer dan 46 ton.

2.

Bovenstaand bedrag voor de officiële controle op de invoer van een zending andere dan de in de hoofdstukken I en II genoemde producten van dierlijke oorsprong of een zending bijproducten van dierlijke oorsprong of een zending diervoeders, vervoerd als break-bulklading, bedraagt:

EUR 600 per vaartuig, met een lading producten tot 500 ton,

EUR 1200 per vaartuig, met een lading producten tot 1000 ton,

EUR 2400 per vaartuig, met een lading producten tot 2000 ton,

EUR 3600 per vaartuig, met een lading producten tot 2000 ton.

HOOFDSTUK IV:

VERGOEDINGEN VOOR DE DOORVOER VAN GOEDEREN EN LEVENDE DIEREN DOOR DE GEMEENSCHAP

Het bedrag van de vergoedingen en heffingen voor de officiële controle op de doorvoer van goederen en levende dieren door de Gemeenschap, wordt vastgesteld op minimaal EUR 30, vermeerderd met EUR 20 per kwartier per persoon die voor de controle wordt ingezet.

HOOFDSTUK V:

VERGOEDINGEN VOOR INGEVOERDE LEVENDE DIEREN

1.

De vergoeding voor de officiële controle op de invoer van een zending levende dieren wordt als volgt vastgesteld:

a)

voor runderen, eenhoevigen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, konijnen en klein vederwild of haarwild en de volgende landzoogdieren: wilde everzwijnen en herkauwers, op

EUR 55 per zending tot 6 ton, en

EUR 9 voor elke volgende ton tot 46 ton, of

EUR 420 per zending van meer dan 46 ton.

b)

voor dieren van andere soorten: de daadwerkelijke kosten van de inspectie, berekend per dier of per ingevoerde ton, à

EUR 55 per zending tot 46 ton, en

EUR 420 per zending van meer dan 46 ton,

met dien verstande dat dit minimum niet geldt voor invoer van in Beschikking 92/432/EEG van de Commissie bedoelde soorten.

2.

Op verzoek van een lidstaat kan voor de invoer uit bepaalde derde landen een lagere vergoeding worden aangerekend, mits het verzoek vergezeld gaat van deugdelijke ondersteunende documentatie en de procedure van artikel 18 van Richtlijn 89/662/EEG wordt gevolgd.

BIJLAGE VI

CRITERIA VOOR DE BEREKENING VAN VERGOEDINGEN

1.

de salarissen van het personeel dat betrokken is bij de officiële controles;.

2.

2 de kosten voor het personeel dat betrokken is bij de uitvoering van de officiële controles, inclusief kosten voor installaties, instrumenten, uitrusting, opleiding, alsmede reis- en daarmee verband houdende kosten;

3.

kosten voor bemonstering en laboratoriumonderzoek;

BIJLAGE VII

COMMUNAUTAIRE REFERENTIELABORATORIA

I.

Communautaire referentielaboratoria voor diervoeders en levensmiddelen

1.

Communautair referentielaboratorium voor melk en zuivelproducten

AFSSA-LERHQA

F-94700 Maisons-Alfort

Frankrijk

2.

Communautaire referentielaboratoria voor de analyse en de controle van zoönosen (Salmonella)

Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)

NL- 3720 BA Bilthoven,

Nederland

3.

Communautair referentielaboratorium voor de controle op mariene biotoxines

Ministerio de Sanidad y Consumo, Vigo, Spanje

4.

Communautair referentielaboratorium voor de controle op bacteriologische en virale besmettingen bij tweekleppige weekdieren

Het laboratorium van het Centre for Environment, Fisheries and Aquaculture Science, Weymouth, Verenigd Koninkrijk

5.

Communautaire referentielaboratoria voor residuen

a)

Voor de residuen genoemd in bijlage I, Groep A, punten 1, 2, 3 en 4, Groep B, punt 2, d) en Groep B, punt 3, d) van Richtlijn 96/23/EG van de Raad:

Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)

NL-3720 BA Bilthoven, Nederland

b)

Voor de residuen genoemd in bijlage I, Groep B, punt 1 en punt 3, e), van Richtlijn 96/23/EG en voor carbadox en olaquindox:

Laboratoire d'etudes et de recherches sur les médicaments vétérinaires et les désinfectants AFSSA — Site de Fougères

BP 90203, Frankrijk

c)

Voor de residuen genoemd in bijlage I, Groep A, punt 5, en Groep B, punt 2, a), b) en e), van Richtlijn 96/23/EG van de Raad:

Bundesamt für Verbraucherschutz und Lebensmittelsicherheid (BVL)

Postfach 140162

53056 Bonn, Duitsland

d)

Voor de residuen genoemd in bijlage I, Groep B, punt 2, c) en Groep B, punt 3, a), b) en c) van Richtlijn 96/23/EG

Istituto Superiore di Sanità

I-00161 Rome, Italië

6.

Communautair referentielaboratorium voor overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE's)

Het laboratorium bedoeld in bijlage X, hoofdstuk B, van Verordening (EG) nr. 999/2001.

7.

Communautair referentielaboratorium voor in diervoeding gebruikte toevoegingsmiddelen

Het laboratorium bedoeld in bijlage II van Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1).

8.

Communautair referentielaboratorium voor genetisch gemodificeerde organismen (GGO's)

Het laboratorium bedoeld in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (2).

9.

Communautair referentielaboratorium voor materiaal dat bestemd is om in contact te komen met levensmiddelen

Het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek van de Commissie

II.

Communautaire referentielaboratoria voor diergezondheid p.m.


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 1.

BIJLAGE VIII

UITVOERINGSBEPALINGEN DIE UIT HOOFDE VAN ARTIKEL 61 VAN KRACHT BLIJVEN

1.

Uitvoeringsbepalingen gebaseerd op Richtlijn 70/373/EEG betreffende de invoering van gemeenschappelijke bemonsterings- en analysemethoden voor de officiële controle van veevoeders.

a)

Eerste Richtlijn 71/250/EEG van de Commissie van 15 juni 1971 betreffende de vaststelling van gemeenschappelijke analysemethoden voor de officiële controle van veevoeders (1),

b)

Tweede Richtlijn 71/393/EEG van de Commissie van 18 november 1971 betreffende de vaststelling van gemeenschappelijke analysemethoden voor officiële controle van veevoeders (2),

c)

Derde Richtlijn 72/199/EEG van de Commissie van 27 april 1972 betreffende de vaststelling van gemeenschappelijke analysemethoden voor de officiële controle van veevoeders (3),

d)

Vierde Richtlijn 73/46/EEG van de Commissie van 5 december 1972 houdende vaststelling van gemeenschappelijke analysemethoden voor de officiële controle van veevoeders (4),

e)

Eerste Richtlijn 76/371/EEG van de Commissie van 1 maart 1976 houdende vaststelling van gemeenschappelijke bemonsteringsmethoden voor de officiële controle van diervoeders (5),

f)

Zevende Richtlijn 76/372/EEG van de Commissie van 1 maart 1976 houdende vaststelling van gemeenschappelijke analysemethoden voor de officiële controle van diervoeders (6),

g)

Achtste Richtlijn 78/663/EEG van de Commissie van 15 juni 1978 houdende vaststelling van gemeenschappelijke analysemethoden voor de officiële controle van diervoeders (7),

h)

Negende Richtlijn 81/715/EEG van de Commissie van 31 juli 1981 houdende vaststelling van gemeenschappelijke analysemethoden voor de officiële controle van diervoeders (8),

i)

Tiende Richtlijn 84/425/EEG van de Commissie van 25 juli 1984 houdende vaststelling van gemeenschappelijke analysemethoden voor de officiële controle van diervoeders (9),

j)

Elfde Richtlijn 93/70/EEG van de Commissie van 28 juli 1993 tot vaststelling van gemeenschappelijke analysemethoden voor de officiële controle van diervoeders (10),

k)

Twaalfde Richtlijn 93/117/EG van de Commissie van 17 december 1993 tot vaststelling van gemeenschappelijke analysemethoden voor de officiële controle van diervoeders (11),

l)

Richtlijn 98/64/EG van de Commissie van 3 september 1998 tot vaststelling van communautaire analysemethoden voor de bepaling van aminozuren, ruwvet en olaquindox in diervoeders en houdende wijziging van Richtlijn 71/393/EEG (12),

m)

Richtlijn 2003/126/EG van de Commissie van 23 december 2003 inzake de analysemethoden voor de bepaling van bestanddelen van dierlijke oorsprong in het kader van de officiële controle van diervoeders van dierenvoeders (13),

n)

Richtlijn 1999/27/EG van de Commissie van 20 april 1999 tot vaststelling van communautaire analysemethoden voor de bepaling van amprolium, diclazuril en carbadox in dierenvoeders (14),

o)

Richtlijn 1999/76/EG van de Commissie van 23 juli 1999 tot vaststelling van gemeenschappelijke analysemethoden voor de bepaling van het gehalte aan lasalocide-natrium van diervoeders (15),

p)

Richtlijn 2000/45/EG van de Commissie van 6 juli 2000 tot vaststelling van communautaire analysemethoden voor de bepaling van vitamine A, vitamine E en tryptofaan in diervoeders (16),

q)

Richtlijn 2002/70/EG van de Commissie van 26 juli 2002 tot vaststelling van voorschriften voor de gehaltebepaling van dioxinen en dioxineachtige PCB's in diervoeders (17).

2.

Uitvoeringsbepalingen gebaseerd op Richtlijn 95/53/EG van de Raad van 25 oktober 1995 tot vaststelling van de beginselen inzake de organisatie van de officiële controles op het gebied van diervoeding

Richtlijn 98/68/EG van de Commissie van 10 september 1998 tot vaststelling van het in artikel 9, lid 1, van Richtlijn 95/53/EG van de Raad bedoelde modeldocument en van controlevoorschriften bij de invoer van diervoeder uit derde landen in de Gemeenschap (18).


(1)  PB L 155 van 12.7.1971, blz. 13. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn van de Commissie 1999/27/EG (PB L 118 van 6.5.1999, blz. 36).

(2)  PB L 279 van 20.12.1971, blz. 7. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn van de Commissie 98/64/EG (PB L 257 van 19.9.1998, blz. 14).

(3)  PB L 123 van 29.05.1972, blz. 6. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn van de Commissie 1999/79/EG (PB L 209 van 7.8.1999, blz. 23).

(4)  PB L 83 van 30.03.1973, blz. 21. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn van de Commissie 1999/27/EG.

(5)  PB L 102 van 15.04.1976, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

(6)  PB L 102 van 15.4.1976, blz. 8. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn van de Commissie 94/14/EG (PB L 94 van 13.4.1994, blz. 30).

(7)  PB L 206 van 29.7.1978, blz. 43. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn van de Commissie 84/4/EEG (PB L 15 van 18.1.1984, blz. 28).

(8)  PB L 257 van 10.9.1981, blz. 38.

(9)  PB L 238 van 6.9.1984, blz. 34.

(10)  PB L 234 van 17.9.1993, blz. 17.

(11)  PB L 329 van 30.12.1993, blz. 54.

(12)  PB L 257 van 19.9.1998, blz. 14.

(13)  PB L 339 van 24.12.2003, blz. 78.

(14)  PB L 118 van 6.5.1999, blz. 36.

(15)  PB L 207 van 6.8.1999, blz. 13.

(16)  PB L 174 van 13.7.2000, blz. 32.

(17)  PB L 209 van 6.8.2002, blz. 15.

(18)  PB L 261 van 24.9.1998, blz. 32.

P5_TA(2004)0147

Intellectuele-eigendomsrechten ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de maatregelen en procedures om de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten te waarborgen (COM(2003) 46 — C5-0055/2003 — 2003/0024(COD))

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2003) 46) (1),

gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 95 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C5-0055/2003),

gelet op artikel 67 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en interne markt en het advies van de Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie (A5-0468/2003),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging indien zij voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  Nog niet in PB gepubliceerd.

P5_TC1-COD(2003)0024

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 9 maart 2004met het oog op de aanneming van Richtlijn 2004/. . ./EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie ,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Voor de totstandbrenging van de interne markt moeten de beperkingen van het vrije verkeer en de verstoringen van de mededinging worden opgeheven en moet tegelijkertijd een gunstig klimaat voor innovatie en investeringen worden geschapen. In deze context is de bescherming van de intellectuele eigendom een essentieel element voor het welslagen van de interne markt. De bescherming van de intellectuele eigendom is niet alleen van belang voor het bevorderen van innovatie en creativiteit, maar ook voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid en de verbetering van het concurrentievermogen.

(2)

De bescherming van de intellectuele eigendom moet de uitvinder of maker in staat stellen rechtmatig profijt van zijn uitvinding of schepping te trekken en bovendien een zo groot mogelijke verspreiding van werken, denkbeelden en nieuwe kennis mogelijk maken. Tegelijkertijd mag de bescherming van de intellectuele eigendom geen belemmering van de vrijheid van meningsuiting, het vrije verkeer van informatie of de bescherming van persoonsgegevens vormen, ook niet op het internet.

(3)

Zonder doeltreffende middelen om intellectuele-eigendomsrechten te handhaven, worden innovatie en creativiteit echter ontmoedigd en investeringen verminderd. Er moet dus voor worden gezorgd dat het materiële recht inzake de intellectuele eigendom, dat tegenwoordig grotendeels onder het communautaire acquis valt, in de Gemeenschap doeltreffend wordt toegepast. In dit opzicht zijn de middelen tot handhaving van intellectuele-eigendomsrechten voor het welslagen van de interne markt van wezenlijk belang.

(4)

Op internationaal niveau zijn alle lidstaten, alsmede de Gemeenschap zelf voor de onder haar bevoegdheid vallende aangelegenheden gebonden door de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom (de „TRIPS-overeenkomst”), die bij Besluit 94/800/EG van de Raad (3) als onderdeel van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguay-ronde is goedgekeurd en in het kader van de Wereldhandelsorganisatie is afgesloten.

(5)

De TRIPS-overeenkomst omvat met name bepalingen betreffende de middelen tot handhaving van intellectuele-eigendomsrechten die gemeenschappelijke normen vormen die op internationaal vlak van toepassing zijn en in alle lidstaten ten uitvoer worden gelegd. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de internationale verplichtingen van de lidstaten, met inbegrip van de TRIPS-overeenkomst.

(6)

Voorts bestaan er internationale verdragen waarbij alle lidstaten partij zijn en die ook bepalingen over de middelen tot handhaving van intellectuele-eigendomsrechten bevatten. Dat geldt met name voor het Verdrag van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom, de Berner Conventie voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst en het Internationale Verdrag van Rome inzake de bescherming van uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen en omroeporganisaties.

(7)

Uit de raadplegingen van de Commissie ter zake blijkt, dat er ondanks de TRIPS-overeenkomst nog belangrijke verschillen betreffende de middelen tot handhaving van intellectuele-eigendomsrechten tussen de lidstaten bestaan. Zo lopen de regelingen voor de toepassing van de voorlopige maatregelen die met name worden gebruikt ter bescherming van bewijsmateriaal, de berekening van schadevergoeding of ook de regelingen om een rechterlijk bevel toe te passen o van lidstaat tot lidstaat sterk uiteen. In sommige lidstaten bestaan geen maatregelen, procedures en rechtsmiddelen zoals het recht op informatie en het terugroepen op kosten van de inbreukmaker van de op de markt gebrachte inbreukmakende goederen.

(8)

De verschillen tussen de regelingen van de lidstaten inzake de middelen tot handhaving van intellectuele- eigendomsrechten zijn nadelig voor de goede werking van de interne markt en maken het onmogelijk te waarborgen dat de intellectuele-eigendomsrechten op het gehele grondgebied van de Gemeenschap een gelijkwaardige bescherming genieten. Deze situatie is niet bevorderlijk voor het vrije verkeer in de interne markt, noch voor scheppen van een gunstig klimaat voor gezonde mededinging.

(9)

De huidige verschillen leiden ook tot verzwakking van het materiële recht inzake de intellectuele eigendom en fragmentering van de interne markt op dit gebied. Dit brengt verlies van vertrouwen van het bedrijfsleven in de interne markt en dientengevolge een vermindering van de investeringen in innoverende en scheppende activiteiten mee. Inbreuken blijken steeds vaker in verband te staan met de georganiseerde misdaad. De ontwikkeling van het gebruik van het internet maakt het mogelijk piraatproducten onmiddellijk en wereldwijd te verspreiden. De daadwerkelijke handhaving van het materiële recht inzake intellectuele eigendom moet door specifieke maatregelen op het niveau van de Gemeenschap worden gewaarborgd. De onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten op dit gebied wordt dan ook een fundamentele voorwaarde voor de goede werking van de interne markt.

(10)

Het doel van deze richtlijn is de onderlinge aanpassing van deze wetgevingen ten einde een hoog, gelijkwaardig en homogeen niveau van bescherming in de interne markt te waarborgen.

(11)

Deze richtlijn heeft niet ten doel geharmoniseerde regels betreffende justitiële samenwerking, rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken vast te stellen, noch over de toepasselijke wetgeving te handelen. Er zijn communautaire instrumenten die deze onderwerpen in het algemeen regelen en die, in beginsel, ook van toepassing zijn op de intellectuele eigendom.

(12)

Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de toepassing van de mededingingsregels, met name niet aan de artikelen 81 et 82 van het Verdrag. De bepalingen van deze richtlijn mogen niet worden gebruikt voor onrechtmatige, met het Verdrag strijdige concurrentiebeperking.

(13)

De werkingssfeer van deze richtlijn dient zo breed mogelijk te worden vastgesteld, zodat zij alle intellectuele-eigendomsrechten omvat die onder de communautaire bepalingen op dit gebied en/of het nationaal recht van de betrokken lidstaat vallen. Dit vereiste vormt echter voor de lidstaten die dat wensen, geen belemmering de toepassing van de bepalingen van deze richtlijn voor interne doeleinden uit te breiden tot handelingen die oneerlijke concurrentie vormen, waaronder het maken van illegale kopieën, of soortgelijke activiteiten.

(14)

De maatregelen ingesteld bij artikel 6, lid 2, artikel 8, lid 1, en artikel 9, lid 2 moeten uitsluitend van toepassing zijn op handelingen die op commerciële schaal worden verricht. Dit neemt niet weg dat de lidstaten deze maatregelen ook op andere handelingen moeten kunnen toepassen. Op commerciële schaal verrichte handelingen zijn handelingen waarmee rechtstreeks of onrechtstreeks economisch of commercieel voordeel wordt beoogd; normaliter sluit dit handelingen van eindgebruikers te goeder trouw uit.

(15)

Deze richtlijn doet geen afbreuk aan het materiële recht inzake intellectuele eigendom, noch aan Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (4), Richtlijn 1999/93/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 1999 betreffende een gemeenschappelijk kader voor elektronische handtekeningen (5) en Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (6).

(16)

Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de bijzondere bepalingen in de communautaire regelgeving die betrekking hebben op de handhaving van rechten en op de uitzonderingen op het gebied van het auteursrecht en de naburige rechten, met name niet aan de bepalingen van Richtlijn 91/250/EEG van de Raad van 14 mei 1991 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma's (7), noch aan Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (8).

(17)

De maatregelen, procedures en rechtsmiddelen waarin deze richtlijn voorziet, moeten in elk afzonderlijk geval zodanig worden vastgesteld dat naar behoren rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van dat geval, waaronder de specifieke kenmerken van elk intellectuele-eigendomsrecht en in voorkomend geval de opzettelijke of onopzettelijke aard van de inbreuk.

(18)

Niet alleen rechthebbenden moeten bevoegd zijn toepassing van deze maatregelen, procedures en rechtsmiddelen te vragen, maar ook — voorzover dit toegelaten is door en in overeenstemming is met het toepasselijk recht — personen die een rechtstreeks belang hebben en juridisch bevoegd zijn, waaronder mogelijk professionele organisaties, belast met het beheer van die rechten of de verdediging van de collectieve en individuele belangen die zij behartigen.

(19)

Daar het auteursrecht bestaat vanaf de schepping van een werk en hiervoor geen formele registratie noodzakelijk is, is het nuttig artikel 15 van de Berner Conventie te bevestigen, waarin het vermoeden is vastgelegd dat degene wiens naam op een letterkundig of artistiek werk is vermeld, als auteur van dat werk wordt beschouwd. Een soortgelijk vermoeden moet gelden voor de houders van naburige rechten, aangezien het vaak de houder van een naburig recht is, bijvoorbeeld een producent van fonogrammen, die zich bezig zal houden met verdediging van rechten en met piraterijbestrijding.

(20)

Daar het bewijs een uiterst belangrijk element voor de vaststelling van inbreuken op intellectueleeigendomsrechten is, moet ervoor worden gezorgd dat effectieve middelen voor het overleggen, verkrijgen en beschermen van bewijsmateriaal beschikbaar zijn. Bij deze procedures moeten de rechten van de verdediging worden geëerbiedigd en moeten de noodzakelijke waarborgen worden geboden, waaronder de bescherming van vertrouwelijke informatie. In het geval van inbreuken die op commerciële schaal plaatsvinden, is het voorts van belang dat de rechter desnoods inzage kan gelasten van bancaire, financiële of commerciële documenten waarover de vermeende inbreukmaker beschikt.

(21)

Er bestaan in sommige lidstaten andere maatregelen om een hoog niveau van bescherming te waarborgen; deze moeten in alle lidstaten beschikbaar zijn. Dit geldt voor het recht op informatie waardoor waardevolle gegevens kunnen worden verkregen over de herkomst van de inbreukmakende goederen of diensten, de distributiekanalen en de identiteit van bij de inbreuk betrokken derden.

(22)

Ook moet worden voorzien in voorlopige maatregelen om de inbreuk onmiddellijk te kunnen doen ophouden zonder op een beslissing ten gronde te wachten; hierbij moeten de rechten van de verdediging worden geëerbiedigd, moet worden toegezien op de evenredigheid van de voorlopige maatregelen naar gelang het specifieke karakter van de desbetreffende zaak en moeten de noodzakelijke waarborgen worden geboden om de kosten en de schade te dekken die de verweerder door een ongerechtvaardigd verzoek heeft geleden. Deze maatregelen zijn met name gerechtvaardigd wanneer elk uitstel voor de houder van een intellectueel eigendomsrecht onherstelbare schade zou veroorzaken.

(23)

Onverminderd andere ter beschikking staande maatregelen, procedures en rechtsmiddelen moeten rechthebbenden de mogelijkheid hebben te verzoeken dat een bevel wordt uitgevaardigd tegen een tussenpersoon wiens diensten door een derde worden gebruikt om inbreuk te maken op het industriële-eigendomsrecht van de rechthebbende. De voorwaarden voor en modaliteiten van deze bevelen moeten aan het nationale recht van de lidstaten worden overgelaten. Met betrekking tot inbreuken op auteursrechten en naburige rechten is al een grote mate van harmonisatie bewerkstelligd door Richtlijn 2001/29/EG. Aan artikel 8, lid 3, van die richtlijn dient dan ook door deze richtlijn geen afbreuk te worden gedaan.

(24)

Afhankelijk van het geval en zo de omstandigheden het rechtvaardigen, moeten de vast te stellen maatregelen, procedures en rechtsmiddelen verbodsmaatregelen omvatten ter voorkoming van nieuwe inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten. Daarnaast dienen er, waar nodig op kosten van de inbreukmaker, corrigerende maatregelen te kunnen worden getroffen, zoals terugroeping, definitieve onttrekking aan het handelsverkeer, of vernietiging van de inbreukmakende goederen en, in voorkomend geval, van het materiaal en de hulpmiddelen waarvan hoofdzakelijk gebruik is gemaakt bij het scheppen of vervaardigen van de goederen. Deze corrigerende maatregelen moeten recht doen aan de belangen van derden, waaronder met name consumenten en private partijen die te goeder trouw handelen.

(25)

De lidstaten moeten de keuze hebben om, voor het geval dat een inbreuk onopzettelijk en zonder nalatigheid is gepleegd en de bij deze richtlijn ingestelde corrigerende maatregelen of rechterlijke bevelen onevenredig zouden zijn, zo nodig als alternatieve maatregel te voorzien in de mogelijkheid van het toekennen van een geldelijke compensatie aan de benadeelde partij. Indien het commercieel gebruik van nagemaakte goederen of de levering van diensten een inbreuk vormt op een wet die niet tot het intellectuele-eigendomsrecht behoort, of de consumenten schade zouden kunnen berokkenen, dan blijft dat gebruik of die levering verboden.

(26)

Ter vergoeding van de schade die het gevolg is van een inbreuk door een inbreukmaker die een activiteit verricht heeft terwijl hij wist of redelijkerwijs had moeten weten dat deze aanleiding zou geven tot een dergelijke inbreuk, moet het bedrag van de aan de rechthebbende toegekende schadevergoeding worden vastgesteld rekening houden met alle omstandigheden van het geval, zoals het door de rechthebbende geleden inkomensverlies of de door de inbreukmaker onrechtmatig gemaakte winst en in voorkomend geval, de aan de rechthebbende toegebrachte morele schade. Als alternatief, bijvoorbeeld indien de feitelijke schade moeilijk te bepalen is, kan het bedrag van de schadevergoeding worden afgeleid uit elementen als het bedrag aan royalty's of vergoedingen dat verschuldigd zou zijn geweest indien de inbreukmaker toestemming had gevraagd om het intellectuele-eigendomsrecht te gebruiken. De bedoeling is niet een verplichting te introduceren om te voorzien in een niet-compensatoire schadevergoeding, maar wel schadeloosstelling mogelijk te maken die op een objectieve grondslag berust, waarbij tevens rekening wordt gehouden met de kosten van de rechthebbende, bijvoorbeeld voor opsporing en onderzoek.

(27)

Als extra afschrikking voor toekomstige inbreukmakers en als bijdrage tot de bewustmaking van het brede publiek, is het nuttig uitspraken in inbreukzaken over intellectuele eigendom bekend te maken.

(28)

Naast de in deze richtlijn vastgelegde civiel- en bestuursrechtelijke maatregelen, procedures en rechtsmiddelen, zijn in bepaalde gevallen ook strafrechtelijke sancties een middel om intellectuele-eigendomsrechten te handhaven.

(29)

De industrie moet actief deelnemen aan de strijd tegen piraterij en namaak. De ontwikkeling van gedragscodes in de rechtstreeks betrokken kringen vormt een aanvulling om het regelgevend kader te versterken. De lidstaten dienen in samenwerking met de Commissie de opstelling van gedragscodes in het algemeen te stimuleren. De controle op de vervaardiging van optische schijven, met name door middel van het aanbrengen van een identificatiecode op schijven die in de Gemeenschap zijn vervaardigd, draagt bij tot de beperking van het aantal inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten in deze in hoge mate onder piraterij lijdende sector. Niettemin mogen deze technisch beschermingsmaatregelen niet worden misbruikt om markten af te schermen en parallelle invoer te voorkomen.

(30)

Ten behoeve van de eenvormige toepassing van deze richtlijn is het aangewezen te voorzien in systemen voor de samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de lidstaten onderling en tussen de lidstaten en de Commissie, met name door het opzetten van een netwerk van door de lidstaten aangewezen correspondenten en door middel van regelmatige evaluatierapporten over de toepassing van de richtlijn en over de doeltreffendheid van de maatregelen van de diverse nationale instanties.

(31)

Aangezien de doelstellingen van de richtlijn om eerdergenoemde redenen het beste op Gemeenschapsniveau kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan hetgeen noodzakelijk is om deze doelstellingen te bereiken.

(32)

Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name worden erkend door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Deze richtlijn beoogt meer bepaald te waarborgen dat de intellectuele eigendom volledig wordt geëerbiedigd overeenkomstig artikel 17, lid 2, van genoemd Handvest.

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

Doel en toepassingsgebied

Artikel 1

Doel

Deze richtlijn betreft de maatregelen, procedures en rechtsmiddelen die noodzakelijk zijn om de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten te waarborgen. In deze richtlijn omvat de term „intellectueleeigendomsrechten” ook industriële-eigendomsrechten.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Onverminderd de middelen die in de communautaire of nationale wetgeving zijn of kunnen worden vastgelegd, voorzover deze middelen gunstiger zijn voor de rechthebbenden, zijn de bij deze richtlijn vastgestelde maatregelen, procedures en rechtsmiddelen overeenkomstig artikel 3 van toepassing op elke inbreuk op intellectuele-eigendomsrechten, zoals bepaald in het communautaire recht en/of het nationale recht van de betrokken lidstaat.

2.   Deze richtlijn laat de bijzondere rechtshandhavings- en uitzonderingsbepalingen, opgenomen in de Gemeenschapswetgeving betreffende auteursrecht en naburige rechten, met name in Richtlijn 91/250/EEG, in het bijzonder artikel 7, en in Richtlijn 2001/29/EG, in het bijzonder de artikelen 2 tot en met 6 en artikel 8, onverlet.

3.   Deze richtlijn doet geen afbreuk aan:

a)

de communautaire bepalingen betreffende het materiële recht inzake de intellectuele eigendom, Richtlijn 95/46/EG, Richtlijn 1999/93/EG, of Richtlijn 2000/31/EG in het algemeen en de artikelen 12 tot en met 15 daarvan in het bijzonder;

b)

internationale verplichtingen van de lidstaten en met name de TRIP's-overeenkomst, waaronder de verplichtingen met betrekking tot strafprocedures en straffen;

c)

enige nationale bepaling in de lidstaten met betrekking tot strafprocedures en straffen in verband met inbreuk op intellectuele-eigendomsrechten.

HOOFDSTUK II

Maatregelen, procedures en rechtsmiddelen

Afdeling 1

Algemene bepalingen

Artikel 3

Algemene verplichting

1.   De lidstaten stellen de maatregelen, procedures en rechtsmiddelen vast die nodig zijn om de handhaving van de in deze richtlijn bedoelde intellectuele-eigendomsrechten te waarborgen. Deze maatregelen, procedures en rechtsmiddelen dienen eerlijk en billijk te zijn, mogen niet onnodig ingewikkeld of kostbaar zijn en mogen geen onredelijke termijnen inhouden of nodeloze vertragingen inhouden.

2.   De maatregelen, procedures en rechtsmiddelen moeten tevens doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn; zij worden zodanig toegepast dat het scheppen van belemmeringen voor legitiem handelsverkeer wordt vermeden en dat wordt voorzien in waarborgen tegen misbruik van deze procedures

Artikel 4

Personen bevoegd tot het verzoeken van de toepassing van maatregelen, procedures en rechtsmiddelen

De lidstaten zullen als personen die bevoegd zijn om de toepassing van de in dit hoofdstuk bedoelde maatregelen, procedures en rechtsmiddelen te verzoeken, erkennen:

a)

houders van intellectuele-eigendomsrechten, overeenkomstig de bepalingen van het toepasselijk recht,

b)

alle andere personen die gemachtigd zijn deze rechten te gebruiken, in het bijzonder houders van een licentie, voorzover toegestaan door en in overeenstemming met de bepalingen van het toepasselijk recht,

c)

instanties voor het collectieve beheer van intellectuele-eigendomsrechten die officieel zijn erkend als gerechtigd tot het vertegenwoordigen van houders van intellectuele-eigendomsrechten, voorzover toegestaan door en in overeenstemming met de bepalingen van het toepasselijk recht,

d)

organisaties voor de verdediging van beroepsbelangen, die officieel zijn erkend als gerechtigd tot het vertegenwoordigen van houders van intellectuele-eigendomsrechten, voorzover toegestaan door en in overeenstemming met de bepalingen van het toepasselijk recht.

Artikel 5

Vermoeden van auteursschap of houderschap van rechten

Voor de toepassing van de in deze richtlijn vastgelegde maatregelen, procedures en rechtsmiddelen

a)

opdat de auteur van een werk van letterkunde en kunst, behoudens bewijs van het tegendeel, als zodanig worden beschouwd en bijgevolg gerechtigd is inbreukprocedures in te stellen, is het voldoende dat zijn naam op de gebruikelijke wijze op het werk vermeld staat;

b)

is het bepaalde onder a) van overeenkomstige toepassing op de houder van een naburig recht met betrekking tot zijn beschermde materiaal.

Afdeling 2

Bewijsmateriaal

Artikel 6

Bewijsmateriaal

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de bevoegde rechterlijke instanties op verzoek van de partij die redelijkerwijs beschikbaar bewijsmateriaal heeft overgelegd dat voldoende is om haar vorderingen te onderbouwen, en voor de staving van haar vorderingen bewijsmateriaal heeft genoemd dat zich in de macht van de wederpartij bevindt, overlegging van dit bewijsmateriaal door de wederpartij kunnen gelasten, behoudens bescherming van vertrouwelijke informatie. Voor de toepassing van dit lid kunnen de lidstaten bepalen dat een redelijk monster van een belangrijk aantal exemplaren van een werk of enig ander beschermd voorwerp, door de bevoegde rechterlijke instanties als aanvaardbaar bewijsmateriaal moet worden beschouwd.

2.   De lidstaten treffen de noodzakelijke maatregelen teneinde de bevoegde rechterlijke instanties onder dezelfde omstandigheden in staat te stellen, in geval van inbreuk op commerciële schaal, op verzoek van een partij in voorkomend geval overlegging kunnen gelasten van bancaire, financiële of handelsdocumenten die zich onder de macht van de tegenpartij bevinden, mits de bescherming van vertrouwelijke informatie wordt gewaarborgd.

Artikel 7

Maatregelen ter bescherming van bewijsmateriaal

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de bevoegde rechterlijke instanties, reeds voordat een bodemprocedure is begonnen, op verzoek van een partij die redelijkerwijs beschikbaar bewijsmateriaal heeft overgelegd tot staving van haar beweringen dat er inbreuk op haar intellectuele-eigendomsrecht is gemaakt of zal worden gemaakt, onmiddellijk afdoende voorlopige maatregelen kunnen gelasten om het relevante bewijsmateriaal in verband met de vermeende inbreuk te beschermen, mits de bescherming van vertrouwelijke informatie wordt gewaarborgd. Tot deze maatregelen kunnen behoren de gedetailleerde beschrijving, met of zonder monsterneming, dan wel de fysieke inbeslagneming van de litigieuze goederen en, in voorkomend geval, de bij de productie en/of distributie daarvan gebruikte materialen en werktuigen en de desbetreffende documenten. Deze maatregelen worden genomen, zo nodig zonder dat de wederpartij wordt gehoord, met name indien het aannemelijk is dat uitstel de rechthebbende onherstelbare schade zal berokkenen, of indien er een aantoonbaar gevaar voor vernietiging van bewijsmateriaal bestaat.

Maatregelen ter bescherming van bewijsmateriaal die zijn genomen zonder dat de wederpartij is gehoord, worden uiterlijk onmiddellijk na de uitvoering ervan ter kennis van de betrokken partijen gebracht. Op verzoek van deze partijen vindt een herziening plaats, met inbegrip van het recht te worden gehoord, teneinde te beslissen, binnen een redelijke termijn na de kennisgeving van de maatregelen, of deze maatregelen dienen te worden gewijzigd, herroepen of bevestigd.

2.   De lidstaten dragen er zorg voor dat aan de maatregelen ter bescherming van bewijsmateriaal de voorwaarde kan worden verbonden dat de eiser een passende zekerheid of een gelijkwaardige garantie stelt voor de schadeloosstelling van door de verweerder geleden schade, overeenkomstig lid 4.

3.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de maatregelen ter bescherming van bewijsmateriaal op verzoek van de verweerder worden herroepen of anderszins ophouden gevolg te hebben, onverminderd de schadevergoeding die kan worden geëist, indien de eiser niet een procedure die leidt tot een beslissing ten principale bij de bevoegde rechterlijke instanties heeft ingesteld binnen een redelijke termijn, te bepalen door de rechterlijke instantie die de maatregelen gelast wanneer de wetgeving van de lidstaat zulks toestaat of, wanneer geen termijn wordt bepaald,, binnen een termijn van ten hoogste twintig werkdagen of eenendertig kalenderdagen, naar gelang van welke van beide termijnen de langste is.

4.   Wanneer de maatregelen ter bescherming van bewijsmateriaal zijn herroepen of wanneer zij vervallen wegens enig handelen of nalaten van de eiser, of wanneer later wordt vastgesteld dat er geen inbreuk of dreiging van inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht is, hebben de rechterlijke instanties de bevoegdheid op verzoek van de verweerder, de eiser te gelasten de verweerder passende schadeloosstelling te bieden voor door deze maatregelen toegebrachte schade.

5.   De lidstaten kunnen maatregelen treffen om de identiteit van getuigen te beschermen.

Afdeling 3

Recht op informatie

Artikel 8

Recht op informatie

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de bevoegde rechterlijke instanties tijdens een gerechtelijke procedure wegens inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht, op gerechtvaardigd en redelijk verzoek van de eiser kunnen gelasten dat informatie over de herkomst en de distributiekanalen van de goederen of diensten die inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht, wordt verstrekt door de inbreukmaker en/of door een andere persoon die:

a)

de inbreukmakende goederen op commerciële schaal in zijn bezit blijkt te hebben;

b)

de inbreukmakende diensten op commerciële schaal blijkt te gebruiken;

c)

op commerciële schaal diensten die bij inbreukmakende handelingen worden gebruikt, blijkt te verlenen; of

d)

door een onder a), b) of c) bedoelde persoon is aangewezen als zijnde betrokken bij de productie, de fabricage of de distributie van deze goederen of bij het verlenen van deze diensten.

2.   De in lid 1 bedoelde informatie omvat naar gelang passend is:

a)

de naam en het adres van de producenten, fabrikanten, distributeurs, leveranciers en andere eerdere bezitters van de goederen of diensten, alsmede van de beoogde groot- en kleinhandelaren;

b)

inlichtingen over de geproduceerde, gefabriceerde, geleverde, ontvangen of bestelde hoeveelheden, alsmede over de voor de desbetreffende goederen of diensten verkregen prijs.

3.   De leden 1 en 2 gelden onverminderd andere regelgeving waarbij:

a)

de rechthebbende ruimere rechten op informatie worden toegekend;

b)

het gebruik van de krachtens dit artikel medegedeelde informatie in burgerlijke of strafzaken wordt geregeld;

c)

de aansprakelijkheid wegens misbruik van het recht op informatie wordt geregeld;

d)

de mogelijkheid wordt geboden te weigeren gegevens te verstrekken die de in lid 1 bedoelde persoon zouden dwingen deelname door hemzelf of door naaste verwanten aan een inbreuk op een intellectuele- eigendomsrecht toe te geven; of

e)

de bescherming van de vertrouwelijkheid van informatiebronnen of de verwerking van persoonsgegevens wordt geregeld.

Afdeling 4

Voorlopige en conservatoire maatregelen

Artikel 9

Voorlopige en conservatoire maatregelen

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de rechterlijke instanties, op verzoek van de eiser:

a)

tegen de vermeende inbreukmaker een voorlopig bevel kunnen uitvaardigen dat bedoeld is om een dreigende inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht te voorkomen of om, indien wenselijk en indien het nationale recht hierin voorziet, op straffe van een dwangsom tijdelijk voortzetting van de vermeende inbreuk op dat intellectuele-eigendomsrecht te verbieden, dan wel om aan deze voortzetting de voorwaarde te verbinden dat zekerheid wordt gesteld voor schadeloosstelling van de rechthebbende; onder dezelfde voorwaarden kan een voorlopig bevel worden uitgevaardigd tegen een tussenpersoon wiens diensten door een derde worden gebruikt om op een recht van intellectuele eigendom inbreuk te maken; het bevel tegen een tussenpersoon wiens diensten door een derde worden gebruikt om inbreuk te maken op een auteursrecht of een naburig recht, wordt beheerst door Richtlijn 2001/29/EG;

b)

de inbeslagneming of afgifte kunnen gelasten van goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht, teneinde te voorkomen dat zij in het handelsverkeer worden gebracht of dat zij zich daarin bevinden.

2.   De lidstaten dragen er zorg voor dat, in het geval van inbreuk op commerciële schaal, de rechterlijke instanties aan de benadeelde partij die omstandigheden aantoont die de schadevergoeding in gevaar dreigen te brengen, conservatoir beslag kunnen laten leggen op de roerende en onroerende goederen van de vermeende inbreukmaker, met inbegrip van het blokkeren van zijn bankrekeningen en andere tegoeden. Met het oog daarop kunnen de bevoegde instanties overlegging van bancaire, financiële, of commerciële documenten of passende inzage van de desbetreffende informatie gelasten.

3.   De rechterlijke instanties hebben met betrekking tot de in de leden 1 en 2 bedoelde maatregelen de bevoegdheid om van de eiser te verlangen dat hij redelijkerwijs beschikbaar bewijsmateriaal overlegt opdat zij zich er met een voldoende mate van zekerheid van kunnen vergewissen dat de eiser de houder van het recht is en dat er inbreuk op zijn recht wordt gemaakt of dreigt te worden gemaakt.

4.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de in de leden 1 en 2 bedoelde maatregelen in passende gevallen kunnen worden genomen zonder dat de wederpartij is gehoord, met name indien uitstel onherstelbare schade voor de rechthebbende zou veroorzaken. In dit geval worden de partijen uiterlijk onmiddellijk na de uitvoering van de maatregelen hiervan in kennis gesteld.

Op verzoek van de verweerder vindt een herziening plaats, met inbegrip van het recht te worden gehoord, teneinde te beslissen, binnen een redelijke termijn na de kennisgeving van de maatregelen, of deze maatregelen dienen te worden gewijzigd, herroepen of bevestigd.

5.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de in de leden 1 en 2 bedoelde voorlopige maatregelen op verzoek van de verweerder worden herroepen of anderszins ophouden gevolg te hebben, indien de eiser niet een procedure die leidt tot een beslissing ten principale bij de bevoegde rechterlijke instantie heeft ingesteld binnen een redelijke termijn, te bepalen door de rechterlijke instantie die de maatregelen gelast wanneer het nationale recht zulks toelaat of, bij gebreke daarvan, binnen een termijn van ten hoogste twintig werkdagen of eenendertig kalenderdagen, naar gelang van welke van beide termijnen de langste is.

6.   De bevoegde rechterlijke instanties kunnen aan de in de leden 1 en 2 bedoelde voorlopige maatregelen de voorwaarde verbinden dat de eiser een passende zekerheid of een gelijkwaardige garantie stelt voor de eventuele schadeloosstelling van door de verweerder geleden schade, zoals bepaald in lid 7.

7.   Indien de voorlopige maatregelen worden herroepen of wanneer zij vervallen wegens enig handelen of nalaten van de eiser, of indien later wordt vastgesteld dat er geen inbreuk of dreiging van inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht is, hebben de rechterlijke instanties de bevoegdheid, op verzoek van de verweerder, de eiser te gelasten de verweerder passende schadeloosstelling te bieden voor de door deze maatregelen toegebrachte schade

Afdeling 5

Maatregelen ten gevolge van een beslissing over de grond van de zaak

Artikel 10

Corrigerende maatregelen

1.   Onverminderd de aan de rechthebbende wegens de inbreuk verschuldigde schadevergoeding en zonder schadeloosstelling van welke aard ook, dragen de lidstaten er zorg voor dat de bevoegde rechterlijke instanties op verzoek van de eiser kunnen gelasten dat passende maatregelen worden genomen met betrekking tot de goederen waarvan zij hebben vastgesteld dat zij een inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht vormen en, in passende gevallen, met betrekking tot de materialen en werktuigen die voornamelijk bij de schepping of vervaardiging van deze goederen zijn gebruikt. Deze maatregelen omvatten:

a)

terugroeping uit het handelsverkeer,

b)

definitieve verwijdering uit het handelsverkeer,

c)

vernietiging.

2.   De rechterlijke instanties gelasten dat deze maatregelen op kosten van de inbreukmaker worden uitgevoerd, tenzij bijzondere redenen dit beletten.

3.   Bij de behandeling van een verzoek om corrigerende maatregelen wordt rekening gehouden met de noodzakelijke evenredigheid tussen de ernst van de inbreuk en de gelaste maatregelen en met de belangen van derden.

Artikel 11

Rechterlijk bevel

De lidstaten dragen er zorg voor dat, wanneer bij rechterlijke uitspraak inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht is vastgesteld, de bevoegde rechterlijke instanties een bevel tot staking van de inbreuk tegen de inbreukmaker kunnen uitvaardigen. Indien het nationale recht erin voorziet, wordt bij niet-naleving van een bevel, indien passend, een dwangsom tot naleving van het verbod opgelegd. De lidstaten dragen er tevens zorg voor dat de rechthebbenden om een rechterlijk bevel kunnen verzoeken tegen tussenpersonen wier diensten door derden worden gebruikt om inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht te maken, onverminderd artikel 8, lid 3, van Richtlijn 2001/29/EG.

Artikel 12

Alternatieve maatregelen

De lidstaten kunnen bepalen dat de bevoegde rechterlijke instanties, in passende gevallen en op verzoek van degene aan wie de in deze afdeling vastgelegde maatregelen kunnen worden opgelegd, kunnen gelasten dat aan de benadeelde partij een geldelijke schadeloosstelling wordt betaald in plaats van toepassing van de maatregelen uit deze afdeling, indien de verzoeker zonder opzet en zonder nalatigheid heeft gehandeld, indien uitvoering van de maatregelen hem onevenredige schade zou berokkenen en indien geldelijke schadeloosstelling van de benadeelde partij redelijkerwijs bevredigend lijkt.

Afdeling 6

Schadevergoeding en aan de procedure verbonden kosten

Artikel 13

Schadevergoeding

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de bevoegde rechterlijke instanties op verzoek van de benadeelde partij de inbreukmaker die wist of redelijkerwijs had moeten weten dat inbreuk pleegde, gelasten de rechthebbende een passende vergoeding te betalen tot herstel van de schade die deze wegens de inbreuk heeft geleden.

De rechterlijke instanties die de schadevergoeding vaststellen:

a)

houden rekening met alle passende aspecten, zoals de negatieve economische gevolgen, waaronder winstderving, die de benadeelde partij heeft ondervonden, de onrechtmatige winst die de inbreukmaker heeft genoten en, in passende gevallen, andere elementen dan economische factoren, onder meer de morele schade die de rechthebbende door de inbreuk heeft geleden;

of

b)

kunnen, als alternatief voor het bepaalde onder a, in passende gevallen de schadevergoeding vaststellen als een forfaitair bedrag, op basis van elementen als ten minste het bedrag aan royalty's of vergoedingen dat verschuldigd was geweest indien de inbreukmaker toestemming had gevraagd om het desbetreffende intellectuele-eigendomsrecht te gebruiken.

2.   De lidstaten kunnen bepalen dat de rechterlijke instanties invordering van winsten of betaling van een vooraf vastgestelde schadevergoeding kunnen gelasten, indien de inbreukmaker niet wist of niet redelijkerwijs had moeten weten dat hij inbreuk pleegde.

Artikel 14

Aan de procedure verbonden kosten

De lidstaten dragen er zorg voor dat, als algemene regel, redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten die de in het gelijk gestelde partij heeft gemaakt, door de verliezende partij zullen worden gedragen, tenzij de billijkheid zich daartegen verzet.

Afdeling 7

Maatregelen houdende openbaarmaking

Artikel 15

Openbaarmaking van rechterlijke uitspraken

De lidstaten dragen er zorg voor dat de rechterlijke instanties in het kader van gerechtelijke procedures wegens inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht op verzoek van de eiser kunnen gelasten dat op kosten van de inbreukmaker passende maatregelen tot verspreiding van informatie over de uitspraak worden getroffen, met inbegrip van volledige of gedeeltelijke bekendmaking en publicatie van de uitspraak. Lidstaten kunnen voorzien in andere bijkomende vormen van bekendmaking, zoals opvallende publiciteit, die passend zijn in de omstandigheden van het geval.

HOOFDSTUK III

Door de lidstaten opgelegde sancties

Artikel 16

Door de lidstaten opgelegde sancties

Onverminderd de bij deze richtlijn vastgestelde civiel- en bestuursrechtelijke maatregelen, procedures en rechtsmiddelen, kunnen de lidstaten andere passende sancties in geval van inbreuk op intellectuele-eigendomsrechten vaststellen.

HOOFDSTUK IV

Gedragscodes en administratieve samenwerking

Artikel 17

Gedragscodes

De lidstaten stimuleren:

a)

de ontwikkeling door handels- of beroepsverenigingen of -organisaties van gedragscodes op communautair niveau, die het doel hebben bij te dragen aan de handhaving van de intellectuele-eigendomsrechten, met name door middel van de aanbeveling om op optische schijven een broncode te gebruiken waarmee kan worden vastgesteld waar deze zijn vervaardigd;

b)

de mededeling aan de Commissie van ontwerpgedragscodes op nationaal of communautair niveau en eventuele evaluaties van de toepassing van deze gedragscodes.

Artikel 18

Evaluatie

1.   Drie jaar na de in artikel 20, lid 1, genoemde datum dient elke lidstaat bij de Commissie een verslag in omtrent de stand van uitvoering van deze richtlijn.

Op basis van deze verslagen stelt de Commissie een verslag op over de toepassing van deze richtlijn, met inbegrip van een beoordeling van de effectiviteit van de maatregelen die door de verschillende bevoegde organen en instanties zijn genomen, evenals een evaluatie van hun effect op de innovatie en ontwikkeling van de informatiemaatschappij. Dit verslag wordt ingediend bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité. Het gaat zo nodig, in het licht van de ontwikkeling van de communautaire rechtsorde, vergezeld van voorstellen tot wijziging van deze richtlijn.

2.   De lidstaten bieden de Commissie de hulp en bijstand die zij mogelijk nodig heeft om het in lid 1, tweede alinea, bedoelde verslag op te stellen.

Artikel 19

Informatie-uitwisseling en correspondenten

Ter bevordering van de samenwerking, waaronder het uitwisselen van informatie, tussen de lidstaten onderling en tussen de lidstaten en de Commissie, benoemt elke lidstaat een of meer nationale correspondenten (hierna aangeduid als „de nationale correspondenten”) voor al hetgeen verband houdt met de uitvoering van de maatregelen waarin deze richtlijn voorziet. De lidstaat deelt het contactadres van de nationale correspondenten mee aan de andere lidstaten en aan de Commissie.

HOOFDSTUK V

Slotbepalingen

Artikel 20

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk ... (9) aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst mede van de bepalingen van intern recht die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 21

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 22

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te ..., de ...

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C 32 van 5.2.2004, blz. 15.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 9 maart 2004.

(3)  PB L 336 van 23.12.1994, blz. 1.

(4)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(5)  PB L 13 van 19.1.2000, blz. 12.

(6)  PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1.

(7)  PB L 122 van 17.5.1991, blz. 42. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 93/98/EEG (PB L 290 van 24.11.1993, blz. 9).

(8)  PB L 167 van 22.6.2001, blz. 10.

(9)  24 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.

P5_TA(2004)0148

Elektromagnetische compatibiliteit ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake elektromagnetische compatibiliteit (COM(2002) 759 — C5-0634/2002 — 2002/0306(COD))

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2002) 759) (1),

gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C5-0634/2002),

gelet op artikel 67 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie (A5-0113/2004),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  Nog niet in het PB gepubliceerd.

P5_TC1-COD(2002)0306

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 9 maart 2004 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2004/.../EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake elektromagnetische compatibiliteit en tot intrekking van Richtlijn 89/336/EEG

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 89/336/EEG van de Raad van 3 mei 1989 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake elektromagnetische compatibiliteit (4) is herzien in het kader van het SLIM-initiatief (Simpler Legislation for the Internal Market = vereenvoudiging van de wetgeving voor de interne markt). Zowel het SLIM-proces als het daarop volgende diepgaande overleg hebben de noodzaak aangetoond om het door Richtlijn 89/336/EEG vastgestelde kader aan te vullen, te versterken en te verduidelijken.

(2)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat radioverbindingen, met inbegrip van radio-omroepontvangst en amateurradiodiensten conform het Radioreglement van de Internationale Telecommunicatieunie (ITU), elektriciteits- en telecommunicatienetwerken, alsmede de uitrusting die hierop is aangesloten, tegen elektromagnetische storingen zijn beschermd.

(3)

Nationale voorschriften die deze bescherming verschaffen dienen te worden geharmoniseerd ten einde het vrije verkeer van elektrische en elektronische apparaten te waarborgen zonder dat verantwoorde beschermingsniveaus in de lidstaten worden verlaagd.

(4)

Bescherming tegen elektromagnetische storingen vereiste verplichtingen die aan de verschillende economische subjecten moeten worden opgelegd. Deze verplichtingen moeten worden toegepast op een eerlijke en efficiënte manier teneinde deze bescherming te verwezenlijken.

(5)

De elektromagnetische compatibiliteit van uitrusting moet zodanig worden geregeld dat het functioneren van de interne markt wordt gegarandeerd, m.a.w. van een ruimte zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd.

(6)

De uitrusting die onder deze richtlijn valt dient zowel apparaten als vaste installaties te omvatten. Voor beide dienen echter aparte voorschriften te worden opgesteld. Het is namelijk zo dat apparaten als zodanig binnen de Gemeenschap vrij circuleren maar vaste installaties daarentegen zijn gemaakt voor permanent gebruik op een van tevoren vastgestelde locatie als assemblages van verschillende soorten apparaten en eventuele andere toestellen. De samenstelling en functie van dergelijke installaties beantwoorden in de meeste gevallen aan de specifieke behoeften van hun gebruikers.

(7)

Deze richtlijn hoeft niet te gelden voor radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur aangezien zij reeds onder Richtlijn 1999/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 1999 betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit (5) vallen. De eisen inzake elektromagnetische compatibiliteit in beide richtlijnen zorgen voor het zelfde beschermingsniveau.

(8)

Luchtvaartuigen en apparatuur voor luchtvaartuigen hoeven evenmin onder deze richtlijn te vallen, aangezien hiervoor reeds speciale communautaire of internationale voorschriften inzake elektromagnetische compatibiliteit bestaan.

(9)

Deze richtlijn geldt ook niet voor uitrusting die wat elektromagnetische compatibiliteit betreft geen problemen oplevert.

(10)

De veiligheid van uitrusting is evenmin een onderwerp voor deze richtlijn aangezien zij in aparte communautaire of nationale wetgeving is geregeld.

(11)

De apparaten waarop deze richtlijn betrekking heeft, zijn afgewerkte apparaten die voor de eerste keer op de communautaire markten in de handel zijn. Sommige componenten of sub-assemblages dienen onder bepaalde omstandigheden als apparaten te worden beschouwd indien zij ter beschikking staan van de eindgebruiker .

(12)

Deze richtlijn is gebaseerd op de beginselen die zijn uiteengezet in de resolutie van de Raad van 7 mei 1985 over een nieuwe aanpak voor de technische harmonisatie en de normen (6). Volgens deze aanpak moet uitrusting worden ontworpen en gefabriceerd in overeenstemming met essentiële eisen inzake elektromagnetische compatibiliteit. Deze eisen krijgen technisch gestalte door geharmoniseerde Europese normen die moeten worden goedgekeurd door de verschillende Europese normalisatie- organisaties CEN (Europees Comité voor Normalisatie), CENELEC (Europees Comité voor Elektrotechnische Normalisatie) en ETSI (Europees Instituut voor telecommunicatienormen). CEN, CENELEC en ETSI worden erkend als de instellingen die op het gebied van de richtlijn bevoegd zijn voor de goedkeuring van geharmoniseerde normen die zij opstellen volgens de algemene richtsnoeren voor samenwerking tussen henzelf en de Commissie en volgens de procedure die is vastgesteld in Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (7).

(13)

Geharmoniseerde normen geven de algemeen erkende stand van de techniek inzake elektromagnetische compatibiliteit in de Europese Unie weer. Het is derhalve in het belang van het functioneren van de interne markt over normen te beschikken voor de elektromagnetische compatibiliteit van uitrusting die op communautair niveau zijn geharmoniseerd. zodra de referentie van een dergelijke norm in het Publicatieblad van de Europese Unie is gepubliceerd, dient de naleving ervan een vermoeden van overeenstemming met de relevante essentiële eisen te scheppen, ofschoon andere middelen om deze overeenstemming aan te tonen moeten worden toegestaan. Overeenstemming met een geharmoniseerde norm betekent overeenstemming met de bepalingen van die norm en bewijs daarvan aan de hand van methoden die in de geharmoniseerde norm worden beschreven of vermeld.

(14)

Uitrusting die bedoeld is om in netwerken te worden aangesloten, moet op zodanige wijze zijn vervaardigd dat netwerken niet te lijden hebben van een onaanvaardbare verslechtering van de dienstverlening wanneer de uitrusting onder normale omstandigheden wordt gebruikt. Netwerken dienen op zodanige wijze te zijn geconstrueerd dat fabrikanten van uitrusting die in netwerken moet worden aangesloten, niet te lijden hebben van een onevenredige belasting om ervoor te zorgen dat netwerken niet geconfronteerd worden met een onaanvaardbare verslechtering van de dienstverlening. De Europese normalisatie-organisaties dienen deze doelstelling voor ogen te houden (alsmede de cumulatieve effecten van de relevante soorten elektromagnetische verschijnselen) wanneer zij geharmoniseerde normen ontwikkelen.

(15)

Apparaten moeten in de handel kunnen worden gebracht of in gebruik kunnen worden genomen als de desbetreffende fabrikanten hebben aangegeven dat de apparaten zijn ontworpen en gemaakt in overeenstemming met de eisen van deze richtlijn. De apparaten die in de handel zijn gebracht moeten voorzien zijn van de CE-markering waaruit de overeenstemming met de richtlijn blijkt. Ofschoon de conformiteitsbeoordeling door de fabrikant moet worden uitgevoerd, zonder dat een onafhankelijke conformiteitsbeoordelingsinstantie hierbij betrokken behoeft te worden, staat het de fabrikanten vrij gebruik te maken van de diensten van een dergelijke instantie.

(16)

De conformiteitsbeoordelingsverplichting moet de fabrikant ertoe dwingen een elektromagnetische compatibiliteitsbeoordeling van een apparaat uit te voeren, gebaseerd op relevante verschijnselen, teneinde vaststellen of het apparaat al dan niet aan de beschermingseisen van deze richtlijn voldoet.

(17)

Indien apparaten verschillende configuraties kunnen aannemen dient de elektromagnetische compatibiliteitsbeoordeling te bevestigen dat de apparaten voldoen aan de beschermingseisen in de configuraties die door de fabrikant kunnen worden aangegeven als representatief voor normaal gebruik overeenkomstig de bestemming; in dergelijke gevallen moet het voldoende zijn om een beoordeling uit te voeren op basis van de configuratie die waarschijnlijk de meeste storingen zal veroorzaken en de configuratie die het meest vatbaar is voor storingen.

(18)

Vaste installaties, waaronder grote machines en netwerken, kunnen elektromagnetische storingen veroorzaken of daardoor worden beïnvloed. Er kan een verband zijn tussen vaste installaties en apparaten, en de elektromagnetische storingen die door vaste installaties worden veroorzaakt kunnen effect hebben op apparaten en vice versa. Voor de elektromagnetische compatibiliteit is het niet belangrijk of de elektromagnetische storingen worden veroorzaakt door apparaten of door een vaste installatie. Daarom dient op vaste installaties en apparaten een samenhangend en alomvattend geheel van essentiële eisen van toepassing te zijn. Het moet mogelijk zijn geharmoniseerde normen voor vaste installaties te gebruiken om de overeenstemming met de essentiële eisen die onder die normen vallen, aan te tonen.

(19)

Vanwege hun specifieke eigenschappen is er voor vaste installaties geen CE-markering of verklaring van overeenstemming nodig.

(20)

Het is niet van belang een conformiteitsbeoordeling uit te voeren voor een apparaat dat in de handel is om in een bepaalde vaste installatie te worden ingebouwd en los van deze installatie commercieel niet beschikbaar is. Een dergelijk apparaat moet worden vrijgesteld van de conformiteitsbeoordelingsprocedures die normaal voor apparaten gelden. Het apparaat mag echter de conformiteit van de vaste installatie waarin het wordt ingebouwd, niet in gevaar brengen. Ingeval een apparaat is ingebouwd in meer dan een identieke vaste installatie, moet identificatie van de EMC-eigenschappen van deze installaties volstaan om de conformiteitsbeoordelingsprocedure overbodig te maken.

(21)

Er is een overgangsperiode nodig zodat fabrikanten en andere belanghebbende partijen zich aan de nieuwe regelgeving kunnen aanpassen.

(22)

Daarom moet Richtlijn 89/336/EEG worden ingetrokken.

(23)

Aangezien de doelstelling van de voorgestelde maatregel, namelijk ervoor zorgen dat de interne markt naar behoren functioneert door te eisen dat uitrusting voldoet aan een passend niveau van elektromagnetische compatibiliteit, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve, vanwege de omvang en effecten ervan, beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   Deze richtlijn regelt de elektromagnetische compatibiliteit van uitrusting. Het doel ervan is ervoor te zorgen dat de interne markt naar behoren functioneert door te eisen dat uitrusting voldoet aan een passend niveau van elektromagnetische compatibiliteit. Deze richtlijn is van toepassing op uitrusting als gedefinieerd in artikel 2.

2.   Deze richtlijn is niet van toepassing op:

a)

uitrusting die onder Richtlijn 1999/5/EG valt;

b)

luchtvaartproducten, -onderdelen en -uitrustingsstukken overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1592/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2002 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (8);

c)

radioapparatuur die gebruikt wordt door radioamateurs, zoals gedefinieerd in het Radioreglement dat is goedgekeurd in het kader van de oprichting en het Verdrag van de Internationale Telecommunicatie Unie (9), tenzij de apparatuur in de handel verkrijgbaar is. Bouwpakketten voor radioamateurs en commerciële apparatuur die door en voor radioamateurs is gewijzigd , worden niet beschouwd als in de handel verkrijgbare apparatuur .

(3)   Deze richtlijn is niet van toepassing op uitrusting die vanwege haar fysische eigenschappen:

a)

elektromagnetische emissies produceert of medeproduceert die beperkt blijven tot een zodanig niveau dat radio- en telecommunicatieapparatuur en andere apparaten overeenkomstig hun bestemming kunnen functioneren; en

b)

zonder onaanvaardbare verslechtering functioneert bij elektromagnetische storingen die een normaal gevolg zijn van het gebruik overeenkomstig de bestemming.

4.    Indien voor uitrusting als bedoeld in lid 1 de eisen van bijlage I meer specifiek volledig of ten dele geregeld zijn in andere communautaire richtlijnen, is deze richtlijn voor wat betreft die eisen niet of niet meer van toepassing op die uitrusting vanaf de datum van tenuitvoerlegging van die richtlijnen.

   De richtlijn heeft evenmin effect op de toepassing van communautaire of nationale wetgeving inzake de veiligheid van uitrusting.

Artikel 2

Definities

1.   In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)

„uitrusting”: elk apparaat of vaste installatie;

b)

„apparaat”: elke afgewerkt instrument of een combinatie ervan dat in de handel verkrijgbaar is als een functionele eenheid ten behoeve van de eindgebruiker en dat elektromagnetische storingen kan veroorzaken dan wel door dergelijke storingen kan worden beïnvloed;

c)

„vaste installatie”: een specifieke combinatie van verschillende soorten apparaten en eventueel andere toestellen, samengesteld en geïnstalleerd voor permanent gebruik op een van tevoren vastgestelde locatie;

d)

„elektromagnetische compatibiliteit”: de eigenschap van uitrusting om op bevredigende wijze in haar elektromagnetische omgeving te functioneren zonder zelf elektromagnetische storingen te veroorzaken die intolerabel zijn voor andere uitrusting in die omgeving;

e)

„elektromagnetische storing”: elk elektromagnetisch verschijnsel dat problemen in de werking van uitrusting kan veroorzaken . Een elektromagnetische storing kan een elektromagnetische ruis, een ongewenst signaal of een wijziging in het voortplantingsmilieu zelf zijn ;

f)

„ongevoeligheid”: de eigenschap van uitrusting om bij aanwezigheid van een elektromagnetische storing te kunnen functioneren zonder dat de kwaliteit van de werking wordt aangetast;

g)

„veiligheidsdoeleinden”: de doeleinden van de bescherming van menselijk leven of bezittingen;

h)

„elektromagnetische omgeving”: het geheel van waarneembare elektromagnetische verschijnselen in een bepaalde locatie.

2.   In deze richtlijn wordt het onderstaande als een apparaat beschouwd in de zin van lid 1, onder b):

a)

„componenten of subassemblages” bedoeld om door de eindgebruiker te worden geïntegreerd, die elektromagnetische storingen kunnen veroorzaken dan wel door dergelijke storingen kunnen worden beïnvloed;

b)

„mobiele installatie”: een combinatie van apparaten en, voorzover van toepassing, andere instrumenten, bestemd voor verplaatsing en toepassing op een reeks locaties.

Artikel 3

In de handel brengen, in gebruik nemen

De lidstaten dienen alle passende maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat uitrusting pas in de handel wordt gebracht en/of in gebruik worden genomen indien zij voldoet aan de eisen van deze richtlijn en naar behoren wordt geïnstalleerd, onderhouden en gebruikt conform de bestemming.

Artikel 4

Vrije verkeer van uitrusting

1.   De lidstaten mogen het in de handel brengen en/of het gebruik op hun grondgebied van uitrusting die aan de bepalingen van deze richtlijn voldoet, niet belemmeren om redenen in verband met de elektromagnetische compatibiliteit.

2.   De bepalingen van deze richtlijn mogen geen belemmering vormen voor de toepassing van de navolgende speciale maatregelen betreffende de ingebruikneming of het gebruik van uitrusting:

a)

maatregelen om een bestaand of te verwachten probleem in verband met de elektromagnetische compatibiliteit op een bepaalde locatie te verhelpen,

b)

maatregelen die om veiligheidsredenen genomen worden om openbare telecommunicatienetten of zend- of ontvangstations te beschermen , mits deze worden toegepast voor veiligheidsdoeleinden in duidelijk gedefinieerde spectrale situaties .

Onverminderd de bepalingen van Richtlijn 98/34/EG , brengen de lidstaten deze maatregelen ter kennis van de Commissie en van de andere lidstaten.

Deze speciale maatregelen worden na goedkeuring gepubliceerd door de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie.

3.   De lidstaten mogen het tijdens beurzen, tentoonstellingen of soortgelijke evenementen tentoonstellen en/of demonstreren van uitrusting die niet aan deze richtlijn voldoet, niet belemmeren, op voorwaarde dat duidelijk wordt aangegeven dat de uitrusting niet in de handel mag worden gebracht en/of in gebruik worden genomen zolang zij niet in overeenstemming gebracht is met deze richtlijn. Demonstratie mag slechts plaatsvinden mits er adequate maatregelen ter voorkoming van elektromagnetische storingen genomen zijn.

Artikel 5

Essentiële eisen

De in artikel 1 bedoelde uitrusting dient aan de essentiële eisen die in bijlage I zijn opgenomen, te voldoen.

Artikel 6

Geharmoniseerde normen

1.    „Geharmoniseerde norm”: een technische specificatie die door een erkend normalisatie-orgaan in opdracht van de Commissie en in overeenstemming met de in Richtlijn 98/34/EG vastgelegde procedures is opgesteld, teneinde een Europees vereiste vast te stellen. Overeenstemming met een „geharmoniseerde norm” is niet verplicht.

2.    Overeenstemming van de uitrusting met de relevante geharmoniseerde normen waarvan de referenties zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie, schept in de lidstaten een vermoeden van overeenstemming met de essentiële eisen van bijlage I, waaraan deze normen zijn gerelateerd. Dit vermoeden van overeenstemming is beperkt tot de werkingssfeer van de toegepaste geharmoniseerde norm(en) en de relevante essentiële eisen die onder deze geharmoniseerde norm(en) vallen.

3.   Wanneer een lidstaat of de Commissie van mening is dat een geharmoniseerde norm niet volledig voldoet aan de in bijlage I bedoelde essentiële eisen, legt die lidstaat of de Commissie de zaak, met uiteenzetting van de redenen, voor aan het bij Richtlijn 98/34/EG ingestelde Permanent Comité, hierna te noemen „het Comité”. Het Comité brengt onverwijld advies uit.

4.   Op basis van het advies van het Comité neemt de Commissie een van de volgende beslissingen te nemen m.b.t. de referenties van de desbetreffende geharmoniseerde norm:

a)

niet publiceren;

b)

publiceren met restricties;

c)

de verwijzing in het Publicatieblad als bedoeld in lid 2 handhaven;

d)

de verwijzing in het Publicatieblad als bedoeld in lid 2 verwijderen.

De Commissie dient de lidstaten onverwijld in de kennis te stellen van haar beslissing.

HOOFDSTUK II

APPARATEN

Artikel 7

Conformiteitsbeoordelingsprocedure voor apparaten

Overeenstemming van apparaten met de essentiële vereisten als vermeld in artikel 5 wordt aangetoond door middel van de procedure van bijlage II (interne productiecontrole). Echter naar keuze van de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde vertegenwoordiger kan eveneens de procedure van bijlage III worden gevolgd.

Artikel 8

CE- markering

1.   Apparaten waarvan de overeenstemming met deze richtlijn is vastgesteld aan de hand van de procedure in artikel 7, moeten voorzien zijn van de CE-markering die deze overeenstemming bewijst. De CE-markering wordt aangebracht door de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde vertegenwoordiger.

De CE-markering moet worden aangebracht volgens de bepalingen die in bijlage V zijn uiteengezet.

2.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te voorkomen dat op het apparaat, de verpakking of de gebruiksaanwijzing ervan, tekens worden aangebracht die vergeleken met de betekenis en/of de grafische vorm van de CE-markering derde partijen kunnen misleiden.

3.   Op het apparaat, de verpakking of de gebruiksaanwijzing mogen andere tekens worden aangebracht, op voorwaarde dat dit niet ten koste gaat van de zichtbaarheid of de leesbaarheid van de CE-markering.

4.   Indien een bevoegde autoriteit vaststelt dat de CE-markering onrechtmatig is aangebracht, dient de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde vertegenwoordiger, onverminderd het bepaalde in artikel 10, ervoor te zorgen dat het apparaat in overeenstemming met de bepalingen betreffende de CE-markering wordt gebracht, onder de voorwaarden die door de desbetreffende lidstaat worden opgelegd.

Artikel 9

Overige merktekens en informatie

1.     Elk apparaat wordt geïdentificeerd met behulp van een typenummer, batchcode, serienummer of elke andere informatie aan de hand waarvan het apparaat kan worden geïdentificeerd.

2.     Op elk apparaat worden de naam en het adres van de fabrikant aangegeven en indien deze niet in de Gemeenschap is gevestigd, de naam en adres van zijn gemachtigde vertegenwoordiger of de persoon die in de Gemeenschap is gevestigd en ervoor moet zorgen dat het apparaat op de communautaire markt in de handel wordt gebracht.

3.     De fabrikant verstrekt informatie over specifieke maatregelen die eventueel voorafgaand aan de installatie, de assemblage, het onderhoud of het gebruik van het apparaat moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat het apparaat bij gebruik aan de in bijlage I, punt 1 uiteengezette beschermingseisen voldoet.

4.     Op apparaten waarvoor de naleving van de beschermingseisen niet gewaarborgd is in woongebieden, worden de beperkingen met betrekking tot gebruik duidelijk vermeld, in voorkomend geval ook op de verpakking.

5.     De informatie die vereist is om het gebruik van het apparaat overeenkomstig het beoogde doel ervan mogelijk te maken, is vervat in de bij het apparaat gevoegde gebruiksaanwijzing.

Artikel 10

Waarborgen

1.   Wanneer een lidstaat tot de ontdekking komt dat een apparaat waarop de CE-markering is aangebracht, niet aan de eisen van deze richtlijn voldoet, dient zij alle passende maatregelen te nemen om het apparaat uit de handel te nemen, het in de handel brengen of in gebruik nemen te verbieden of het vrije verkeer ervan te beperken.

2.   De lidstaat stelt de Commissie en de overige lidstaten onmiddellijk in kennis van deze maatregel en vermeldt daarbij de redenen van zijn besluit en in het bijzonder of het gebrek aan overeenstemming voortvloeit uit:

a)

niet-inachtneming van de in bijlage I vermelde essentiële eisen, wanneer het apparaat niet in overeenstemming is met de in artikel 6 bedoelde geharmoniseerde normen;

b)

een verkeerde toepassing van de in artikel 6 vermelde geharmoniseerde normen;

c)

tekortkomingen in de in artikel 6 vermelde geharmoniseerde normen.

3.   De Commissie treedt op de kortst mogelijke termijn in overleg met de betrokken partijen, waarna zij de lidstaten ervan op de hoogte brengt of zij al dan niet de maatregel verantwoord acht.

4.   Indien de maatregel als bedoeld in lid 1 het gevolg is van een tekortkoming in de geharmoniseerde normen, dient de Commissie, indien de betrokken lidstaat de maatregel wil handhaven, na de partijen te hebben geraadpleegd, de zaak voor het Comité te brengen en de procedure als bedoeld in artikel 6 , leden 3 en 4 in te leiden.

5.   Indien het apparaat dat niet voldoet onderworpen is aan de conformiteitsbeoordelingsprocedure als bedoeld in bijlage III onderneemt de betrokken lidstaat passende stappen ten aanzien van de auteur van de verklaring als bedoeld in bijlage III, punt 3 en de Commissie en de overige lidstaten dienovereenkomstig te informeren.

Artikel 11

Beslissingen m.b.t. het uit de handel nemen, verbieden of beperken van het vrije verkeer van het apparaat

1.   Bij elke beslissing die krachtens deze richtlijn genomen wordt om een apparaat uit de handel te nemen, het in de handel brengen of het in gebruik nemen ervan te verbieden of te beperken of het vrije verkeer ervan te beperken, moeten precies de redenen worden aangegeven waarop de beslissing is gebaseerd. Dergelijke beslissingen moeten onverwijld aan de betrokken partij worden meegedeeld die tegelijkertijd op de hoogte moet worden gebracht van de middelen die hem op grond van de nationale wetgeving van de desbetreffende lidstaat ter beschikking staan alsmede van de tijdslimieten waaraan deze middelen zijn gebonden.

2.   In het geval van een beslissing als bedoeld in lid 1 dient de fabrikant, zijn gemachtigde vertegenwoordiger of een andere belanghebbende partij de mogelijkheid te hebben om van tevoren zijn standpunt bekend te maken, tenzij dit overleg niet mogelijk is vanwege de urgentie van de maatregel met name om redenen van openbaar belang.

Artikel 12

Aangemelde instanties

1.   De lidstaten delen de Commissie mee welke instanties zij hebben aangewezen om de taken als bedoeld in bijlage III uit te voeren. De lidstaten passen de criteria van bijlage VI toe voor het bepalen van de aan te wijzen instanties.

In deze mededeling wordt aangegeven of deze instanties zijn aangewezen om de in bijlage III bedoelde taken uit te voeren voor alle apparaten die onder deze richtlijn en/of de essentiële eisen als bedoeld in bijlage I vallen dan wel of hun taken beperkt blijven tot bepaalde specifieke aspecten en/of een bepaalde categorie apparaten .

2.    De instanties die voldoen aan de door de desbetreffende geharmoniseerde normen vastgestelde beoordelingscriteria, worden geacht te beantwoorden aan de criteria die zijn uiteengezet in bijlage VI en die onder deze geharmoniseerde normen vallen. De Commissie publiceert de referenties van deze normen in het Publicatieblad van de Europese Unie.

3.   De Commissie publiceert een lijst van de aangemelde instanties in het Publicatieblad van de Europese Unie. Zij dient de lijst bij te houden.

4.   Indien een lidstaat tot de conclusie komt dat een aangemelde instantie niet aan de in bijlage VI vermelde criteria beantwoordt, dient zij de Commissie en de overige lidstaten hiervan op de hoogte te brengen. De Commissie zal de referentie van deze instantie op de in lid 4 bedoelde lijst schrappen.

HOOFDSTUK III

VASTE INSTALLATIES

Artikel 13

Vaste installaties

1.   Op apparaten die in de handel worden gebracht en die in een vaste installatie kunnen worden geïntegreerd zijn alle relevante bepalingen voor apparaten van toepassing die in deze richtlijn zijn uiteengezet.

De bepalingen van de artikelen 5,7 , 8 en 9 zijn niet verplicht van toepassing in het geval van een apparaat dat bestemd is om in een bepaalde vaste installatie te worden geïntegreerd en anders niet in de handel verkrijgbaar is. In dergelijke gevallen moet in de begeleidende documentatie de EMC-eigenschappen van de vaste installatie worden aangegeven alsmede welke voorzorgsmaatregelen moeten worden genomen om het apparaat in de vaste installatie te integreren, teneinde de overeenstemming van de desbetreffende installatie niet aan te tasten. Voorts moet in de documentatie de informatie worden opgenomen als bedoeld in artikel 9, leden 1 en 2 .

2.   Wanneer er aanwijzingen zijn dat de vaste installatie niet aan de eisen voldoet, met name na klachten over storingen die door de installatie zou worden veroorzaakt, kunnen de bevoegde autoriteiten van de desbetreffende lidstaat eisen dat een bewijs van overeenstemming met de eisen wordt overgelegd en, zonodig, een beoordelingsprocedure beginnen.

Wanneer is vastgesteld dat niet aan de eisen is voldaan kunnen de bevoegde autoriteiten passende maatregelen nemen om de installatie in overeenstemming met de beschermingseisen die in bijlage I zijn uiteengezet, te brengen.

3.   De lidstaten treffen de noodzakelijke voorzieningen om vast te stellen welke persoon of personen ervoor moeten zorgen dat een vaste installatie aan de relevante essentiële eisen voldoet.

HOOFDSTUK IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 14

Intrekking

Richtlijn 89/336/EEG wordt ingetrokken met ingang van ... (10).

Verwijzingen naar Richtlijn 89/336/EEG moeten worden opgevat als verwijzingen naar deze richtlijn en worden gelezen volgens de correlatietabel in bijlage VII.

Artikel 15

Overgangsbepalingen

De lidstaten mogen het in de handel brengen en/of in gebruik nemen van uitrusting die in overeenstemming is met de bepalingen van de Richtlijn 89/336/EEG en die vóór ... (11) in de handel is gebracht, niet belemmeren.

Artikel 16

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op ... (12) * aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Zij passen deze bepalingen toe met ingang van ... (13) .

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van nationaal recht mee, die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 17

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 18

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te ..., de ...

Voor het Europees Parlement

De Voorzitter

Voor de Raad

De Voorzitter


(1)  PB C ...

(2)   PB C 220 van 16.9.2003, blz. 13.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 9 maart 2004.

(4)  PB L 139 van 23.5.1989, blz.19. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 93/68/EEG (PB L 220 van 30.8.1993, blz.1).

(5)  PB L 91 van 7.4.1999, blz. 10. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(6)  PB C 136 van 4.6.1985, blz. 1

(7)  PB L 204 van 21.7.1998, blz. 37. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 98/48/EG (PB L 217 van 5.8.1998, blz. 18).

(8)  PB L 240 van 7.9.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1701/2003 van de Commissie (PB L 243 van 27.9.2003, blz. 5).

(9)  Oprichting en verdrag van de Internationale Telecommunicatie Unie, goedgekeurd door de extra gevolmachtigde conferentie (Genève, 1992) als gewijzigd door de gevolmachtigde conferentie (Kyoto, 1994).

(10)  30 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.

(11)  54 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.

(12)  24 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.

(13)  30 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.

BIJLAGE I

Essentiële eisen

1.   Beschermingseisen

Uitrusting moet, rekening houdende met de stand van de techniek, zodanig zijn ontworpen en vervaardigd dat wordt gegarandeerd dat:

a)

de opwekking van elektromagnetische storingen beperkt blijft tot een zodanig niveau dat radio- en telecommunicatieuitrusting of andere uitrusting overeenkomstig hun bestemming kunnen functioneren;

b)

uitrusting een zodanig niveau van ongevoeligheid voor de bij normaal gebruik te verwachten elektromagnetische storingen bezit dat zij zonder onaanvaardbare verslechtering van het normale gebruik kan functioneren.

2.     Specifieke eisen voor vaste installaties

Installatie en voorgenomen gebruik van componenten:

Een vaste installatie moet worden geïnstalleerd volgens optimale technische methoden en overeenkomstig de informatie over het voorgenomen gebruik van de componenten, teneinde aan de in punt 1 uiteengezette beschermingseisen te voldoen. Deze optimale technische methoden worden gedocumenteerd; de documentatie wordt beheerd door de ter zake verantwoordelijke perso(o)n(en) en is beschikbaar voor de ter zake bevoegde nationale autoriteiten voor inspectiedoeleinden gedurende de gehele periode dat de vaste installatie in gebruik is.

BIJLAGE II

Conformiteitsbeoordelingsprocedure als bedoeld in artikel 7 (interne productiecontrole)

1. De fabrikant voert een elektromagnetische compatibiliteitsbeoordeling van een apparaat, gebaseerd op relevante verschijnselen, teneinde aan de in bijlage I, punt 1 uiteengezette beschermingseisen te voldoen. De correcte toepassing van alle relevante geharmoniseerde normen waarvan de referenties in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn gepubliceerd, staat gelijk met het uitvoeren van de elektromagnetische compatibiliteitsbeoordeling.

2. Bij de elektromagnetische compatibiliteitsbeoordeling wordt rekening gehouden met alle normale gebruiksomstandigheden. Indien apparaten verschillende configuraties kunnen aannemen dient de elektromagnetische compatibiliteitsbeoordeling te bevestigen dat de apparaten voldoen aan de in bijlage I, punt 1 uiteengezette beschermingseisen in alle mogelijke configuraties die door de fabrikant worden aangegeven als representatief voor gebruik overeenkomstig de bestemming.

3. De fabrikant stelt de technische documentatie op, overeenkomstig het bepaalde in bijlage IV, waaruit blijkt dat het apparaat in overeenstemming is met de essentiële eisen van deze richtlijn.

4. De fabrikant of zijn gemachtigde vertegenwoordiger in de Gemeenschap houdt de technische documentatie ter beschikking van de bevoegde autoriteiten gedurende een periode van tien jaar volgende op de datum waarop een dergelijk apparaat voor het laatst is gebouwd.

5. De overeenstemming van apparaten met alle relevante essentiële eisen wordt aangetoond aan de hand van een EG-verklaring van overeenstemming die door de fabrikant of zijn gemachtigde vertegenwoordiger in de Gemeenschap wordt afgegeven.

6. De fabrikant of zijn gemachtigde vertegenwoordiger in de Gemeenschap houdt de EG-verklaring van overeenstemming ter beschikking van de bevoegde autoriteiten gedurende een periode van tien jaar volgende op de datum waarop een dergelijk apparaat voor het laatst is gebouwd.

7. Indien noch de fabrikant, noch zijn gemachtigde vertegenwoordiger in de Gemeenschap is gevestigd, rust deze verplichting om de EG-verklaring van overeenstemming en de technische documentatie ter beschikking te houden van de bevoegde autoriteiten op degene die het apparaat op de communautaire markt in de handel brengt.

8. De fabrikant neemt alle noodzakelijke maatregelen om te waarborgen dat de door het fabricageproces gefabriceerde producten beantwoorden aan de technische documentatie als vermeld onder punt 3 en aan de toepasselijke bepalingen van deze richtlijn.

9. De technische documentatie en de EG-verklaring van overeenstemming worden opgesteld volgens de bepalingen die in bijlage IV zijn uiteengezet.

BIJLAGE III

Conformiteitsbeoordelingsprocedure als bedoeld in artikel 7

1. Deze procedure omvat de toepassing van bijlage II, met inbegrip van het volgende:

2. De fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde vertegenwoordiger legt de technische documentatie als bedoeld in artikel 12 aan de aangemelde instantie voor en verzoekt deze om een evaluatie. De fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde vertegenwoordiger specificeren tegenover de aangemelde instantie welke aspecten van de essentiële eisen door de aangemelde instantie moeten worden geëvalueerd.

3. De aangemelde instantie evalueert de technische documentatie en beoordeelt of deze documentatie ter dege aantoont dat aan de door haar te evalueren eisen van de richtlijn is voldaan. Indien de conformiteit van het apparaat bevestigd wordt geeft de aangemelde instantie een verklaring af aan de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde vertegenwoordiger, waarin bevestigd wordt dat het apparaat aan de eisen voldoet. De verklaring van de aangemelde instantie blijft beperkt tot die aspecten van de essentiële eisen die door de aangemelde instantie zijn geëvalueerd.

4. De fabrikant voegt de verklaring van de aangemelde instantie bij de technische documentatie.

BIJLAGE IV

Technische documentatie, EG-verklaring van overeenstemming

1.   Technische documentatie

Aan de hand van de technische documentatie moet de overeenstemming van het apparaat met de essentiële eisen kunnen worden beoordeeld. De technische documentatie moet betrekking hebben op het ontwerp en de vervaardiging van het apparaat en moeten met name het volgende bevatten:

een algemene beschrijving van het apparaat;

een bewijs van overeenstemming met de eventueel beschikbare geharmoniseerde normen die volledig of gedeeltelijk worden toegepast;

indien de fabrikant geen geharmoniseerde normen heeft toegepast, of slechts gedeeltelijk, een beschrijving met een toelichting van de stappen die zijn ondernomen om aan de essentiële eisen van de richtlijn te voldoen, waaronder een beschrijving van de in bijlage II uiteengezette elektromagnetische compatibiliteitsbeoordeling, resultaten van ontwerpberekeningen, uitgevoerde onderzoeken, verslagen over tests, enzovoorts;

een verklaring van de aangemelde instantie dat de in bijlage III vermelde procedure is gevolgd .

2.   EG-verklaring van overeenstemming

De EG-verklaring van overeenstemming moet minstens het volgende omvatten:

verwijzing naar deze richtlijn;

identificatie van het desbetreffende apparaat, als bedoeld in artikel 9, lid 1 ;

namen en adres van de fabrikant en, zonodig, de naam en het adres van zijn in de Gemeenschap gemachtigde vertegenwoordiger;

gedateerde referentie van de specificaties waarmee het apparaat volgens de verklaring in overeenstemming is ter verzekering van de overeenstemming van het apparaat met de bepalingen van de richtlijn;

datum van de verklaring;

identificatie en handtekening van de persoon die gemachtigd is om de fabrikant of diens gemachtigde te binden.

BIJLAGE V

CE- markering

De CE-markering bestaat uit de letters „CE” in de volgende vorm:

Image

De CE-markering moet minsten 5 mm hoog zijn. Bij verkleining of vergroting van de CE-markering moeten de verhoudingen van bovenstaande afbeelding in acht worden genomen.

De CE-markering wordt op het product of op het gegevensplaatje aangebracht Wanneer echter de aard van het product dat niet toelaat of niet rechtvaardigt, wordt de CE-markering aangebracht op de verpakking, voorzover deze bestaat, en op de begeleidende documenten.

Indien het apparaat met betrekking tot andere aspecten onder andere richtlijnen valt die voorzien in het aanbrengen van de CE-markering, geeft deze markering aan dat het apparaat ook aan deze andere richtlijnen voldoet.

Indien echter in een of meer van deze richtlijnen gedurende een overgangsperiode de fabrikant de keuze van de toe te passen regeling wordt gelaten, geeft de CE-markering alleen aan dat aan de door de fabrikant toegepaste richtlijnen wordt voldaan. In dat geval moeten de in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte referenties van de toegepaste richtlijnen worden vermeld in de door de richtlijn vereiste documenten, handleidingen of gebruiksaanwijzingen die bij het apparaat zijn gevoegd.

BIJLAGE VI

Criteria voor de beoordeling van de instanties die worden aangemeld

1.

De door de lidstaten aangemelde instanties dienen aan de volgende minimumvoorwaarden te voldoen:

a)

beschikbaarheid van personeel, alsmede van de nodige middelen en uitrusting;

b)

vakbekwaamheid en professionele integriteit van het personeel;

c)

onafhankelijkheid bij het opstellen van verslagen en het uitoefenen van het in deze richtlijn voorgeschreven toezicht;

d)

onafhankelijkheid van het leidinggevend en het technisch personeel ten aanzien van alle partijen, groepen en personen die directe of indirecte belangen hebben op het gebied van de desbetreffende uitrusting;

e)

bewaring van het beroepsgeheim door het personeel;

f)

afsluiting van een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering, tenzij deze aansprakelijkheid op grond van het nationale recht reeds door de Staat wordt gedekt.

2.

Door de bevoegde instanties van de lidstaten wordt periodiek gecontroleerd of aan de in punt 1 genoemde voorwaarden is voldaan .

BIJLAGE VII

Correlatietabel

Richtlijn 89/336/EEG

De nieuwe richtlijn

Artikel 1.1

Artikel 2.1 a, 2.1 b en 2.1 c

Artikel 1.2

Artikel 2.1 e

Artikel 1.3

Artikel 2.1 f

Artikel 1.4

Artikel 2.1 d

Artikel 1.5 en 1.6

Artikel 2.1

Artikel 1.1

Artikel 2.2

Artikel 1.4

Artikel 2.3

Artikel 1.2 c

Artikel 3

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 5 en bijlage I

Artikel 5

Artikel 4.1

Artikel 6

Artikel 4.2

Artikel 7.1 a

Artikel 6.1 en 6.2

Artikel 7.1 b

Artikel 7.2

Artikel 7.3

Artikel 8.1

Artikel 6.3 en 6.4

Artikel 8.2

Artikel 9.1

Artikel 10.1 en 10.2

Artikel 9.2

Artikel 10.3. en 10.4

Artikel 9.3

Artikel 10.5

Artikel 9.4

Artikel 10.3

Artikel 10.1, 1e alinea

Artikel 7 samen met bijlage II

Artikel 10.1, 2e alinea

Artikel 8

Artikel 10.2

Artikel 7 samen met bijlage II

Artikel 10.3

Artikel 10.4

Artikel 10.5

Artikel 7 samen met bijlage II

Artikel 10.6

Artikel 12

Artikel 11

Artikel 14

Artikel 12

Artikel 16

Artikel 13

Artikel 18

Bijlage I, deel 1

Bijlage IV, deel 2

Bijlage I, deel 2

Bijlage V

Bijlage II

Bijlage VI

Bijlage III

P5_TA(2004)0149

Emissie van verontreinigende gassen door voertuigmotoren ***I

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten met betrekking tot de maatregelen tegen de emissie van verontreinigende gassen en deeltjes door voertuigmotoren met compressieontsteking en de emissie van verontreinigende gassen door op aardgas of vloeibaar petroleumgas lopende voertuigmotoren met elektrische ontsteking (COM(2003) 522 — C5-0456/2003 — 2003/0205(COD))

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2003) 522) (1),

gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 95 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C5-0456/2003),

gelet op artikel 67 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid (A5-0057/2004),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  Nog niet in het PB gepubliceerd.

P5_TC1-COD(2003)0205

Standpunt van het europees parlement in eerste lezing vastgesteld op 9 maart 2004 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2004/. . .../EG van het Europees Parlement en de Raad inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten met betrekking tot maatregelen tegen de emissie van verontreinigende gassen en deeltjes door voertuigmotoren met compressieontsteking en de emissie van verontreinigende gassen door op aardgas of vloeibaar petroleumgas lopende voertuigmotoren met elektrische ontsteking (Herschikking)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (3),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (4),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 88/77/EEG van de Raad van 3 december 1987 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten met betrekking tot maatregelen tegen de emissie van verontreinigende gassen en deeltjes door voertuigmotoren met compressieontsteking en de emissie van verontreinigende gassen door op aardgas of vloeibaar petroleumgas lopende voertuigmotoren met elektrische ontsteking (5) is een van de bijzondere richtlijnen van de typegoedkeuringsprocedure die is vastgesteld bij Richtlijn 70/156/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (6). Richtlijn 88/77/EEG is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd om telkens strengere grenswaarden voor verontreinigende emissies vast te stellen. Aangezien nieuwe wijzigingen nodig zijn, dient ter wille van de duidelijkheid tot herschikking van deze richtlijn te worden overgegaan.

(2)

Bij Richtlijn 91/542/EEG van de Raad van 1 oktober 1991 tot wijziging van Richtlijn 88/77/EEG inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen tegen de emissie van gasvormige verontreinigingen door dieselmotoren, bestemd voor het aandrijven van voertuigen (7), bij Richtlijn 1999/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 1999 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten met betrekking tot maatregelen tegen de emissie van verontreinigende gassen en deeltjes door voertuigmotoren met compressieontsteking en de emissie van verontreinigende gassen door op aardgas of vloeibaar petroleumgas lopende voertuigmotoren met elektrische ontsteking en tot wijziging van Richtlijn 88/77/EEG van de Raad (8) en bij Richtlijn 2001/27/EG van de Commissie van 10 april 2001 houdende aanpassing aan de technische vooruitgang van Richtlijn 88/77/EEG van de Raad inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten met betrekking tot maatregelen tegen de emissie van verontreinigende gassen en deeltjes door voertuigmotoren met compressieontsteking en de emissie van verontreinigende gassen door op aardgas of vloeibaar petroleumgas lopende voertuigmotoren met elektrische ontsteking (9) zijn bepalingen ingevoerd die, ofschoon zij zelfstandige bepalingen zijn, nauw verbonden zijn met de regeling die is vastgesteld bij Richtlijn 88/77/EEG. Omwille van de duidelijkheid en de rechtszekerheid dienen die bepalingen volledig in de herschikking te worden opgenomen.

(3)

Het is noodzakelijk dat alle lidstaten dezelfde voorschriften vaststellen zodat met name voor elk type voertuig de EG-typegoedkeuringsprocedure van Richtlijn 70/156/EEG kan worden toegepast.

(4)

Het programma van de Commissie inzake de luchtkwaliteit, emissies van het wegvervoer, brandstoffen en technieken ter bestrijding van emissies (10), hierna „het eerste auto-olieprogramma” genoemd, heeft uitgewezen dat verdere verlaging van de verontreinigende emissies van zware bedrijfsvoertuigen noodzakelijk is om te voldoen aan toekomstige luchtkwaliteitsnormen.

(5)

In het eerste auto-olieprogramma werd de verlaging van de emissiegrenswaarden, die vanaf 2000 van toepassing zijn, namelijk een vermindering van de uitstoot van koolmonoxide, totale koolwaterstoffen, stikstofoxiden en deeltjes met 30 %, aangewezen als de belangrijkste maatregel om op middellange termijn een bevredigende luchtkwaliteit te bereiken. Een vermindering van de opaciteit van het uitlaatgas met 30 % moet bovendien bijdragen tot het terugdringen van de deeltjesuitstoot. Extra verlagingen van de emissiegrenswaarden die vanaf 2005 van toepassing zijn, namelijk een bijkomende vermindering van de uitstoot van koolmonoxide, totale koolwaterstoffen en stikstofoxiden met 30 % en van de uitstoot van deeltjes met 80 %, moeten in hoge mate bijdragen tot betere luchtkwaliteit op middellange tot lange termijn. De extra stikstofoxidegrenswaarde die in 2008 van toepassing wordt, moet voor deze verontreinigende stof een extra verlaging van de emissiegrenswaarde met 43 % opleveren.

(6)

Er zijn typegoedkeuringstests betreffende verontreinigende gassen en deeltjes en de rookopaciteit van toepassing die een meer representatieve beoordeling van de emissieprestaties van motoren mogelijk maken onder testomstandigheden die beter met de omstandigheden van de voertuigen tijdens het gebruik ervan overeenkomen. Sinds 2000 worden conventionele motoren met compressieontsteking en motoren met compressieontsteking die van bepaalde soorten emissiebeheersingsapparatuur zijn voorzien, getest volgens een testcyclus in statische toestand en volgens een nieuwe belastingresponsietest voor de opaciteit van de rook. Motoren met compressieontsteking die van geavanceerde emissiebeheersingssystemen zijn voorzien, worden bovendien getest volgens een nieuwe transiënte testcyclus. Vanaf 2005 worden alle motoren met compressieontsteking volgens al deze testcycli getest. Op gas lopende motoren worden uitsluitend volgens de nieuwe transiënte testcyclus getest.

(7)

In alle toevallig gekozen belastingstoestanden die onder normale bedrijfsomstandigheden voorkomen, mogen de grenswaarden niet met meer dan met een passend percentage worden overschreden.

(8)

Bij de vaststelling van nieuwe normen en testprocedures moet rekening worden gehouden met de gevolgen van de toekomstige groei van het verkeer in de Gemeenschap voor de luchtkwaliteit. De werkzaamheden van de Commissie op dit gebied hebben uitgewezen dat de motorindustrie in de Gemeenschap grote vooruitgang heeft geboekt bij de vervolmaking van de technologie, en zo een aanzienlijke beperking van de emissies van verontreinigende gassen en deeltjes mogelijk heeft gemaakt. Het blijft echter nodig druk uit te oefenen om in het belang van de milieubescherming en de volksgezondheid de emissiegrenswaarden en de andere technische eisen te verbeteren. In het bijzonder moet bij toekomstige maatregelen rekening worden gehouden met de resultaten van lopend onderzoek naar de kenmerken van ultrafijne deeltjes.

(9)

De kwaliteit van motorbrandstoffen moet verder worden verbeterd om goed en duurzaam presterende emissiebeheersingssystemen tijdens het gebruik mogelijk te maken.

(10)

Vanaf 2005 moeten nieuwe bepalingen voor boorddiagnosesystemen (OBD-systemen) worden ingevoerd om de onmiddellijke detectie van elke verslechtering of storing van de emissiebeheersingsapparatuur van de motor te vergemakkelijken. Daarmee moeten de diagnose- en reparatiemogelijkheden worden verbeterd, waarmee de duurzame emissieprestaties van zware bedrijfsvoertuigen tijdens het gebruik aanzienlijk worden verbeterd. Omdat OBD-systemen voor zware dieselmotoren wereldwijd nog in de kinderschoenen staan, moeten deze systemen, in twee fasen in de Gemeenschap worden geïntroduceerd, zodat de systemen verder kunnen worden ontwikkeld, waardoor valse foutmeldingen kunnen worden vermeden. Om de lidstaten te helpen bij het waarborgen dat de eigenaren en exploitanten van zware bedrijfsvoertuigen voldoen aan hun verplichting om door het OBD-systeem gemelde gebreken te repareren, moet de afstand die is afgelegd of de tijd die is verlopen nadat het OBD-systeem de foutmelding aan de chauffeur heeft gedaan, worden geregistreerd.

(11)

De duurzaamheid van motoren met compressieontsteking is van nature groot en gebleken is dat deze motoren bij een juist en effectief onderhoud goede emissieresultaten kunnen behouden wanneer zij zijn ingebouwd in zware bedrijfsvoertuigen die voor het handelsverkeer aanzienlijke afstanden afleggen. De toekomstige emissienormen zullen de invoering van na de motor te plaatsen emissiebeheersingssystemen, zoals NOx-verwijderende systemen, filters voor dieseldeeltjes en combinaties van deze systemen en wellicht andere nog nader te ontwikkelen systemen, echter bevorderen. Daarom moeten voorschriften voor de nuttige levensduur worden opgesteld die als basis kunnen dienen voor procedures om te waarborgen dat het emissiebeheersingssysteem van een motor gedurende de gehele referentieperiode aan de emissievoorschriften voldoet. Bij de vaststelling van die voorschriften moet voldoende rekening worden gehouden met de aanzienlijke afstanden die zware bedrijfsvoertuigen afleggen, met de noodzaak van juist en tijdig onderhoud en met de mogelijkheid om typegoedkeuring voor voertuigen van categorie N1 te verlenen op grond van deze richtlijn of Richtlijn 70/220/EEG van de Raad van 20 maart 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten met betrekking tot maatregelen tegen luchtverontreiniging door emissies van motorvoertuigen (11).

(12)

De lidstaten moet worden toegestaan door middel van fiscale stimuleringsmaatregelen het in de handel brengen van voertuigen die voldoen aan de communautaire voorschriften te versnellen, mits dergelijke stimuleringsmaatregelen in overeenstemming zijn met de bepalingen van het Verdrag en aan bepaalde voorwaarden ter voorkoming van verstoringen van de interne markt voldoen. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan het recht van de lidstaten om emissies van verontreinigende en andere stoffen op te nemen in de berekeningsgrondslag voor de motorrijtuigenbelasting.

(13)

Daar bepaalde van deze fiscale stimuleringsmaatregelen steunmaatregelen van de staten zijn in de zin van artikel 87, lid 1, van het Verdrag, moeten deze bij de Commissie worden aangemeld uit hoofde van artikel 88, lid 3 van het Verdrag, zodat zij de maatregelen kan toetsen aan de relevante verenigbaarheidscriteria. De kennisgeving van dergelijke maatregelen overeenkomstig deze richtlijn dient niet af te doen aan de verplichting tot aanmelding overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het Verdrag.

(14)

Om de procedure te vereenvoudigen en te versnellen, moet de Commissie worden belast met de vaststelling van maatregelen ter uitvoering van de in deze richtlijn neergelegde fundamentele bepalingen en met de maatregelen om de bijlagen bij deze richtlijn aan te passen aan de ontwikkeling van de wetenschappelijke en technische kennis.

(15)

De voor de uitvoering van deze richtlijn en de aanpassing ervan aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang vereiste maatregelen dienen te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (12).

(16)

De Commissie moet erop toezien of het noodzakelijk is emissiegrenswaarden in te voeren voor verontreinigende stoffen waarvoor nog geen regelgeving bestaat en die vrijkomen als gevolg van het toenemende gebruik van nieuwe alternatieve brandstoffen en nieuwe emissiebeheersingssystemen voor uitlaten.

(17)

De Commissie dient zo spoedig mogelijk de voorstellen in te dienen die zij passend acht voor een volgende fase met grenswaarden voor de NOx- en de deeltjesemissie.

(18)

Daar de doelstellingen van het voorgenomen optreden, namelijk de voltooiing van de interne markt door de invoering van gemeenschappelijke technische eisen betreffende verontreinigende gassen en deeltjes voor alle typen voertuigen, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang van het optreden beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in datzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan hetgeen nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken.

(19)

De verplichting tot omzetting van deze richtlijn in nationaal recht dient te worden beperkt tot die bepalingen die ten opzichte van de vorige richtlijnen materieel zijn gewijzigd. De verplichting tot omzetting van de ongewijzigde bepalingen vloeit voort uit de vorige richtlijnen.

(20)

Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage IX, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht en toepassing van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)

„voertuig”: een voertuig als omschreven in artikel 2 van Richtlijn 70/156/EEG, aangedreven door een motor met compressieontsteking of een gasmotor, met uitzondering van voertuigen van categorie M1 met een technisch toelaatbare maximummassa van ten hoogste 3,5 ton;

b)

„motor met compressieontsteking of gasmotor”: de aandrijvingsbron van een voertuig waarvoor typegoedkeuring als technische eenheid, als omschreven in artikel 2 van Richtlijn 70/156/EEG, kan worden verleend;

c)

„milieuvriendelijker gemaakt voertuig (EEV)”: een voertuig aangedreven door een motor die voldoet aan de emissiegrenswaarden in rij C van de tabellen in punt 6.2.1 van bijlage I.

Artikel 2

Verplichtingen van de lidstaten

1.   Voor een type motor met compressieontsteking of gasmotor of een type door een motor met compressieontsteking of gasmotor aangedreven voertuig moeten de lidstaten, indien niet aan de vereisten van de bijlagen I tot en met VIII wordt voldaan en in het bijzonder indien de emissies van verontreinigende gassen en deeltjes en de opaciteit van de rook van de motor niet voldoen aan de grenswaarden in rij A van de tabellen in punt 6.2.1 van bijlage I :

a)

weigeren de EG-typegoedkeuring te verlenen overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Richtlijn 70/156/EEG, en

b)

de nationale typegoedkeuring weigeren.

2.   Met uitzondering van voertuigen en motoren die bestemd zijn voor uitvoer naar derde landen en van vervangingsmotoren voor in het verkeer zijnde voertuigen moeten de lidstaten, indien niet aan de vereisten van de bijlagen I tot en met VIII wordt voldaan en in het bijzonder indien de emissies van verontreinigende gassen en deeltjes en de opaciteit van de rook van de motor niet aan de grenswaarden in rij A van de tabellen in punt 6.2.1 van bijlage I:

a)

de certificaten van overeenstemming waarvan nieuwe voertuigen of nieuwe motoren overeenkomstig Richtlijn 70/156/EEG vergezeld gaan, als niet meer geldig in de zin van artikel 7, lid 1 van die richtlijn beschouwen, en

b)

de registratie, de verkoop, het in het verkeer brengen of het gebruik van nieuwe door een motor met compressieontsteking of gasmotor aangedrevenvoertuigen en de verkoop en het gebruik van nieuwe motoren met compressieontsteking en gasmotoren verbieden.

3.   Onverminderd de leden 1 en 2, moeten de lidstaten met ingang van 1 oktober 2003 en met uitzondering van voertuigen en motoren die bestemd zijn voor uitvoer naar derde landen en van vervangingsmotoren voor in het verkeer zijnde voertuigen, voor een type gasmotor en een door een gasmotor aangedreven type voertuig dat niet aan de vereisten van de bijlagen I tot en met VIII voldoet:

a)

de certificaten van overeenstemming waarvan nieuwe voertuigen of nieuwe motoren overeenkomstig Richtlijn 70/156/EEG vergezeld gaan, als niet meer geldig in de zin van artikel 7, lid 1, van die richtlijn beschouwen, en

b)

de registratie, de verkoop, het in het verkeer brengen of het gebruik van nieuwe voertuigen en de verkoop en het gebruik van nieuwe motoren verbieden.

4.   Indien aan de vereisten van de bijlagen I tot en met VIII en de artikelen 3 en 4 is voldaan, met name indien de emissies van verontreinigende gassen en deeltjes en de opaciteit van de rook van de motor voldoen aan de grenswaarden in rij B1 of rij B2, of aan de grenswaarden in rij C van de tabellen in punt 6.2.1 van bijlage I, mag geen enkele lidstaat, om redenen die verband houden met de emissies van verontreinigende gassen en deeltjes en de opaciteit van de rook van de motor:

a)

weigeren de EG-typegoedkeuring te verlenen overeenkomstig artikel 4, lid 1 van Richtlijn 70/156/EEG of de nationale typegoedkeuring te verlenen voor een door een motor met compressieontsteking of een gasmotor aangedreven type voertuig;

b)

de registratie, de verkoop, het in het verkeer brengen of het gebruik van nieuwe door een motor met compressieontsteking of een gasmotor aangedreven voertuigen verbieden;

c)

weigeren de EG-typegoedkeuring voor een type motor met compressieontsteking of gasmotorte verlenen;

d)

de verkoop of het gebruik van nieuwe motoren met compressieontsteking of gasmotoren verbieden.

5.   Met ingang van 1 oktober 2005 moeten de lidstaten voor een type motor met compressieontsteking of gasmotor of een door een motor met compressieontsteking of een gasmotor aangedreven type voertuigdat niet aan de vereisten van de bijlagen I tot en met VIII en de artikelen 3 en 4 voldoet en in het bijzonder indien de emissies van verontreinigende gassen en deeltjes en de opaciteit van de rook van de motor niet voldoen aan de grenswaarden in rij B1 van de tabellen in punt 6.2.1 van bijlage I:

a)

weigeren de EG-typegoedkeuring te verlenen overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Richtlijn 70/156/EEG, en

b)

de nationale goedkeuring weigeren.

6.   Met ingang van 1 oktober 2006 en met uitzondering van voertuigen en motoren die bestemd zijn voor uitvoer naar derde landen en van vervangingsmotoren voor in het verkeer zijnde voertuigen moeten de lidstaten indien niet aan de vereisten van de bijlagen I tot en met VIII en de artikelen 3 en 4 wordt voldaan en in het bijzonder indien de emissies van verontreinigende gassen en deeltjes en de opaciteit van de rook van de motor niet voldoen aan de grenswaarden in rij B1 van de tabellen in punt 6.2.1 van bijlage I:

a)

de certificaten van overeenstemming waarvan nieuwe voertuigen of nieuwe motoren overeenkomstig Richtlijn 70/156/EEG vergezeld gaan als niet meer geldig in de zin van artikel 7, lid 1, van die richtlijn beschouwen, en

b)

de registratie, de verkoop, het in het verkeer brengen en het gebruik van nieuwe door een motor met compressieontsteking of een gasmotor aangedreven voertuigen en de verkoop en het gebruik van nieuwe motoren met compressieontsteking en gasmotoren verbieden.

7.   Met ingang van 1 oktober 2008 moeten de lidstaten voor een type motor met compressieontsteking of gasmotor of een door een motor met compressieontsteking of een gasmotor aangedreven type voertuig dat niet aan de vereisten van de bijlagen I tot en met VIII en de artikelen 3 en 4 voldoet, en in het bijzonder indien de emissies van verontreinigende gassen en deeltjes en de opaciteit van de rook van de motor niet voldoen aan de grenswaarden in rij B2 van de tabellen in punt 6.2.1 van bijlage I:

a)

weigeren de EG-typegoedkeuring te verlenen overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Richtlijn 70/156/EEG, en

b)

de nationale goedkeuring weigeren.

8.   Met ingang van 1 oktober 2009 en met uitzondering van voertuigen en motoren die bestemd zijn voor uitvoer naar derde landen en van vervangingsmotoren voor in het verkeer zijnde voertuigen moeten de lidstaten indien niet aan de vereisten van de bijlagen I tot en met VIII en de artikelen 3 en 4 wordt voldaan en in het bijzonderindien de emissies van verontreinigende gassen en deeltjes en de opaciteit van de rook van de motor niet voldoen aan de grenswaarden in rij B2 van de tabellen in punt 6.2.1 van bijlage I:

a)

de certificaten van overeenstemming waarvan nieuwe voertuigen en nieuwe motoren overeenkomstig Richtlijn 70/156/EEG vergezeld gaan als niet meer geldig in de zin van artikel 7, lid 1, van die richtlijn beschouwen, en

b)

de registratie, de verkoop, het in het verkeer brengen en het gebruik van nieuwe door een motor met compressieontsteking of een gasmotor aangedreven voertuigen en de verkoop en het gebruik van nieuwe motoren met compressieontsteking en gasmotoren verbieden

9.   In overeenstemming met lid 4 wordt een motor die voldoet aan de vereisten van de bijlagen I tot en met VIII en in het bijzonder aan de grenswaarden in rij C van de tabellen in punt 6.2.1 van bijlage I geacht te voldoen aan de vereisten van de leden 1, 2 en 3.

In overeenstemming met lid 4 wordt een motor die voldoet aan de vereisten van de bijlagen I tot en met VIII en de artikelen 3 en 4 en in het bijzonder aan de grenswaarden in rij C van de tabellen in punt 6.2.1 van bijlage I geacht te voldoen aan de vereisten van de leden 1,2 en 3 en 5 tot en met 8.

10.     Voor motoren met compressieontsteking of gasmotoren die in het kader van de typegoedkeuring moeten voldoen aan de in punt 6.2.1. van bijlage I vermelde grenswaarden, geldt het volgende: in alle willekeurig gekozen belastingtoestanden die tot een bepaald controlegebied behoren, met uitzondering van specifieke bedrijfsomstandigheden die niet aan een dergelijke bepaling zijn onderworpen, mogen de emissiewaarden, die gedurende een periode van slechts 30 seconden worden gemeten, de grenswaarden in rij B2 en rij C van de tabellen in punt 6.2.1. van bijlage I niet met meer dan 100% overschrijden. Het controlegebied waarvoor het niet te overschrijden percentage geldt, de daarvan uitgezonderde bedrijfsomstandigheden en andere relevante voorwaarden worden vastgesteld volgens de in artikel 7 vermelde procedure.

Artikel 3

Duurzaamheid van emissiebeheersingssystemen

(1)   Met ingang van 1 oktober 2005, wat nieuwe typegoedkeuringen betreft, en met ingang van 1 oktober 2006, wat alle typegoedkeuringen betreft, moet de fabrikant aantonen dat een motor met compressieontsteking of een gasmotor waarvoor onder verwijzing naar de emissiegrenswaarden in rij B1, rij B2 of rij C van de tabellen in punt 6.2.1 van bijlage I typegoedkeuring is verleend, aan die emissiegrenswaarden zal voldoen gedurende een nuttige levensduur van:

a)

100 000 km of, indien dit eerder is, vijf jaar, voor motoren die in voertuigen van de categorieën N1 en M2 worden ingebouwd;

b)

200 000 km of, indien dit eerder is, zes jaar, voor motoren die in voertuigen van de categorieën N2 , N3 met een maximale technisch toelaatbare massa van ten hoogste 16 ton en M3 klasse I, klasse II en klasse A, alsmede klasse B met een maximale technisch toelaatbare massa van ten hoogste 7,5 ton worden ingebouwd;

c)

500 000 km of, indien dit eerder is, zeven jaar, voor motoren die in voertuigen van de categorieën N3 met een maximale technisch toelaatbare massa van meer dan 16 ton en M3 klasse III en klasse B met een maximale technisch toelaatbare massa van meer dan 7,5 ton worden ingebouwd.

Met ingang van 1 oktober 2005, wat nieuwe typen betreft, en met ingang van 1 oktober 2006, wat alle typen betreft, wordt voor typegoedkeuring van voertuigen tevens een goede werking van de emissiebeheersingsvoorzieningen tijdens de normale levensduur van het voertuig onder normale bedrijfsomstandigheden geëist (conformiteit van goed onderhouden en op de juiste wijze gebruikte voertuigen die in het verkeer zijn).

De maatregelen ter uitvoering van lid 1 worden uiterlijk op [30 juni 2004] vastgesteld.

Artikel 4

Boorddiagnosesystemen

1.   Met ingang van 1 oktober 2005, wat nieuwe typegoedkeuringen van voertuigen betreft, en met ingang van 1 oktober 2006, wat alle typegoedkeuringen betreft, wordt een motor met compressieontsteking waarvoor onder verwijzing naar de emissiegrenswaarden in rij B1 of rij C van de tabellen in punt 6.2.1. van bijlage I typegoedkeuring is verleend, of een door een dergelijke motor aangedreven voertuig, voorzien van een boorddiagnosesysteem (OBD-systeem) dat een foutmelding aan de bestuurder geeft indien de OBD-grenswaarden in rij B1 of rij C van de tabel in lid 3 worden overschreden .

Bij nabehandelingssystemen voor uitlaatgassen, kan het OBD-systeem controleren op ernstige storingen van:

a)

een als afzonderlijke eenheid gemonteerde katalysator, die al dan niet deel uitmaakt van een NOx-verwijderend systeem of een filter voor dieseldeeltjes,

b)

een NOx-verwijderend systeem, indien gemonteerd,

c)

een filter voor dieseldeeltjes, indien gemonteerd, of

d)

een systeem waarin een NOx-verwijderend systeem en een filter voor dieseldeeltjes zijn gecombineerd.

2.   Met ingang van 1 oktober 2008, wat nieuwe typegoedkeuringen betreft, en met ingang van 1 oktober 2009, wat alle typegoedkeuringen betreft, wordt een motor met compressieontsteking of een gasmotor waarvoor onder verwijzing naar de emissiegrenswaarden in rij B2 of rij C van de tabellen in punt 6.2.1 van bijlage I typegoedkeuring wordt verleend, of een door een dergelijke motor aangedreven voertuig, voorzien van een OBD-systeem dat een foutmelding aan de bestuurder geeft indien de OBDgrenswaarden in rij B2 of rij C van de tabel in lid 3 worden overschreden.

Het OBD-systeem moet tevens een interface bevatten tussen de elektronische regeleenheid voor de motor (EECU) en elk ander elektrisch of elektronisch systeem van de motor of het voertuig dat een input levert aan of een output ontvangt van de EECU en de goede werking van het emissiebeheersingssysteem beïnvloedt, zoals de interface tussen de EECU en een elektronische regeleenheid voor de transmissie.

3.   De volgende OBD-grenswaarden zijn van kracht:

Rij

Motoren met compressieontsteking

Massa stikstofoxiden

Massa deeltjes

(NOx) g/kWh

(PT) g/kWh

B1 (2005)

7.0

0.1

B2 (2008)

7.0

0.1

C (EEV)

7.0

0.1

4.     Een onbeperkte en uniforme toegang tot OBD-gegevens moet gewaarborgd zijn ten behoeve van het verrichten van proeven, de diagnose, het onderhoud en de reparatie overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van Richtlijn 70/220/EEG en de voorschriften inzake reserveonderdelen die moeten waarborgen dat zij compatibel met OBD-systemen zijn.

5.   De maatregelen ter uitvoering van de leden 1, 2 en 3 worden uiterlijk op [30 juni 2004] vastgesteld.

Artikel 5

Emissiebeheersingssystemen die gebruikmaken van verbruikbare reagentia

Bij de vaststelling van de maatregelen die nodig zijn ter uitvoering van artikel 4, zoals bepaald in artikel 7, lid 1, stelt de Commissie, waar van toepassing, ook technische maatregelen vast om het gevaar dat emissiebeheersingssystemen die gebruikmaken van verbruikbare reagentia ontoereikend onderhouden worden, tot een minimum te beperken. Daarnaast worden, waar van toepassing, maatregelen vastgesteld om te waarborgen dat de uitstoot van ammoniak als gevolg van het gebruik van verbruikbare reagentia tot een minimum wordt beperkt.

Artikel 6

Fiscale stimuleringsmaatregelen

1.   De lidstaten mogen alleen voor voertuigen die voldoen aan deze richtlijn fiscale stimuleringsmaatregelen vaststellen. Dergelijke maatregelen moeten voldoen aan de bepalingen van het Verdrag en aan de bepalingen van lid 2 of lid 3 van dit artikel.

2.   De stimuleringsmaatregelenzijn van toepassing op alle nieuwe voertuigen die op de markt van een lidstaat worden gebracht, welke eerder voldoen aan de grenswaarden in rij B1 of B2 van de tabellen in punt 6.2.1 van bijlage I.

Zij eindigen op de datum waarop de emissiegrenswaarden van rij B1 als bedoeld in artikel 2, lid 6, van kracht worden, dan wel waarop de emissiegrenswaarden van rij B2 als bedoeld in artikel 2, lid 8 van kracht worden.

3.   De stimuleringsmaatregelen zijn van toepassing op alle nieuwe voertuigen die op de markt van een lidstaat worden gebracht, welke voldoen aan de emissiegrenswaarden in rij C van de tabellen in punt 6.2.1 van bijlage I.

4.   Naast de in lid 1 vermelde voorwaarden, belopen de stimuleringsmaatregelen voor ieder type voertuig een bedrag dat lager ligt dan de extra kosten van de technische voorzieningen voor het voldoen aan de grenswaarden in rij B1 of B2, dan wel de facultatieve grenswaarden in rij C van de tabellen in punt 6.2.1 van bijlage I en de montage daarvan op het voertuig.

5.   De lidstaten stellen de Commissie tijdig op de hoogte van plannen tot fiscale stimuleringsmaatregelen als bedoeld in dit artikel, zodat zij daarover opmerkingen kan maken.

Artikel 7

Uitvoeringsmaatregelen en wijzigingen

1.   De maatregelen die noodzakelijk zijn ter uitvoering van de artikelen 2, lid 10, 3 en 4 van deze richtlijn worden door de Commissie, bijgestaan door het bij artikel 13, lid 1 van Richtlijn 70/156/EEG opgerichte comité vastgesteld volgens de in artikel 13, lid 3 van die richtlijn bedoelde procedure.

2.   Wijzigingen van deze richtlijn die noodzakelijk zijn om deze richtlijn aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang aan te passen worden door de Commissie, bijgestaan door het bij artikel 13, lid 1, van Richtlijn 70/156/EEG opgerichte comité vastgesteld volgens de in artikel 13, lid 3, van die richtlijn bedoelde procedure.

Artikel 8

Herziening en verslagen

1.   De Commissie beziet of het noodzakelijk is nieuwe emissiegrenswaarden in te voeren met betrekking tot zware bedrijfsvoertuigen en motoren voor verontreinigende stoffen waarvoor nog geen regelgeving bestaat. De herziening wordt gebaseerd op het op grotere schaal in de handel brengen van nieuwe, alternatieve brandstoffen en op de invoering van nieuwe emissiebeheersingssystemen voor uitlaten op basis van toevoegingen om te voldoen aan de toekomstige normen die in deze richtlijn zijn vastgelegd. In voorkomend geval dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een voorstel in.

2.     De Commissie dient wetgevingsvoorstellen voor de verdere beperking van de NOx- en de deeltjesemissie van zware bedrijfsvoertuigen aan het Europees Parlement en de Raad voor te leggen.

Zij gaat in voorkomend geval na of er een aanvullende grenswaarde voor het aantal en de grootte van de deeltjes moet worden vastgesteld, en, zo ja, neemt die in de voorstellen op.

3.   De Commissie legt het Europees Parlement en de Raad een verslag voor over de vorderingen bij de onderhandelingen over een wereldwijd geharmoniseerde testcyclus (WHDC).

4.   De Commissie legt het Europees Parlement en de Raad een verslag voor over de voorschriften voor de werking van een boordmeetsysteem (OBM-systeem). Op basis van dat verslag dient de Commissie, zo nodig, een voorstel in voor maatregelen, met inbegrip van de technische specificaties en de bijbehorende bijlagen, om te voorzien in de typegoedkeuring van OBM-systemen die ten minste een zelfde controleniveau bieden als OBD-systemen en daarmee compatibel zijn .

Artikel 9

Omzetting

1.   De lidstaten dragen zorg voor vaststelling en bekendmaking uiterlijk op ... (13) van de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen om aan deze richtlijn te voldoen. Indien de vaststelling van de in artikel 6 bedoelde uitvoeringsmaatregelen wordt vertraagd tot na ... (14) , voldoen de lidstaten uiterlijk op de omzettingsdatum, als bepaald in de richtlijn die deze uitvoeringsmaatregelen bevat, aan deze verplichting. Zij delen de Commissie die bepalingen onverwijld mede, alsmede een transponeringstabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Zij passen die bepalingen toe vanaf ...* of, indien de vaststelling van de in artikel 7 bedoelde uitvoeringsmaatregelen wordt vertraagd tot na ...**, vanaf de omzettingsdatum, als bepaald in de richtlijn die deze uitvoeringsmaatregelen bevat .

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. In de bepalingen wordt tevens vermeld dat verwijzingen in de bestaande wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen naar de bij deze richtlijn ingetrokken richtlijnen gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn. De regels voor deze verwijzing en de formulering van deze vermelding worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 10

Intrekking

De in bijlage IX, deel A, vermelde richtlijnen worden met ingang van ... (15) ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage IX, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht en toepassing van de aldaar genoemde richtlijnen.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijnen gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage X.

Artikel 11

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 12

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te ..., de ...

Voor het Europees Parlement

De Voorzitter

Voor de Raad

De Voorzitter


(1)  PB C.

(2)  PB C.

(3)  PB C.

(4)  Standpunt van het Europees Parlement van 9.3.2004.

(5)  PB L 36 van 9.2.1988, blz. 33. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

(6)  PB L 42 van 23.2.1970, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/3/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 49 van 19.2.2004, blz. 36).

(7)  PB L 295 van 25.10.1991, blz. 1.

(8)  PB L 44 van 16.2.2000, blz. 1.

(9)  PB L 107 van 18.4.2001, blz. 10.

(10)  COM(96) 248 def.

(11)  PB L 76 van 6.4.1970, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/76/EG van de Commissie (PB L 206 van 15.8.2003, blz. 29).

(12)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(13)  12 maanden na inwerkingtreding van deze richtlijn.

(14)  3 maanden na de datum van vaststelling van deze richtlijn.

(15)  De dag na de in artikel 9, lid 1, tweede alinea, genoemde datum.

BIJLAGE I

TOEPASSINGSGEBIED, DEFINITIES EN AFKORTINGEN, AANVRAAG VAN EG-TYPEGOEDKEURING, SPECIFICATIES EN TESTS EN OVEREENSTEMMING VAN DE PRODUCTIE

1.   TOEPASSINGSGEBIED

Deze richtlijn is van toepassing op verontreinigende gassen en deeltjes van alle motorvoertuigen met motoren met compressieontstekingen en op verontreinigende gassen van alle motorvoertuigen met motoren met elektrische ontsteking die op aardgas of LPG lopen, alsmede op motoren met compressieontsteking en elektrische ontsteking als omschreven in artikel 1, met uitzondering van de voertuigen van categorie N1, N2 en M2 waarvoor typegoedkeuring is verleend krachtens Richtlijn 70/220/EEG.

2.   DEFINITIES EN AFKORTINGEN

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

2.1.   „testcyclus” een opeenvolging van testpunten, elk bij een bepaald toerental en koppel van de motor in statische toestand (ESC-test) of veranderende bedrijfsomstandigheden (ETC- en ELRtest);

2.2.   „goedkeuring van een motor (motorfamilie)” de goedkeuring van een motortype (motorfamilie) met betrekking tot het emissieniveau van verontreinigende gassen en deeltjes;

2.3.   „dieselmotor” een motor die werkt volgens het principe van compressieontsteking;

„gasmotor” een motor die loopt op aardgas of vloeibaar petroleumgas (LPG);

2.4.   „motortype” een categorie motoren waarvan de essentiële aspecten, zoals de motoreigenschappen als gedefinieerd in bijlage II van deze richtlijn, onderling niet verschillen;

2.5.   „motorfamilie” een door de fabrikant aangegeven groep motoren die op grond van het ontwerp, als gedefinieerd in bijlage II, aanhangsel 2 van deze richtlijn, vergelijkbare uitlaatemissie-eigenschappen hebben; alle leden van de familie moeten voldoen aan de van toepassing zijnde emissiegrenswaarden;

2.6.   „basismotor” een motor die op zodanige wijze uit de motorfamilie is gekozen dat de emissieeigenschappen representatief voor die motorfamilie zijn;

2.7.   „verontreinigende gassen” koolmonoxide, koolwaterstoffen (uitgaande van een verhouding van CH1,85 voor diesel, CH2,525 voor LPG en CH2,93 voor aardgas (NMHC) en een hypothetisch molecuul CH3O0,5 voor ethanol gebruikt in dieselmotoren), methaan (uitgaande van een verhouding van CH4 voor aardgas) en stikstofoxiden, waarbij laatstgenoemde kunnen worden uitgedrukt in stikstofdioxide(NO2)-equivalent;

„verontreinigende deeltjes” materiaal dat verzameld wordt op een gespecificeerd filtermedium na verdunning van het uitlaatgas met schone gefilterde lucht zodat de temperatuur niet meer dan 325 K (52 °C) bedraagt;

2.8.   „rook” deeltjes die in de uitlaatstroom van een dieselmotor zweven die licht absorberen, weerkaatsen of breken;

2.9.   „nettovermogen” het vermogen in kW (EG), vastgesteld op een proefbank aan het eind van de krukas, of het equivalent, gemeten overeenkomstig de EG-methode voor meting van vermogen die is beschreven in Richtlijn 80/1269/EEG van de Raad  (1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 1999/99/EG van de Commissie (2) ;

2.10.   „opgegeven maximumvermogen” (Pmax) het maximumvermogen in kW (nettovermogen) (EG) als opgegeven door de fabrikant in de aanvraag om typegoedkeuring;

2.11.   „procentuele belasting” het deel van het beschikbare maximumkoppel bij een bepaald motortoerental;

2.12.   „ESC-test” een testcyclus, bestaande uit 13 statische toestanden die tot stand moeten worden gebracht overeenkomstig punt 6.2 van deze bijlage;

2.13.   „ELR-test” een testcyclus, bestaande uit een opeenvolging van verschillende belastingen bij constant motortoerental overeenkomstig punt 6.2 van deze bijlage;

2.14.   „ETC-test” een testcyclus, bestaande uit 1 800 per seconde verschillende overgangstoestanden overeenkomstig punt 6.2 van deze bijlage;

2.15.   „normaal toerentalgebied” het motortoerentalgebied dat het meest frequent voorkomt tijdens de werking van de motor in de praktijk, hetgeen tussen het lage en het hoge toerental, als vermeld in bijlage III van deze richtlijn, ligt;

2.16.   „laag toerental (nlo)” het laagste motortoerental waarbij 50 % van het opgegeven maximumvermogen wordt ontwikkeld;

2.17.   „hoog toerental (nhi)” het hoogste motortoerental waarbij 70 % van het opgegeven maximumvermogen wordt ontwikkeld;

2.18.   „motortoerentallen A, B en C” de beproevingstoerentallen binnen het normale motortoerentalgebied die worden gebruikt voor de ESC-test en de ELR-test overeenkomstig aanhangsel 1 van bijlage III van deze richtlijn;

2.19.   „meetgebied” het gebied tussen de motortoerentallen A en C en tussen een belasting van 25 en 100 %;

2.20.   „referentietoerental (nref)” 100 % van het toerental dat wordt gebruikt om de relatieve toerentalwaarden bij de ETC-test te denormaliseren overeenkomstig aanhangsel 2 van bijlage III van deze richtlijn;

2.21.   „opaciteitmeter” een instrument ontworpen om de dichtheid van de rookdeeltjes te meten aan de lichtverzwakking;

2.22.   „aardgasgroep” een van de gasgroepen H en L als gedefinieerd in Euro-norm EN 437 van november 1993;

2.23.   „zelfaanpassend vermogen” een motoronderdeel waarmee de lucht/brandstofverhouding constant kan worden gehouden;

2.24.   „herkalibratie” een fijnafstelling van een aardgasmotor om te zorgen voor dezelfde prestaties (vermogen, brandstofverbruik) bij een aardgas uit een ander gebied;

2.25.   „Wobbe-index (onderste Wl of bovenste Wu)” de verhouding tussen de overeenkomstige calorische waarde van een gas per volume-eenheid en de tweedemachtswortel van de relatieve dichtheid onder dezelfde referentieomstandigheden

Formula

2.26.   λ-verschuivingsfactor (Sλ)” een uitdrukking die de vereiste flexibiliteit van het motorregelsysteem beschrijft voor wat betreft een verandering van de verhouding λ (overmaat lucht) indien de motor op een gas met een andere samenstelling dan puur methaan loopt (zie bijlage VII voor de berekening van Sλ);

2.   27. „manipulatievoorziening” een voorziening die werkingsvariabelen (bijvoorbeeld de snelheid van het voertuig, het toerental, de ingeschakelde versnelling, de temperatuur, de inlaatdruk of een andere parameter) meet of met een sensor bepaalt of daarop reageert om de werking van een onderdeel of functie van het emissiebeheersingssysteem op zodanige wijze te activeren, te moduleren, te vertragen of uit te schakelen dat de doelmatigheid van het emissiebeheersingssysteem wordt verminderd onder omstandigheden die bij een normaal voertuiggebruik optreden, tenzij het gebruik van een dergelijke voorziening grotendeels in aanmerking wordt genomen in de toegepaste testprocedures voor emissiecertificatie.

Een dergelijke voorziening wordt niet beschouwd als een manipulatievoorziening indien:

de voorziening nodig is om de motor te beschermen tegen af en toe optredende werkingsomstandigheden die zouden kunnen leiden tot defecten of storingen en daartoe geen andere middelen bestaan die de doelmatigheid van het emissiebeheersingssysteem niet verminderen;

de voorziening slechts werkt wanneer dat nodig is tijdens het starten en/of warmlopen en daartoe geen andere middelen bestaan die de doelmatigheid van het emissiebeheersingssysteem niet verminderen.

Figuur 1

Specifieke definities van testcycli

Image

2.   28. „hulpbeheersingsvoorziening” een systeem, functie of beheersingsstrategie die op een motor of voertuig wordt geïnstalleerd en wordt gebruikt om de motor en/of de hulpapparatuur te beschermen tegen bedrijfsomstandigheden die tot schade of storingen kunnen leiden, of die wordt gebruikt om het starten van de motor te vergemakkelijken. Een hulpbeheersingsvoorziening kan eveneens een strategie of maatregel zijn waarvan afdoende is aangetoond dat het geen manipulatievoorziening is.

2.   29. „abnormale emissiebeheersingsstrategie” een strategie of maatregel die, wanneer het voertuig onder normale bedrijfsomstandigheden wordt gebruikt, de doelmatigheid van het emissiebeheersingssysteem vermindert tot een niveau dat lager is dan het niveau dat bij de toe te passen emissietestprocedures wordt verwacht.

2.30.   Symbolen en afkortingen

2.30.1   Symbolen voor testparameters

Symbool

Eenheid

Term

AP

m2

Oppervlakte van de dwarsdoorsnede van de isokinetische bemonsteringssonde

AT

m2

Oppervlakte van de dwarsdoorsnede van de uitlaatpijp

CEE

Ethaanrendement

CEM

Methaanrendement

C1

Koolstof-1-equivalent koolwaterstof

conc

ppm/vol %

Index die de concentratie aangeeft

D0

m3/s

Intercept van de PDP-kalibratiefunctie

DF

Verdunningsfactor

D

Bessel-functieconstante

E

Bessel-functieconstante

EZ

g/kWh

Geïnterpoleerde NOx-emissie op het controlepunt

fa

Atmosferische factor van het laboratorium

fc

s-1

Grensfrequentie van het Bessel-filter

FFH

Brandstofspecifieke factor voor de berekening van de natte concentratie uit de droge concentratie

FS

Stoichiometrische factor

GAIRW

kg/h

Luchtmassastroom bij de inlaat op natte basis

GAIRD

kg/h

Luchtmassastroom bij de inlaat op droge basis

GDILW

kg/h

Verdunningsluchtmassastroom op natte basis

GEDFW

kg/h

Equivalente verdunde uitlaatgasmassastroom op natte basis

GEXHW

kg/h

Uitlaatgasmassastroom op natte basis

GFUEL

kg/h

Brandstofmassastroom

GTOTW

kg/h

Verdunde uitlaatgasmassastroom op natte basis

H

MJ/m3

Calorische waarde

HREF

g/kg

Referentiewaarde van de absolute vochtigheid (10,71 g/kg)

Ha

g/kg

Absolute vochtigheid van de inlaatlucht

Hd

g/kg

Absolute vochtigheid van de verdunningslucht

HTCRAT

mol/mol

Verhouding waterstof-koolstof

i

Index die een toestand van de testfasen aangeeft

K

Bessel-constante

k

m-1

Lichtabsorptiecoëfficiënt

KH,D

Vochtigheidscorrectiefactor voor NOx bij dieselmotoren

KH,G

Vochtigheidscorrectiefactor voor NOx bij gasmotoren

KV

 

CFV-kalibratiefunctie

KW,a

Droog/natcorrectiefactor voor de inlaatlucht

KW,d

Droog/natcorrectiefactor voor de verdunningslucht

KW,e

Droog/natcorrectiefactor voor het verdunde uitlaatgas

KW,r

Droog/natcorrectiefactor voor het ruwe uitlaatgas

L

%

Percentage van het koppel ten opzichte van het maximumkoppel bij het toerental tijdens de proef

La

m

Effectieve optische weglengte

m

 

Helling van de PDP-kalibratiefunctie

mass

g/h of g

Index die de emissiemassastroom aangeeft

MDIL

kg

Massa van een monster verdunningslucht dat door het deeltjesbemonsteringsfilter wordt gevoerd

Md

mg

Massa van het deeltjesmonster in de verdunningslucht

Mf

mg

Massa van het verzamelde deeltjesmonster

Mf,p

mg

Massa van het deeltjesmonster, verzameld op het primaire filter

Mf,b

mg

Massa van het deeltjesmonster, verzameld op het secundaire filter

MSAM

 

Massa van het verdunde uitlaatgasmonster dat door het deeltjesbemonsteringsfilter wordt gevoerd

MSEC

kg

Massa van de secundaire verdunningslucht

MTOTW

kg

Totale CVS-massa over de cyclus op natte basis

MTOTW,i

kg

Momentane CVS-massa op natte basis

N

%

Opaciteit

NP

Totaal aantal omwentelingen van de PDP gedurende de cyclus

NP,i

Omwentelingen van de PDP gedurende een tijdsinterval

n

min-1

Motortoerental

np

s-1

PDP-toerental

nhi

min-1

Hoog motortoerental

nlo

min-1

Laag motortoerental

nref

min-1

Referentie-motortoerental voor de ETC-test

pa

kPa

Verzadigde dampdruk van de motorinlaatlucht

pA

kPa

Absolute druk

pB

kPa

Totale luchtdruk

pd

kPa

Verzadigde dampdruk van de verdunningslucht

ps

kPa

Droge luchtdruk

p1

kPa

Drukval bij de pompinlaat

P(a)

kW

Door de voor de test aangebrachte hulpapparatuur geabsorbeerd vermogen

P(b)

kW

Door de voor de test te verwijderen hulpapparatuur geabsorbeerd vermogen

P(n)

kW

Niet-gecorrigeerd nettovermogen

P(m)

kW

Op de proefbank gemeten vermogen

Ω

Bessel-constante

Qs

m3/s

CVS-volumestroom

q

Verdunningsverhouding

r

Verhouding tussen de dwarsdoorsnede van de isokinetische sonde en de uitlaatpijp

Ra

%

Relatieve vochtigheid van de inlaatlucht

Rd

%

Relatieve vochtigheid van de verdunningslucht

Rf

FID-responsiefactor

ρ

kg/m3

Dichtheid

S

kW

Dynamometerinstelling

Si

m-1

Momentane rookwaarde

Sλ

 

λverschuivingsfactor

T

K

Absolute temperatuur

Ta

K

Absolute temperatuur van de inlaatlucht

t

s

Meettijd

te

s

Elektrische responsietijd

tf

s

Filterresponsietijd voor de Bessel-functie

tp

s

Fysische responsietijd

Δt

s

Tijdsinterval tussen opeenvolgende rookgegevens (1 = bemonsteringsgraad)

Δti

s

Tijdsinterval voor momentane CFV-stroom

τ

%

Rooktransmissie

V0

m3/rev

PDP-volumestroom onder werkelijke omstandigheden

W

Wobbe-index

Wact

kWh

Werkelijke cyclusarbeid van de ETC

Wref

kWh

Referentiecyclusarbeid van de ETC

WF

Wegingsfactor

WFE

Effectieve wegingsfactor

X0

m3/rev

Kalibratiefunctie van de PDP-volumestroom

Yi

m-1

Gemiddelde Bessel-rookwaarde over 1 seconde

2.30.2.   Symbolen voor chemische bestanddelen

CH4

Methaan

C2H6

Ethaan

C2H5OH

Ethanol

C3H8

Propaan

CO

Kohlenstofmonoxide

DOP

Dioctylftalaat

CO2

Koolstofdioxide

HC

Koolwaterstoffen

NMHC

Niet-methaanhoudende koolwaterstoffen

NOx

Stikstofoxiden

NO

Stikstofmonoxide

NO2

Stikstofdioxide

PT

Deeltjes

2.30.3.   Afkortingen

CFV

Venturibuis met kritische stroming

CLD

Chemiluminescentiedetector

ELR

Europese belastingresponsiecyclus

ESC

Europese statische-toestandcyclus

ETC

Europese transiënte cyclus

FID

Vlamionisatiedetector

GC

Gaschromatograaf

HCLD

Verwarmde chemiluminescentiedetector

HFID

Verwarmde vlamionisatiedetector

LPG

Vloeibaar petroleumgas

NDIR

Niet-dispersieve infrarood-analysator

NMC

Niet-methaancutter

3.   AANVRAAG VAN EG-GOEDKEURING

3.1.   Aanvraag van EG-goedkeuring voor een type motor of motorfamilie als technische eenheid

3.1.1.   De aanvraag om EG-goedkeuring voor een motortype of motorfamilie met betrekking tot het emissieniveau van verontreinigende gassen en deeltjes bij dieselmotoren en met betrekking tot het emissieniveau van verontreinigende gassen bij gasmotoren moet worden ingediend door de motorfabrikant of zijn gemachtigde.

3.1.2.   De aanvraag gaat vergezeld van de volgende gegevens in drievoud:

3.1.2.1.   een beschrijving van het motortype of motorfamilie, indien van toepassing, met de inlichtingen, als bedoeld in bijlage II van deze richtlijn, overeenkomstig de voorschriften van de artikelen 3 en 4 van Richtlijn 70/156/EEG.

3.1.3.   Een motor met de in bijlage II beschreven kenmerken van het „motortype” of de „basismotor” wordt verstrekt aan de technische dienst die belast is met de uitvoering van de in punt 6 beschreven goedkeuringsproeven.

3.2.   Aanvraag om EG-goedkeuring voor een voertuigtype wat de motor betreft

3.2.1.   De aanvraag om goedkeuring van een voertuig met betrekking tot de emissie van verontreinigende gassen en deeltjes door een dieselmotor of motorfamilie en met betrekking tot de emissie van verontreinigende gassen door de gasmotor of gasmotorfamilie wordt ingediend door de voertuigfabrikant of zijn naar behoren gemachtigde vertegenwoordiger.

3.2.2.   Zij gaat vergezeld van de volgende gegevens in drievoud:

3.2.2.1.   een beschrijving van het voertuigtype, de met de motor verband houdende voertuigonderdelen en het motortype of de motorfamilie, indien van toepassing, met de inlichtingen, bedoeld in bijlage II, tezamen met de documentatie die vereist is op grond van artikel 3 van Richtlijn 70/156/EEG.

3.3.   Aanvraag om EG-goedkeuring voor een voertuigtype met een goedgekeurde motor

3.3.1.   De aanvraag om goedkeuring van een voertuig met betrekking tot de emissie van verontreinigende gassen en deeltjes van een dieselmotor of -motorfamilie en met betrekking tot de emissie van verontreinigende gassen door de gasmotor of gasmotorfamilie moet worden ingediend door de voertuigfabrikant of zijn gemachtigde.

3.3.2.   Zij gaat vergezeld van de volgende gegevens in drievoud:

3.3.2.1.   een beschrijving van het voertuigtype en de met de motor verband houdende voertuigonderdelen met de gegevens, bedoeld in bijlage II, indien van toepassing, en eventueel een kopie van het EG-goedkeuringsformulier (bijlage VI) voor de motor of motorfamilie als technische eenheid die in het voertuigtype is gemonteerd, tezamen met de documentatie die vereist is op grond van artikel 3 van Richtlijn 70/156/EEG.

4.   EG-TYPEGOEDKEURING

4.1.   Verlening van multibrandstof-EG-typegoedkeuring

Een multibrandstof-EG-typegoedkeuring wordt verleend onder de volgende voorwaarden:

4.1.1.   Bij dieselbrandstof moet de basismotor voldoen aan de voorschriften van deze richtlijn betreffende de referentiebrandstof in bijlage IV.

4.1.2.   Bij aardgas moet worden aangetoond dat de basismotor zich kan aanpassen aan alle brandstofsamenstellingen die in de handel kunnen zijn. Bij aardgas zijn er over het algemeen twee typen brandstof: brandstof met een hoge verbrandingswaarde (H-gas) en brandstof met een lage verbrandingswaarde (L-gas). Binnen die twee gasgroepen bestaat echter veel variatie; er zijn sterke verschillen in de energie-inhoud, uitgedrukt door de Wobbe-index, en in de λ-verschuivingsfactor (Sλ). De formules voor de berekening van de Wobbe-index en Sλ zijn vermeld in de punten 2.25 en 2.26. Aardgas met een λ-verschuivingsfactor tussen 0,89 en 1,08 (0,89 = Sλ 1,08) wordt geacht tot de H-groep te behoren, terwijl aardgas met een λ-verschuivingsfactor tussen 1,08 en 1,19 (1,08 Sλ = 1,19) wordt geacht tot de L-groep te behoren. In de samenstelling van de referentiebrandstoffen is rekening gehouden met de extreme variaties van Sλ.

De basismotor moet voldoen aan de voorschriften van deze richtlijn voor de referentiebrandstoffen GR (brandstof 1) en G25 (brandstof 2), als vermeld in bijlage IV, zonder dat de brandstoftoevoer tussen de twee proeven opnieuw wordt afgesteld. De motor mag zich echter gedurende één ETC-cyclus zonder meting aanpassen nadat de brandstof is gewijzigd. voor de proef moet de basismotor zijn ingelopen volgens de procedure van punt 3 van aanhangsel 2 van bijlage III.

4.1.2.1.   Op verzoek van de fabrikant mag de motor getest worden met een derde brandstof (brandstof 3) indien de λ-verschuivingsfactor Sλ tussen 0,89 (d.w.z. de ondergrens van GR) en 1,19 (d.w.z. de bovengrens van G25) ligt, bijvoorbeeld wanneer brandstof 3 een in de handel verkrijgbare brandstof is. De resultaten van deze test mogen worden gebruikt als basis voor de beoordeling van de overeenstemming van de productie.

4.1.3.   Bij een motor die op aardgas loopt en die zichzelf aanpast aan H-gassen enerzijds en L-gassen anderzijds, waarbij met behulp van een schakelaar van gasgroep H op gasgroep L kan worden overgeschakeld, moet de basismotor in elke stand van de schakelaar worden beproefd met de twee relevante referentiebrandstoffen als aangegeven in bijlage IV voor elke gasgroep. De brandstoffen zijn Gr (brandstof 1) en G23 (brandstof 3) voor gasgroep H en G25 (brandstof 2) en G23 (brandstof 3) voor gasgroep L. De basismotor moet in beide standen van de schakelaar aan de voorschriften van deze richtlijn voldoen, zonder tussentijdse afstelling van het brandstofsysteem tussen beide tests bij elke stand van de schakelaar. De motor mag zich echter gedurende één ETC-cyclus zonder meting aanpassen nadat de brandstof is gewijzigd. Voor de proef moet de basismotor zijn ingelopen volgens de procedure van punt 3 van aanhangsel 2 van bijlage III.

4.1.3.1.   Op verzoek van de fabrikant mag de motor getest worden met een derde brandstof in plaats van G23 (brandstof 3) indien de λ-verschuivingsfactor Sλ tussen 0,89 (d.w.z. de ondergrens van GR) en 1,19 (d.w.z. de bovengrens van G25) ligt, bijvoorbeeld wanneer brandstof 3 een op de markt verkrijgbare brandstof is. De resultaten van deze test mogen worden gebruikt als basis voor de beoordeling van de overeenstemming van de productie.

4.1.4.   Indien de motorbrandstof aardgas is, wordt de verhouding van de emissieresultaten „r” voor elke verontreinigende stof als volgt bepaald:

Formula

of

Formula

en

Formula

4.1.5.   Bij LPG moet worden aangetoond dat de basismotor zich kan aanpassen aan alle brandstofsamenstellingen die in de handel kunnen zijn. Bij LPG zijn er variaties in de samenstelling C3/C4. In de referentiebrandstoffen is rekening gehouden met deze variaties. De basismotor moet voldoen aan de emissievoorschriften voor de referentiebrandstoffen A en B, als vermeld in bijlage IV, zonder dat de brandstoftoevoer tussen de twee proeven opnieuw wordt afgesteld. De motor mag zich echter gedurende één ETC-cyclus zonder meting aanpassen nadat de brandstof is gewijzigd. Voor de proef moet de basismotor zijn ingelopen volgens de procedure van punt 3 van aanhangsel 2 van bijlage III.

4.1.5.1.   De verhouding van de emissieresultaten „r” wordt voor elke verontreinigende stof als volgt bepaald:

Formula

4.2.   Verlening van EG-typegoedkeuring voor een beperkt aantal brandstoffen

EG-typegoedkeuring voor een beperkt aantal brandstoffen wordt verleend onder de volgende voorwaarden:

4.2.1.   Goedkeuring wat betreft de uitlaatemissies van een motor die op aardgas loopt en bestemd is voor gasgroep H of gasgroep L.

De basismotor moet worden getest met de relevante referentiebrandstof als aangegeven in bijlage IV voor de betrokken gasgroep. De brandstoffen zijn GR (brandstof 1) en G23 (brandstof 3) voor gasgroep H en G25 (brandstof 2) en G23 (brandstof 3) voor gasgroep L. De basismotor moet aan de voorschriften van deze richtlijn voldoen zonder tussentijdse afstelling van het brandstof-systeem tussen beide tests. De motor mag zich echter gedurende één ETC-cyclus zonder meting aanpassen nadat de brandstof is gewijzigd. Voor de proef moet de basismotor zijn ingelopen volgens de procedure van punt 3 van aanhangsel 2 van bijlage III.

4.2.1.1.   Op verzoek van de fabrikant mag de motor getest worden met een derde brandstof in plaats van G23 (brandstof 3) indien de λ-verschuivingsfactor Sλ tussen 0,89 (d.w.z. de ondergrens van GR) en 1,19 (d.w.z. de bovengrens van G25) ligt, bijvoorbeeld wanneer brandstof 3 een op de markt verkrijgbare brandstof is. De resultaten van deze test mogen worden gebruikt als basis voor de beoordeling van de overeenstemming van de productie.

4.2.1.2.   De verhouding van de emissieresultaten „r” wordt voor elke verontreinigende stof als volgt bepaald:

Formula

of

Formula

en

Formula

4.2.1.3.   Bij aflevering aan de afnemer moet de motor zijn voorzien van een plaatje (zie punt 5.1.5) waarop is vermeld voor welke gasgroep de motor is goedgekeurd.

4.2.2.   Goedkeuring wat betreft de uitlaatemissies van een motor die op aardgas of LPG loopt en bestemd is voor brandstof van één bepaalde samenstelling

4.2.2.1.   De basismotor moet voldoen aan de emissievoorschriften voor de referentiebrandstoffen GR en G25 in het geval van aardgas of de referentiebrandstoffen A en B in het geval van LPG, als vermeld in bijlage IV. Tussen de proeven mag het brandstofsysteem worden bijgesteld. Deze bijstelling bestaat uit herkalibratie van het brandstofgegevensbestand, zonder wijziging van het basisregelsysteem of de basisopzet van het gegevensbestand. Indien nodig mogen onderdelen die rechtstreeks verband houden met de brandstofstroom (zoals inspuitkoppen) worden vervangen.

4.2.2.2.   Op verzoek van de fabrikant mag de motor worden getest met de referentiebrandstoffen GR en G23 of met de referentiebrandstoffen G25 en G23, in welk geval de typegoedkeuring slechts geldig is voor respectievelijk gasgroep H of gasgroep L.

4.2.2.3.   Bij aflevering aan de afnemer moet de motor zijn voorzien van een plaatje (zie punt 5.1.5) waarop is vermeld voor welke brandstofsamenstelling de motor is gekalibreerd.

4.3.   Goedkeuring van de uitlaatemissies van een lid van een motorfamilie

4.3.1.   Behalve in het in punt 4.3.2 genoemde geval wordt de goedkeuring van een basismotor zonder verdere beproeving uitgebreid tot alle motoren van een familie voor alle brandstofsamenstellingen binnen de gasgroep waarvoor de basismotor is goedgekeurd (in het geval van de in punt 4.2.2 beschreven motoren) of voor dezelfde brandstoffen respectievelijk dezelfde gasgroep waarvoor de basismotor is goedgekeurd (in het geval van de in punt 4.1 of 4.2 beschreven motoren).

4.3.2.   Secundaire proefmotor

Indien de technische dienst in het geval van een aanvraag om typegoedkeuring van een motor of een voertuig, wat betreft de tot een motorfamilie behorende motor, constateert dat de ingediende aanvraag met betrekking tot de gekozen basismotor niet geheel representatief is voor de in aanhangsel 1 van bijlage I beschreven motorfamilie, kan hij een andere en zo nodig een extra referentietestmotor selecteren en testen.

4.4.   Typegoedkeuringsformulier

Bij goedkeuring overeenkomstig de punten 3.1, 3.2 en 3.3 wordt een formulier volgens het model van bijlage VI afgegeven.

5.   MERKTEKENS OP DE MOTOR

5.1.   De als technische eenheid goedgekeurde motor moet zijn voorzien van:

5.1.1.   handelsmerk of firmanaam van de fabrikant van de motor;

5.1.2.   handelsbenaming van de fabrikant;

5.1.3.   het EG-typegoedkeuringsnummer, voorafgegaan door de kenletter(s) van het land dat de EG-typegoedkeuring heeft verleend (3).

5.1.4.   In geval van een aardgasmotor moet een van de volgende merktekens na het EG-typegoedkeuringsnummer worden geplaatst:

H bij een motor, goedgekeurd en gekalibreerd voor gasgroep H;

L bij een motor, goedgekeurd en gekalibreerd voor gasgroep L;

HL bij een motor, goedgekeurd en gekalibreerd voor zowel gasgroep H als gasgroep L;

HHt bij een motor, goedgekeurd en gekalibreerd voor een specifieke gassamenstelling van gasgroep H, die door fijnafstelling van het brandstofsysteem van de motor ingesteld kan worden op een ander specifiek gas van gasgroep H;

Lt bij een motor, goedgekeurd en gekalibreerd voor een specifieke gassamenstelling van gasgroep L, die door fijnafstelling van het brandstofsysteem van de motor ingesteld kan worden op een ander specifiek gas van gasgroep L;

HLt bij een motor, goedgekeurd en gekalibreerd voor een specifieke gassamenstelling van hetzij gasgroep H, hetzij gasgroep L, die door fijnafstelling van het brandstofsysteem van de motor ingesteld kan worden op een ander specifiek gas van hetzij gasgroep H, hetzij gasgroep L.

5.1.5.   Plaatjes

In geval van aardgas- en LPG-motoren met een goedkeuring voor een beperkt aantal brandstoffen zijn de volgende plaatjes van toepassing:

5.1.5.1.   Inhoud

De volgende gegevens moeten worden verstrekt:

In geval van punt 4.2.1.3 staat op het plaatje „ALLEEN VOOR GEBRUIK MET AARDGAS VAN GASGROEP H”. „H” wordt eventueel vervangen door „L”.

In geval van punt 4.2.2.3 staat op het plaatje „ALLEEN VOOR GEBRUIK MET AARDGAS, SPECIFICATIE . . .” of „ALLEEN VOOR GEBRUIK MET LPG, SPECIFICATIE . . .”. Alle gegevens in de desbetreffende tabel(len) in bijlage VI worden vermeld met de afzonderlijke bestanddelen en grenswaarden die zijn opgegeven door de motorfabrikant.

De letters en cijfers moeten minstens 4 mm hoog zijn.

Noot:

Indien er niet voldoende plaats is voor die gegevens, mag een vereenvoudigde code worden gebruikt. In dat geval moet nadere uitleg met alle voornoemde informatie gemakkelijk toegankelijk zijn voor wie de brandstoftank vult of onderhoud of reparaties van de motor en de bijbehorende onderdelen verricht, alsmede de betrokken autoriteiten. De plaats waar die nadere uitleg zich bevindt en de inhoud ervan worden in overleg bepaald door de fabrikant en de goedkeuringsinstantie.

5.1.5.2.   Eigenschappen

De plaatjes moeten een even grote levensduur als de motor hebben en duidelijk leesbaar zijn. De letters en cijfers moeten onuitwisbaar zijn. Bovendien moet de wijze van bevestiging van de plaatjes afgestemd zijn op de nuttige levensduur van de motor en mogen zij niet kunnen worden verwijderd zonder vernietigd of onherkenbaar beschadigd te worden.

5.1.5.3.   Plaatsing

De plaatjes moeten worden bevestigd aan een motoronderdeel dat noodzakelijk is voor de normale werking van de motor en normaliter niet behoeft te worden vervangen gedurende de levensduur van de motor. Bovendien moeten zij zodanig worden geplaatst dat ze gemakkelijk leesbaar zijn voor de gemiddelde waarnemer nadat alle voor de werking van de motor noodzakelijke toebehoren op de motor zijn gemonteerd.

5.2.   In geval van aanvraag om EG-goedkeuring van een voertuigtype wat betreft de motor moeten de in punt 5.1.5 vermelde opschriften tevens dicht bij het vulgat van de brandstoftank worden aangebracht.

5.3.   In geval van een aanvraag om EG-goedkeuring van een voertuigtype met een goedgekeurde motor moeten de in punt 5.1.5 genoemde opschriften tevens dicht bij het vulgat van de brandstoftank worden aangebracht.

6.   SPECIFICATIES EN PROEVEN

6.1.   Algemeen

6.1.1.   Emissiebeheersingsapparatuur

6.1.1.1.   De componenten die de emissie van verontreinigende gassen en deeltjes door dieselmotoren en de emissie van verontreinigende gassen door gasmotoren beïnvloeden, moeten op zodanige wijze worden ontworpen, gebouwd, geassembleerd en geïnstalleerd dat de motor bij normaal gebruik aan de bepalingen van deze richtlijn kan voldoen.

6.1.2.   Functies van emissiebeheersingsapparatuur

6.1.2.1.   Het is verboden een manipulatievoorziening en/of een abnormale emissiebeheersingsstrategie toe te passen.

6.1.2.2.   Een hulpbeheersingsvoorziening mag op een motor of een voertuig worden geïnstalleerd op voorwaarde dat de voorziening:

alleen functioneert buiten de in punt 6.1.2.4 genoemde omstandigheden, of

in de in punt 6.1.2.4 genoemde omstandigheden alleen tijdelijk wordt ingeschakeld met het oog op de bescherming van de motor, de bescherming van de luchtbehandelingsvoorziening (4), emissiebeheer (4), koud starten of opwarmen, of

alleen door signalen die van het voertuig zelf uitgaan wordt ingeschakeld met het oog op veiligheids- of „limp-home”-strategieën.

6.1.2.3.   Motorbeheersingsvoorzieningen, -functies, -systemen of -maatregelen die in de in punt 6.1.2.4 genoemde omstandigheden werken en tot gevolg hebben dat een andere of gewijzigde motorbeheersingsstrategie wordt gebruikt dan die welke normaliter tijdens de toepasselijke emissietestcyclussen wordt toegepast, worden toegestaan indien overeenkomstig de vereisten van de punten6.1.3 en/of 6.1.4 volledig wordt aangetoond dat de maatregel de doelmatigheid van het emissiebeheersingssysteem niet vermindert. In alle andere gevallen worden dergelijke voorzieningen als manipulatievoorzieningen beschouwd.

6.1.2.4.   Voor de toepassing van punt 6.1.2.2 zijn de gedefinieerde gebruiksomstandigheden onder stabiele en tijdelijke omstandigheden (4):

een hoogte van maximaal 1 000 m (of een gelijkwaardige atmosferische druk van 90 kPa),

een omgevingstemperatuur binnen het gebied 283-303 K (10-30 °C),

motorkoelmiddel binnen het gebied 343-368 K (70-95 °C).

6.1.3.   Bijzondere vereisten voor elektronische emissiebeheersingssystemen

6.1.3.1.   Documentatievereisten

De fabrikant verstrekt een documentatiepakket waarin informatie wordt verstrekt over het basisontwerp van het systeem en de middelen waarmee het de uitgangsvariabelen regelt, ongeacht of die regeling direct of indirect geschiedt.

De documentatie wordt in 2 delen beschikbaar gesteld:

a)

het formele documentatiepakket, dat bij de indiening van de typegoedkeuringsaanvraag aan de technische dienst wordt verstrekt, bevat een complete beschrijving van het systeem. Deze documentatie mag beknopt zijn mits wordt aangetoond dat alle uitgangswaarden die zijn toegestaan volgens een matrix die wordt verkregen uit het regelbereik van de ingangswaarden van de individuele eenheid, zijn geïdentificeerd. Deze informatie wordt bij de in bijlage I, punt 3, voorgeschreven documentatie gevoegd;

b)

aanvullend materiaal waarin de parameters worden weergegeven die door een hulpbeheersingsvoorziening worden gewijzigd, alsmede de grensomstandigheden waaronder de voorziening werkt. Het aanvullende materiaal bevat een beschrijving van de besturingslogica van het brandstofsysteem, de tijdafstellingsstrategieën en de schakelpunten in alle werkingstoestanden.

Dit aanvullend materiaal bevat ook een rechtvaardiging voor het gebruik van een hulpbeheersingsvoorziening en verstrekt aanvullend materiaal en testgegevens om het effect van een op de motor of het voertuig geïnstalleerde hulpbeheersingsvoorziening op de uitlaatemissies aan te tonen.

Dit aanvullend materiaal blijft strikt vertrouwelijk en wordt door de fabrikant bewaard, maar wordt bij de typegoedkeuring of op elke ogenblik tijdens de duur van de typegoedkeuring beschikbaar gesteld voor inspectie.

6.1.4.   Om na te gaan of een strategie of maatregel moet worden beschouwd als een manipulatievoorziening of een abnormale emissiebeheersingsstrategie volgens de definities van de punten 2.28 en 2.30, kan de goedkeuringsinstantie en/of de technische dienst aanvullend om een NOxscreeningtest met toepassing van de ETC verzoeken die in combinatie met de typegoedkeuringstest of de procedures voor het controleren van de overeenstemming van de productie kan worden uitgevoerd.

6.1.4.1.   Bij wijze van alternatief voor de vereisten van aanhangsel 4 van bijlage III bij Richtlijn 88/77/EEG mogen de NOx-emissies tijdens de ETC-screeningtest worden bemonsterd aan de hand van het ruwe uitlaatgas en zijn de technische voorschriften van ISO DIS 16183, van 15 oktober 2000, van toepassing.

6.1.4.2.   Wanneer wordt nagegaan of een strategie of maatregel moet worden beschouwd als een manipulatievoorziening of een abnormale emissiebeheersingsstrategie volgens de definities van de punten 2.28 en 2.30, wordt een extra marge van 10 % ten opzichte van de desbetreffende NOx-grenswaarde aanvaard.

6.1.5.   Overgangsbepalingen voor de uitbreiding van de typegoedkeuring

6.1.5.1.   Dit punt geldt alleen voor nieuwe compressieontstekingsmotoren en nieuwe door compressieontstekingsmotoren aangedreven voertuigen waarvoor een typegoedkeuring is verleend overeenkomstig de vereisten in rij A van de tabellen in punt 6.2.1 van bijlage I bij Richtlijn 88/77/EEG.

6.1.5.2.   Bij wijze van alternatief voor de punten 6.1.3 en 6.1.4 kan de fabrikant de technische dienst de resultaten voorleggen van een NOx-screeningtest met toepassing van de ETC aan de motor die overeenstemt met de eigenschappen van de basismotor, als beschreven in bijlage II, waarbij rekening wordt gehouden met het bepaalde in punt 6.1.4.1. en 6.1.4.2. De fabrikant dient tevens schriftelijk te verklaren dat de motor geen gebruikmaakt van een manipulatievoorziening of een abnormale emissiebeheersingsstrategie zoals omschreven in punt 2 van deze bijlage.

6.1.5.3.   De fabrikant dient voorts schriftelijk te verklaren dat de resultaten van de NOx-screeningtest en de verklaring voor de basismotor, als bedoeld in punt 6.1.4, eveneens gelden voor alle motortypen binnen de in bijlage II beschreven motorfamilie.

6.2.   Specificaties betreffende de emissie van verontreinigende gassen en deeltjes en rook

Voor typegoedkeuring volgens rij A van de tabellen in punt 6.2.1 worden de emissies gemeten in ESC- en ELR-tests met conventionele dieselmotoren met inbegrip van die welke zijn uitgerust met elektronische brandstofinspuitapparatuur, uitlaatgasrecirculatie (EGR) en/of oxidatiekatalysator. Dieselmotoren die zijn uitgerust met moderne uitlaatgasnabehandelingssystemen, b.v. NOxkatalysatoren en/of deeltjesvangers, moeten bovendien een ETC-test ondergaan.

Voor typegoedkeuring volgens rij B.1 of B.2 of rij C van de tabellen in punt 6.2.1 worden de emissies gemeten met de ESC-test, de ELR-test en de ETC-test.

Voor gasmotoren worden de gasvormige emissies bepaald met behulp van de ETC-test.

De ESC- en ELR-testprocedures zijn beschreven in aanhangsel 1 van bijlage III, de ETC-testprocedure in de aanhangsels 2 en 3 van bijlage III.

De emissie van verontreinigende gassen en deeltjes (indien van toepassing) en van rook (indien van toepassing) door de motor die voor de keuring ter beschikking is gesteld, wordt gemeten volgens de in aanhangsel 4 van bijlage III beschreven methoden. In bijlage V worden de aanbevolen analysesystemen voor de verontreinigende gassen, de aanbevolen bemonsteringssystemen en de aanbevolen opaciteitsmeetsystemen beschreven.

Andere systemen of analyse-apparatuur kunnen door de technische dienst worden goedgekeurd, indien wordt aangetoond dat daarmee gelijkwaardige resultaten bij de betrokken testcyclus worden verkregen. De systeemgelijkwaardigheid moet worden vastgesteld aan de hand van een correlatiestudie met 7 monsterparen (of meer) tussen het systeem dat wordt onderzocht en een van de referentiesystemen van deze richtlijn. Voor de deeltjesemissie is alleen het volledigestroomverdunningssysteem als referentiesysteem toegestaan. De „resultaten” hebben betrekking op de emissiewaarden bij een specifieke cyclus. De correlatietest moet worden uitgevoerd in hetzelfde laboratorium, in dezelfde meetcel en met dezelfde motor en bij voorkeur gelijktijdig. Gelijkwaardigheid bestaat, wanneer de gemiddelde waarden van de monsterparen met een tolerantie van ± 5 % overeenstemmen. Voor de opneming van een nieuw systeem in de richtlijn moet de gelijkwaardigheid zijn bepaald op basis van een berekening van de herhaalbaarheid en de reproduceerbaarheid volgens ISO 5725.

6.2.1.   Grenswaarden

De specifieke massa van het koolmonoxide, het totaal aan koolwaterstoffen, de stikstofoxiden en de deeltjes, die is bepaald met de ESC-test, en de opaciteit van de rook, die is bepaald met de ELR-test, mogen niet meer bedragen dan de in tabel 1 aangegeven waarden.

Tabel 1

Grenswaarden — ESC- en ELR-test

Rij

Massa koolmonoxide (CO) g/kWh

Massa koolwaterstoffen (HC) g/kWh

Massa stikstofoxiden (NOx) g/kWh

Massa deeltjes (PT) g/kWh

Rook m-1

A (2000)

2,1

0,66

5,0

0,10

0,13 (5)

0,8

B 1 (2005)

1,5

0,46

3,5

0,02

0,5

B 2 (2008)

1,5

0,46

2,0

0,02

0,5

C (EEV)

1,5

0,25

2,0

0,02

0,15

Bij dieselmotoren die ook worden beproefd volgens de ETC-test en met name bij gasmotoren mag de specifieke massa van koolmonoxide, andere koolwaterstoffen dan methaan, methaan (indien van toepassing), stikstofoxiden en deeltjes (indien van toepassing) niet meer bedragen dan de in tabel 2 aangegeven waarden.

Tabel 2

Grenswaarden — ETC-test

Rij

Massa koolmonoxide (CO) g/kWh

Massa non-methaankool- waterstoffen (NMHC) g/kWh

Massa methaan (CH4) (6) g/kWh

Massa stikstofoxiden (NOx) g/kWh

Massa deeltjes (PT) (7) g/kWh

A (2000)

5,45

0,78

1,6

5,0

0,16

0,21 (8)

B 1 (2005)

4,0

0,55

1,1

3,5

0,03

B 2 (2008)

4,0

0,55

1,1

2,0

0,03

C (EEV)

3,0

0,40

0,65

2,0

0,02

6.2.2.   Meting van koolwaterstoffen bij diesel- en gasmotoren

6.2.2.1.   Een fabrikant kan naar keuze de massa van het totaal aan koolwaterstoffen (THC) volgens de ETC-test meten in plaats van de massa van andere koolwaterstoffen dan methaan. In dat geval is de grenswaarde voor de massa van het totaal aan koolwaterstoffen dezelfde als die welke is vermeld in tabel 2 voor de massa van andere koolwaterstoffen dan methaan.

6.2.3.   Speciale voorschriften voor dieselmotoren

6.2.3.1.   De specifieke massa stikstofoxiden, gemeten op willekeurige controlepunten binnen het controlegebied van de ESC-test, mag niet meer dan 10 % boven de geïnterpoleerde waarden van de aangrenzende testfasen liggen (zie bijlage III, aanhangsel 1, de punten 4.6.2 en 4.6.3).

6.2.3.2.   De rookwaarde bij een willekeurig ELR-testtoerental mag niet meer dan 20 % boven de hoogste rookwaarde bij de twee aangrenzende testtoerentallen of — indien deze hoger is — meer dan 5 % boven de grenswaarde liggen.

7.   MONTAGE IN HET VOERTUIG

7.1.   De montage van de motor in het voertuig moet voldoen aan de volgende eigenschappen voor wat betreft de typegoedkeuring van de motor:

7.1.1.   de inlaatonderdruk mag niet meer bedragen dan de in bijlage VI voor de typegoedkeuring aangegeven waarde;

7.1.2.   de uitlaatgastegendruk mag niet meer bedragen dan de in bijlage VI voor de goedgekeurde motor aangegeven waarde;

7.1.3.   het door de hulpapparatuur die noodzakelijk is voor de werking van de motor geabsorbeerde vermogen mag niet meer bedragen dan de in bijlage VI voor de goedgekeurde motor aangegeven waarde.

8.   MOTORFAMILIE

8.1.   Parameters die de motorfamilie bepalen

De motorfamilie als aangegeven door de motorfabrikant kan bepaald worden aan de hand van fundamentele eigenschappen die alle motoren van de familie gemeen hebben. In sommige gevallen kan er interactie optreden tussen de parameters. Er moet rekening worden gehouden met dit effect om te verzekeren dat alleen motoren met overeenkomstige uitlaatemissie-eigenschappen tot een motorfamilie worden gerekend.

Motoren worden tot dezelfde motorfamilie gerekend, wanneer zij de volgende lijst van basisparameters gemeen hebben:

8.1.1.   Verbrandingscyclus:

2-takt

4-takt

8.1.2.   Koelmiddel:

lucht

water

olie

8.1.3.   Voor gasmotoren en motoren met nabehandeling:

aantal cilinders

(andere dieselmotoren met minder cilinders dan de basismotor mogen geacht worden tot dezelfde motorfamilie te behoren mits het brandstofsysteem de brandstof voor elke cilinder apart doseert).

8.1.4.   Afzonderlijke zuigerverplaatsing:

de totale spreiding mag voor de motoren niet meer dan 15 % bedragen

8.1.5.   Wijze van luchtaanzuiging:

natuurlijke aanzuiging

drukvulling

drukvulling met tussenkoeler

8.1.6.   Type/ontwerp van de verbrandingskamer:

voorkamer

wervelkamer

rechtstreekse inspuiting

8.1.7.   Klep- en poortconfiguratie, grootte en aantal:

cilinderkop

cilinderwand

carter

8.1.8.   Brandstofinspuitsysteem (dieselmotoren):

pompinspuiter

lijnpomp

verdelerpomp

afzonderlijk element

pompverstuiver

8.1.9.   Brandstofsysteem (gasmotoren):

mengeenheid

gasinductie/injectie (één punt, meerdere punten)

vloeistofinjectie (één punt, meerdere punten)

8.1.10.   Ontstekingssysteem (gasmotoren)

8.1.11.   Overige kenmerken:

uitlaatgasrecirculatie

waterinspuiting/emulsie

secundaire luchtinspuiting

drukkoelsysteem

8.1.12.   Uitlaatgasnabehandeling:

driewegkatalysator

oxidatiekatalysator

reductiekatalysator

thermische reactor

deeltjesvanger

8.2.   Keuze van de basismotor

8.2.1.   Dieselmotoren

Het hoofdcriterium bij de keuze van de basismotor van de familie moet de hoogste brandstoftoevoer per slag bij het opgegeven toerental voor het maximumkoppel zijn. Indien twee of meer motoren volgens dat hoofdcriterium overeenstemmen, wordt de basismotor gekozen aan de hand van een tweede criterium, namelijk de hoogste brandstoftoevoer per slag bij het nominaal vermogen. Onder bepaalde omstandigheden kan de keuringsinstantie tot de slotsom komen dat de slechtste emissiewaarde van de familie het best kan worden bepaald door een tweede motor te beproeven. De goedkeuringsinstantie kan derhalve een extra motor ter beproeving kiezen aan de hand van kenmerken die erop wijzen dat die motor het hoogste emissieniveau van de motoren van die familie heeft.

Indien de motoren binnen de familie andere variabele kenmerken hebben die geacht worden van invloed te zijn op de uitlaatemissies, moeten die kenmerken eveneens worden bepaald en bij de keuze van de basismotor in aanmerking worden genomen.

8.2.2.   Gasmotoren

Het hoofdcriterium voor de keuze van de basismotor van de familie moet de grootste verplaatsing zijn. Indien twee of meer motoren volgens dat hoofdcriterium overeenstemmen, wordt de basismotor gekozen aan de hand van secundaire criteria in de volgende volgorde:

de hoogste brandstoftoevoer per slag bij het toerental voor het opgegeven nominaal vermogen;

het vroegste ontstekingstijdstip;

de laagste EGR-graad;

geen luchtpomp of pomp met de laagste werkelijke luchtstroom.

Onder bepaalde omstandigheden kan de keuringsinstantie tot de slotsom komen dat de slechtste emissiewaarde van de familie het best kan worden bepaald door een tweede motor te beproeven. Daarom kan de keuringsinstantie een extra motor ter beproeving kiezen aan de hand van kenmerken die erop wijzen dat die motor het hoogste emissieniveau van de motoren van die familie heeft.

9.   OVEREENSTEMMING VAN DE PRODUCTIE

9.1.   Er dienen maatregelen te worden genomen om te zorgen voor de overeenstemming van de productie overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 70/156/EEG. De overeenstemming van de productie wordt gecontroleerd aan de hand van de gegevens in het goedkeuringsformulier in bijlage VI van deze richtlijn.

De punten 2.4.2 en 2.4.3 van bijlage X van Richtlijn 70/156/EEG zijn van toepassing indien de bevoegde instanties de berekeningsmethode van de fabrikant ontoereikend achten.

9.1.1.   Indien de emissies van verontreinigende stoffen gemeten moeten worden bij een motortype waarvan de typegoedkeuring een of meer keren is uitgebreid, worden de proeven uitgevoerd op de motor(en), beschreven in het informatiepakket betreffende de betrokken uitbreiding.

9.1.1.1.   Overeenstemming van de motor die aan een emissieproef wordt onderworpen:

Na het verstrekken van de motor aan de instantie stelt de fabrikant de gekozen motoren niet meer bij.

9.1.1.1.1.   Er worden drie willekeurige motoren uit de serie genomen. Motoren die alleen met de ESC-test en de ELR-test of alleen met de ETC-test worden gekeurd voor typegoedkeuring volgens rij A van de tabellen in punt 6.2.1 moeten de tests ondergaan die van toepassing zijn voor het nagaan van de overeenstemming van de productie. Met goedkeuring van de bevoegde instantie worden alle andere motortypen die zijn goedgekeurd volgens rij A, rij B1 of B2 of rij C van de tabellen in punt 6.2.1 hetzij met de ESC-cyclus en de ELR-cyclus, hetzij met de ETC-cyclus gekeurd voor het nagaan van de overeenstemming van de productie. De grenswaarden staan vermeld in punt 6.2.1 van deze bijlage.

9.1.1.1.2.   De proeven worden uitgevoerd overeenkomstig aanhangsel 1 van deze bijlage, indien de bevoegde instantie genoegen neemt met de door de fabrikant opgegeven standaarddeviatie van de productie overeenkomstig bijlage X van Richtlijn 70/156/EEG voor motorvoertuigen en de aanhangwagens daarvan.

De proeven worden uitgevoerd overeenkomstig aanhangsel 2 van deze bijlage indien de bevoegde instantie geen genoegen neemt met de door de fabrikant opgegeven standaarddeviatie van de productie overeenkomstig bijlage X van Richtlijn 70/156/EEG voor motorvoertuigen en de aanhangwagens daarvan.

Op verzoek van de fabrikant kunnen de proeven worden uitgevoerd overeenkomstig aanhangsel 3 van deze bijlage.

9.1.1.1.3.   De serieproductie wordt op grond van een proef met willekeurig gekozen motoren geacht conform respectievelijk niet-conform te zijn, wanneer volgens de testcriteria van het toepasselijke aanhangsel een positief oordeel voor alle verontreinigende stoffen, respectievelijk een negatief oordeel aangaande één verontreinigende stof is bereikt.

Indien voor een verontreinigende stof een positief oordeel is bereikt, mag daarvan niet worden afgeweken op grond van aanvullende proeven die worden uitgevoerd om tot een oordeel te komen over andere verontreinigende stoffen.

Indien er geen positief oordeel voor alle verontreinigende stoffen er geen negatief oordeel voor één verontreinigende stof wordt geveld, wordt er een proef met een andere motor uitgevoerd (zie figuur 2).

Indien er geen oordeel wordt geveld, mag de fabrikant te allen tijde besluiten de keuring te beëindigen. In dat geval wordt een negatief oordeel in het rapport opgenomen.

9.1.1.2.   De proeven worden uitgevoerd op nieuwe motoren. Men laat de gasmotoren inlopen volgens de methode van punt 3 van aanhangsel 2 bij bijlage III.

9.1.1.2.1.   Op verzoek van de fabrikant kunnen de proeven echter worden uitgevoerd op diesel- of gasmotoren die langer dan de in punt 9.1.1.2 aangegeven duur, maar ten hoogste 100 uur zijn ingereden. In dat geval laat de fabrikant de motoren inlopen. Hij verbindt zich ertoe, die motoren niet meer te zullen afstellen.

9.1.1.2.2.   Wanneer de fabrikant verzoekt om inlopen van de motor overeenkomstig punt 9.1.1.2.1, mag dat plaatsvinden met:

alle motoren die worden getest,

of

de eerste motor die wordt getest, waarbij een als volgt bepaalde evolutiecoëfficiënt op die motor wordt toegepast:

de emissies van verontreinigende stoffen worden bij de eerste testmotor op nul en „x” uur gemeten;

de evolutiecoëfficiënt van de emissies tussen nul en „x” uur wordt voor elke verontreinigende stof als volgt berekend:

emissies „x” uur/emissies nul uur

De evolutiecoëfficiënt kan minder dan één zijn.

De andere testmotoren laat men niet inlopen, maar de emissies op nul uur worden aangepast met behulp van de evolutiecoëfficiënt.

In dat geval worden de volgende waarden gemeten:

de waarden op „x” uur voor de eerste motor,

de waarde bij nul uur, vermenigvuldigd met de evolutiecoëfficiënt, voor de andere motoren.

9.1.1.2.3.   Voor dieselmotoren en LPG-gasmotoren kunnen alle proeven worden uitgevoerd met in de handel zijnde brandstoffen. Op verzoek van de fabrikant kunnen echter de in bijlage IV beschreven referentiebrandstoffen worden gebruikt. Dit betekent dat proeven, zoals beschreven in punt 4 van deze bijlage, met ten minste twee referentiebrandstoffen voor elke gasmotor moeten worden verricht.

9.1.1.2.4.   Voor aardgasmotoren kunnen al deze proeven worden verricht met de volgende in de handel zijnde brandstoffen:

voor met H gemerkte motoren een in de handel zijnde brandstof van gasgroep H (0,89 = Sλ = 1,00);

voor met L gemerkte motoren een in de handel zijnde brandstof van gasgroep L (1,00 = Sλ = 1,19);

voor met HL gemerkte motoren een in de handel zijnde brandstof binnen de uiterste waarden van de λ-verschuivingsfactor (0,89 Sλ = 1,19).

Op verzoek van de fabrikant mogen de in bijlage IV beschreven referentiebrandstoffen worden gebruikt. Dit betekent dat de proeven, zoals beschreven in punt 4 van deze bijlage, met ten minste twee referentiebrandstoffen voor elke gasmotor moeten worden verricht.

9.1.1.2.5.   In geval van een geschil wanneer, bij gebruik van een in de handel zijnde brandstof, een gasmotor niet aan de grenswaarden voldoet, worden de proeven uitgevoerd met een referentiebrandstof waarmee de basismotor is getest, of eventueel met de extra brandstof 3, als bedoeld in de punten 4.1.3.1 en 4.2.1.1 waarmee de basismotor eventueel getest is. Vervolgens wordt de uitkomst omgerekend met behulp van de toepasselijke factor(en) „r”, „ra” en „rb”, als beschreven in de punten 4.1.4, 4.1.5.1 en 4.2.1.2. Indien „r”, „ra” of „rb” kleiner zijn dan 1, vindt geen correctie plaats. De meetresultaten en de berekende uitkomsten moeten aantonen dat de motor aan de grenswaarden voldoet met alle relevante brandstoffen (brandstof 1, 2 en eventueel brandstof 3 bij aardgasmotoren en brandstof A en B bij LPG-motoren).

9.1.1.2.6.   Proeven voor onderzoek naar de overeenstemming van de productie van gasmotoren die berekend zijn op een brandstof van een bepaalde samenstelling moeten verricht worden met de brandstof, waarvoor de motor gekalibreerd is.

Figuur 2

Schematische voorstelling van beproeving van de overeenstemming van de productie

Image


(1)  PB L 375 van 31.12.1980, blz. 46.

(2)  PB L 334 van 28.12.1999, blz. 32.

(3)  1 = Duitsland, 2 = Frankrijk, 3 = Italië, 4 = Nederland, 5 = Zweden, 6 = België, 9 = Spanje, 11 = Verenigd Koninkrijk, 12 = Oostenrijk, 13 = Luxemburg, 16 = Noorwegen, 17 = Finland, 18 = Denemarken, 21 = Portugal, 23 = Griekenland, FL = Liechtenstein, IS = IJsland, IRL = Ierland.

(4)  Dit moet vóór 31 december 2001 nader door de Commissie worden onderzocht.

(5)  Bij motoren met een slagvolume van minder dan 0,75 dm3 per cilinder en een nominaal toerental van meer dan 3 000 min-1.

(6)  Alleen bij aardgasmotoren.

(7)  Niet van toepassing op gasmotoren in fase A (2000) en fase B1 en B2.

(8)  Voor motoren met een slagvolume van minder dan 0,75 dm3 per cilinder en een nominaal toerental van meer dan 3 000 min-1.

Aanhangsel 1

PROCEDURE VOOR CONTROLE VAN DE OVEREENSTEMMING VAN DE PRODUCTIE WANNEER DE STANDAARDDEVIATIE AANVAARDBAAR IS

1.

In dit aanhangsel wordt de procedure beschreven om de overeenstemming van de productie te controleren wat betreft de emissies van verontreinigende stoffen wanneer de standaarddeviatie van de productie van de fabrikant aanvaardbaar is.

2.

Met een minimummonstergrootte van drie motoren wordt de bemonsteringsprocedure zodanig gekozen, dat de kans dat een partij motoren waarvan 40 % niet geheel aan de eisen voldoet een proef doorstaat 0,95 is (risico van de producent = 5 %), terwijl de kans dat een partij motoren waarvan 65 % niet geheel aan de eisen voldoet wordt aanvaard 0,10 is (risico van de consument = 10 %).

3.

De volgende procedure wordt toegepast voor elk van de in punt 6.2.1. van bijlage I aangegeven verontreinigende stoffen (zie figuur 2):

Stel:

L

= de natuurlijke logaritme van de grenswaarde voor de verontreinigende stof;

χi

= de natuurlijke logaritme van de meting van motor i in het monster;

s

= een raming van de standaarddeviatie van de productie (met toepassing van de natuurlijke logaritme van de meetwaarden);

n

= het monsteraantal.

4.

De statistische waarde van het monster wordt bepaald door de som van de standaarddeviaties van de grenswaarde te berekenen met de volgende formule:

Formula

5.

Vervolgens geldt:

indien het statistische proefresultaat boven de bij de monstergrootte passende drempelwaarde voor een positief oordeel ligt (zie tabel 3), wordt een positief oordeel geveld voor die verontreinigende stof;

indien het statistische proefresultaat onder de bij de monstergrootte passende drempelwaarde voor een negatief oordeel ligt (zie tabel 3), wordt een negatief oordeel geveld voor die verontreinigende stof;

in alle overige gevallen wordt een andere motor beproefd overeenkomstig punt 9.1.1.1 van bijlage I en wordt de berekeningsmethode toegepast op de monstergrootte, verhoogd met één.

Tabel 3

Drempelwaarden voor een positief en een negatief oordeel bij het bemonsteringsschema van aanhangsel 1

Minimummonstergrootte: 3

Cumulatief aantal geteste motoren (monstergrootte)

Drempelwaarde voor een positief oordeel An

Drempelwaarde voor een negatief oordeel Bn

3

3,327

- 4,724

4

3,261

- 4,790

5

3,195

- 4,856

6

3,129

- 4,922

7

3,063

- 4,988

8

2,997

- 5,054

9

2,931

- 5,120

10

2,865

- 5,185

11

2,799

- 5,251

12

2,733

- 5,317

13

2,667

- 5,383

14

2,601

- 5,449

15

2,535

- 5,515

16

2,469

- 5,581

17

2,403

- 5,647

18

2,337

- 5,713

19

2,271

- 5,779

20

2,205

- 5,845

21

2,139

- 5,911

22

2,073

- 5,977

23

2,007

- 6,043

24

1,941

- 6,109

25

1,875

- 6,175

26

1,809

- 6,241

27

1,743

- 6,307

28

1,677

- 6,373

29

1,611

- 6,439

30

1,545

- 6,505

31

1,479

- 6,571

32

- 2,112

- 2,112

Aanhangsel 2

PROCEDURE VOOR CONTROLE VAN DE OVEREENSTEMMING VAN DE PRODUCTIE WANNEER DE STANDAARDDEVIATIE NIET AANVAARDBAAR IS OF NIET BESCHIKBAAR IS

1.

In dit aanhangsel wordt de procedure beschreven om de overeenstemming van de productie te controleren wat betreft de emissies van verontreinigende stoffen wanneer de standaarddeviatie van de productie van de fabrikant niet aanvaardbaar of beschikbaar is.

2.

Met een minimummonstergrootte van drie motoren wordt de bemonsteringsprocedure zodanig gekozen, dat de kans dat een partij motoren waarvan 40 % niet geheel aan de eisen voldoet een proef doorstaat 0,95 is (risico van de producent = 5 %), terwijl de kans dat een partij motoren waarvan 65 % niet geheel aan de eisen voldoet wordt aanvaard 0,10 is (risico van de consument = 10 %).

3.

De meetwaarden van de verontreinigende stoffen, vermeld in punt 6.2.1 van bijlage I worden geacht logaritmisch normaal te zijn verdeeld en moeten worden omgezet door de natuurlijke logaritme te nemen. Stel m0 = minimummonstergrootte, m = maximummonstergrootte (m0 = 3 en m = 32), n = monsteraantal.

4.

Indien de natuurlijke logaritmen van de meetwaarden bij de serie χ1, χ2, en ·, χi zijn en L is de natuurlijke logaritme van de grenswaarde voor de verontreinigende stof, dan geldt:

di = χi - L

en

Formula Formula

5.

Tabel 4 geeft de drempelwaarden voor en positief (An) en een negatief oordeel (Bn) bij het gegeven monsteraantal. Het statistische proefresultaat is de verhouding

Formula

/vn, die wordt gebruikt om vast te stellen of de serie goedgekeurd of afgekeurd is, en wel op de volgende wijze:

Voor m0 = n = m:

wordt de serie goedgekeurd indien Formula/vn ≤ An

wordt de serie afgekeurd indien Formula/vn ≥ Bn

wordt een andere meting verricht indien An < Formula/vn < Bn

6.

Opmerkingen

De volgende recursieve formules zijn nuttig voor de berekening van de opeenvolgende waarden van de proefstatistiek:

Formula Formula

(n = 2,3,...;Formula= d1; v1 = 0)

Tabel 4

Drempelwaarden voor een positief en een negatief oordeel bij het bemonsteringsschema van aanhangsel 2

Minimummonstergrootte: 3

Cumulatief aantal geteste motoren (monstergrootte)

Drempelwaarde voor een positief oordeel An

Drempelwaarde voor een negatief oordeel Bn

3

- 0,80381

16,64743

4

- 0,76339

7,68627

5

- 0,72982

4,67136

6

- 0,69962

3,25573

7

- 0,67129

2,45431

8

- 0,64406

1,94369

9

- 0,61750

1,59105

10

- 0,59135

1,33295

11

- 0,56542

1,13566

12

- 0,53960

0,97970

13

- 0,51379

0,85307

14

- 0,48791

0,74801

15

- 0,46191

0,65928

16

- 0,43573

0,58321

17

- 0,40933

0,51718

18

- 0,38266

0,45922

19

- 0,35570

0,40788

20

- 0,32840

0,36203

21

- 0,30072

0,32078

22

- 0,27263

0,28343

23

- 0,24410

0,24943

24

- 0,21509

0,21831

25

- 0,18557

0,18970

26

- 0,15550

0,16328

27

- 0,12483

0,13880

28

- 0,09354

0,11603

29

- 0,06159

0,09480

30

- 0,02892

0,07493

31

- 0,00449

0,05629

32

- 0,03876

0,03876

Aanhangsel 3

PROCEDURE VOOR CONTROLE VAN DE OVEREENSTEMMING VAN DE PRODUCTIE OP VERZOEK VAN DE FABRIKANT

1.

In dit aanhangsel wordt de procedure beschreven om de overeenstemming van de productie wat betreft de emissies van verontreinigende stoffen op verzoek van de fabrikant te controleren.

2.

Met een minimummonstergrootte van drie motoren wordt de bemonsteringsprocedure zodanig gekozen, dat de kans dat een partij motoren waarvan 30 % niet geheel aan de eisen voldoet een proef doorstaat 0,90 is (risico van de producent = 10 %) terwijl de kans dat een partij motoren waarvan 65 % niet geheel aan de eisen voldoet wordt aanvaard 0,10 is (risico van de consument = 10 %).

3.

De volgende procedure wordt toegepast voor elk van de in punt 6.2.1 van bijlage I genoemde verontreinigende stoffen (zie figuur 2):

Stel:

L

=

de grenswaarde voor de verontreinigende stof;

xi

=

de waarde van de meting van motor in het monster;

n

=

het monsteraantal.

4.

Bereken voor het monster het statistische proefresultaat dat het aantal niet-overeenstemmende motoren weergeeft, d.w.z. xi = L.

5.

Vervolgens geldt:

indien het statistische proefresultaat onder de bij de monstergrootte passende drempelwaarde voor een positief oordeel ligt of gelijk daaraan is (zie tabel 5), wordt een positief oordeel geveld voor die verontreinigende stof;

indien het statistische proefresultaat boven de bij de monstergrootte passende drempelwaarde voor een negatief oordeel ligt of gelijk daaraan is (zie tabel 5), wordt een negatief oordeel geveld voor die verontreinigende stof;

in alle overige gevallen wordt een andere motor overeenkomstig punt 9.1.1.1 van bijlage I getest en de berekeningsmethode wordt toegepast op de monstergrootte, plus één.

In tabel 5 zijn de aantallen voor een positief en een negatief oordeel berekend met behulp van de internationale norm ISO 8422/1991.

Tabel 5

Drempelwaarden voor een positief en een negatief oordeel bij het bemonsteringsschema van aanhangsel 3

Minimummonstergrootte: 3

Cumulatief aantal geteste motoren (monstergrootte)

Drempelwaarde voor een positief oordeel

Drempelwaarde voor een negatief oordeel

3

3

4

0

4

5

0

4

6

1

5

7

1

5

8

2

6

9

2

6

10

3

7

11

3

7

12

4

8

13

4

8

14

5

9

15

5

9

16

6

10

17

6

10

18

7

11

19

8

9

BIJLAGE II

INLICHTINGENFORMULIER NR. ...

OVEREENKOMSTIG BIJLAGE I VAN RICHTLIJN 70/156/EEG VAN DE RAAD BETREFFENDE DE EG-TYPEGOEDKEURING

en met betrekking tot maatregelen tegen de emissie van verontreinigende gassen en deeltjes van motoren met compressieontsteking voor de aandrijving van voertuigen en de emissie van verontreinigende gassen van aardgas- en LPG-motoren met elektrische ontsteking voor de aandrijving van voertuigen

(Richtlijn 88/77/EEG, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/27/EG)

Voertuigtype/basis/motortype (1): ...

0.

ALGEMENE GEGEVENS

0.l.

Merk (firmanaam): ...

0.2.

Type en handelsbenaming (eventuele versies vermelden): ...

0.3.

Middel tot identificatie van het type indien dit op het voertuig is aangegeven: ...

0.4.

Categorie waartoe het voertuig behoort (indien van toepassing): ...

0.5.

Motorcategorie: diesel/op aardgas/op LPG/op ethanol (1): ...

0.6.

Naam en adres van de fabrikant: ...

0.7.

Plaats en wijze van aanbrenging van de voorgeschreven platen en vermeldingen: ...

0.8.

In het geval van onderdelen en technische eenheden, plaats en wijze van aanbrenging van het EG-goedkeuringsmerk: ...

0.9.

Adres(sen) van de assemblagefabriek(en): ...

BIJLAGEN

1.

Essentiële eigenschappen van de (basis) motor en gegevens over de uitvoering van de proef (Aanhangsel 1).

2.

Essentiële eigenschappen van de motorfamilie (Aanhangsel 2)

3.

Essentiële eigenschappen van de motortypen binnen de familie (Aanhangsel 3)

4.

Eigenschappen van de met de motor verband houdende voertuigonderdelen (indien van toepassing) (Aanhangsel 4)

5.

Foto's en/of tekeningen van de basismotor / het motortype en indien van toepassing het motorcompartiment.

6.

Lijst van eventuele verdere aanhangsels.

Datum, dossier


(1)  Doorhalen wat niet van toepassing is.

Aanhangsel 1

ESSENTIËLE EIGENSCHAPPEN VAN DE (OUDER) MOTOR EN GEGEVENS OVER DE UITVOERING VAN DE PROEF (1)

1.   Beschrijving van de motor

1.1.

Fabrikant: ...

1.2.

Motornummer van de fabrikant: ...

1.3.

Cyclus: viertakt / tweetakt (2)

1.4.

Aantal en opstelling van de cilinders: ...

1.4.1.

Boring: ... mm

1.4.2.

Slag: ... mm

1.4.3.

Ontstekingsvolgorde: ...

1.5.

Motorinhoud: ... cm3

1.6.

Volumetrische compressieverhouding (3): ...

1.7.

Tekening(en) van de verbrandingskamer en de zuigerkop: ...

1.8.

Minimumoppervlakte van de doorsnede van de in- en uitlaatpoorten: ... cm2

1.9.

Stationair toerental: ... min-1

1.10.

Netto-maximumvermogen: ... kW bij ... min-1

1.11.

Maximaal toegestaan motortoerental: ... min-1

1.12.

Netto-maximumkoppel: ... Nm bij ... min-1

1.13.

Verbrandingssysteem: compressieontsteking / elektrische ontsteking (2)

1.14.

Brandstof: diesel/LPG/aardgas-H/aardgas-L/aardgas-HL/ ethanol (2)

1.15.

Koelsysteem

1.15.1.

Vloeistof

1.15.1.1.

Aard van de vloeistof: ...

1.15.1.2.

Circulatiepomp(en): ja/neen (2)

1.15.1.3.

Eigenschappen of merk(en) en type(n) (indien van toepassing): ...

1.15.1.4.

Overbrengingsverhouding(en) (indien van toepassing): ...

1.15.2.

Lucht

1.15.2.1.

Aanjager: ja/neen (2)

1.15.2.2.

Eigenschappen of merk(en) en type(n) (indien van toepassing): ...

1.15.2.3.

Overbrengingsverhouding(en) (indien van toepassing): ...

1.16.

Door de fabrikant toegestane temperatuur

1.16.1.

Vloeistofkoeling: maximumtemperatuur bij de uitlaat: ... K

1.16.2.

Luchtkoeling: ... Referentiepunt: ...

Maximumtemperatuur bij het referentiepunt: ... K

1.16.3.

Maximumluchttemperatuur bij de uitlaat van de inlaattussenkoeler (indien van toepassing):

1.16.4.

Maximumtemperatuur van de uitlaatgassen op het punt in de uitlaatpijp(en) ter hoogte van de buitenflens (-flenzen) van het (de) uitlaatspruitstuk(ken) of drukvuller(s): ... K

1.16.5.

Brandstoftemperatuur: min. ... K, max. ... K

bij dieselmotoren bij de inlaat van de inspuitpomp, bij aardgasmotoren bij de eindtrap van de drukregelaar

1.16.6.

Brandstofdruk: min. ... kPa, max. ... kPa

bij de eindtrap van de drukregelaar, alleen bij aardgasmotoren

1.16.7.

Smeermiddeltemperatuur: min. ... K, max. ... K

1.17.

Drukvulling: ja/neen (4)

1.17.1.

Merk: ...

1.17.2.

Type: ...

1.17.3.

Beschrijving van het systeem (bv. maximum-vuldruk, afvoerklep indien van toepassing): ...

1.17.4.

Tussenkoeler: ja/neen (2)

1.18.

Inlaatsysteem

Maximaal toelaatbare inlaatonderdruk bij het nomin aal motortoerental en vollast, als aangegeven in en onder de werkingsomstandigheden van Richtlijn 80/1269/EEG (5), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 1999/99/EG (6) : ... kPa

1.19.

Uitlaatsysteem

Maximaal toelaatbare uitlaattegendruk bij het nomin aal motortoerental en vollast, als aangegeven in en overeenkomstig de bedrijfsomstandigheden van Richtlijn 80/1269/EEG (4) laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 97/21/EG (5): ... kPa

Inhoud van het uitlaatsysteem: ... cm3

2.   Voorzieningen tegen luchtverontreiniging

2.1.

Inrichting voor het recycleren van cartergassen (beschrijving en tekeningen): ...

2.2.

Extra voorzieningen tegen luchtverontreiniging (voorzover aanwezig en niet elders vermeld):

2.2.1.

Katalysator: ja/neen (7)

2.2.1.1.

Merk(en): ...

2.2.1.2.

Type(n): ...

2.2.1.3.

Aantal katalysatoren en elementen: ...

2.2.1.4.

Afmetingen, vorm en inhoud van de katalysator(en): ...

2.2.1.5.

Soort katalytische werking: ...

2.2.1.6.

Totale hoeveelheid edelmetalen: ...

2.2.1.7.

Relatieve concentratie: ...

2.2.1.8.

Ondergrond (structuur en materiaal): ...

2.2.1.9.

Celdichtheid: ...

2.2.1.10.

Type katalysatorhuis: ...

2.2.1.11.

Plaats van de katalysator(en) (plaats en de referentieafstand in de uitlaatpijp): ...

2.2.2.

Zuurstofsensor: ja/neen (7)

2.2.2.1.

Merk(en): ...

2.2.2.2.

Type: ...

2.2.2.3.

Plaats: ...

2.2.3.

Luchtinjectie: ja/neen (7)

2.2.3.1.

Type (pulse air, luchtpomp, enz.): ...

2.2.4.

Uitlaatgasrecirculatie: ja/neen (7)

2.2.4.1.

Kenmerken (debiet, enz.): ...

2.2.5.

Deeltjesvanger: ja/neen (7):

2.2.5.1.

Afmetingen, vorm en inhoud van de deeltjesvanger: ...

2.2.5.2.

Type deeltjesvanger en ontwerp: ...

2.2.5.3.

Plaats (referentieafstand in de uitlaatpijp): ...

2.2.5.4.

Regeneratiemethode of -systeem, beschrijving en/of tekening: ...

2.2.6.

Andere systemen: ja/neen (7)

2.2.6.1.

Beschrijving en werking: ...

3.   Brandstoftoevoer

3.1.

Dieselmotoren

3.1.1.

Brandstofpomp

Druk (8): ... kPa of karakteristiek diagram (9): ...

3.1.2.

Inspuitsysteem

3.1.2.1.

Pomp

3.1.2.1.1.

Merk(en): ...

3.1.2.1.2.

Type(n): ...

3.1.2.1.3.

Opbrengst: ... mm3  (8)per slag bij een motortoerental van ... min-1 en maximale inspuiting, of karakteristiek diagram (8)  (9): ...

Vermeld de gebruikte methode: op een motor/op een proefbank (9)

Indien aanjaagdrukregeling wordt toegepast, de karakteristieke brandstofopbrengst vermelden alsmede de aanjaagdruk met bijbehorend motortoerental.

3.1.2.1.4.

Inspuitvervroeging

3.1.2.1.4.1.

Inspuitvervroegingscurve (8): ...

3.1.2.1.4.2.

Statisch inspuittijdstip (8): ...

3.1.2.2.

Inspuitleidingen

3.1.2.2.1.

Lengte: ... mm

3.1.2.2.2.

Binnendiameter: ... mm

3.1.2.3.

Verstuiver(s)

3.1.2.3.1.

Merk(en): ...

3.1.2.3.2.

Type(n): ...

3.1.2.3.3.

Openingsdruk: ... kPa (8)

of karakteristiek diagram (8)  (9): ...

3.1.2.3.

Regulateur

3.1.2.4.1.

Merk(en): ...

3.1.2.4.2.

Type(n): ...

3.1.2.4.3.

Uitschakelpunt bij vollast: ... min-1

3.1.2.4.4.

Maximumtoerental in onbelaste toestand: ... min-1

3.1.2.4.5.

Stationair toerental: ... min-1

3.1.3.

Koudstartsysteem

3.1.3.1.

Merk(en): ...

3.1.3.2.

Type(n): ...

3.1.3.3.

Beschrijving: ...

3.1.3.4.

Hulpstartsysteem: ...

3.1.3.4.1.

Merk: ...

3.1.3.4.2.

Type: ...

3.2.

Gasmotoren (10)

3.2.1.

Brandstof: aardgas/LPG (11)

3.2.2.

Drukregelaar(s) of verdamper/drukregelaar(s (12)

3.2.2.1.

Merk(en): ...

3.2.2.2.

Type(n): ...

3.2.2.3.

Aantal drukreduceerfasen: ...

3.2.2.4.

Druk in de eindfase: min. ... KPa, max. ... KPa

3.2.2.5.

Aantal voornaamste afstelpunten:

3.2.2.6.

Aantal stationair-afstelpunten: ...

3.2.2.7.

Goedkeuringsnummer overeenkomstig Richtlijn 1999/96/EG: ...

3.2.3.

Brandstofsysteem: mengeenheid/gasinspuiting/vloeistofinspuiting/directe inspuiting (11)

3.2.3.1.

Mengverhoudingregeling: ...

3.2.3.2.

Systeembeschrijving en/of -diagram en tekeningen: ...

3.2.3.3.

Goedkeuringsnummer overeenkomstig Richtlijn 1999/96/EG: ...

3.2.4.

Mengeenheid

3.2.4.1.

Aantal: ...

3.2.4.2.

Merk(en): ...

3.2.4.3.

Type(n): ...

3.2.4.4.

Plaats: ...

3.2.4.5.

Afstelmogelijkheden: ...

3.2.4.6.

Goedkeuringsnummer overeenkomstig Richtlijn 1999/96/EG: ...

3.2.5.

Inspuiting in het inlaatspruitstuk

3.2.5.1.

Inspuiting: enkelpunts / meerpunts (13)

3.2.5.2.

Inspuiting: continu / gelijktijdig / achtereenvolgens (13)

3.2.5.3.

Inspuitapparatuur

3.2.5.3.1.

Merk(en): ...

3.2.5.3.2.

Type(n): ...

3.2.5.3.3.

Afstelmogelijkheden: ...

3.2.5.3.4.

Goedkeuringsnummer overeenkomstig Richtlijn 1999/96/EG:

3.2.5.4.

Voedingspomp (indien aanwezig)

3.2.5.4.1.

Merk(en): ...

3.2.5.4.2.

Type(n): ...

3.2.5.4.3.

Goedkeuringsnummer overeenkomstig Richtlijn 1999/96/EG: ...

3.2.5.5.

Verstuiver(s):

3.2.5.5.1.

Merk(en): ...

3.2.5.5.2.

Type(n): ...

3.2.5.5.3.

Goedkeuringsnummer overeenkomstig Richtlijn 1999/96/EG: ...

3.2.6.

Directe inspuiting

3.2.6.1.

Inspuitpomp / drukregelaar (13)

3.2.6.1.1.

Merk(en): ...

3.2.6.1.2.

Type(n): ...

3.2.6.1.3.

Inspuitingstijd: ...

3.2.6.1.4.

Goedkeuringsnummer overeenkomstig Richtlijn 1999/96/EG: ...

3.2.6.2.

Verstuiver(s)

3.2.6.2.1.

Merk(en): ...

3.2.6.2.2.

Type(n): ...

3.2.6.2.3.

Openingsdruk of karakteristiek diagram (14): ...

3.2.6.2.4.

Goedkeuringsnummer overeenkomstig Richtlijn 1999/96/EG: ...

3.2.7.

Elektronische regeleenheid (ECU)

3.2.7.1.

Merk(en): ...

3.2.7.2.

Type(n): ...

3.2.7.3.

Afstelmogelijkheden: ...

3.2.8.

Specifieke aardgasapparatuur

3.2.8.1.

Variant 1

(alleen in geval van goedkeuring van motoren voor diverse specifieke brandstofsamenstellingen)

3.2.8.1.1.

Brandstofsamenstelling:

methaan (CH4):

basis: ... %mol

min ... %mol

max ... %mol

ethaan (C2H6):

basis: ... %mol

min ... %mol

max ... %mol

propaan (C3H8):

basis: ... %mol

min ... %mol

max ... %mol

butaan (C4H10):

basis: ... %mol

min ... %mol

max ... %mol

C5/C5+:

basis: ... %mol

min ... %mol

max ... %mol

zuurstof (O2):

basis: ... %mol

min ... %mol

max ... %mol

inert (N2, He enz.):

basis: ... %mol

min ... %mol

max ... %mol

3.2.8.1.2.

Inspuiter(s)

3.2.8.1.2.1.

Merk(en): ...

3.2.8.1.2.2.

Type(n): ...

3.2.8.1.3.

Overige (indien van toepassing)

3.2.8.2.

Variant 2

(alleen in geval van goedkeuringen voor verscheidene specifieke brandsstofsamenstellingen)

4.   Klepafstelling

4.1.

Maximale lichthoogte, openings- en sluitingshoeken ten opzichte van de dode punten of equivalente gegevens:

4.2.

Referentie en/of afstelbereik (15): ...

5.   Ontstekingssysteem (alleen motoren met elektrische ontsteking)

5.1.

Type ontstekingssysteem: gemeenschappelijke bobine en bougies / afzonderlijke bobine en bougies / bobine op bougie / overige (specificeren (15)

5.2.

Ontstekingsregeleenheid

5.2.1.

Merk(en): ...

5.2.2.

Type(n): ...

5.3.

Vervroegingscurve van de ontsteking/vervroegingsdiagram (15)  (16): ...

5.4.

Ontstekingstijdstip (17): ... graden voor het BDP bij een toerental van ... min-1 en een MAP van kPa

5.5.

Bougies

5.5.1.

Merk(en): ...

5.5.2.

Type(n): ...

5.5.3.

Spleetinstelling: ... mm

5.6.

Bobine(s)

5.6.1.

Merk(en): ...

5.6.2.

Type(n): ...

6.   Met de motor aangedreven hulpapparatuur

De motor wordt voor de beproeving ter beschikking gesteld met de hulpapparatuur die nodig is voor de werking van de motor (bv. ventilator, waterpomp enz.), als aangegeven in en onder de werkingsomstandigheden van Richtlijn 80/1269/EEG (18), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 1999/99/EG (19) , bijlage I, punt 5.1.1.

6.1.

De voor de proef te monteren hulpapparatuur

Indien het onmogelijk of niet geschikt is om de hulpapparatuur op de proefbank te monteren, moet het door deze apparatuur opgenomen vermogen worden bepaald en van het gemeten motorvermogen over het gehele werkingsgebied van de testcyclus (cycli) afgetrokken worden.

6.2.

Voor de test te verwijderen hulpapparatuur

Hulpapparatuur die slechts nodig is voor de werking van het voertuig (bv. luchtcompressor, airconditioningsysteem) moet voor de test worden verwijderd. Indien de hulpapparatuur niet kan worden verwijderd, kan het door die apparatuur opgenomen vermogen worden bepaald en bij het gemeten motorvermogen over het gehele werkingsgebied van de testcyclus (cycli) opgeteld worden.

7.   Aanvullende gegevens over testvoorwaarden

7.1.

Smeermiddelen

7.1.1.

Merk: ...

7.1.2.

Type: ...

Het percentage olie in een mengsel vermelden indien smeermiddel en brandstof gemengd zijn): ...

7.2.

Door de motor aangedreven apparatuur (indien van toepassing)

Het door de hulpapparatuur opgenomen vermogen behoeft alleen te worden bepaald:

indien de voor de werking van de motor benodigde hulpapparatuur niet op de motor gemonteerd is en/of

indien niet voor de werking van de motor benodigde hulpapparatuur is gemonteerd op de motor.

7.2.1.

Lijst en omschrijving van bijzonderheden: ...

7.2.2.

Bij verschillende aangegeven motortoerentallen opgenomen vermogen:

Apparatuur

Bij verschillende motortoerentallen opgenomen vermogen (kW)

Stationair

Laag toerental

Hoog toerental

Toerental A (20)

Toerental B (20)

Toerental C (20)

Referentietoerental (21)

P(a)

Voor de werking van de motor benodigde hulpapparatuur (moet van het gemeten motorvermogen worden afgetrokken (zie punt 6.1)

 

 

 

 

 

 

 

P(b)

Niet voor de werking van de motor benodigde hulpapparatuur (moet bij het gemeten motorvermogen worden opgeteld) (zie punt 6.2)

 

 

 

 

 

 

 

8.   Motorprestaties

8.1.

Motortoerentallen  (22)

Laag toerental (nlo): ... min-1

Hoog toerental (nhi): ... min-1

Bij de ESC- en ELR-cyclus

Stationair: ... min-1

Toerental A: ... min-1

Toerental B: ... min-1

Toerental C: ... min-1

Bij ECT-cyclus

Referentietoerental: ... min-1

8.2.

Motorvermogen (gemeten overeenkomstig Richtlijn 80/1269/EEG (23), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 1999/99/EG (24) , in kW

 

Motortoerental

Stationair

Toerental A (25)

Toerental B (25)

Toerental C (25)

Referentietoerental (26)

P(m)

Gemeten vermogen op de proefbank

 

 

 

 

 

P(a)

 

 

 

 

 

Door de voor de test te monteren hulpapparatuur opgenomen vermogen (punt 6.1)

 

 

 

 

 

— indien gemonteerd

 

 

 

 

 

— indien niet gemonteerd

0

0

0

0

0

P(b)

Door de voor de proef te verwijderen hulpapparatuur opgenomen vermogen (punt 6.2)

— indien gemonteerd

— indien niet gemonteerd

 

 

 

 

 

P(n)

 

 

 

 

 

Nettomotorvermogen

 

 

 

 

 

= P(m) — P(a) + P(b)

0

0

0

0

0

8.3.

Dynamometerafstelling (kW)

De dynamometerafstelling bij de ESC-test en de ELR-test en bij de referentiecyclus van de ETC-test moet worden gebaseerd op het netto-motorvermogen (P(n)) van punt 8.2. Aanbevolen wordt de motor op de proefbank te monteren onder de netto-omstandigheden. In dat geval zijn (P(m) en P(n) identiek. Indien het niet mogelijk of doelmatig is de motor onder netto-omstandigheden te laten draaien, moet de dynamometer worden gecorrigeerd naar de netto-omstandigheden met behulp van bovenstaande formule.

8.3.1.

ESC- en ELR-test

De dynamometerafstelling moet worden berekend met behulp van de formule van punt 1.2 in aanhangsel 1 van bijlage III.

Procentuele belasting

Motortoerental

Stationair

Toerental A

Toerental B

Toerental C

10

- - -

 

 

 

25

- - -

 

 

 

50

- - -

 

 

 

75

- - -

 

 

 

100

- - -

 

 

 

8.3.2.

ETC-test

Indien de motor niet wordt beproefd onder de netto-omstandigheden, moet de fabrikant de correctieformule verstrekken waarmee het gemeten vermogen of de gemeten arbeid per cyclus, als vastgesteld overeenkomstig punt 2 van aanhangsel 2 bij bijlage III, kan worden omgezet in nettovermogen of netto-arbeid per cyclus voor het gehele werkingsgebied van de cyclus, welke moet worden goedgekeurd door de technische dienst.


(1)  In geval van niet-gebruikelijke motors en systemen moet de fabricant de details geven die gelijkstaan met de opgegeven rubrieken.

(2)  Doorhalen wat niet van toepassing is.

(3)  Tolerantie specifiëren.

(4)  Doorhalen wat niet van toepassing is.

(5)  PB L 375 van 31.12.1980, blz. 46.

(6)  PB L 334 van 28.12.1999, blz. 32.

(7)  Doorhalen wat niet van toepassing is.

(8)  Tolerantie specifiëren.

(9)  Doorhalen wat niet van toepassing is.

(10)  In geval van anders verklaarde systemen, vergelijkbare informatie geven (voor pargraaf 3.2)

(11)  Doorhalen wat niet van toepassing is

(12)  Tolerantie specifiëren

(13)  Doorhalen wat niet van toepassing is.

(14)  Tolerantie specifiëren.

(15)  Doorhalen wat niet van toepassing is.

(16)  Tolerantie specifiëren.

(17)  Tolerantie specifiëren.

(18)  PB L 375 van 31.12.1980, blz. 46.

(19)  PB L 334 van 28.12.1999, blz. 32.

(20)  ESC-test.

(21)  Alleen ETC-test.

(22)  Tolerantie specifiëren; moet binnen de 3% zijn van de waarden aangegeven door de fabrikant.

(23)  PB L 375 van 31.12.1980, blz. 46.

(24)  PB L 334 van 28.12.1999, blz. 32.

(25)  ESC-test.

(26)  Alleen ETC-test.

Aanhangsel 2

ESSENTIËLE EIGENSCHAPPEN VAN DE MOTORFAMILIE

1.   Gemeenschappelijke parameters

1.1.

Verbrandingscyclus: ...

1.2.

Koelmedium: ...

1.3.

Aantal cilinders ...

1.4.

Zuigerverplaatsing per cilinder: ...

1.5.

Luchtaanzuiging: ...

1.6.

Type/ontwerp van de verbrandingskamer: (1) ...

1.7.

Klep- en poortconfiguratie, grootte en aantal: ...

1.8.

Brandstofsysteem: ...

1.9.

Ontstekingssysteem (gasmotoren): ...

1.10

Overige kenmerken:

tussenkoelsysteem (1) ...

uitlaatgasrecirculatie (1) ...

waterinjectie/emulsie: (1) ...

luchtinjectie: (1) ...

1.11.

Uitlaatgasnabehandeling (1): ...

Bewijs van identieke (of laagste voor de basismotor) verhouding: systeemcapaciteit/brandstofopbrengst per slag, overeenkomstig diagram nr(s): ...

2.   Gegevens van de motorfamilie

2.1.

Aanduiding van de dieselmotorfamilie: ...

2.1.1.

Specificaties van de motoren binnen deze familie: ...

 

Basismotor

Motortype

 

 

 

 

 

Aantal cilinders

 

 

 

 

 

Nominaal toerental (min-1)

 

 

 

 

 

Brandstofopbrengst per slag (mg)

 

 

 

 

 

Nominaal nettovermogen (kW)

 

 

 

 

 

Toerental bij maximumkoppel (min-1)

 

 

 

 

 

Brandstofopbrengst per slag (mm3)

 

 

 

 

 

Maximumkoppel (Nm)

 

 

 

 

 

Laagste stationaire toerental (min-1)

 

 

 

 

 

Zuigerverplaatsing (in % van de basismotor)

 

 

 

 

100

2.2.

Aanduiding van de gasmotorfamilie:

2.2.1.

Specificaties van de motoren binnen deze familie: ...

 

Basismotor

Motortype

 

 

 

 

 

Aantal cilinders

 

 

 

 

 

Nominaal toerental (min-1)

 

 

 

 

 

Brandstofopbrengst per slag (mg)

 

 

 

 

 

Nominaal nettovermogen (kW)

 

 

 

 

 

Toerental bij maximumkoppel (min-1)

 

 

 

 

 

Brandstofopbrengst per slag (mm3)

 

 

 

 

 

Maximumkoppel (Nm)

 

 

 

 

 

Laagste stationaire toerental (min-1)

 

 

 

 

 

Zuigerverplaatsing (in % van de basismotor)

 

 

 

 

100

Ontstekingstijdstip

 

 

 

 

 

Uitlaatgasrecirculatiestroom

 

 

 

 

 

Luchtpomp ja/neen

 

 

 

 

 

Werkelijk debiet van de luchtpomp

 

 

 

 

 


(1)  Doorhalen wat niet van toepassing is.

Aanhangsel 3

ESSENTIËLE EIGENSCHAPPEN VAN HET MOTORTYPE BINNEN DE FAMILIE (1)

1.   Beschrijving van de motor

1.1.

Fabrikant: ...

1.2.

Motornummer van de fabrikant: ...

1.3.

Cyclus: viertakt / tweetakt (2)

1.4.

Aantal en opstelling van de cilinders: ...

1.4.1.

Boring: ... mm

1.4.2.

Slag: ... mm

1.4.3.

Ontstekingsvolgorde: ...

1.5.

Motorinhoud: ... cm3

1.6.

Volumetrische compressieverhouding (3): ...

1.7.

Tekening(en) van de verbrandingskamer en de zuigerkop: ...

1.8.

Minimumoppervlakte van de doorsnede van de in- en uitlaatpoorten: ... cm2

1.9.

Stationair toerental: ... min-1

1.10.

Netto-maximumvermogen: ... kW bij ... min-1

1.11.

Maximaal toegestaan motortoerental: ... min-1

1.12.

Netto-maximumkoppel: ... Nm bij ... min-1

1.13.

Verbrandingssysteem: compressieontsteking / elektrische ontsteking (4)

1.14.

Brandstof: diesel/LPG/aardgas-H/aardgas-L/aardgas-HL/ ethanol (4)

1.15.

Koelsysteem

1.15.1.

Vloeistof

1.15.1.1.

Aard van de vloeistof: ...

1.15.1.2.

Circulatiepomp(en): ja/neen (4)

1.15.1.3.

Eigenschappen of merk(en) en type(n) (indien van toepassing): ...

1.15.1.4.

Overbrengingsverhouding(en) (indien van toepassing): ...

1.15.2.

Lucht

1.15.2.1.

Aanjager: ja/neen (4)

1.15.2.2.

Eigenschappen of merk(en) en type(n) (indien van toepassing): ...

1.15.2.3.

Overbrengingsverhouding(en) (indien van toepassing): ...

1.16.

Door de fabrikant toegestane temperatuur

1.16.1.

Vloeistofkoeling: maximumtemperatuur bij de uitlaat: ... K

1.16.2.

Luchtkoeling: Referentiepunt:

... Maximumtemperatuur bij het referentiepunt: ... K

1.16.3.

Maximumluchttemperatuur bij de uitlaat van de inlaattussenkoeler (indien van toepassing): K

1.16.4.

Maximumtemperatuur van de uitlaatgassen op het punt in de uitlaatpijp(en) ter hoogte van de buitenflens (-flenzen) van het (de) uitlaatspruitstuk(ken) of drukvuller(s): ... K

1.16.5.

Brandstoftemperatuur: min. ... K, max. ... K

bij dieselmotoren bij de inlaat van de inspuitpomp, bij aardgasmotoren bij de eindtrap van de drukregelaar

1.16.6.

Brandstofdruk: min. ... kPa, max. ... kPa

bij de eindtrap van de drukregelaar, alleen bij aardgasmotoren

1.16.7.

Smeermiddeltemperatuur: min. ... K, max. ... K

1.17.

Drukvulling: ja/neen (5)

1.17.1.

Merk: ...

1.17.2.

Type: ...

1.17.3.

Beschrijving van het systeem (bv. maximum-vuldruk, afvoerklep indien van toepassing): ...

1.17.4.

Tussenkoeler: ja/neen (5)

1.18.

Inlaatsysteem

Maximaal toelaatbare inlaatonderdruk bij het nominaal motortoerental en vollast, als aangegeven in en onder de werkingsomstandigheden van Richtlijn 80/1269/EEG (6), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 1999/99/EG (7) ... kPa

1.19.

Uitlaatsysteem

Maximaal toelaatbare uitlaattegendruk bij het nominaal motortoerental en vollast, als aangegeven in en onder de werkingsomstandigheden van Richtlijn 80/1269/EEG (6) laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 1999/99/EG (7) ... kPa

Inhoud van het uitlaatsysteem: ... cm3

2.   Voorzieningen tegen luchtverontreiniging

2.1.

Inrichting voor het recycleren van cartergassen (beschrijving en tekeningen): ...

2.2.

Extra voorzieningen tegen luchtverontreiniging (voorzover aanwezig en niet elders vermeld):

2.2.1.

Katalysator: ja/neen (5)

2.2.1.1.

Aantal katalysatoren en elementen:

2.2.1.2.

Afmetingen, vorm en inhoud van de katalysator(en): ...

2.2.1.3.

Soort katalytische werking: ...

2.2.1.4.

Totale hoeveelheid edelmetalen: ...

2.2.1.5.

Relatieve concentratie: ...

2.2.1.6.

Ondergrond (structuur en materiaal): ...

2.2.1.7.

Celdichtheid: ...

2.2.1.8.

Type katalysatorhuis: ...

2.2.1.9.

Plaats van de katalysator(en) (plaats en de referentieafstand in de uitlaatpijp): ...

2.2.1.10.

Type katalysatorhuis: ...

2.2.1.11.

Plaats van de katalysator(en) (plaats en de referentieafstand in de uitlaatpijp): ...

2.2.2.

Zuurstofsensor: ja/neen (8)

2.2.2.1

Merk(en): ...

2.2.2.2.

Type(n): ...

2.2.2.3.

Plaats: ...

2.2.3.

Luchtinjectie: ja/neen (8)

2.2.3.1.

Type (pulse air, luchtpomp, enz.): ...

2.2.4.

Uitlaatgasrecirculatie: ja/neen (8)

2.2.4.1.

Kenmerken (debiet, enz.): ...

2.2.5.

Deeltjesvanger: ja/neen (8): ...

2.2.5.1.

Afmetingen, vorm en inhoud van de deeltjesvanger: ...

2.2.5.2.

Type deeltjesvanger en ontwerp: ...

2.2.5.3.

Plaats (referentieafstand in de uitlaatpijp): ...

2.2.5.4.

Regeneratiemethode of -systeem, beschrijving en/of tekening: ...

2.2.6.

Andere systemen: ja/neen (8)

2.2.6.1.

Beschrijving en werking: ...

3.   Brandstoftoevoer

3.1.

Dieselmotoren

3.1.1.

Brandstofpomp

Druk (9) ... kPa of karakteristiek diagram (8): ...

3.1.2.

Inspuitsysteem

3.1.2.1.

Pomp

3.1.2.1.1.

Merk(en): ...

3.1.2.1.2.

Type(n): ...

3.1.2.1.3.

Opbrengst: ... mm3  (9) per slag bij een motortoerental van ... min-1 en maximale inspuiting, of karakteristiek diagram (8)  (9): ...

Vermeld de gebruikte methode: op een motor/op een proefbank (8)

Indien aanjaagdrukregeling wordt toegepast, de karakteristieke brandstofopbrengst vermelden alsmede de aanjaagdruk met bijbehorend motortoerental.

3.1.2.1.4.

Inspuitvervroeging

3.1.2.1.4.1.

Inspuitvervroegingscurve (9): ...

3.1.2.1.4.2.

Statisch inspuittijdstip (9): ...

3.1.2.2.

Inspuitleidingen

3.1.2.2.1.

Lengte: ... mm

3.1.2.2.2.

Binnendiameter: ... mm

3.1.2.3.

Verstuiver(s)

3.1.2.3.1.

Merk(en): ...

3.1.2.3.2.

Type(n): ...

3.1.2.3.3.

Openingsdruk: ... kPa (10) of karakteristiek diagram (10)  (11)

3.1.2.4.

Regulateur

3.1.2.4.1.

Merk(en): ...

3.1.2.4.2.

Type(n): ...

3.1.2.4.3.

Uitschakelpunt bij vollast: ... min-1

3.1.2.4.4.

Maximumtoerental in onbelaste toestand: ... min-1

3.1.2.4.5.

Stationair toerental: ... min-1

3.1.3.

Koudstartsysteem

3.1.3.1.

Merk(en): ...

3.1.3.2.

Type(n): ...

3.1.3.3.

Beschrijving:

3.1.3.4.

Hulpstartsysteem: ...

3.1.3.4.1.

Merk: ...

3.1.3.4.2.

Type: ...

3.2.

Gasmotoren  (12)

3.2.1.

Brandstof: aardgas/LPG (11)

3.2.2.

Drukregelaar(s) of verdamper/drukregelaar (10)

3.2.2.1.

Merk(en): ...

3.2.2.2.

Type(n): ...

3.2.2.3.

Aantal drukreduceerfasen: ...

3.2.2.4.

Druk in de eindfase: min. ... KPa, max. ... KPa

3.2.2.5.

Aantal voornaamste afstelpunten: ...

3.2.2.6.

Aantal stationair-afstelpunten: ...

3.2.2.7.

Goedkeuringsnummer overeenkomstig Richtlijn 1999/96/EG: ...

3.2.3.

Brandstofsysteem: mengeenheid/gasinspuiting/vloeistofinspuiting/directe inspuiting (13)

3.2.3.1.

Mengverhoudingregeling: ...

3.2.3.2.

Systeembeschrijving en/of -diagram en tekeningen: ...

3.2.3.3.

Goedkeuringsnummer overeenkomstig Richtlijn 1999/96/EG: ...

3.2.4.

Mengeenheid

3.2.4.1.

Aantal: ...

3.2.4.2.

Merk(en): ...

3.2.4.3.

Type(n): ...

3.2.4.4.

Plaats: ...

3.2.4.5.

Afstelmogelijkheden: ...

3.2.4.6.

Goedkeuringsnummer overeenkomstig Richtlijn 1999/96/EG: ...

3.2.5.

Inspuiting in het inlaatspruitstuk

3.2.5.1.

Inspuiting: enkelpunts / meerpunts (13)

3.2.5.2.

Inspuiting: continu / gelijktijdig / achtereenvolgens (13)

3.2.5.3.

Inspuitapparatuur

3.2.5.3.1.

Merk(en): ...

3.2.5.3.2.

Type(n): ...

3.2.5.3.3.

Afstelmogelijkheden: ...

3.2.5.3.4.

Goedkeuringsnummer overeenkomstig Richtlijn 1999/96/EG: ...

3.2.5.4.

Voedingspomp (indien aanwezig) ...

3.2.5.4.1.

Merk(en): ...

3.2.5.4.2.

Type(n): ...

3.2.5.4.3.

Goedkeuringsnummer overeenkomstig Richtlijn 1999/96/EG: ...

3.2.5.5.

Verstuiver(s): ...

3.2.5.5.1.

Merk(en): ...

3.2.5.5.2.

Type(n): ...

3.2.5.5.3.

Goedkeuringsnummer overeenkomstig Richtlijn 1999/96/EG: ...

3.2.6.

Directe inspuiting

3.2.6.1.

Inspuitpomp / drukregelaar (13)

3.2.6.1.1.

Merk(en): ...

3.2.6.1.2.

Type(n): ...

3.2.6.1.3.

Inspuitingstijd: ...

3.2.6.1.4.

Goedkeuringsnummer overeenkomstig Richtlijn 1999/96/EG: ...

3.2.6.2.

Verstuiver(s)

3.2.6.2.1.

Merk(en): ...

3.2.6.2.2.

Type(n): ...

3.2.6.2.3.

Openingsdruk of karakteristiek diagram (14): ...

3.2.6.2.4.

Goedkeuringsnummer overeenkomstig Richtlijn 1999/96/EG: ...

3.2.7.

Elektronische regeleenheid (ECU)

3.2.7.1.

Merk(en): ...

3.2.7.2.

Type(n): ...

3.2.7.3.

Afstelmogelijkheden: ...

3.2.8.

Specifieke aardgasapparatuur

3.2.8.1.

Variant 1

(alleen in geval van goedkeuring van motoren voor diverse specifieke brandstofsamenstellingen)

3.2.8.1.1.

Brandstofsamenstelling:

methaan (CH4):

basis: ... %mol

min. ... %mol

max. ... %mol

ethaan (C2H6):

basis: ... %mol

min. ... %mol

max. ... %mol

propaan (C3H8):

basis: ... %mol

min. ... %mol

max. ... %mol

butaan (C4H10):

basis: ... %mol

min. ... %mol

max. ... %mol

C5/C5+:

basis: ... %mol

min. ... %mol

max. ... %mol

zuurstof (O2):

basis: ... %mol

min. ... %mol

max. ... %mol

inert (N2, He enz.):

basis: ... %mol

min. ... %mol

max. ... %mol

3.2.8.1.2.

Inspuiter(s)

3.2.8.1.2.1.

Merk(en):

3.2.8.1.2.2.

Type(n):

3.2.8.1.3.

Overige (indien van toepassing)

3.2.8.2.

Variant 2

(alleen in geval van goedkeuringen voor verscheidene specifieke brandsstofsamenstellingen)

4.   Klepafstelling

4.1.

Maximale lichthoogte, openings- en sluitingshoeken ten opzichte van de dode punten of equivalente gegevens:

4.2.

Referentie en/of afstelbereik (15): ...

5.   Ontstekingssysteem (alleen motoren met elektrische ontsteking)

5.1.

Type ontstekingssysteem: gemeenschappelijke bobine en bougies / afzonderlijke bobine en bougies / bobine op bougie / overige (specificeren) (15)

5.2.

Ontstekingsregeleenheid

5.2.1.

Merk(en): ...

5.2.2.

Type(n): ...

5.3.

Vervroegingscurve van de ontsteking/vervroegingsdiagram (15)  (16): ...

5.4.

Ontstekingstijdstip (15) ... graden voor het BDP bij een toerental van ... min-1 en een MAP van ... kPa

5.5.

Bougies

5.5.1.

Merk(en): ...

5.5.2.

Type(n): ...

5.5.3.

Spleetinstelling: ... mm

5.6.

Bobine(s)

5.6.1.

Merk(en): ...

5.6.2.

Type(n): ...


(1)  Voorleggen voor elk motortype binnen de familie.

(2)  Doorhalen wat niet van toepassing is.

(3)  Tolerantie specifiëren.

(4)  Doorhalen wat niet van toepassing is.

(5)  Doorhalen wat niet van toepassing is.

(6)  PB L 375 van 31.12.1980, blz. 46.

(7)  PB L 334 van 28.12.1999, blz. 32.

(8)  Doorhalen wat niet van toepassing is.

(9)  Tolerantie specifiëren.

(10)  Tolerantie specifiëren

(11)  Doorhalen wat niet van toepassing is

(12)  In geval van anders verklaarde systemen, vergelijkbare informatie geven (voor pargraaf 3.2

(13)  Doorhalen wat niet van toepassing is.

(14)  Tolerantie specifiëren.

(15)  Doorhalen wat niet van toepassing is.

(16)   Tolerantie specifiëren.

Aanhangsel 4

EIGENSCHAPPEN VAN DE MET DE MOTOR SAMENHANGENDE VOERTUIGONDERDELEN

1.

Onderdruk in het inlaatsysteem bij het nominale motortoerental en vollast: ... kPa

2.

Tegendruk van het uitlaatsysteem bij het nominale motortoerental en vollast: ... kPa

3.

Inhoud van het uitlaatsysteem: ... cm3

4.

Het door de voor de werking van de motor benodigde hulpapparatuur opgenomen vermogen, als aangegeven in en onder de bedrijfsomstandigheden van Richtlijn 80/1269/EEG (1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 1999/99/EG (2) , bijlage I, punt 5.1.1.

Apparatuur

Bij verschillende motortoerentallen opgenomen vermogen (kW)

Stationair

Laag toerental

Hoog toerental

Toerental A (3)

Toerental B (3)

Toerental C (3)

Referentie toerental (4)

P(a)

Voor de werking van de motor benodigde hulpapparatuur (moet van het gemeten motorvermogen worden afgetrokken) Zie punt 6.1 van aanhangsel 1

 

 

 

 

 

 

 


(1)  PB L 375 van 31.12.1980, blz. 46

(2)  PB L 334 van 28.12.1999, blz. 32.

(3)  ESC-test.

(4)  Alleen bij ETC-test.

BIJLAGE III

TESTPROCEDURE

1.   INLEIDING

1.1.   In deze bijlage worden de methoden beschreven voor de vaststelling van de uitstoot van verontreinigende gassen en deeltjes en rook door de te beproeven motoren. Er worden drie testcycli beschreven die worden toegepast overeenkomstig de bepalingen van punt 6.2 van bijlage I:

de ESC-test die bestaat uit een cyclus van 13 verschillende statische toestanden,

de ELR-test die bestaat uit transiënte belastingsstappen bij verschillende toerentallen, die integraal deel uitmaken van één testprocedure en tegelijkertijd worden uitgevoerd;

de ETC-test die bestaat uit een serie transiënte toestanden per seconde.

1.2.   De test wordt uitgevoerd met de op een proefbank geplaatste motor die is aangesloten op een dynamometer.

1.3.   Meetbeginsel

De uitlaatemissies van de motor die gemeten moeten worden omvatten de gasvormige componenten (koolmonoxide, totaal koolwaterstoffen bij dieselmotoren alleen in de ESC-test; andere koolwaterstoffen dan methaan bij diesel- en gasmotoren alleen in de ETC-test; methaan bij gasmotoren alleen in de ETC-test en stikstofoxiden), de deeltjes (alleen bij dieselmotoren) en rook (alleen bij dieselmotoren in de ELR-test). Daarnaast wordt koolstofdioxide vaak als tracergas gebruikt om de verdunningsverhouding van partiële en volledige-stroomverdunningssystemen te bepalen. Op grond van goede technische praktijkgewoonten wordt aanbevolen de koolstofdioxide te meten, hetgeen een uitstekend middel is om meetproblemen tijdens de uitvoering van de proef vast te stellen.

1.3.1.   ESC-test

Gedurende een voorgeschreven opeenvolging van werkingstoestanden van een warm gelopen motor worden de hoeveelheden van de bovengenoemde uitlaatgasemissies continu onderzocht door bemonstering uit het ruwe uitlaatgas. De testcyclus geschiedt bij een aantal toerentallen en vermogens die het normale werkingsgebied van dieselmotoren dekken. In elke toestand wordt de concentratie van elk verontreinigend gas, de uitlaatstroom en het afgegeven vermogen bepaald en de gemeten waarden gewogen. Het deeltjesmonster wordt verdund met voorbehandelde omgevingslucht. Tijdens de gehele testprocedure wordt één monster genomen en verzameld op geschikte filters. Het gewicht van elke verontreinigende stof die per kilowattuur wordt uitgestoten wordt berekend overeenkomstig aanhangsel 1 van deze bijlage. Bovendien worden de NOx gemeten op drie meetpunten binnen het door de technische dienst gekozen meetgebied (1) en de gemeten waarden worden vergeleken met de waarden die berekend zijn in die toestanden van de testcyclus waarbij de geselecteerde meetpunten een rol speelden. De NOx-controle zorgt voor de effectiviteit van de emissiebestrijding van de motor binnen het normale werkingsgebied van de motor.

1.3.2.   ELR-test

Gedurende een voorgeschreven belastingresponsietest wordt de rook van een warm gelopen motor gemeten met behulp van een opaciteitmeter. De test bestaat uit het belasten van de motor bij een constant toerental van 10 tot 100 % belasting bij drie verschillende motortoerentallen. Bovendien laat men de motor draaien bij een vierde belasting die door de technische dienst wordt gekozen (1) en de waarde wordt vergeleken met de waarde van de voorgaande belastingstoestanden. De opaciteit wordt bepaald met behulp van het middelingsalgoritme dat is beschreven in aanhangsel 1 van deze bijlage.

1.3.3.   ETC-test

Gedurende een voorgeschreven transiënte cyclus werkingsomstandigheden van een warm gelopen motor, die nauwkeurig is afgestemd op voor het verkeer specifieke rijpatronen van vrachtwagens en bussen met een zware motor, worden de bovengenoemde verontreinigende stoffen onderzocht na verdunning van de totale uitlaatgasstroom met voorbehandelde omgevingslucht. Met gebruikmaking van feedback-signalen van het motorkoppel en -toerental door de motordynamometer, wordt het vermogen geïntegreerd naar de tijd van de cyclus hetgeen de arbeid van de motor gedurende de cyclus oplevert. De concentratie van NOx en HC wordt bepaald gedurende de cyclus door het analyseapparaat te integreren. De concentraties CO, CO2 en NMHC kan worden bepaald door het analyseapparaat te integreren of door bemonstering met een bemonsteringszak. Voor de deeltjes wordt een evenredig monster met behulp van geschikte filters verzameld. De verdunde-uitlaatgasstroom kan gedurende de cyclus worden bepaald om de emissiewaarden van de massastroom verontreinigende stoffen te berekenen. De massa-emissiewaarden worden gerelateerd aan de motorarbeid op de in aanhangsel 2 van deze bijlage beschreven wijze, hetgeen de massa van elke verontreinigende stof oplevert die per kilowattuur wordt uitgestoten.

2.   TESTVOORWAARDEN

2.1.   Motortestvoorwaarden

2.1.1.   De absolute temperatuur (Ta) van de voor de motor bestemde lucht bij de inlaat van de motor uitgedrukt in Kelvin en de droge atmosferische druk (ps), uitgedrukt in kPa, moet worden gemeten en de parameter F wordt berekend op de volgende wijze:

a)

bij dieselmotoren:

Motoren met natuurlijke aanzuiging en mechanische drukvulling:

Formula

Motoren met drukvulling met of zonder koeling van de inlaatlucht:

Formula

b)

bij gasmotoren:

Formula

2.1.2.   Geldigheid van de test

Om een test als geldig te erkennen moet de parameter F zodanig zijn dat:

0,96 ≤ F ≤ 1,06

2.2.   Motoren met tussenkoeler

De vulluchttemperatuur moet worden geregistreerd en bij het opgegeven maximumvermogen behorende toerental en vollast binnen ± 5 K van de maximumvulluchttemperatuur als aangegeven in punt 1.16.3 van aanhangsel 1 van bijlage II liggen. De temperatuur van het koelmiddel moet ten minste 293 K (20 °C) bedragen.

Indien een laboratoriumsysteem of externe aanjager wordt gebruikt moet de vulluchttemperatuur binnen ± 5 K van de maximumvulluchttemperatuur als aangegeven in punt 1.16.3 van aanhangsel 1 van bijlage II liggen bij het toerental van het opgegeven maximumvermogen en vollast. De instelling van de tussenkoeler om aan de bovengenoemde voorwaarden te voldoen wordt niet geregeld en blijft gedurende de gehele testcyclus dezelfde.

2.3.   Luchtinlaatsysteem van de motor

Er dient gebruik te worden gemaakt van een luchtinlaatsysteem dat een luchtinlaatrestrictie heeft binnen ± 100 Pa van de bovenste grens van de motor die draait met het toerental dat hoort bij het opgegeven maximumvermogen en vollast.

2.4.   Uitlaatsysteem van de motor

Er dient gebruik te worden gemaakt van een uitlaatsysteem dat een uitlaattegendruk heeft binnen ± 1 000 Pa van de bovenste grens van de motor die draait met het toerental dat hoort bij het opgegeven maximumvermogen en vollast en een inhoud die binnen ± 40 % van de door de fabrikant opgegeven inhoud ligt. Er mag gebruik worden gemaakt van een laboratoriumsysteem mits dit de werkelijke motorwerkingsomstandigheden simuleert. Het uitlaatsysteem dient te voldoen aan de voorschriften voor de uitlaatgasbemonstering overeenkomstig punt 3.4 van aanhangsel 4 van bijlage III en de punten 2.2.1, EP en 2.3.1, EP van bijlage V.

Indien de motor is uitgerust met een uitlaatgasnabehandelingsinrichting moet de uitlaatpijp dezelfde diameter hebben als de in de praktijk gebruikte over een lengte van ten minste 4 pijpdiameters vanaf het begin van het expansiegedeelte waarin de nabehandelingsinrichting is aangebracht in de richting van de motor. De afstand tussen de flens met uitlaatspruitstuk of de turbocompressoruitlaat en de uitlaatgasnabehandelingsinrichting moet dezelfde zijn als die bij de constructie in het voertuig of binnen de afstandspecificaties van de fabrikant liggen. De uitlaattegendruk of restrictie moet aan dezelfde criteria voldoen als hierboven en mag worden ingesteld met een klep. Het nabehandelingsgedeelte mag worden verwijderd gedurende een dummytest en gedurende het bepalen van de motorkarakteristiek en worden vervangen door een gelijkwaardig gedeelte met een niet-werkzame katalysatorconstructie.

2.5.   Koelsysteem

Er dient gebruik te worden gemaakt van een motorkoelsysteem met voldoende capaciteit om de motor op de normale door de fabrikant voorgeschreven temperaturen te houden.

2.6.   Smeerolie

De specificaties van de smeerolie die tijdens de test worden gebruikt moeten worden vastgelegd en tezamen met de resultaten van de proef worden vermeld overeenkomstig punt 7.1 van aanhangsel 1 van bijlage II.

2.7.   Brandstof

Er dient gebruik te worden gemaakt van de in bijlage IV aangegeven referentiebrandstof.

De brandstoftemperatuur en het meetpunt dienen te worden aangegeven door de fabrikant binnen de grenzen van punt 1.16.5 van aanhangsel 1 van bijlage II. De brandstoftemperatuur mag niet lager liggen dan 306 K (33 °C) indien de waarde niet is aangegeven dient deze 311 K ± 5 K (38 °C ± 5 °C) bij de inlaat van de brandstofleiding te zijn.

Voor aardgas- en LPG-motoren moeten de brandstoftemperatuur en het meetpunt binnen de grenzen liggen die gegeven zijn in bijlage II, aanhangsel 1, punt 1.16.5 of, indien de motor niet een basismotor is, in bijlage II, aanhangsel 3, punt 1.16.5.

2.8.   Beproeving van uitlaatgas-nabehandelingssystemen

Indien de motor is uitgerust met een uitlaatgasnabehandelingssysteem moeten de tijdens de testcyclus (cycli) gemeten emissies representatief zijn voor de emissies in de praktijk. Indien dit niet kan worden gerealiseerd met één enkele testcyclus (b.v. bij deeltjesfilters met periodieke regeneratie) moeten verscheidene testcycli worden uitgevoerd en de testresultaten worden gemiddeld en/of gewogen. De motorfabrikant en de technische dienst komen op basis van een degelijke technische beoordeling overeen welke methode precies gekozen wordt.


(1)  De meetpunten moeten worden gekozen met behulp van goedgekeurde statistische willekeurigheidsmethoden.

Aanhangsel 1

ESC- EN ELR-TESTCYCLUSSEN

1.   MOTOR- EN DYNAMOMETERAFSTELLING

1.1.   Bepaling van de motortoerentallen A, B en C

De motortoerentallen A, B en C dienen door de fabrikant te worden opgegeven overeenkomstig de volgende voorwaarden:

Hetzelfde toerental nhi moet worden bepaald op basis van 70 % van het opgegeven netto maximumvermogen P(n) als bepaald overeenkomstig punt 8.2 van aanhangsel 1 van bijlage II. Het hoogste motortoerental waarbij deze waarde op de vermogenscurve voorkomt wordt gedefinieerd als nhi.

Het laagste toerental nlo wordt bepaald op basis van 50 % van het opgegeven netto maximumvermogen P(n), als vastgesteld overeenkomstig punt 8.2 van aanhangsel 1 van bijlage II. Het laagste motortoerental waarbij dit vermogen op de vermogenscurve voorkomt wordt gedefinieerd als nlo.

De motortoerentallen A, B en C worden als volgt berekend:

Toerental A = nlo + 25% (nhi - nlo)

Toerental B = nlo + 50% (nhi - nlo)

Toerental C = nlo + 75% (nhi - nlo)

De toerentallen A, B en C worden gecontroleerd volgens een van de volgende methoden:

a)

Er dienen extra meetpunten te worden gekozen gedurende de goedkeuringsproef voor het motorvermogen overeenkomstig Richtlijn 80/1269/EEG zodat nhi en nlo nauwkeurig worden bepaald. Het maximumvermogen, nhi en nlo wordt bepaald uit de vermogenscurve en de motortoerentallen A, B en C worden berekend overeenkomstig bovengenoemde bepalingen.

b)

De vollastcurve van de motor dient te worden uitgezet vanaf het maximumtoerental in onbelaste toestand tot het stationaire toerental, waarbij gebruik wordt gemaakt van ten minste vijf meetpunten per interval van 1 000 omwentelingen per minuut en meetpunten binnen ± 50 min-1 van het toerental bij het opgegeven maximumvermogen. Het maximumvermogen, nhi en nlo moet worden afgeleid uit deze kromme en de motortoerentallen A, B en C worden berekend overeenkomstig de bovenstaande bepalingen.

Indien de gemeten motortoerentallen A, B en C binnen ± 3 % liggen van de door de fabrikant opgegeven motortoerentallen, worden de opgegeven motortoerentallen gebruikt voor de emissieproef. Indien de tolerantie voor een motortoerental wordt overschreden, worden de gemeten motortoerentallen bij de emissietest gebruikt.

1.2.   Bepaling van de afstelling van de dynamometer

Het maximumkoppel bij vollast moet proefondervindelijk worden vastgesteld om de waarden voor het koppel in de aangegeven testtoestanden onder netto-omstandigheden, als aangegeven in punt 8.2 van aanhangsel 1 van bijlage II, te berekenen. Het vermogen dat wordt opgenomen door de door de motor aangedreven apparatuur moet eventueel worden doorberekend. De dynamometerafstelling voor elke testtoestand wordt berekend met behulp van de volgende formule:

s = P(n) × (L/100) indien beproefd onder netto-omstandigheden

s = P(n) × (L/100) + (P(a) - P(b)) indien niet beproefd onder netto-omstandigheden

waarin:

s

= dynamometer-afstelling, kW

P(n)

= netto-motorvermogen als aangegeven in punt 8.2 van aanhangsel 1 van bijlage II, kW

L

= procentuele belasting als aangegeven in punt 2.7.1, %

P(a)

= het door de te monteren hulpapparatuur afgenomen vermogen als aangegeven in punt 6.1 van aanhangsel 1 van bijlage II

P(b)

= het door te verwijderen hulpapparatuur afgenomen vermogen als aangegeven in punt 6.2 van aanhangsel 1 van bijlage II.

2.   UITVOERING VAN DE ESC-PROEF

Op verzoek van de fabrikant kan een dummytest worden uitgevoerd om de motor en het uitlaatsysteem voor de meetcyclus in de juiste toestand te brengen.

2.1.   Gereedmaken van de bemonsteringsfilters

Elk filter(paar) moet ten minste een uur voor de test in een (niet-hermetisch) afgesloten petrischaaltje worden geplaatst waarna het geheel in een weegkamer wordt gezet om te stabiliseren. Aan het eind van de stabiliseringsperiode wordt elk filter(paar) gewogen en wordt het tarragewicht genoteerd. Het filter(paar) moet vervolgens in een gesloten petrischaaltje of filterhouder worden bewaard totdat deze nodig is voor de proef. Indien het filter(paar) niet wordt gebruikt binnen acht uur nadat het uit de weegkamer verwijderd is, wordt het voor gebruik gereconditioneerd en opnieuw gewogen.

2.2.   Installatie van de meetapparatuur

De instrumenten en de bemonsteringssondes moeten volgens de voorschriften worden aangebracht. Wanneer gebruik wordt gemaakt van een volledige-stroomverdunningssysteem voor de verdunning van het uitlaatgas moet het einde van de uitlaatpijp op het systeem worden aangesloten.

2.3.   Starten van het verdunningssysteem en de motor

Het verdunningssysteem en de motor moeten in werking worden gesteld en zodanig warm worden dat alle temperaturen en drukken bij het maximumvermogen gestabiliseerd zijn overeenkomstig de aanbevelingen van de fabrikant en goede technische praktijkgewoonten.

2.4.   Starten van het deeltjesbemonsteringssysteem

Het deeltjesbemonsteringssysteem wordt in werking gesteld; het functioneert via een omloopsysteem. Het achtergrondniveau van de deeltjes in de verdunningslucht kan worden bepaald door de verdunningslucht door de deeltjesfilters te voeren. Indien gefilterde verdunningslucht wordt gebruikt, kan een meting vóór of na de test worden verricht. Indien de verdunningslucht niet gefilterd wordt, kunnen metingen worden verricht aan het begin en aan het eind van de cyclus en de waarden worden gemiddeld.

2.5.   Afstelling van de verdunningsverhouding

De verdunningslucht moet zodanig worden afgesteld dat de temperatuur van het verdunde uitlaatgas, gemeten onmiddellijk vóór het primaire filter in elke toestand 325 K (52 °C) of minder bedraagt. De totale verdunningsverhouding (q) mag niet minder bedragen dan 4.

Bij systemen waarbij de CO2- of NOx-concentratie wordt gebruikt voor de regeling van de verdunningsverhouding, moet het CO2- of NOx-gehalte van de verdunningslucht worden gemeten aan het begin en aan het eind van elke test. De meetresultaten van de CO2- of NOx-achtergrondconcentratie vóór en na de test moeten respectievelijk binnen 100 ppm of 5 ppm van elkaar liggen.

2.6.   Controle van de analyseapparatuur

De analyseapparatuur voor de emissiemetingen wordt op de 0-stand gekalibreerd en het schaalbereik ingesteld.

2.7.   Testcyclus

2.7.1. De volgende uit 13 fasen bestaande cyclus moet worden gevolgd, waarbij de dynamometer is aangesloten op de te beproeven motor:

Fasenummer

Motortoerental

Belastingspercentage

Wegingsfactor

Lengte van de fase

1

stationair

0,15

4 minuten

2

A

100

0,08

2 minuten

3

B

50

0,10

2 minuten

4

B

75

0,10

2 minuten

5

A

50

0,05

2 minuten

6

A

75

0,05

2 minuten

7

A

25

0,05

2 minuten

8

B

100

0,09

2 minuten

9

B

25

0,10

2 minuten

10

C

100

0,08

2 minuten

11

C

25

0,05

2 minuten

12

C

75

0,05

2 minuten

13

C

50

0,05

2 minuten

2.7.2.   Testcyclus

De testcyclus wordt aangevangen. De test wordt uitgevoerd in de volgorde van de in punt 2.7.1 genoemde fasenummers.

De motor moet gedurende de voorgeschreven tijd in elke fase lopen, waarbij veranderingen in het motortoerental en belasting binnen de eerste 20 sec. moeten verdwijnen. Het aangegeven toerental moet binnen ± 50 min-1 worden gehouden en het aangegeven koppel binnen ± 2 % van het maximumkoppel bij het toerental van de test.

Op verzoek van de fabrikant mag de testcyclus een voldoende aantal malen worden herhaald om meer deeltjesmassa op het filter te bemonsteren. De fabrikant dient een uitvoerige beschrijving van de gegevensevaluatie en berekeningsprocedures te verstrekken. De gasvormige emissies behoeven slechts bij de eerste cyclus te worden vastgesteld.

2.7.3.   Responsie van het analyseapparaat

De output van het analyseapparaat moet worden geregistreerd met een papierbandschrijver of worden vastgelegd met een gelijkwaardig gegevensverzamelsysteem waarbij het uitlaatgas tijdens de gehele proef door de analyseapparatuur stroomt.

2.7.4.   Deeltjesbemonstering

Er wordt gebruik gemaakt van een paar filters (primair en secundair filter, zie bijlage III, aanhangsel 4) voor de volledige testprocedure. Er moet rekening worden gehouden met de voor de testprocedure aangegeven wegingsfactoren voor een bepaalde toestand door een monster te nemen dat evenredig is met de uitlaatgasmassastroom gedurende elke afzonderlijke fase van de cyclus. Dit kan worden verwezenlijkt door de bemonsteringsstroom, de bemonsteringstijd of de verdunningsverhouding dienovereenkomstig bij het stellen zodat aan het criterium voor de effectieve wegingsfactoren in punt 5.6 is voldaan.

De bemonsteringstijd per fase moet ten minste 4 seconden voor elke 0,01 van de wegingsfactor bedragen. De bemonstering moet in elke fase op een zo laat mogelijk moment plaatsvinden. De deeltjesbemonstering mag niet eerder dan 5 seconden voor het einde van elke fase worden beëindigd.

2.7.5.   Toestand van de motor

Het motortoerental en de motorbelasting, de inlaatluchttemperatuur en de onderdruk, de uitlaattemperatuur en de tegendruk, de brandstofstroom en de lucht of uitlaatgasstroom, de vulluchttemperatuur, de brandstoftemperatuur en de vochtigheidsgraad dienen gedurende iedere fase te worden geregistreerd, waarbij aan de eisen ten aanzien van het toerental en de belasting moet worden voldaan gedurende de periode van deeltjesbemonstering, maar in ieder geval gedurende de laatste minuut van elke fase.

Alle verdere gegevens die nodig zijn voor de berekening dienen te worden geregistreerd (zie punt 4 en 5).

2.7.6.   Controle van NOx binnen het meetgebied

De NOx-controle binnen het meetgebied moet onmiddellijk na beëindiging van toestand 13 plaatsvinden.

De motor moet voor een periode van 3 minuten voor de aanvang van de metingen in toestand 13 worden gehouden. Er dienen drie metingen te worden verricht op verschillende plaatsen binnen het door de technische dienst geselecteerde meetgebied (1). De meettijd bedraagt telkens 2 minuten.

De meetprocedure is identiek met die voor de Nox-meting in toestand 13 en dient te worden uitgevoerd overeenkomstig de punten 2.7.3, 2.7.5 en 4.1 van dit aanhangsel en punt 3 van aanhangsel 4 van bijlage III.

De berekening wordt uitgevoerd overeenkomstig punt 4.

2.7.7.   Hercontrole van de analyseapparatuur

Na de emissietest wordt een nulgas en hetzelfde kalibratiegas gebruikt voor een hercontrole. De test wordt aanvaardbaar geacht indien het verschil tussen de resultaten voor en na de proef minder dan 2 % van de kalibratiegaswaarde bedraagt.

3.   ELR-TESTCYCLUS

3.1.   Installatie van de meetapparatuur

De opaciteitsmeter en indien van toepassing de bemonsteringssondes moeten worden aangebracht achter de uitlaatdemper of, indien aanwezig, de nabehandelingsinrichting overeenkomstig de algemene installatieprocedures als aangegeven door de fabrikant van de instrumenten. Bovendien moeten de voorschriften van punt 10 van ISO IDS 11614 indien van toepassing in acht worden genomen.

Alvorens controles worden uitgevoerd voor de nul- en volledige-schaalinstelling moet de opaciteitsmeter op temperatuur worden gebracht en gestabiliseerd overeenkomstig de aanbevelingen van de fabrikant van het instrument. Indien de opaciteitsmeter is uitgerust met een luchtspoelsysteem om rookaanslag op de lenzen van de meter te voorkomen moet dit systeem eveneens worden geactiveerd en afgesteld overeenkomstig de aanbevelingen van de fabrikant.

3.2.   Controle van de opaciteitsmeter

De controle van de nulinstelling en de volledige schaal moeten worden verricht in de opaciteitafleestoestand aangezien de opaciteitsschaal twee duidelijk definieerbare kalibratiepunten, namelijk 0 % dichtheid en 100 % dichtheid. De lichtabsorptiecoëfficiënt wordt vervolgens correct berekend op basis van de gemeten dichtheid en de LA als aangegeven door de fabrikant van de opaciteitsmeter, wanneer het instrument terugkeert in de k-afleestoestand voor beproeving.

Wanneer de lichtstraal van de opaciteitsmeter niet wordt geblokkeerd, moet de aflezing worden afgesteld op 0,0 % ± 1,0 % opaciteit. Wanneer wordt voorkomen dat het licht op de ontvanger valt, moet de aflezing worden afgesteld op 100,0 % ± 1,0 % opaciteit.

3.3.   Testcyclus

3.3.1.   Conditioneren van de motor

Het warmlopen van de motor en het systeem moet geschieden bij het maximumvermogen om de motorparameters te stabiliseren overeenkomstig de aanbevelingen van de fabrikant. De conditioneerfase moet de werkelijke meting beschermen tegen de invloed van afzettingen in het uitlaatsysteem van een voorgaande test.

Wanneer de motor is gestabiliseerd moet de cyclus worden aangevangen binnen 20 ± 2 s na de conditioneerfase. Op verzoek van de fabrikant kan een dummytest worden uitgevoerd als extra conditionering voor de meetcyclus.

3.3.2.   Testverloop

De test bestaat uit drie belastingsstappen bij elk van de drie motortoerentallen A (cyclus 1), B (cyclus 2) en C (cyclus 3), vastgesteld overeenkomstig punt 1.1 van bijlage III, gevolgd door cyclus 4 bij een door de technische dienst gekozen toerental binnen het meetgebied en bij een belasting tussen 10 % en 100 % (2). De onderstaande volgorde dient te worden aangehouden met de dynamometer op de proefmotor in werking, als afgebeeld in figuur 3.

Figuur 3

Verloop van de ELR-test

Image

a)

De motor wordt ingesteld op toerental A bij een belasting van 10 % gedurende 20 ± 2 s. Het aangegeven toerental dient binnen ± 20 min-1 te worden gehouden en het aangegeven koppel moet binnen ± 2 % van het maximumkoppel bij het toerental tijdens de proef worden gehouden.

b)

Aan het eind van het voorgaande gedeelte moet de gashendel snel in de geheel open stand worden gezet en in deze stand worden gehouden gedurende 10 ± 1 s. De noodzakelijke dynamometerbelasting moet worden uitgeoefend om het motortoerental binnen ± 150 min gedurende de eerste 3 seconden te houden en binnen ± 20 min gedurende de rest van het testgedeelte.

c)

De in a) en b) beschreven procedure wordt twee keer herhaald.

d)

Na voltooiing van de derde belastingsstap moet de motor binnen 20 ± 2 s worden afgesteld op toerental B bij een belasting van 10 %.

e)

De procedure a) tot en met c) wordt uitgevoerd bij een motor die draait met toerental B.

f)

Na voltooiing van de derde belastingsstap moet de motor binnen 20 ± 2 s worden afgesteld op toerental C bij een belasting van 10 %.

g)

De procedure a) tot en met c) wordt uitgevoerd bij een motor die draait met toerental C.

h)

Na voltooiing van de derde belastingsstap moet de motor binnen 20 ± 2 s opnieuw worden ingesteld op het gekozen motortoerental en een willekeurige belasting van meer dan 10 %.

i)

De procedure a) tot en met c) dient te worden gevolgd waarbij de motor bij het geselecteerde toerental draait.

3.4.   Validering van de cyclus

De relatieve standaarddeviatie van de gemiddelde rookwaarde bij elk beproevingstoerental (A, B, C) dient minder dan 15 % van de overeenkomstige gemiddelde waarde (SVA, SVB, SVC, berekend volgens punt 6.3.3 met de drie opeenvolgende belastingen bij elk beproevingstoerental), of minder dan 10 % van de in tabel 1 van bijlage I aangegeven grenswaarde te zijn (de grootste waarde is van toepassing). Indien het verschil groter is, moet de procedure worden herhaald tot drie opeenvolgende belastingsfasen aan de valideringscriteria voldoen.

3.5.   Hercontrole van de opaciteitsmeter

De nulverloopwaarde van de opaciteitsmeter na de test mag niet meer dan ± 5,0 % van de in tabel 1 van bijlage III aangegeven waarde bedragen.

4.   BEREKENING VAN DE GASVORMIGE EMISSIES

4.1.   Evaluatie van de gegevens

Voor de evaluatie van de gasvormige emissies moet de grafiekaflezing van de laatste 30 seconden in elke toestand worden gemiddeld en de gemiddelde concentraties (conc) van HC, CO en NOx gedurende elke toestand moet worden vastgesteld aan de hand van de gemiddelde grafiekaflezingen en de bijbehorende kalibratiegegevens. Een andere wijze van registratie kan worden toegepast indien deze gelijkwaardige gegevens oplevert.

Voor de NOx-controle binnen het meetgebied zijn de bovengenoemde voorschriften alleen voor NOx van toepassing.

De uitlaatgasstroom GEXHW, of de verdunde-uitlaatgasstroom GTOTW indien voor gebruik daarvan wordt gekozen, wordt bepaald overeenkomstig punt 2.3 van aanhangsel 4 van bijlage III.

4.2.   Droog/nat-correctie

De gemeten concentratie wordt omgezet in die voor nat gas met de volgende formules, indien zij niet reeds op natte basis is gemeten:

conc (nat) = Kw × conc (droog)

Voor het ruwe uitlaatgas:

Formula

en

Formula

Voor het verdunde uitlaatgas

Formula

of

Formula

Voor de verdunningslucht

Voor de inlaatlucht (indien deze afwijkt van de verdunningslucht)

KW,d = 1 - KW1

KW,a = 1 - KW2

Formula

Formula

Formula

Formula

waarin:

Ha, Hd

=

g water per kg droge lucht

Rd, Ra

=

relatieve vochtigheid van de verdunnings/inlaatlucht, %

pd, pa

=

verzadigde dampdruk van de verdunnings/inlaatlucht, kPa

pB

=

totale buitenluchtdruk, kPa

4.3.   Vochtigheids- en temperatuurcorrectie voor NOx

Aangezien de NOx emissies afhangen van de toestand van de omgevingslucht, moet de NOx-concentratie worden gecorrigeerd naar de omgevingsluchttemperatuur en -vochtigheid met behulp van de factor KH uit de volgende formules:

Formula

met:

A

= 0,309 GFUEL/GAIRD - 0,0266

B

= - 0,209 GFUEL/GAIRD + 0,00954

Ta

= inlaatluchttemperatuur, K (temperatuur en vochtigheidsgraad moeten op hetzelfde punt gemeten worden)

Ha

= vochtigheidsgraad van de inlaatlucht, g water per kg droge lucht

Formula

waarbij:

Ra

=

relatieve vochtigheid van de inlaatlucht, %

pa

=

verzadigde dampdruk van de inlaatlucht, kPa

pB

=

totale buitenluchtdruk, kPa

4.4.   Berekening van de emissiemassastroom

De emissiemassastroom (g/h) voor elke testfase wordt als volgt berekend, waarbij ervan wordt uitgegaan dat de uitlaatgasdichtheid 1,293 kg/m3 bij 273 K (0 °C) en 101,3 kPa bedraagt:

(1) NOx mass = 0,001587 × NOx conc × KH,D × GEXHW

(2) COx mass = 0,000966 × COconc × GEXHW

(3) HCmass = 0,000479 × HCconc × GEXHW

waarin NOx conc, COconc, HCconc  (3) de gemiddelde concentraties (ppm) in het ruwe uitlaatgas zijn, vastgesteld overeenkomstig punt 4.1.

Indien de gasvormige emissies (optioneel) worden bepaald met een volledige-stroomverdunningssysteem, moet de volgende formule worden toegepast:

(1) NOx mass = 0,001587 × NOx conc × KH,D × GTOTW

(2) COx mass = 0,000966 × COconc × GTOTW

(3) HCmass = 0,000479 × HCconc × GTOTW

waarin NOx conc, COconc, HCconc  (4) de gemiddelde, naar de achtergrond gecorrigeerde concentraties (ppm) in elke toestand in het verdunde gas zijn, vastgesteld overeenkomstig punt 4.3.1.1 van bijlage III, aanhangsel 2.4.5. Berekening van de specifieke emissies.

4.5   Berekening van de specifieke emissies

De specifieke emissie (g/kWh) wordt voor alle afzonderlijke componenten op de volgende wijze berekend:

Formula

Formula

Formula

De wegingsfactoren (WF) die in de bovenstaande berekening moeten worden gebruikt staan vermeld in punt 2.7.1.

4.6.   Berekening van de waarden in het meetgebied

Voor de drie overeenkomstig punt 2.7.6 gekozen controlepunten wordt de NOx-emissie gemeten en berekend volgens punt 4.6.1 en eveneens bepaald door interpolatie van de fasen van de testcyclus die het dichtst bij het respectieve controlepunt liggen volgens punt 4.6.2. De gemeten waarden worden vervolgens vergeleken met de geïnterpoleerde waarde volgens punt 4.6.3.

4.6.1.   Berekening van de specifieke emissie

De NOx-emissie voor elk controlepunt (Z) wordt als volgt berekend:

NOx mass,Z = 0,001587 × NOx conc,Z × KH,D × GEXHW

Formula

4.6.2.   Bepaling van de emissiewaarde uit de testcyclus

De NOx-emissie voor elk controlepunt moet worden geïnterpoleerd op grond van de vier dichtstbijgelegen fasen van de testcyclus die het gekozen controlepunt Z omgeven, als afgebeeld in figuur 4. Voor deze fasen (R, S, T, U) zijn de volgende definities van toepassing:

Toerental (R)

= Toerental (T) = nRT

Toerental (S)

= Toerental (U) = nSU

Percentage van belasting (R)

= Percentage van belasting (S)

Percentage van belasting (T)

= Percentage van belasting (U)

De NOx-emissie op het geselecteerde controlepunt Z wordt als volgt berekend:

Formula

en:

Formula

Formula

Formula

Formula

waarin:

ER, ES, ET, EU

= specifieke NOx-emissie voor de omgevingstoestanden, berekend volgens punt 4.6.1.

MR, MS, MT, MU

= motorkoppel in de nabijgelegen toestanden

Figuur 4

Interpolatie van het NOx-controlepunt

Image

4.6.3.   Vergelijking van de NOx-emissiewaarden

De gemeten specifieke NOx-emissie van het controlepunt Z (NOx,Z) wordt op de volgende wijze vergeleken met de geïnterpoleerde waarde (EZ):

Formula

5.   BEREKENING VAN DE DEELTJESEMISSIE

5.1.   Evaluatie van de gegevens

Voor de evaluatie van de deeltjes wordt de totale bemonsteringsmassa (MSAM,i) door de filters voor elke testfase vastgelegd.

De filters worden teruggebracht naar de weegkamer en gedurende minstens een uur — echter niet meer dan 80 uur — geconditioneerd en vervolgens gewogen. Het brutogewicht van de filters wordt geregistreerd en het tarragewicht (zie punt 2.1 van dit aanhangsel) daarvan afgetrokken. De deeltjesmassa Mf is de som van de deeltjesmassa die door de primaire en secundaire filters zijn opgevangen.

Indien achtergrondcorrectie wordt toegepast, worden de verdunningsluchtmassa (MDIL) door de filters en de deeltjesmassa (Md) vastgesteld. Indien minder dan één meting wordt verricht, wordt het quotiënt Md/MDIL voor elke meting berekend en de waarden worden gemiddeld.

5.2.   Partiële-stroomverdunningssyteem

De uiteindelijk genoteerde testresultaten van de deeltjesemissie worden als volgt stapsgewijs afgeleid. Aangezien de verdunning op verschillende wijzen tot stand wordt gebracht, worden verschillende berekeningsmethoden voor GEDFW toegepast. Alle berekeningen zijn gebaseerd op de gemiddelde waarde van de afzonderlijke toestanden gedurende de bemonsteringsperiode.

5.2.1.   Isokinetische systemen

GEDFW,i = GEXHW,i × qI

Formula

waarin r overeenkomt met de verhouding tussen de dwarsdoorsnede van de isokinetische sonde en die van de uitlaatpijp:

Formula

5.2.2.   Systemen waarmee CO2- of NOx-concentraties worden gemeten

GEDF W,i = GEXH W,i × qi

Formula

waarin:

concE

=

natte concentratie van het indicatorgas in het uitlaatgas

concD

=

natte concentratie van het indicatorgas in het verdunde uitlaatgas

concA

=

natte concentratie van het indicatorgas in de verdunningslucht

De op droge basis gemeten concentraties moeten worden omgezet in die op natte basis overeenkomstig punt 4.2 van dit aanhangsel.

5.2.3.   CO2-meetsystemen en de koolstofbalansmethode (5)

Formula

waarin:

CO2D

= CO2-concentratie in het verdunde uitlaatgas

CO2A

= CO2-concentratie in de verdunningslucht

(concentraties in vol % op natte basis)

Deze vergelijking gaat uit van de veronderstelling van een koolstofbalans (naar de motor gevoerde koolstofatomen worden als CO2 uitgestoten) en wordt als volgt afgeleid:

GEDFW,i = GEXHW,i × qi

en

Formula

5.2.4.   Systemen met stroommeting

GEDF W,i = GEXH W,i × qi

Formula

5.3.   Volledige-stroomverdunningssysteem

De op te geven testresultaten van de deeltjesemissie worden als volgt stapsgewijs berekend. Alle berekeningen zijn gebaseerd op de gemiddelde waarde in de afzonderlijke toestanden gedurende de bemonstering.

GEDFW,i = GTOTW,i

5.4.   Berekening van de deeltjesmassastroom

De deeltjesmassastroom wordt als volgt berekend:

Formula

waarin:

Formula

=

Formula

MSAM

=

Formula

i

=

1, ... n

bepaald gedurende de testcyclus uit de som van de gemiddelde waarden in de afzonderlijke toestanden gedurende de bemonstering.

De deeltjesmassastroom kan als volgt naar de achtergrond worden gecorrigeerd:

Formula

Indien er meer dan een meting is verricht moet Formula worden vervangen door Formula.

Formula voor de afzonderlijke testfasen

of

Formula voor de afzonderlijke testfasen

5.5.   Berekening van de specifieke emissie

De specifieke emissie wordt berekend op de volgende wijze:

Formula

5.6.   Effectieve wegingsfactor

Voor de methode met een filter wordt de effectieve wegingsfactor WFE,i voor elke toestand op de volgende wijze berekend:

Formula

De waarde van de effectieve wegingsfactoren mag slechts ± 0,003 (± 0,005 voor de stationaire toestand) van de in punt 2.7.1 genoemde wegingsfactoren afwijken.

6.   BEREKENING VAN DE ROOKWAARDEN

6.1.   Bessel-algoritme

Het Bessel-algoritme wordt gebruikt om de gemiddelde waarde per seconde te berekenen uit de momentane opaciteitsaflezing, omgezet overeenkomstig punt 6.3.1. Het algoritme emuleert een laag doorlatend filter van de tweede orde en het gebruik daarvan vereist iteratieve berekeningen om de coëfficiënt te bepalen. Deze coëfficiënten zijn een functie van de responsietijd van het opaciteitsmetersysteem en de bemonsteringssnelheid. Punt 6.1.1 moet derhalve worden herhaald telkens wanneer de responsietijd van het systeem en/of de bemonsteringssnelheid verandert.

6.1.1.   Berekening van de filterresponsietijd en de Bessel-constanten

De benodigde Bessel-responsietijd (tF) is een functie van de fysische en elektrische responsietijden van het opaciteitsmetersysteem, als aangegeven in punt 5.2.4 van aanhangsel 4 van bijlage III, en wordt berekend met behulp van de volgende vergelijking:

Formula

waarin:

tp

=

fysische responsietijd, s

te

=

elektrische responsietijd, s

De berekeningen voor de raming van de grensfrequentie van het filter (fc) zijn gebaseerd op een stapvormige input van 0 tot 1 in = 0,01 s (zie bijlage VII). De responsietijd is gedefinieerd als de tijd tussen het punt waarop de Bessel-output 10 % (t10) bereikt en wanneer deze 90 % (t90) van deze sprongfunctie bereikt. Deze wordt verkregen door het itereren van fc tot t90 - t10 tF. De eerste iteratie voor fc wordt gegeven door de volgende formule:

Formula

De Besselconstanten E en K worden berekend met behulp van de volgende vergelijkingen:

Formula

K = 2 × E × (D × Ω2 - 1) - 1

waarin:

D

=

0,618034

Δt

=

Formula

Ω

=

Formula

6.1.2.   Berekening van het Bessel-algoritme

Met behulp van de waarden E en K wordt de gemiddelde Bessel-responsie per seconde op een invoerwaarde Si als volgt berekend:

Yi = Yi - 1 + E × (Si + 2 × Si - 1 + Si - 2 - 4 × Yi - 2) + K × (Yi - 1 - Yi - 2)

waarin:

Si-2

=

Si-1 = 0

Si

=

1

Yi-2

=

Yi-1 = 0

De tijden t10 en t90 worden geïnterpoleerd. Het verschil in tijd tussen t90 en t10 bepaalt de responsietijd tF voor die waarde van fc. Indien deze responsietijd niet dicht genoeg ligt bij de voorgeschreven responsietijd dient de iteratie te worden voortgezet totdat de werkelijke responsietijd binnen 1 % van de voorgeschreven responsie ligt en wel op de volgende wijze:

((t90 - t10) - tF) ≤ 0,01 × tF

6.2.   Evaluatie van de gegevens

De rookmeetwaarden worden gesampled met een minimumfrequentie van 20 Hz.

6.3.   Vaststelling van de opaciteit

6.3.1.   Gegevensomzetting

Aangezien metingen met alle opaciteitsmeters gebaseerd zijn op lichtdoorlatendheid, moeten de rookwaarden op de volgende wijze worden omgezet van lichtdoorlatendheid τ in de lichtabsorptieco λfficiënt (k):

Formula

en

N = 100 — τ

waarin:

K

=

lichtabsorptiecoëfficiënt, m-1

LA

=

effectieve optische weglengte, als aangegeven door de fabrikant van het instrument, m

N

=

opaciteit, %

τ

=

lichtdoorlatendheid, %

De omzetting dient te worden uitgevoerd voordat alle verdere gegevensverwerkingen plaatsvinden.

6.3.2.   Berekening van de Bessel-gemiddelde opaciteit

De eigenlijke grensfrequentie fc is de frequentie die de voorgeschreven filterresponsietijd tF oplevert. Wanneer deze frequentie is vastgesteld door het iteratieve proces van punt 6.1.1, worden de eigenlijke Bessel-algoritme-constanten E en K berekend. Het Bessel-algoritme wordt vervolgens toegepast op het momentane rookspoor (k-waarde) op de in punt 6.1.2 beschreven wijze:

Yi = Yi - 1 + E × (Si + 2 × Si - 1 + Si - 2 - 4 × Yi - 2) + K × (Yi - 1 - Yi - 2)

Het Bessel-algoritme is recursief van aard. Er is dus een aantal begininvoerwaarden van Si-1 en Si-2 en beginuitvoerwaarden Yi-1 en Yi-2 nodig om het algoritme te laten aanvangen. Deze mogen op nul worden gesteld.

Voor elke belastingsstap van de drie toerentallen A, B en C wordt de maximum 1 s-waarde Ymax gekozen uit afzonderlijke Yi-waarden van elk rookspoor.

6.3.3.   Eindresultaat

De gemiddelde rookwaarden (SV) van iedere cyclus (beproevingstoerental) worden als volgt berekend:

Voor toerental A:

SVA = (Ymax1,A + Ymax2,A + Ymax3,A) / 3

Voor toerental B:

SVB = (Ymax1,B + Ymax2,B + Ymax3,B) / 3

Voor toerental C:

SVC = (Ymax1,C + Ymax2,C + Ymax3,C) / 3

waarin:

Ymax1, Ymax2, Ymax3

=

hoogste 1 s Bessel-gemiddelde rookwaarde bij elk van de drie belastingen

De eindwaarde wordt als volgt berekend:

SV = (0,43 × SVA) + (0,56 × SVB) + (0,01 × SVC)


(1)  De meetpunten moeten worden gekozen met behulp van goedgekeurde statistische willekeurigheidsmethoden.

(2)  De meetpunten moeten worden gekozen met behulp van goedgekeurde statistische willekeurigheidsmethoden.

(3)  Op basis van C1-equivalent.

(4)  Op basis van C1-equivalent.

(5)  De waarde geldt slechts voor de in bijlage IV beschreven referentiebrandstof.

Aanhangsel 2

ETC-TESTCYCLUS

1.   PROCEDURE VOOR BEPALING VAN DE MOTORKARAKTERISTIEK

1.1.   Bepaling van het toerentalgebied

Alvorens de ETC op de meetcel kan worden uitgevoerd, moet voorafgaand aan de testcyclus de toerental-koppel-kromme worden bepaald. De minimum- en maximumtoerentallen zijn als volgt:

Minimumtoerental

= stationair toerental

Maximumtoerental

= nhi × 1,02 of toerental waarbij het koppel bij vollast nul wordt (laagste waarde is van toepassing)

1.2.   Bepaling van de motorvermogenkromme

De motor wordt bij het maximumvermogen opgewarmd om de motorparameters te stabiliseren overeenkomstig de aanbevelingen van de fabrikant en de technische praktijkgewoonten. Wanneer de motor stabiel draait, wordt de motorkarakteristiek als volgt gemaakt:

a)

De motor wordt niet belast en draait stationair

b)

De motor draait met volledige belasting/geheel geopende gasklep en het minimumtoerental

c)

Het motortoerental wordt verhoogd van het minimum- tot het maximumtoerental bij een gemiddeld tempo van 8 ± 1 min-1/s. Het motortoerental en het koppel worden ten minste per één punt per seconde vastgelegd.

1.3.   Opstelling van de motorkarakteristiek

Alle overeenkomstig punt 1.2 gemeten waarden worden verbonden door lineaire interpolatie tussen de punten. De resulterende koppelkromme is de motorkarakteristiek en wordt gebruikt om de genormaliseerde koppelwaarden van de motorcyclus te converteren naar de eigenlijke koppelwaarden van de testcyclus als beschreven onder punt 2.

1.4.   Alternatieve bepaling van de motorkarakteristiek

Indien een fabrikant meent dat bovenbeschreven techniek voor een bepaalde motor onveilig of niet representatief is, mag een alternatieve techniek worden gebruikt. Deze alternatieve technieken moeten voldoen aan de bedoeling van de gespecificeerde procedure, namelijk de bepaling van het maximaal beschikbare koppel bij alle tijdens de testcyclus bereikte toerentallen. Afwijkingen van de in dit deel bedoelde technieken uit veiligheids- of representativiteitsoverwegingen moeten door de technische dienst worden goedgekeurd en de redenen ervoor moeten worden aangegeven. In geen enkel geval echter mag voor geregelde motoren of turbomotoren de techniek waarbij het motortoerental continu stapsgewijs daalt, worden gebruikt.

1.5.   Herhaalde tests

Een motor behoeft niet voor elke testcyclus te worden onderworpen aan een karakteristiekbepaling. De karakteristiek van een motor wordt voor een testcyclus echter opnieuw bepaald indien:

overeenkomstig een op de technische praktijkgewoonten gebaseerd oordeel een onredelijk lange periode is verlopen tussen de laatste keer dat dit plaatsvond,

of

fysieke veranderingen of herkalibraties aan de motor hebben plaatsgevonden die de motorprestaties kunnen beïnvloeden.

2.   DE REFERENTIETESTCYCLUS

De transiëntetestcyclus wordt beschreven in aanhangsel 3 van deze bijlage. De genormaliseerde waarden voor het koppel en toerental worden als volgt omgezet naar werkelijke waarden, hetgeen resulteert in de referentietestcyclus.

2.1.   Werkelijk toerental

Het toerental wordt gedenormaliseerd met behulp van de volgende vergelijking:

Formula

Het referentietoerental (nref) komt overeen met de 100 % toerentalwaarden die zijn gespecificeerd in het motordynamometerschema van aanhangsel 3. Het wordt als volgt gedefinieerd (zie figuur 1 van bijlage I):

nref = nlo + 95 % × (nhi - nlo)

waarin nhi en nlo zijn gespecificeerd hetzij overeenkomstig bijlage I, punt 2, hetzij overeenkomstig bijlage III, aanhangsel 1, punt 1.1.

2.2.   Werkelijk koppel

Het koppel wordt genormaliseerd naar het maximumkoppel bij het respectieve toerental. De koppelwaarden van de referentiecyclus worden gedenormaliseerd met behulp van de in punt 1.3 omschreven kromme, en wel als volgt:

Werkelijk koppel = (% koppel × max. koppel/100)

voor het respectieve werkelijke toerental als bepaald overeenkomstig punt 2.1.

De negatieve koppelwaarden van de controlepunten („m”) krijgen ten behoeve van de vaststelling van de referentiecyclus gedenormaliseerde waarden die op een van de volgende manieren worden berekend:

negatieve 40 % van het positieve koppel dat beschikbaar is bij het bijbehorend toerentalpunt;

uitzetten van het negatieve koppel dat vereist is om de motor van het minimum- tot maximumtoerental te brengen;

bepaling van het negatieve koppel dat vereist is om de motor stationair te doen draaien en van het koppel bij het referentietoerental en lineaire interpolatie tussen beide punten.

2.3.   Voorbeeld van de denormalisatieprocedure

Als voorbeeld wordt het volgende testpunt gedenormaliseerd:

% toerental

= 43

% koppel

= 82

Gegeven zijn de volgende waarden:

referentietoerental

= 2 200 min- 1

stationair toerental

= 600 min- 1

hetgeen resulteert in:

werkelijk toerental = (43 × (2 200 - 600)/100) + 600 = 1 288 min-1

werkelijk koppel = (82 × 700/100) = 574 Nm

waarbij het maximumkoppel dat bij 1 288 min- 1 uit de motorkarakteristiek wordt afgelezen, 700 Nm bedraagt.

3.   UITVOERING VAN DE EMISSIEMEETCYCLUS

Op verzoek van de fabrikant kan een dummytest worden uitgevoerd om de motor en het uitlaatsysteem in de juiste toestand te brengen voor de meetcyclus.

Aardgas- en LPG-motoren laat men warmlopen volgens een emissietestcyclus. De motor draait gedurende een minimum van twee ETC-cycli totdat de CO-emissiewaarde gedurende één ETCcyclus niet meer bedraagt dan 10 % van de in de voorgaande cyclus gemeten CO-emissiewaarde.

3.1.   Gereedmaken van de bemonsteringsfilters (uitsluitend bij dieselmotoren)

Elk filter(paar) moet ten minste een uur voor de test in een (niet-hermetisch) afgesloten petrischaaltje worden geplaatst waarna het geheel in een weegkamer wordt gezet om te stabiliseren. Aan het einde van de stabiliseringsperiode wordt elk filter(paar) gewogen en wordt het tarragewicht genoteerd. Het filter(paar) moet vervolgens in een gesloten petrischaaltje of filterhouder worden bewaard totdat het nodig is voor de proef. Indien het filter(paar) niet binnen acht uur na verwijderd te zijn uit de weegkamer wordt gebruikt, moet dit voor gebruik opnieuw worden gewogen.

3.2.   Installatie van de meetapparatuur

De instrumenten en de bemonsteringssondes moeten volgens de voorschriften worden aangebracht. Het einde van de uitlaatpijp moet op het volledige-stroomverdunningssysteem worden aangesloten.

3.3.   Starten van het verdunningssysteem en de motor

Het verdunningssysteem en de motor moeten in werking worden gesteld en warm worden totdat alle temperaturen en drukken gestabiliseerd zijn bij het maximumvermogen overeenkomstig de aanbeveling van de fabrikant en goede technische praktijkgewoonten.

3.4.   Starten van het deeltjesbemonsteringssysteem (uitsluitend bij dieselmotoren)

Het deeltjesbemonsteringssysteem wordt in werking gesteld; het functioneert via een omloopsysteem. Het achtergrondniveau van de deeltjes in de verdunningslucht kan worden bepaald door de verdunningslucht door het deeltjesfilter te voeren. Indien gefilterde verdunningslucht wordt gebruikt, kan een meting vóór of na de test worden verricht. Indien de verdunningslucht niet gefilterd wordt, kunnen metingen worden verricht aan het begin en aan het eind van de cyclus en de waarden worden gemiddeld.

3.5.   Afstelling van het volledige-stroomverdunningssysteem

De totale verdunde uitlaatgassen worden zo afgesteld dat watercondensatie in het systeem wordt vermeden en dat de maximumfilteroppervlaktemperatuur 325 K (52 °C) of minder bedraagt (zie bijlage V, punt 2.3.1, DT).

3.6.   Controle van de analyseapparatuur

De analyseapparatuur voor de emissiemetingen wordt op de nulstand gekalibreerd en het schaalbereik ingesteld. Eventuele bemonsteringszakken worden leeggemaakt.

3.7.   Procedure voor het starten van de motor

De gestabiliseerde motor wordt gestart overeenkomstig de startprocedure van de handleiding van de eigenaar, met gebruikmaking van hetzij een standaard startmotor, hetzij de dynamometer. Desgewenst mag de test direct na de motorconditioneerfase beginnen zonder dat de motor afgezet wordt, wanneer de motor het stationaire toerental heeft bereikt.

3.8.   Testcyclus

3.8.1.   Testcyclus

De testcyclus wordt gestart wanneer de motor zijn stationair toerental heeft bereikt. De test verloopt overeenkomstig de in punt 2 van dit aanhangsel beschreven referentiecyclus. De motortoerental-en koppelregelpunten worden ingesteld op 5 Hz of groter (10 Hz is aanbevolen). Het feedback-motortoerental en -koppelsignaal wordt tijdens de testcyclus ten minste eenmaal per seconde geregistreerd en de signalen mogen elektronisch worden gefilterd.

3.8.2.   Metingen door het analyseapparaat

Bij het starten van de motor of, wanneer de testcyclus direct na de motorconditioneringsfase wordt gestart, van de testcyclus begint de meetapparatuur gelijktijdig met de volgende metingen:

verzameling of analyse van de verdunningslucht;

verzameling of analyse van de verdunde uitlaatgassen;

meting van de hoeveelheid verdunde uitlaatgassen (CVS) en van de vereiste temperaturen en drukken;

optekenen van de feedbackgegevens van dynamometertoerental en -koppel.

HC en NOx worden continu gemeten in de verdunningstunnel met een frequentie van 2 Hz. De gemiddelde concentratie wordt bepaald door de analysesignalen te integreren over de gehele testcyclus. De responsietijd van het systeem mag niet groter zijn dan 20 s en wordt zo nodig gecoördineerd met de CVS-flowfluctuaties en de bemonsteringstijd/testcyclus-offsets. CO, CO2, NMHC en CH4 worden bepaald door integratie of door analyse van de concentraties van de stoffen die tijdens de cyclus in de bemonsteringszak zijn verzameld. De concentraties van gasvormige verontreinigingen in de verdunningslucht worden bepaald door integratie of door verzameling in de bemonsteringszak voor het achtergrondniveau. Alle andere waarden worden ten minste één maal per seconde bepaald (1 Hz).

3.8.3.   Deeltjesbemonstering (uitsluitend dieselmotoren)

Bij de start van de motor of, wanneer de testcyclus direct na de motorconditioneringsfase wordt gestart, van de testcyclus, wordt het deeltjesbemonsteringssysteem van de omloop- naar de deeltjesbemonsteringsstand overgeschakeld.

Wanneer er geen stroomcompensatie gebruikt wordt, worden de bemonsteringspompen zo afgesteld dat de stroomsnelheid door de deeltjesbemonsteringssonde of de verbindingsleiding steeds een waarde van ± 5 % van de ingestelde stroomsnelheid heeft. Wanneer wel stroomcompensatie (i.e. proportionele regeling van de bemonsteringsstroom) wordt gebruikt, moet worden aangetoond dat de verhouding van de stroom in de hoofdleiding tot de bemonsteringsstroom niet met meer dan ± 5 % van de ingestelde waarde afwijkt (met uitzondering van de eerste 10 bemonsteringsseconden).

Opmerking: Bij dubbele verdunning is de bemonsteringsstroom het netto verschil tussen de stroom door de bemonsteringsfilters en de secundaire-verdunningsluchtstroom.

De gemiddelde temperatuur en druk bij de inlaat van de gasmeter(s) of de stroominstrumentatie worden opgetekend. Wanneer de ingestelde stroom door het invangen van een te groot aantal deeltjes op het filter niet over de gehele cyclus kan worden gehandhaafd (binnen ± 5 %), is de test ongeldig. De test wordt dan herhaald met gebruikmaking van een lagere stroomsnelheid en/of een filter met een grotere diameter.

3.8.4.   Afslaan van de motor

Indien de motor tijdens de test afslaat, wordt de motor opnieuw geconditioneerd en gestart en wordt de test herhaald. Wanneer een van de testapparaten gedurende de testcyclus slecht werkt, is de test ongeldig.

3.8.5.   Handelingen na de test

Na de beëindiging van de test wordt de meting van het volume van de verdunde uitlaatgassen en van de gasstroom in de bemonsteringszakken, alsmede de deeltjesbemonsteringspomp stilgelegd. Wanneer een integrerend analysesysteem wordt gebruikt, wordt de monsterneming voortgezet tot na het verstrijken van de responsietijd van het systeem.

De concentraties in de bemonsteringszakken, voorzover gebruikt, worden zo spoedig mogelijk en in elk geval niet later dan 20 min. na het beëindigen van de testcyclus geanalyseerd.

Na de emissietest worden een nulgas en hetzelfde ijkgas gebruikt om de analyseapparatuur te controleren. Wanneer het verschil tussen de resultaten vóór en na de test kleiner is dan 2 % van de ijkgaswaarde, wordt de test als geldig beschouwd.

De deeltjesfilters (uitsluitend voor dieselmotoren) worden niet later dan één uur na de beëindiging van de test teruggebracht naar de weegkamer waar zij, alvorens te worden gewogen, ten minste één uur, maar niet langer dan 80 uur worden geconditioneerd in een (niet hermetisch) afgesloten petrischaaltje.

3.9.   Controle van de testcyclus

3.9.1.   Dataverschuiving

Om de biaseffecten van het tijdsverschil tussen de feedback- en de referentiecycluswaarden te minimaliseren, mag de gehele motortoerental- en -koppelfeedbacksignaalreeks vervroegd of later gesteld worden t.o.v. de referentie-toerental- en -koppelreeks. Wanneer de feedbacksignalen worden verschoven, moeten zowel het toerental als het koppel een zelfde hoeveelheid in dezelfde richting worden verschoven.

3.9.2.   Berekening van de cyclusarbeid

De werkelijke cyclusarbeid Wact (kWh) wordt berekend aan de hand van elk paar gemeten feedback-motortoerental- en -koppelwaarden. Dat gebeurt na de bovengenoemde verschuiving van de feedbackgegevens, wanneer voor deze optie is gekozen. De werkelijke cyclusarbeid Wact wordt gebruikt ter vergelijking met de referentiecyclusarbeid Wref en voor de berekening van de remspecifieke emissies (zie punten 4.4 en 5.2). Dezelfde methode wordt gebruikt voor de integratie van het referentie- en het werkelijke motorvermogen. Wanneer waarden moeten worden bepaald tussen naast elkaar liggende referentie- of meetwaarden, wordt lineaire interpolatie gebruikt.

Bij de integratie van de referentie- en werkelijke cyclusarbeid, worden alle negatieve koppelwaarden op nul gezet en meegenomen. Wanneer de integratie verloopt met een frequentie van minder dan 5 Hertz en wanneer, gedurende een bepaald tijdsinterval, de koppelwaarde van teken verandert, dan wordt het negatieve gedeelte berekend en op nul gezet. Het positieve gedeelte wordt opgenomen in de geïntegreerde waarde.

Wact moet liggen tussen - 15 % en + 5% van Wref.

3.9.3.   Validatie van de gegevens van de testcyclus

Voor toerental, koppel en vermogen wordt een lineaire regressie uitgevoerd van de feedback op de referentiewaarden. Dat gebeurt na bovengenoemde verschuiving van de feedbackgegevens, wanneer voor deze optie is gekozen. Er wordt gebruik gemaakt van de kleinste-kwadratenmethode en van de best passende rechte met de vorm:

y = mx + b

waarin:

y

=

werkelijke feedbackwaarde van toerental (min-1), koppel (Nm) of vermogen (kW)

m

=

helling van de regressierechte

x

=

referentiewaarde van toerental (min-1), koppel (Nm) of vermogen (kW)

b

=

y-afsnijpunt van de regressierechte

Voor elke regressierechte worden de standaardafwijking van de schattingswaarde (SE) van y over x en de determinatiecoëfficiënt (r2) berekend.

Aanbevolen wordt deze analyse uit te voeren met een frequentie van 1 Hertz. Alle negatieve referentiekoppelwaarden en de bijbehorende feedbackwaarden worden uit de berekening van de cycluskoppel- en -vermogenvalidatiestatistieken weggelaten. Een test is geldig wanneer aan de criteria van tabel 6 is voldaan.

Tabel 6

Regressierechte-toleranties

 

Toerental

Koppel

Vermogen

Standaardafwijking van de schattingswaarde (SE) van Y over X

max. 100 min-1

Maximum 13 % (15 %) (1) van het maximummotorkoppel op de motorvermogenkarakteristiek

maximum 8 % (15 %) van het maximummotorvermogen op de motorvermogenkarakteristiek

Helling van de regressierechte, m

0,95 tot 1,03

0,83-1,03

0,89-1,03

(0,83-1,03) (1)

Determinatiecoëfficiënt, r2

minimum 0,9700 (minimum 0,9500) (1)

Minimum 0,8800 (minimum 0,7500) (1)

Minimum 0,9100 (minimum 0,7500) (1)

Y-afsnijpunt van de regressierechte, b

± 50 min-1

± 20 Nm of ± 2 %

(± 20 Nm of ± 3 %) (1) van het maximumkoppel (grootste waarde is van toepassing)

± 4 kW of ± 2 % (± 4 kW of ± 3 %) (1) van het maximumvermogen (grootste waarde is van toepassing)

Onder de in tabel 7 vermelde voorwaarden mogen bepaalde punten worden geschrapt.

Tabel 7

Bij de regressie-analyse toegestaan schrappen van punten

Voorwaarde

Schrappen van de punten

Vollast/volledig geopende gasklep en koppelfeedback < referentiekoppel

Koppel en/of vermogen

Geen belasting, geen stationair punt en koppelfeedback > referentiekoppel

Koppel en/of vermogen

Geen belasting/gesloten gasklep, stationair punt en toerental > stationair referentietoerental

Toerental en/of vermogen

4.   BEREKENING VAN DE GASVORMIGE EMISSIES

4.1.   Bepaling van de verdunde-uitlaatgasstroom

De volledige verdunde uitlaatgasstroom gedurende de cyclus (kg/test) wordt berekend uit de meetwaarden van de cyclus en de corresponderende kalibratiegegevens van de stroommeter (V0 voor PDP of KV voor CFV, als omschreven in bijlage III, aanhangsel 5, punt 2). Wanneer de temperatuur van het verdunde uitlaatgas met gebruikmaking van een warmtewisselaar constant wordt gehouden (± 6 K voor een PDP-CVS, ± 11 K voor een CFV-CVS, zie bijlage V, punt 2.3), wordt de volgende formule gebruikt:

Voor het PDP-CVS-systeem:

MTOTW = 1,293 × V0 × Np × (pB - p1) × 273 / (101,3 × T)

waarin:

MTOTW

= massa van het verdunde uitlaatgas op natte basis gedurende de cyclus, kg

V0

= volume gas dat per omwenteling onder proefomstandigheden door de pomp wordt verplaatst, m3/omw.

NP

= totaal aantal omwentelingen van de pomp per test

pB

= atmosferische druk in de meetcel, kPa

p1

= onderdruk bij de pompinlaat, kPa

T

= gemiddelde temperatuur van het verdunde uitlaatgas bij de pompinlaat gedurende de cyclus, K

Voor het CFV-CVS-systeem:

MTOTW = 1,293 × t × Kv × pA / T0,5

waarin:

MTOTW

= massa van het verdunde uitlaatgas op natte basis over de gehele cyclus, kg

t

= cyclustijd, s

Kv

= kalibratiecoëfficiënt van de venturibuis met kritische stroming onder standaardomstandigheden

pA

= absolute druk bij de inlaat van de venturibuis, kPa

T

= absolute temperatuur bij de inlaat van de venturibuis, K

Wanneer een systeem met stroomcompensatie wordt gebruikt (i.e. zonder warmtewisselaar), worden de momentane massaemissies berekend en geïntegreerd gedurende de cyclus. In dat geval wordt de momentane massa van het verdunde uitlaatgas als volgt berekend:

Voor het PDP-CVS-systeem:

MTOTW,i = 1,293 × V0 × Np,i × (pB - p1) × 273 / (101,3 · T)

waarin:

MTOTW,i

=

momentane massa van het verdunde uitlaatgas op natte basis, kg

Np,i

=

totaal aantal omwentelingen van de pomp per tijdsinterval

Voor het CFV-CVS-systeem:

MTOTW,i = 1,293 × Δti × Kv × pA / T0,5

waarin:

MTOTW,i

=

momentane massa van het verdunde uitlaatgas op natte basis, kg

Δti

=

tijdsinterval, s

Wanneer de totale monstermassa van deeltjes (MSAM) en gasvormige verontreinigingen groter is dan 0,5 % van de totale CVS-stroom (MTOTW), wordt de CVS-stroom gecorrigeerd voor MSAM of wordt de monsterdeeltjesstroom terug naar de CVS geleid voordat hij het stroommetingsapparaat (PDP of CFV) bereikt.

4.2.   Vochtigheidscorrectie voor NOx

Aangezien de NOx-emissies afhangen van de toestand van de omgevingslucht, moet de NOx-concentratie worden gecorrigeerd voor de omgevingsluchttemperatuur en -vochtigheid met behulp van de factor KH uit de volgende formules:

a)

bij dieselmotoren:

Formula

b)

bij gasmotoren:

Formula

waarin:

Ha

=

vochtigheidsgraad van de inlaatlucht per kg droge lucht

terwijl:

Formula

Ra

=

relatieve vochtigheid van de inlaatlucht, %

pa

=

verzadigde dampdruk van de inlaatlucht, kPa

pB

=

totale buitendruk, kPa

4.3.   Berekening van de emissiemassastroom

4.3.1.   Systemen met constante massastroom

Voor systemen met een warmtewisselaar wordt de massa van de verontreinigende stoffen (g/test) bepaald aan de hand van de volgende vergelijkingen:

(1) NOx mass = 0,001587 × NOx conc × KH,D × MTOTW (dieselmotoren)

(2) NOx mass = 0,001587 × NOx conc × KH,G × MTOTW (gasmotoren)

(3) COmass = 0,000966 × COconc × MTOTW

(4) HCmass = 0,000479 × HCconc × MTOTW' (dieselmotoren)

(5) HCmass = 0,000502 × HCconc × MTOTW' (LPG-motoren

(6) NMHCmass = 0,000516 × NMHCconc × MTOTW (NG-motoren)

(7) CH4 mass = 0,000552 × CH4 conc × MTOTW (NG-motoren)

waarin:

NOx conc, COconc, HCconc  (2), NMHCconc

= gemiddelde voor de achtergrond gecorrigeerde concentraties gedurende de cyclus, verkregen via integratie (verplicht voor NOx en HC) of bemonsteringszakmetingen, ppm

MTOTW

= totale massa van het verdunde uitlaatgas gedurende de cyclus, bepaald overeenkomstig punt 4.1, kg

KH,D

= vochtigheidswegingsfactor voor dieselmotoren, bepaald overeenkomstig punt 4.2

KH,G

= vochtigheidswegingsfactor voor dieselmotoren, bepaald overeenkomstig punt 4.2

Op droge basis gemeten concentraties worden omgezet in concentraties op natte basis volgens bijlage III, aanhangsel 1, punt 4.2.

De bepaling van NMHCconc hangt af van de gebruikte methode (zie bijlage III, aanhangsel 4, punt 3.3.4). In beide gevallen wordt de CH4-concentratie als volgt bepaald en afgetrokken van de HCconcentratie:

a)

GC-methode

NMHCconc = HCconc - CH4 conc

b)

NMC-methode

Formula

waarin:

HC(wCutter)

= HC-concentratie als het monstergas door de NMC stroomt

HC(w/oCutter)

= HC-concentratie als het monstergas niet door de NMC stroomt

CEM

= doelmatigheid van de methaanconversie, bepaald overeenkomstig aanhangsel 5, punt 1.8.4.1

CEE

= doelmatigheid van de ethaanconversie, bepaald overeenkomstig aanhangsel 5, punt 1.8.4.2

4.3.1.1.   Bepaling van de voor de achtergrond gecorrigeerde concentraties

De gemiddelde achtergrondconcentratie van gasvormige verontreinigingen in de verdunningslucht moet van de gemeten concentraties worden afgetrokken om de nettoconcentratie van verontreinigende stoffen te krijgen. De gemiddelde waarde van de achtergrondconcentraties kan worden bepaald via de bemonsteringszakmethode of via continue meting met integratie. De volgende formule is van toepassing:

Formula

waarin:

conc

= concentratie van de respectieve verontreinigende stof in het verdunde uitlaatgas, gecorrigeerd voor de hoeveelheid van de respectieve verontreinigende stof in de verdunningslucht, ppm

conce

= concentratie van de respectieve verontreinigende stof als gemeten in het verdunde uitlaatgas, ppm

concd

= concentratie van de respectieve verontreinigende stof als gemeten in de verdunningslucht, ppm

DF

= verdunningsfactor

De verdunningsfactor wordt als volgt berekend:

a)

bij diesel- en LPG-motoren

Formula

b)

bij aardgasmotoren

Formula

waarin:

CO2, conce

=

concentratie van CO2 in het verdunde uitlaatgas, volume %

HCconce

=

concentratie van HC in het verdunde uitlaatgas, ppm C1

NMHCconce

=

concentratie van NMHC in het verdunde uitlaatgas, ppm C1

COconce

=

concentratie van CO in het verdunde uitlaatgas, ppm

FS

=

stoichiometrische factor

Op een droge basis gemeten concentraties worden omgezet in concentraties op natte basis overeenkomstig bijlage III, aanhangsel 1, punt 4.2.

De stoichiometrische factor wordt als volgt berekend:

FS = 100 × (x/x + (y/2) + 3,76 × (x + (y/4)))

waarin:

x, y

=

brandstofsamenstelling CxHy

Indien de brandstofsamenstelling niet bekend is, mogen de volgende stoichiometrische factoren gebruikt worden:

FS (diesel)

= 13,4

FS (LPG)

= 11,6

FS (aardgas)

= 9,5

4.3.2.   Systemen met stroomcompensatie

Bij systemen zonder warmtewisselaar wordt de massa van de verontreinigende stoffen (g/test) bepaald door de momentane gasemissies te berekenen en deze momentane waarden te integreren over de hele cyclus. De achtergrondcorrectie wordt eveneens direct op de momentane concentraties toegepast. De te gebruiken formules zijn:

(1)

Formula

(dieselmotoren)

(2)

Formula

(gasmotoren)

(3)

Formula

(4)

Formula

(dieselmotoren)

(5)

Formula

(LPG-motoren)

(6)

Formula

(aardgasmotoren)

(7)

Formula

(aardgasmotoren)

waarin:

conce

= concentratie van de respectieve verontreinigende stof, gemeten in het verdunde uitlaatgas, ppm

concd

= concentratie van de respectieve verontreinigende stof, gemeten in de verdunningslucht, ppm

MTOTW,i

= totale massa van het verdunde uitlaatgas (zie punt 4.1), kg

MTOTW

= totale massa van het verdunde uitlaatgas over de hele cyclus (zie punt 4.1), kg

KH,D

= vochtigheidswegingsfactor voor dieselmotoren, bepaald in punt 4.2

KH,G

= vochtigheidswegingsfactor voor gasmotoren, bepaald in punt 4.2

DF

= verdunningsfactor, bepaald in punt 4.3.1.1

4.4.   Berekening van de specifieke emissies

De emissies (g/kWh) worden voor alle afzonderlijke componenten berekend en wel op de volgende wijze:

Formula (diesel- en gasmotoren)

Formula (diesel- en gasmotoren)

Formula (diesel- en LPG-motoren)

Formula (aardgasmotoren)

Formula (aardgasmotoren)

waarin:

Wact

=

cyclusarbeid, bepaald in punt 3.9.2, in kWh

5.   BEREKENING VAN DE DEELTJESEMISSIE (UITSLUITEND VOOR DIESELMOTOREN)

5.1.   Berekening van de massastroom

De deeltjesmassa (g/test) wordt als volgt berekend:

PTmass = (Mf/MSAM) × (MTOTW/1 000)

waarin:

Mf

= deeltjesmassa, bemonsterd over de cyclus, mg

MTOTW

= totale massa van het verdunde uitlaatgas over de cyclus, bepaald in punt 4.1, kg

MSAM

= massa van het verdunde uitlaatgas uit de verdunningstunnel voor de deeltjesbemonstering, kg

en

Mf

=

Mf,p + Mf,b, wanneer afzonderlijk gewogen, mg

Mf,p

=

op het primaire filter verzamelde deeltjesmassa, mg

Mf,b

=

op het secundaire filter verzamelde deeltjesmassa, mg

Wanneer een dubbel verdunningssysteem wordt gebruikt, wordt de massa van de secundaire verdunningslucht afgetrokken van de totale massa van het dubbel verdunde uitlaatgas, bemonsterd met deeltjesfilters.

MSAM = MTOT - MSEC

waarin:

MTOT

=

massa van het dubbel verdunde uitlaatgas door het deeltjesfilter, kg

MSEC

=

massa van de secundaire verdunningslucht, kg

Wanneer het deeltjesachtergrondniveau van de verdunningslucht is bepaald overeenkomstig punt 3.4, kan de deeltjesmassa voor deze achtergrond worden gecorrigeerd. In dat geval wordt de deeltjesmassa (g/test) als volgt berekend:

Formula

waarin:

Mf, MSAM, MTOTW

= zie boven

MDIL

= massa van de primaire verdunningslucht, bemonsterd door de deeltjesbemonsteringsinrichting voor het achtergrondniveau, kg

Md

= massa van de verzamelde achtergronddeeltjes in de primaire verdunningslucht, mg

DF

= verdunningsfactor als bepaald in punt 4.3.1.1

5.2.   Berekening van de specifieke emissie

De deeltjesemissie (g/kWh) wordt als volgt berekend:

Formula

waarin:

Wact

=

werkelijke cyclusarbeid, bepaald in punt 3.9.2, kWh


(1)  Tot 1 oktober 2005 mogen de cijfers tussen haakjes worden gebruikt voor de typegoedkeuringstests van gasmotoren. (Vóór 1 oktober 2004 brengt de Commissie verslag uit over de ontwikkeling van de gasmotortechnologie met het oog op de bevestiging of wijziging van de regressierechte-toleranties in deze tabel die voor gasmotoren gelden.

(2)  Op basis van C1-equivalent.

Aanhangsel 3

ETC-MOTOR-DYNAMOMETERSCHEMA

Tijd

s

Genormaliseerd toerental

%

Genormaliseerd koppel

%

1

0

0

2

0

0

3

0

0

4

0

0

5

0

0

6

0

0

7

0

0

8

0

0

9

0

0

10

0

0

11

0

0

12

0

0

13

0

0

14

0

0

15

0

0

16

0,1

1,5

17

23,1

21,5

18

12,6

28,5

19

21,8

71

20

19,7

76,8

21

54,6

80,9

22

71,3

4,9

23

55,9

18,1

24

72

85,4

25

86,7

61,8

26

51,7

0

27

53,4

48,9

28

34,2

87,6

29

45,5

92,7

30

54,6

99,5

31

64,5

96,8

32

71,7

85,4

33

79,4

54,8

34

89,7

99,4

35

57,4

0

36

59,7

30,6

37

90,1

„m”

38

82,9

„m”

39

51,3

„m”

40

28,5

„m”

41

29,3

„m”

42

26,7

„m”

43

20,4

„m”

44

14,1

0

45

6,5

0

46

0

0

47

0

0

48

0

0

49

0

0

50

0

0

51

0

0

52

0

0

53

0

0

54

0

0

55

0

0

56

0

0

57

0

0

58

0

0

59

0

0

60

0

0

61

0

0

62

25,5

11,1

63

28,5

20,9

64

32

73,9

65

4

82,3

66

34,5

80,4

67

64,1

86

68

58

0

69

50,3

83,4

70

66,4

99,1

71

81,4

99,6

72

88,7

73,4

73

52,5

0

74

46,4

58,5

75

48,6

90,9

76

55,2

99,4

77

62,3

99

78

68,4

91,5

79

74,5

73,7

80

38

0

81

41,8

89,6

82

47,1

99,2

83

52,5

99,8

84

56,9

80,8

85

58,3

11,8

86

56,2

„m”

87

52

„m”

88

43,3

„m”

89

36,1

„m”

90

27,6

„m”

91

21,1

„m”

92

8

0

93

0

0

94

0

0

95

0

0

96

0

0

97

0

0

98

0

0

99

0

0

100

0

0

101

0

0

102

0

0

103

0

0

104

0

0

105

0

0

106

0

0

107

0

0

108

11,6

14,8

109

0

0

110

27,2

74,8

111

17

76,9

112

36

78

113

59,7

86

114

80,8

17,9

115

49,7

0

116

65,6

86

117

78,6

72,2

118

64,9

„m”

119

44,3

„m”

120

51,4

83,4

121

58,1

97

122

69,3

99,3

123

72

20,8

124

72,1

„m”

125

65,3

„m”

126

64

„m”

127

59,7

„m”

128

52,8

„m”

129

45,9

„m”

130

38,7

„m”

131

32,4

„m”

132

27

„m”

133

21,7

„m”

134

19,1

0,4

135

34,7

14

136

16,4

48,6

137

0

11,2

138

1,2

2,1

139

30,1

19,3

140

30

73,9

141

54,4

74,4

142

77,2

55,6

143

58,1

0

144

45

82,1

145

68,7

98,1

146

85,7

67,2

147

60,2

0

148

59,4

98

149

72,7

99,6

150

79,9

45

151

44,3

0

152

41,5

84,4

153

56,2

98,2

154

65,7

99,1

155

74,4

84,7

156

54,4

0

157

47,9

89,7

158

54,5

99,5

159

62,7

96,8

160

62,3

0

161

46,2

54,2

162

44,3

83,2

163

48,2

13,3

164

51

„m”

165

50

„m”

166

49,2

„m”

167

49,3

„m”

168

49,9

„m”

169

51,6

„m”

170

49,7

„m”

171

48,5

„m”

172

50,3

72,5

173

51,1

84,5

174

54,6

64,8

175

56,6

76,5

176

58

„m”

177

53,6

„m”

178

40,8

„m”

179

32,9

„m”

180

26,3

„m”

181

20,9

„m”

182

10

0

183

0

0

184

0

0

185

0

0

186

0

0

187

0

0

188

0

0

189

0

0

190

0

0

191

0

0

192

0

0

193

0

0

194

0

0

195

0

0

196

0

0

197

0

0

198

0

0

199

0

0

200

0

0

201

0

0

202

0

0

203

0

0

204

0

0

205

0

0

206

0

0

207

0

0

208

0

0

209

0

0

210

0

0

211

0

0

212

0

0

213

0

0

214

0

0

215

0

0

216

0

0

217

0

0

218

0

0

219

0

0

220

0

0

221

0

0

222

0

0

223

0

0

224

0

0

225

21,2

62,7

226

30,8

75,1

227

5,9

82,7

228

34,6

80,3

229

59,9

87

230

84,3

86,2

231

68,7

„m”

232

43,6

„m”

233

41,5

85,4

234

49,9

94,3

235

60,8

99

236

70,2

99,4

237

81,1

92,4

238

49,2

0

239

56

86,2

240

56,2

99,3

241

61,7

99

242

69,2

99,3

243

74,1

99,8

244

72,4

8,4

245

71,3

0

246

71,2

9,1

247

67,1

„m”

248

65,5

„m”

249

64,4

„m”

250

62,9

25,6

251

62,2

35,6

252

62,9

24,4

253

58,8

„m”

254

56,9

„m”

255

54,5

„m”

256

51,7

17

257

56,2

78,7

258

59,5

94,7

259

65,5

99,1

260

71,2

99,5

261

76,6

99,9

262

79

0

263

52,9

97,5

264

53,1

99,7

265

59

99,1

266

62,2

99

267

65

99,1

268

69

83,1

269

69,9

28,4

270

70,6

12,5

271

68,9

8,4

272

69,8

9,1

273

69,6

7

274

65,7

„m”

275

67,1

„m”

276

66,7

„m”

277

65,6

„m”

278

64,5

„m”

279

62,9

„m”

280

59,3

„m”

281

54,1

„m”

282

51,3

„m”

283

47,9

„m”

284

43,6

„m”

285

39,4

„m”

286

34,7

„m”

287

29,8

„m”

288

20,9

73,4

289

36,9

„m”

290

35,5

„m”

291

20,9

„m”

292

49,7

11,9

293

42,5

„m”

294

32

„m”

295

23,6

„m”

296

19,1

0

297

15,7

73,5

298

25,1

76,8

299

34,5

81,4

300

44,1

87,4

301

52,8

98,6

302

63,6

99

303

73,6

99,7

304

62,2

„m”

305

29,2

„m”

306

46,4

22

307

47,3

13,8

308

47,2

12,5

309

47,9

11,5

310

47,8

35,5

311

49,2

83,3

312

52,7

96,4

313

57,4

99,2

314

61,8

99

315

66,4

60,9

316

65,8

„m”

317

59

„m”

318

50,7

„m”

319

41,8

„m”

320

34,7

„m”

321

28,7

„m”

322

25,2

„m”

323

43

24,8

324

38,7

0

325

48,1

31,9

326

40,3

61

327

42,4

52,1

328

46,4

47,7

329

46,9

30,7

330

46,1

23,1

331

45,7

23,2

332

45,5

31,9

333

46,4

73,6

334

51,3

60,7

335

51,3

51,1

336

53,2

46,8

337

53,9

50

338

53,4

52,1

339

53,8

45,7

340

50,6

22,1

341

47,8

26

342

41,6

17,8

343

38,7

29,8

344

35,9

71,6

345

34,6

47,3

346

34,8

80,3

347

35,9

87,2

348

38,8

90,8

349

41,5

94,7

350

47,1

99,2

351

53,1

99,7

352

46,4

0

353

42,5

0,7

354

43,6

58,6

355

47,1

87,5

356

54,1

99,5

357

62,9

99

358

72,6

99,6

359

82,4

99,5

360

88

99,4

361

46,4

0

362

53,4

95,2

363

58,4

99,2

364

61,5

99

365

64,8

99

366

68,1

99,2

367

73,4

99,7

368

73,3

29,8

369

73,5

14,6

370

68,3

0

371

45,4

49,9

372

47,2

75,7

373

44,5

9

374

47,8

10,3

375

46,8

15,9

376

46,9

12,7

377

46,8

8,9

378

46,1

6,2

379

46,1

„m”

380

45,5

„m”

381

44,7

„m”

382

43,8

„m”

383

41

„m”

384

41,1

6,4

385

38

6,3

386

35,9

0,3

387

33,5

0

388

53,1

48,9

389

48,3

„m”

390

49,9

„m”

391

48

„m”

392

45,3

„m”

393

41,6

3,1

394

44,3

79

395

44,3

89,5

396

43,4

98,8

397

44,3

98,9

398

43

98,8

399

42,2

98,8

400

42,7

98,8

401

45

99

402

43,6

98,9

403

42,2

98,8

404

44,8

99

405

43,4

98,8

406

45

99

407

42,2

54,3

408

61,2

31,9

409

56,3

72,3

410

59,7

99,1

411

62,3

99

412

67,9

99,2

413

69,5

99,3

414

73,1

99,7

415

77,7

99,8

416

79,7

99,7

417

82,5

99,5

418

85,3

99,4

419

86,6

99,4

420

89,4

99,4

421

62,2

0

422

52,7

96,4

423

50,2

99,8

424

49,3

99,6

425

52,2

99,8

426

51,3

100

427

51,3

100

428

51,1

100

429

51,1

100

430

51,8

99,9

431

51,3

100

432

51,1

100

433

51,3

100

434

52,3

99,8

435

52,9

99,7

436

53,8

99,6

437

51,7

99,9

438

53,5

99,6

439

52

99,8

440

51,7

99,9

441

53,2

99,7

442

54,2

99,5

443

55,2

99,4

444

53,8

99,6

445

53,1

99,7

446

55

99,4

447

57

99,2

448

61,5

99

449

59,4

5,7

450

59

0

451

57,3

59,8

452

64,1

99

453

70,9

90,5

454

58

0

455

41,5

59,8

456

44,1

92,6

457

46,8

99,2

458

47,2

99,3

459

51

100

460

53,2

99,7

461

53,1

99,7

462

55,9

53,1

463

53,9

13,9

464

52,5

„m”

465

51,7

„m”

466

51,5

52,2

467

52,8

80

468

54,9

95

469

57,3

99,2

470

60,7

99,1

471

62,4

„m”

472

60,1

„m”

473

53,2

„m”

474

44

„m”

475

35,2

„m”

476

30,5

„m”

477

26,5

„m”

478

22,5

„m”

479

20,4

„m”

480

19,1

„m”

481

19,1

„m”

482

13,4

„m”

483

6,7

„m”

484

3,2

„m”

485

14,3

63,8

486

34,1

0

487

23,9

75,7

488

31,7

79,2

489

32,1

19,4

490

35,9

5,8

491

36,6

0,8

492

38,7

„m”

493

38,4

„m”

494

39,4

„m”

495

39,7

„m”

496

40,5

„m”

497

40,8

„m”

498

39,7

„m”

499

39,2

„m”

500

38,7

„m”

501

32,7

„m”

502

30,1

„m”

503

21,9

„m”

504

12,8

0

505

0

0

506

0

0

507

0

0

508

0

0

509

0

0

510

0

0

511

0

0

512

0

0

513

0

0

514

30,5

25,6

515

19,7

56,9

516

16,3

45,1

517

27,2

4,6

518

21,7

1,3

519

29,7

28,6

520

36,6

73,7

521

61,3

59,5

522

40,8

0

523

36,6

27,8

524

39,4

80,4

525

51,3

88,9

526

58,5

11,1

527

60,7

„m”

528

54,5

„m”

529

51,3

„m”

530

45,5

„m”

531

40,8

„m”

532

38,9

„m”

533

36,6

„m”

534

36,1

72,7

535

44,8

78,9

536

51,6

91,1

537

59,1

99,1

538

66

99,1

539

75,1

99,9

540

81

8

541

39,1

0

542

53,8

89,7

543

59,7

99,1

544

64,8

99

545

70,6

96,1

546

72,6

19,6

547

72

6,3

548

68,9

0,1

549

67,7

„m”

550

66,8

„m”

551

64,3

16,9

552

64,9

7

553

63,6

12,5

554

63

7,7

555

64,4

38,2

556

63

11,8

557

63,6

0

558

63,3

5

559

60,1

9,1

560

61

8,4

561

59,7

0,9

562

58,7

„m”

563

56

„m”

564

53,9

„m”

565

52,1

„m”

566

49,9

„m”

567

46,4

„m”

568

43,6

„m”

569

40,8

„m”

570

37,5

„m”

571

27,8

„m”

572

17,1

0,6

573

12,2

0,9

574

11,5

1,1

575

8,7

0,5

576

8

0,9

577

5,3

0,2

578

4

0

579

3,9

0

580

0

0

581

0

0

582

0

0

583

0

0

584

0

0

585

0

0

586

0

0

587

8,7

22,8

588

16,2

49,4

589

23,6

56

590

21,1

56,1

591

23,6

56

592

46,2

68,8

593

68,4

61,2

594

58,7

„m”

595

31,6

„m”

596

19,9

8,8

597

32,9

70,2

598

43

79

599

57,4

98,9

600

72,1

73,8

601

53

0

602

48,1

86

603

56,2

99

604

65,4

98,9

605

72,9

99,7

606

67,5

„m”

607

39

„m”

608

41,9

38,1

609

44,1

80,4

610

46,8

99,4

611

48,7

99,9

612

50,5

99,7

613

52,5

90,3

614

51

1,8

615

50

„m”

616

49,1

„m”

617

47

„m”

618

43,1

„m”

619

39,2

„m”

620

40,6

0,5

621

41,8

53,4

622

44,4

65,1

623

48,1

67,8

624

53,8

99,2

625

58,6

98,9

626

63,6

98,8

627

68,5

99,2

628

72,2

89,4

629

77,1

0

630

57,8

79,1

631

60,3

98,8

632

61,9

98,8

633

63,8

98,8

634

64,7

98,9

635

65,4

46,5

636

65,7

44,5

637

65,6

3,5

638

49,1

0

639

50,4

73,1

640

50,5

„m”

641

51

„m”

642

49,4

„m”

643

49,2

„m”

644

48,6

„m”

645

47,5

„m”

646

46,5

„m”

647

46

11,3

648

45,6

42,8

649

47,1

83

650

46,2

99,3

651

47,9

99,7

652

49,5

99,9

653

50,6

99,7

654

51

99,6

655

53

99,3

656

54,9

99,1

657

55,7

99

658

56

99

659

56,1

9,3

660

55,6

„m”

661

55,4

„m”

662

54,9

51,3

663

54,9

59,8

664

54

39,3

665

53,8

„m”

666

52

„m”

667

50,4

„m”

668

50,6

0

669

49,3

41,7

670

50

73,2

671

50,4

99,7

672

51,9

99,5

673

53,6

99,3

674

54,6

99,1

675

56

99

676

55,8

99

677

58,4

98,9

678

59,9

98,8

679

60,9

98,8

680

63

98,8

681

64,3

98,9

682

64,8

64

683

65,9

46,5

684

66,2

28,7

685

65,2

1,8

686

65

6,8

687

63,6

53,6

688

62,4

82,5

689

61,8

98,8

690

59,8

98,8

691

59,2

98,8

692

59,7

98,8

693

61,2

98,8

694

62,2

49,4

695

62,8

37,2

696

63,5

46,3

697

64,7

72,3

698

64,7

72,3

699

65,4

77,4

700

66,1

69,3

701

64,3

„m”

702

64,3

„m”

703

63

„m”

704

62,2

„m”

705

61,6

„m”

706

62,4

„m”

707

62,2

„m”

708

61

„m”

709

58,7

„m”

710

55,5

„m”

711

51,7

„m”

712

49,2

„m”

713

48,8

40,4

714

47,9

„m”

715

46,2

„m”

716

45,6

9,8

717

45,6

34,5

718

45,5

37,1

719

43,8

„m”

720

41,9

„m”

721

41,3

„m”

722

41,4

„m”

723

41,2

„m”

724

41,8

„m”

725

41,8

„m”

726

43,2

17,4

727

45

29

728

44,2

„m”

729

43,9

„m”

730

38

10,7

731

56,8

„m”

732

57,1

„m”

733

52

„m”

734

44,4

„m”

735

40,2

„m”

736

39,2

16,5

737

38,9

73,2

738

39,9

89,8

739

42,3

98,6

740

43,7

98,8

741

45,5

99,1

742

45,6

99,2

743

48,1

99,7

744

49

100

745

49,8

99,9

746

49,8

99,9

747

51,9

99,5

748

52,3

99,4

749

53,3

99,3

750

52,9

99,3

751

54,3

99,2

752

55,5

99,1

753

56,7

99

754

61,7

98,8

755

64,3

47,4

756

64,7

1,8

757

66,2

„m”

758

49,1

„m”

759

52,1

46

760

52,6

61

761

52,9

0

762

52,3

20,4

763

54,2

56,7

764

55,4

59,8

765

56,1

49,2

766

56,8

33,7

767

57,2

96

768

58,6

98,9

769

59,5

98,8

770

61,2

98,8

771

62,1

98,8

772

62,7

98,8

773

62,8

98,8

774

64

98,9

775

63,2

46,3

776

62,4

„m”

777

60,3

„m”

778

58,7

„m”

779

57,2

„m”

780

56,1

„m”

781

56

9,3

782

55,2

26,3

783

54,8

42,8

784

55,7

47,1

785

56,6

52,4

786

58

50,3

787

58,6

20,6

788

58,7

„m”

789

59,3

„m”

790

58,6

„m”

791

60,5

9,7

792

59,2

9,6

793

59,9

9,6

794

59,6

9,6

795

59,9

6,2

796

59,9

9,6

797

60,5

13,1

798

60,3

20,7

799

59,9

31

800

60,5

42

801

61,5

52,5

802

60,9

51,4

803

61,2

57,7

804

62,8

98,8

805

63,4

96,1

806

64,6

45,4

807

64,1

5

808

63

3,2

809

62,7

14,9

810

63,5

35,8

811

64,1

73,3

812

64,3

37,4

813

64,1

21

814

63,7

21

815

62,9

18

816

62,4

32,7

817

61,7

46,2

818

59,8

45,1

819

57,4

43,9

820

54,8

42,8

821

54,3

65,2

822

52,9

62,1

823

52,4

30,6

824

50,4

„m”

825

48,6

„m”

826

47,9

„m”

827

46,8

„m”

828

46,9

9,4

829

49,5

41,7

830

50,5

37,8

831

52,3

20,4

832

54,1

30,7

833

56,3

41,8

834

58,7

26,5

835

57,3

„m”

836

59

„m”

837

59,8

„m”

838

60,3

„m”

839

61,2

„m”

840

61,8

„m”

841

62,5

„m”

842

62,4

„m”

843

61,5

„m”

844

63,7

„m”

845

61,9

„m”

846

61,6

29,7

847

60,3

„m”

848

59,2

„m”

849

57,3

„m”

850

52,3

„m”

851

49,3

„m”

852

47,3

„m”

853

46,3

38,8

854

46,8

35,1

855

46,6

„m”

856

44,3

„m”

857

43,1

„m”

858

42,4

2,1

859

41,8

2,4

860

43,8

68,8

861

44,6

89,2

862

46

99,2

863

46,9

99,4

864

47,9

99,7

865

50,2

99,8

866

51,2

99,6

867

52,3

99,4

868

53

99,3

869

54,2

99,2

870

55,5

99,1

871

56,7

99

872

57,3

98,9

873

58

98,9

874

60,5

31,1

875

60,2

„m”

876

60,3

„m”

877

60,5

6,3

878

61,4

19,3

879

60,3

1,2

880

60,5

2,9

881

61,2

34,1

882

61,6

13,2

883

61,5

16,4

884

61,2

16,4

885

61,3

„m”

886

63,1

„m”

887

63,2

4,8

888

62,3

22,3

889

62

38,5

890

61,6

29,6

891

61,6

26,6

892

61,8

28,1

893

62

29,6

894

62

16,3

895

61,1

„m”

896

61,2

„m”

897

60,7

19,2

898

60,7

32,5

899

60,9

17,8

900

60,1

19,2

901

59,3

38,2

902

59,9

45

903

59,4

32,4

904

59,2

23,5

905

59,5

40,8

906

58,3

„m”

907

58,2

„m”

908

57,6

„m”

909

57,1

„m”

910

57

0,6

911

57

26,3

912

56,5

29,2

913

56,3

20,5

914

56,1

„m”

915

55,2

„m”

916

54,7

17,5

917

55,2

29,2

918

55,2

29,2

919

55,9

16

920

55,9

26,3

921

56,1

36,5

922

55,8

19

923

55,9

9,2

924

55,8

21,9

925

56,4

42,8

926

56,4

38

927

56,4

11

928

56,4

35,1

929

54

7,3

930

53,4

5,4

931

52,3

27,6

932

52,1

32

933

52,3

33,4

934

52,2

34,9

935

52,8

60,1

936

53,7

69,7

937

54

70,7

938

55,1

71,7

939

55,2

46

940

54,7

12,6

941

52,5

0

942

51,8

24,7

943

51,4

43,9

944

50,9

71,1

945

51,2

76,8

946

50,3

87,5

947

50,2

99,8

948

50,9

100

949

49,9

99,7

950

50,9

100

951

49,8

99,7

952

50,4

99,8

953

50,4

99,8

954

49,7

99,7

955

51

100

956

50,3

99,8

957

50,2

99,8

958

49,9

99,7

959

50,9

100

960

50

99,7

961

50,2

99,8

962

50,2

99,8

963

49,9

99,7

964

50,4

99,8

965

50,2

99,8

966

50,3

99,8

967

49,9

99,7

968

51,1

100

969

50,6

99,9

970

49,9

99,7

971

49,6

99,6

972

49,4

99,6

973

49

99,5

974

49,8

99,7

975

50,9

100

976

50,4

99,8

977

49,8

99,7

978

49,1

99,5

979

50,4

99,8

980

49,8

99,7

981

49,3

99,5

982

49,1

99,5

983

49,9

99,7

984

49,1

99,5

985

50,4

99,8

986

50,9

100

987

51,4

99,9

988

51,5

99,9

989

52,2

99,7

990

52,8

74,1

991

53,3

46

992

53,6

36,4

993

53,4

33,5

994

53,9

58,9

995

55,2

73,8

996

55,8

52,4

997

55,7

9,2

998

55,8

2,2

999

56,4

33,6

1000

55,4

„m”

1001

55,2

„m”

1002

55,8

26,3

1003

55,8

23,3

1004

56,4

50,2

1005

57,6

68,3

1006

58,8

90,2

1007

59,9

98,9

1008

62,3

98,8

1009

63,1

74,4

1010

63,7

49,4

1011

63,3

9,8

1012

48

0

1013

47,9

73,5

1014

49,9

99,7

1015

49,9

48,8

1016

49,6

2,3

1017

49,9

„m”

1018

49,3

„m”

1019

49,7

47,5

1020

49,1

„m”

1021

49,4

„m”

1022

48,3

„m”

1023

49,4

„m”

1024

48,5

„m”

1025

48,7

„m”

1026

48,7

„m”

1027

49,1

„m”

1028

49

„m”

1029

49,8

„m”

1030

48,7

„m”

1031

48,5

„m”

1032

49,3

31,3

1033

49,7

45,3

1034

48,3

44,5

1035

49,8

61

1036

49,4

64,3

1037

49,8

64,4

1038

50,5

65,6

1039

50,3

64,5

1040

51,2

82,9

1041

50,5

86

1042

50,6

89

1043

50,4

81,4

1044

49,9

49,9

1045

49,1

20,1

1046

47,9

24

1047

48,1

36,2

1048

47,5

34,5

1049

46,9

30,3

1050

47,7

53,5

1051

46,9

61,6

1052

46,5

73,6

1053

48

84,6

1054

47,2

87,7

1055

48,7

80

1056

48,7

50,4

1057

47,8

38,6

1058

48,8

63,1

1059

47,4

5

1060

47,3

47,4

1061

47,3

49,8

1062

46,9

23,9

1063

46,7

44,6

1064

46,8

65,2

1065

46,9

60,4

1066

46,7

61,5

1067

45,5

„m”

1068

45,5

„m”

1069

44,2

„m”

1070

43

„m”

1071

42,5

„m”

1072

41

„m”

1073

39,9

„m”

1074

39,9

38,2

1075

40,1

48,1

1076

39,9

48

1077

39,4

59,3

1078

43,8

19,8

1079

52,9

0

1080

52,8

88,9

1081

53,4

99,5

1082

54,7

99,3

1083

56,3

99,1

1084

57,5

99

1085

59

98,9

1086

59,8

98,9

1087

60,1

98,9

1088

61,8

48,3

1089

61,8

55,6

1090

61,7

59,8

1091

62

55,6

1092

62,3

29,6

1093

62

19,3

1094

61,3

7,9

1095

61,1

19,2

1096

61,2

43

1097

61,1

59,7

1098

61,1

98,8

1099

61,3

98,8

1100

61,3

26,6

1101

60,4

„m”

1102

58,8

„m”

1103

57,7

„m”

1104

56

„m”

1105

54,7

„m”

1106

53,3

„m”

1107

52,6

23,2

1108

53,4

84,2

1109

53,9

99,4

1110

54,9

99,3

1111

55,8

99,2

1112

57,1

99

1113

56,5

99,1

1114

58,9

98,9

1115

58,7

98,9

1116

59,8

98,9

1117

61

98,8

1118

60,7

19,2

1119

59,4

„m”

1120

57,9

„m”

1121

57,6

„m”

1122

56,3

„m”

1123

55

„m”

1124

53,7

„m”

1125

52,1

„m”

1126

51,1

„m”

1127

49,7

25,8

1128

49,1

46,1

1129

48,7

46,9

1130

48,2

46,7

1131

48

70

1132

48

70

1133

47,2

67,6

1134

47,3

67,6

1135

46,6

74,7

1136

47,4

13

1137

46,3

„m”

1138

45,4

„m”

1139

45,5

24,8

1140

44,8

73,8

1141

46,6

99

1142

46,3

98,9

1143

48,5

99,4

1144

49,9

99,7

1145

49,1

99,5

1146

49,1

99,5

1147

51

100

1148

51,5

99,9

1149

50,9

100

1150

51,6

99,9

1151

52,1

99,7

1152

50,9

100

1153

52,2

99,7

1154

51,5

98,3

1155

51,5

47,2

1156

50,8

78,4

1157

50,3

83

1158

50,3

31,7

1159

49,3

31,3

1160

48,8

21,5

1161

47,8

59,4

1162

48,1

77,1

1163

48,4

87,6

1164

49,6

87,5

1165

51

81,4

1166

51,6

66,7

1167

53,3

63,2

1168

55,2

62

1169

55,7

43,9

1170

56,4

30,7

1171

56,8

23,4

1172

57

„m”

1173

57,6

„m”

1174

56,9

„m”

1175

56,4

4

1176

57

23,4

1177

56,4

41,7

1178

57

49,2

1179

57,7

56,6

1180

58,6

56,6

1181

58,9

64

1182

59,4

68,2

1183

58,8

71,4

1184

60,1

71,3

1185

60,6

79,1

1186

60,7

83,3

1187

60,7

77,1

1188

60

73,5

1189

60,2

55,5

1190

59,7

54,4

1191

59,8

73,3

1192

59,8

77,9

1193

59,8

73,9

1194

60

76,5

1195

59,5

82,3

1196

59,9

82,8

1197

59,8

65,8

1198

59

48,6

1199

58,9

62,2

1200

59,1

70,4

1201

58,9

62,1

1202

58,4

67,4

1203

58,7

58,9

1204

58,3

57,7

1205

57,5

57,8

1206

57,2

57,6

1207

57,1

42,6

1208

57

70,1

1209

56,4

59,6

1210

56,7

39

1211

55,9

68,1

1212

56,3

79,1

1213

56,7

89,7

1214

56

89,4

1215

56

93,1

1216

56,4

93,1

1217

56,7

94,4

1218

56,9

94,8

1219

57

94,1

1220

57,7

94,3

1221

57,5

93,7

1222

58,4

93,2

1223

58,7

93,2

1224

58,2

93,7

1225

58,5

93,1

1226

58,8

86,2

1227

59

72,9

1228

58,2

59,9

1229

57,6

8,5

1230

57,1

47,6

1231

57,2

74,4

1232

57

79,1

1233

56,7

67,2

1234

56,8

69,1

1235

56,9

71,3

1236

57

77,3

1237

57,4

78,2

1238

57,3

70,6

1239

57,7

64

1240

57,5

55,6

1241

58,6

49,6

1242

58,2

41,1

1243

58,8

40,6

1244

58,3

21,1

1245

58,7

24,9

1246

59,1

24,8

1247

58,6

„m”

1248

58,8

„m”

1249

58,8

„m”

1250

58,7

„m”

1251

59,1

„m”

1252

59,1

„m”

1253

59,4

„m”

1254

60,6

2,6

1255

59,6

„m”

1256

60,1

„m”

1257

60,6

„m”

1258

59,6

4,1

1259

60,7

7,1

1260

60,5

„m”

1261

59,7

„m”

1262

59,6

„m”

1263

59,8

„m”

1264

59,6

4,9

1265

60,1

5,9

1266

59,9

6,1

1267

59,7

„m”

1268

59,6

„m”

1269

59,7

22

1270

59,8

10,3

1271

59,9

10

1272

60,6

6,2

1273

60,5

7,3

1274

60,2

14,8

1275

60,6

8,2

1276

60,6

5,5

1277

61

14,3

1278

61

12

1279

61,3

34,2

1280

61,2

17,1

1281

61,5

15,7

1282

61

9,5

1283

61,1

9,2

1284

60,5

4,3

1285

60,2

7,8

1286

60,2

5,9

1287

60,2

5,3

1288

59,9

4,6

1289

59,4

21,5

1290

59,6

15,8

1291

59,3

10,1

1292

58,9

9,4

1293

58,8

9

1294

58,9

35,4

1295

58,9

30,7

1296

58,9

25,9

1297

58,7

22,9

1298

58,7

24,4

1299

59,3

61

1300

60,1

56

1301

60,5

50,6

1302

59,5

16,2

1303

59,7

50

1304

59,7

31,4

1305

60,1

43,1

1306

60,8

38,4

1307

60,9

40,2

1308

61,3

49,7

1309

61,8

45,9

1310

62

45,9

1311

62,2

45,8

1312

62,6

46,8

1313

62,7

44,3

1314

62,9

44,4

1315

63,1

43,7

1316

63,5

46,1

1317

63,6

40,7

1318

64,3

49,5

1319

63,7

27

1320

63,8

15

1321

63,6

18,7

1322

63,4

8,4

1323

63,2

8,7

1324

63,3

21,6

1325

62,9

19,7

1326

63

22,1

1327

63,1

20,3

1328

61,8

19,1

1329

61,6

17,1

1330

61

0

1331

61,2

22

1332

60,8

40,3

1333

61,1

34,3

1334

60,7

16,1

1335

60,6

16,6

1336

60,5

18,5

1337

60,6

29,8

1338

60,9

19,5

1339

60,9

22,3

1340

61,4

35,8

1341

61,3

42,9

1342

61,5

31

1343

61,3

19,2

1344

61

9,3

1345

60,8

44,2

1346

60,9

55,3

1347

61,2

56

1348

60,9

60,1

1349

60,7

59,1

1350

60,9

56,8

1351

60,7

58,1

1352

59,6

78,4

1353

59,6

84,6

1354

59,4

66,6

1355

59,3

75,5

1356

58,9

49,6

1357

59,1

75,8

1358

59

77,6

1359

59

67,8

1360

59

56,7

1361

58,8

54,2

1362

58,9

59,6

1363

58,9

60,8

1364

59,3

56,1

1365

58,9

48,5

1366

59,3

42,9

1367

59,4

41,4

1368

59,6

38,9

1369

59,4

32,9

1370

59,3

30,6

1371

59,4

30

1372

59,4

25,3

1373

58,8

18,6

1374

59,1

18

1375

58,5

10,6

1376

58,8

10,5

1377

58,5

8,2

1378

58,7

13,7

1379

59,1

7,8

1380

59,1

6

1381

59,1

6

1382

59,4

13,1

1383

59,7

22,3

1384

60,7

10,5

1385

59,8

9,8

1386

60,2

8,8

1387

59,9

8,7

1388

61

9,1

1389

60,6

28,2

1390

60,6

22

1391

59,6

23,2

1392

59,6

19

1393

60,6

38,4

1394

59,8

41,6

1395

60

47,3

1396

60,5

55,4

1397

60,9

58,7

1398

61,3

37,9

1399

61,2

38,3

1400

61,4

58,7

1401

61,3

51,3

1402

61,4

71,1

1403

61,1

51

1404

61,5

56,6

1405

61

60,6

1406

61,1

75,4

1407

61,4

69,4

1408

61,6

69,9

1409

61,7

59,6

1410

61,8

54,8

1411

61,6

53,6

1412

61,3

53,5

1413

61,3

52,9

1414

61,2

54,1

1415

61,3

53,2

1416

61,2

52,2

1417

61,2

52,3

1418

61

48

1419

60,9

41,5

1420

61

32,2

1421

60,7

22

1422

60,7

23,3

1423

60,8

38,8

1424

61

40,7

1425

61

30,6

1426

61,3

62,6

1427

61,7

55,9

1428

62,3

43,4

1429

62,3

37,4

1430

62,3

35,7

1431

62,8

34,4

1432

62,8

31,5

1433

62,9

31,7

1434

62,9

29,9

1435

62,8

29,4

1436

62,7

28,7

1437

61,5

14,7

1438

61,9

17,2

1439

61,5

6,1

1440

61

9,9

1441

60,9

4,8

1442

60,6

11,1

1443

60,3

6,9

1444

60,8

7

1445

60,2

9,2

1446

60,5

21,7

1447

60,2

22,4

1448

60,7

31,6

1449

60,9

28,9

1450

59,6

21,7

1451

60,2

18

1452

59,5

16,7

1453

59,8

15,7

1454

59,6

15,7

1455

59,3

15,7

1456

59

7,5

1457

58,8

7,1

1458

58,7

16,5

1459

59,2

50,7

1460

59,7

60,2

1461

60,4

44

1462

60,2

35,3

1463

60,4

17,1

1464

59,9

13,5

1465

59,9

12,8

1466

59,6

14,8

1467

59,4

15,9

1468

59,4

22

1469

60,4

38,4

1470

59,5

38,8

1471

59,3

31,9

1472

60,9

40,8

1473

60,7

39

1474

60,9

30,1

1475

61

29,3

1476

60,6

28,4

1477

60,9

36,3

1478

60,8

30,5

1479

60,7

26,7

1480

60,1

4,7

1481

59,9

0

1482

60,4

36,2

1483

60,7

32,5

1484

59,9

3,1

1485

59,7

„m”

1486

59,5

„m”

1487

59,2

„m”

1488

58,8

0,6

1489

58,7

„m”

1490

58,7

„m”

1491

57,9

„m”

1492

58,2

„m”

1493

57,6

„m”

1494

58,3

9,5

1495

57,2

6

1496

57,4

27,3

1497

58,3

59,9

1498

58,3

7,3

1499

58,8

21,7

1500

58,8

38,9

1501

59,4

26,2

1502

59,1

25,5

1503

59,1

26

1504

59

39,1

1505

59,5

52,3

1506

59,4

31

1507

59,4

27

1508

59,4

29,8

1509

59,4

23,1

1510

58,9

16

1511

59

31,5

1512

58,8

25,9

1513

58,9

40,2

1514

58,8

28,4

1515

58,9

38,9

1516

59,1

35,3

1517

58,8

30,3

1518

59

19

1519

58,7

3

1520

57,9

0

1521

58

2,4

1522

57,1

„m”

1523

56,7

„m”

1524

56,7

5,3

1525

56,6

2,1

1526

56,8

„m”

1527

56,3

„m”

1528

56,3

„m”

1529

56

„m”

1530

56,7

„m”

1531

56,6

3,8

1532

56,9

„m”

1533

56,9

„m”

1534

57,4

„m”

1535

57,4

„m”

1536

58,3

13,9

1537

58,5

„m”

1538

59,1

„m”

1539

59,4

„m”

1540

59,6

„m”

1541

59,5

„m”

1542

59,6

0,5

1543

59,3

9,2

1544

59,4

11,2

1545

59,1

26,8

1546

59

11,7

1547

58,8

6,4

1548

58,7

5

1549

57,5

„m”

1550

57,4

„m”

1551

57,1

1,1

1552

57,1

0

1553

57

4,5

1554

57,1

3,7

1555

57,3

3,3

1556

57,3

16,8

1557

58,2

29,3

1558

58,7

12,5

1559

58,3

12,2

1560

58,6

12,7

1561

59

13,6

1562

59,8

21,9

1563

59,3

20,9

1564

59,7

19,2

1565

60,1

15,9

1566

60,7

16,7

1567

60,7

18,1

1568

60,7

40,6

1569

60,7

59,7

1570

61,1

66,8

1571

61,1

58,8

1572

60,8

64,7

1573

60,1

63,6

1574

60,7

83,2

1575

60,4

82,2

1576

60

80,5

1577

59,9

78,7

1578

60,8

67,9

1579

60,4

57,7

1580

60,2

60,6

1581

59,6

72,7

1582

59,9

73,6

1583

59,8

74,1

1584

59,6

84,6

1585

59,4

76,1

1586

60,1

76,9

1587

59,5

84,6

1588

59,8

77,5

1589

60,6

67,9

1590

59,3

47,3

1591

59,3

43,1

1592

59,4

38,3

1593

58,7

38,2

1594

58,8

39,2

1595

59,1

67,9

1596

59,7

60,5

1597

59,5

32,9

1598

59,6

20

1599

59,6

34,4

1600

59,4

23,9

1601

59,6

15,7

1602

59,9

41

1603

60,5

26,3

1604

59,6

14

1605

59,7

21,2

1606

60,9

19,6

1607

60,1

34,3

1608

59,9

27

1609

60,8

25,6

1610

60,6

26,3

1611

60,9

26,1

1612

61,1

38

1613

61,2

31,6

1614

61,4

30,6

1615

61,7

29,6

1616

61,5

28,8

1617

61,7

27,8

1618

62,2

20,3

1619

61,4

19,6

1620

61,8

19,7

1621

61,8

18,7

1622

61,6

17,7

1623

61,7

8,7

1624

61,7

1,4

1625

61,7

5,9

1626

61,2

8,1

1627

61,9

45,8

1628

61,4

31,5

1629

61,7

22,3

1630

62,4

21,7

1631

62,8

21,9

1632

62,2

22,2

1633

62,5

31

1634

62,3

31,3

1635

62,6

31,7

1636

62,3

22,8

1637

62,7

12,6

1638

62,2

15,2

1639

61,9

32,6

1640

62,5

23,1

1641

61,7

19,4

1642

61,7

10,8

1643

61,6

10,2

1644

61,4

„m”

1645

60,8

„m”

1646

60,7

„m”

1647

61

12,4

1648

60,4

5,3

1649

61

13,1

1650

60,7

29,6

1651

60,5

28,9

1652

60,8

27,1

1653

61,2

27,3

1654

60,9

20,6

1655

61,1

13,9

1656

60,7

13,4

1657

61,3

26,1

1658

60,9

23,7

1659

61,4

32,1

1660

61,7

33,5

1661

61,8

34,1

1662

61,7

17

1663

61,7

2,5

1664

61,5

5,9

1665

61,3

14,9

1666

61,5

17,2

1667

61,1

„m”

1668

61,4

„m”

1669

61,4

8,8

1670

61,3

8,8

1671

61

18

1672

61,5

13

1673

61

3,7

1674

60,9

3,1

1675

60,9

4,7

1676

60,6

4,1

1677

60,6

6,7

1678

60,6

12,8

1679

60,7

11,9

1680

60,6

12,4

1681

60,1

12,4

1682

60,5

12

1683

60,4

11,8

1684

59,9

12,4

1685

59,6

12,4

1686

59,6

9,1

1687

59,9

0

1688

59,9

20,4

1689

59,8

4,4

1690

59,4

3,1

1691

59,5

26,3

1692

59,6

20,1

1693

59,4

35

1694

60,9

22,1

1695

60,5

12,2

1696

60,1

11

1697

60,1

8,2

1698

60,5

6,7

1699

60

5,1

1700

60

5,1

1701

60

9

1702

60,1

5,7

1703

59,9

8,5

1704

59,4

6

1705

59,5

5,5

1706

59,5

14,2

1707

59,5

6,2

1708

59,4

10,3

1709

59,6

13,8

1710

59,5

13,9

1711

60,1

18,9

1712

59,4

13,1

1713

59,8

5,4

1714

59,9

2,9

1715

60,1

7,1

1716

59,6

12

1717

59,6

4,9

1718

59,4

22,7

1719

59,6

22

1720

60,1

17,4

1721

60,2

16,6

1722

59,4

28,6

1723

60,3

22,4

1724

59,9

20

1725

60,2

18,6

1726

60,3

11,9

1727

60,4

11,6

1728

60,6

10,6

1729

60,8

16

1730

60,9

17

1731

60,9

16,1

1732

60,7

11,4

1733

60,9

11,3

1734

61,1

11,2

1735

61,1

25,6

1736

61

14,6

1737

61

10,4

1738

60,6

„m”

1739

60,9

„m”

1740

60,8

4,8

1741

59,9

„m”

1742

59,8

„m”

1743

59,1

„m”

1744

58,8

„m”

1745

58,8

„m”

1746

58,2

„m”

1747

58,5

14,3

1748

57,5

4,4

1749

57,9

0

1750

57,8

20,9

1751

58,3

9,2

1752

57,8

8,2

1753

57,5

15,3

1754

58,4

38

1755

58,1

15,4

1756

58,8

11,8

1757

58,3

8,1

1758

58,3

5,5

1759

59

4,1

1760

58,2

4,9

1761

57,9

10,1

1762

58,5

7,5

1763

57,4

7

1764

58,2

6,7

1765

58,2

6,6

1766

57,3

17,3

1767

58

11,4

1768

57,5

47,4

1769

57,4

28,8

1770

58,8

24,3

1771

57,7

25,5

1772

58,4

35,5

1773

58,4

29,3

1774

59

33,8

1775

59

18,7

1776

58,8

9,8

1777

58,8

23,9

1778

59,1

48,2

1779

59,4

37,2

1780

59,6

29,1

1781

50

25

1782

40

20

1783

30

15

1784

20

10

1785

10

5

1786

0

0

1787

0

0

1788

0

0

1789

0

0

1790

0

0

1791

0

0

1792

0

0

1793

0

0

1794

0

0

1795

0

0

1796

0

0

1797

0

0

1798

0

0

1799

0

0

1800

0

0

„m” = motoraandrijving

Een grafische voorstelling van het ETC-dynamometerschema is afgebeeld in figuur 5.

Figuur 5

ETC-dynamometerschema

Image

Aanhangsel 4

METINGEN EN BEMONSTERINGSPROCEDURES

1.   INLEIDING

De door de te testen motor geproduceerde gasvormige bestanddelen, deeltjes en rook worden gemeten met de in bijlage V beschreven methoden. In de verschillende delen van bijlage V worden de aanbevolen analysesystemen voor de gasvormige emissies (deel 1), de aanbevolen deeltjesverdunnings- en -bemonsteringssystemen (deel 2), en de aanbevolen opaciteitsmeters voor de opaciteitsmetingen (deel 3) beschreven.

Bij de ESC worden de gasvormige bestanddelen bepaald in het ruwe uitlaatgas. Eventueel mogen zij worden bepaald in het verdunde uitlaatgas, wanneer een volledige-stroomverdunningssysteem wordt gebruikt voor de deeltjesbepaling. De deeltjes worden bepaald met hetzij een partiëlehetzij een volledige-stroomverdunningssysteem.

Bij de ETC wordt uitsluitend een volledige-stroomverdunningssysteem gebruikt voor de bepaling van de gasvormige en de deeltjesemissies en dit wordt beschouwd als het referentiesysteem. Partiële-stroomverdunningssystemen kunnen echter worden goedgekeurd door de technische dienst op voorwaarde dat hun gelijkwaardigheid overeenkomstig punt 6.2 van bijlage I is aangetoond en dat een gedetailleerde technische beschrijving van de gegevensevaluatie en de berekeningsprocedures aan deze dienst wordt afgegeven.

2.   DYNAMOMETER EN MEETCEL-APPARATUUR

Voor de emissietests van motoren op motordynamometers wordt de volgende apparatuur gebruikt.

2.1.   Motordynamometer

Voor de uitvoering van de in de aanhangsels 1 en 2 van deze bijlage beschreven testcycli wordt een motordynamometer met toereikende kenmerken gebruikt. Het toerentalmeetsysteem moet een nauwkeurigheid van ± 2 % van de aflezing hebben. Het koppelmeetsysteem moet een nauwkeurigheid van ± 3 % van de aflezing hebben in het gebied > 20 % van de volledige schaal en een nauwkeurigheid van ± 0,6 % van de volledige schaal in het gebied = 20 % van de volledige schaal.

2.2.   Andere instrumenten

De meetinstrumenten voor brandstofverbruik, luchtverbruik, temperatuur van koel- en smeermiddelen, uitlaatgasdruk en inlaatspruitstukonderdruk, uitlaatgastemperatuur, luchtinlaattemperatuur, luchtdruk, vochtigheid en brandstoftemperatuur moeten zo nodig worden gebruikt. Deze instrumenten moeten voldoen aan de eisen van tabel 8:

Tabel 8

Nauwkeurigheid van de meetinstrumenten

Meetinstrument

Nauwkeurigheid

Brandstofverbruik

± 2 % van de maximumwaarde v.d. motor

Luchtverbruik

± 2 % van de maximumwaarde v.d. motor

Temperatuur = 600 K (327 °C)

± 2 K absoluut

Temperatuur > 600 K (327 °C)

± 1 % van de aflezing

Luchtdruk

± 0,1 kPa absoluut

Uitlaatgasdruk

± 0,2 kPa absoluut

Inlaatonderdruk

± 0,05 kPa absoluut

Overige drukken

± 0,1 kPa absoluut

Relatieve vochtigheid

± 3 % absoluut

Absolute vochtigheid

± 5 % van de aflezing

2.3.   Uitlaatgasstroom

Om de emissies in de ruwe uitlaatgassen te kunnen berekenen, is het noodzakelijk de uitlaatgasstroom te kennen (zie punt 4.4 van aanhangsel 1). Voor de bepaling van de uitlaatstroom kan een van de volgende methoden worden gebruikt:

a)

Directe meting van de uitlaatstroom door een stroomkop of een gelijkwaardig meetsysteem;

b)

Meting van de lucht- en brandstofstroom met behulp van geschikte meetsystemen en berekening van de uitlaatstroom aan de hand van de volgende vergelijking:

GEXHW = GAIRW + GFUEL(voor de natte uitlaatmassa)

De nauwkeurigheid van de uitlaatstroombepaling moet ± 2,5 % van de aflezing of beter zijn. Er mogen andere methoden worden gebruikt als die gelijkwaardig zijn.

2.4.   Verdunde uitlaatgasstroom

Om de emissies in de verdunde uitlaatgassen met gebruikmaking van een volledige-stroomverdunningssysteem (verplicht voor de ETC) te kunnen berekenen, is het noodzakelijk om de verdunde uitlaatgasstroom te kennen (zie punt 4.3 van aanhangsel 2). De totale massastroom van het verdunde uitlaatgas (GTOTW) of de totale massa van het verdunde uitlaatgas over de gehele cyclus (MTOTW) wordt gemeten met een PDP of CFV (zie bijlage V, punt 2.3.1). De nauwkeurigheid moet ± 2 % van de aflezing of beter bedragen en wordt bepaald overeenkomstig de voorschriften van bijlage III, aanhangsel 5, punt 2.4.

3.   BEPALING VAN DE GASVORMIGE BESTANDDELEN

3.1.   Algemene specificaties voor de analyseapparatuur

De analyseapparatuur moet een zodanig meetbereik hebben dat de vereiste nauwkeurigheid van de meting van de uitlaatgasbestanddelen (zie punt 3.1.1) wordt gewaarborgd. Aanbevolen wordt de analyseapparatuur op zodanige wijze te gebruiken dat de gemeten concentratie binnen 15 % en 100 % van de volledige schaal valt.

Indien gebruik wordt gemaakt van afleessystemen (computers, gegevensloggers) met een voldoende grote nauwkeurigheid en resolutie voor meetwaarden kleiner dan 15 % van de volledige schaal, zijn meetwaarden beneden 15 % van de volledige schaal eveneens aanvaardbaar. In dat geval zijn aanvullende kalibraties van ten minste 4 nominaal gelijkmatig gespreide punten (niet nul) nodig om de nauwkeurigheid van de kalibratiekromme overeenkomstig bijlage III, aanhangsel 5, punt 1.5.5.2, te waarborgen.

De elektromagnetische compatibiliteit (EMC) van de apparatuur moet voldoende zijn om extra fouten tot een minimum te beperken.

3.1.1.   Meetfout

De totale meetfout, met inbegrip van de kruisgevoeligheid voor andere gassen (zie bijlage III, aanhangsel 5, punt 1.9), mag niet groter zijn dan ± 5 % van de aflezing of ± 3,5 % van de volledige schaal (de kleinste waarde is van toepassing). Voor concentraties kleiner dan 100 ppm mag de meetfout niet groter zijn dan ± 4 ppm.

3.1.2.   Herhaalbaarheid

De herhaalbaarheid die gedefinieerd is als 2,5 maal de standaardafwijking van 10 herhaalde responsies op een bepaald kalibratie- of ijkgas, mag niet meer bedragen dan ± 1 % van de uiterste concentratie op de schaal voor elk gebied boven 155 ppm (of ppm C) of ± 2 % van elk gebied beneden 155 ppm (of ppm C).

3.1.3.   Ruis

Het maximumafleesverschil over een willekeurige periode van tien seconden bij gebruik van een ijkgas voor de nulinstelling en een ijkgas voor een bepaald meetbereik mag voor elk meetbereik niet groter zijn dan 2 % van de volledige schaal.

3.1.4.   Nulpuntsverloop

Het nulpuntsverloop gedurende een periode van een uur mag niet meer dan 2 % van de volledige schaal in het laagste meetbereik bedragen. De nulresponsie is gedefinieerd als de gemiddelde responsie, inclusief de ruis, op een ijkgas voor de nulinstelling gedurende een periode van 30 seconden.

3.1.5.   Meetbereikverloop

Het meetbereikverloop gedurende een periode van een uur mag niet meer dan 2 % van de hoogste meetwaarde van het laagste meetbereik bedragen. Meetbereik is gedefinieerd als het verschil tussen de meetbereikresponsie en de nulresponsie. De meetbereikresponsie wordt gedefinieerd als de gemiddelde responsie, inclusief ruis, op een ijkgas voor het meetbereik gedurende een periode van 30 seconden.

3.2.   Gasdroging

Het effect van het optionele gasdroogapparaat op de meting van de gasconcentratie moet minimaal zijn. Chemische drogers zijn niet aanvaardbaar voor het verwijderen van water uit het monster.

3.3.   Analyseapparatuur

In de punten 3.3.1 tot en met 3.3.4 worden de toe te passen meetbeginselen beschreven. Een uitvoerige beschrijving van de meetsystemen is opgenomen in bijlage V. De te meten gassen worden geanalyseerd met de volgende instrumenten. Bij niet-lineaire analyseapparatuur mogen lineariseringsschakelingen worden toegepast.

3.3.1.   Analyse van koolmonoxide (CO)

Voor de analyse van koolmonoxide wordt een niet-dispergerende analyser met absorptie in het infraroodgebied (NDIR) gebruikt.

3.3.2.   Analyse van kooldioxide (CO2)

Voor de analyse van kooldioxide wordt een niet-dispergerende analyser met absorptie in het infraroodgebied (NDIR) gebruikt.

3.3.3.   Analyse van koolwaterstoffen (HC)

Voor de analyse van koolwaterstoffen bij dieselmotoren wordt een verwarmde-vlamionisatordetector (HFID) gebruikt met verwarmde detector, kleppen, leidingen enz. om de temperatuur van het gas op 463 K ± 10 K (190 ± 10 °C) te houden. Bij aardgas- en LPG-motoren mag voor de analyse van koolwaterstoffen een niet-verwarmde vlamionisatordetector (HFID) worden gebruikt, naar gelang van de gehanteerde methode (zie bijlage V, punt 1.3).

3.3.4.   Analyse van andere koolwaterstoffen dan methaan (NMHC) (uitsluitend aardgasmotoren)

De andere koolwaterstoffen dan methaan worden bepaald met een van de volgende methoden:

3.3.4.1.   Gaschromatografie-methode (GC)

De andere koolwaterstoffen dan methaan worden bepaald door het methaan dat met een 423 K (150 °C) geconditioneerde gaschromatograaf (GC) is geanalyseerd, af te trekken van de overeenkomstig punt 3.3.3 gemeten koolwaterstoffen.

3.3.4.2.   Cutter-methode (NMC)

De andere koolwaterstoffen dan methaan worden bepaald met een verwarmde NMC, opgesteld in lijn met een FID, overeenkomstig punt 3.3.3, door het methaan van de totale koolwaterstoffen af te trekken.

3.3.5.   Analyse van stikstofoxiden (NOx)

Voor de analyse van stikstofoxiden wordt gebruik gemaakt van een chemiluminescentiedetector (CLD) of verwarmde chemiluminescentiedetector (HCLD) met een NO2/NO-omzetter, indien op droge basis wordt gemeten. Indien op natte basis wordt gemeten, moet een HCLD worden gebruikt met een omzetter die op een temperatuur van 328 K (55 °C) of meer wordt gehouden, mits aan de controle van de waterdampverzadigingsdruk is voldaan (zie bijlage III, aanhangsel 5, punt 1.9.2.2).

3.4.   Bemonstering voor gasvormige emissies

3.4.1.   Ruw uitlaatgas (uitsluitend ESC)

De sondes voor bemonstering van gasvormige emissies moeten, voorzover mogelijk, ten minste 0,5 m of driemaal de diameter van de uitlaatpijp (de grootste waarde is van toepassing) vanaf het einde van het uitlaatsysteem en voldoende dicht bij de motor worden geplaatst, zodat de uitlaatgastemperatuur bij de sonde minstens 343 K (70 °C) bedraagt.

Bij een motor met meerdere cilinders en een vertakt uitlaatspruitstuk moet de inlaat van de sonde ver genoeg in de uitlaat worden geplaatst, zodat het monster representatief is voor de gemiddelde uitlaatgasemissie uit alle cilinders. Bij motoren met meerdere cilinders die afzonderlijke spruitstukken hebben, zoals bij een V-motor, is het toegestaan voor elke groep afzonderlijk een monster te nemen en de gemiddelde uitlaatgasemissie te berekenen. Andere methoden waarvan de correlatie met de bovengenoemde methode is aangetoond mogen worden toegepast. Bij de berekening van de uitlaatgasemissies moet worden uitgegaan van de totale uitlaatgasmassastroom van de motor.

Indien de samenstelling van het uitlaatgas wordt beïnvloed door een nabehandelingsinstallatie, moet het uitlaatgasmonster voorbij die inrichting worden genomen.

3.4.2.   Verdund uitlaatgas (verplicht voor ETC, optioneel voor ESC)

De uitlaatpijp tussen de motor en het volledige-stroomverdunningssysteem moet overeenstemmen met de eisen van bijlage V, punt 2.3.1, EP.

De bemonsteringssonde(s) voor de gasvormige emissies wordt/worden in de verdunningstunnel geplaatst op een punt waar de verdunningslucht en het uitlaatgas goed vermengd zijn en dicht bij de deeltjesbemonsteringssonde.

Voor de ETC-test kan de monsterneming op twee manieren verlopen:

de verontreinigende stoffen worden bemonsterd in een bemonsteringszak over de gehele cyclus en gemeten na de voltooiing van de test;

de verontreinigende stoffen worden continu bemonsterd en geïntegreerd over de cyclus (deze methode is verplicht voor HC en NOx).

4.   BEPALING VAN DE DEELTJES

Voor de bepaling van de deeltjes is een verdunningssysteem nodig. Verdunning kan worden bewerkstelligd door een partiële-stroomverdunningssysteem (uitsluitend ESC) of een volledigestroomverdunningssysteem (verplicht voor ETC). De doorstromingscapaciteit van het verdunningssysteem moet groot genoeg zijn om condensatie van water in de verdunnings- en de bemonsteringssystemen volledig uit te sluiten door de temperatuur van het verdunde gas vlak voor de filterhouders op of onder 325 K (52 °C) te houden. De verdunningslucht moet, indien de luchtvochtigheid hoog is, vóór instroming in het verdunningssysteem worden gedroogd. De temperatuur van de verdunningslucht moet 298 K ± 5 K (25 °C ± 5 °C) bedragen. Indien de temperatuur van de omgevingslucht minder dan 293 K (20 °C) bedraagt, wordt aanbevolen de verdunningslucht van tevoren te verhitten tot een temperatuur boven 303 K (30 °C). De temperatuur van de verdunningslucht mag echter niet meer dan 325 K (52 °C) bedragen alvorens de uitlaatgassen in de verdunningstunnel worden gevoerd.

Het partiële-stroomverdunningssysteem moet zodanig zijn ontworpen dat de uitlaatgasstroom in twee delen wordt gesplitst, waarbij de kleinste stroom met lucht wordt verdund en vervolgens wordt gebruikt voor de meting van de deeltjes. Het is van essentieel belang dat de verdunningsverhouding zeer nauwkeurig wordt bepaald. Er kan gebruik worden gemaakt van verschillende scheidingsmethoden, waarbij het type scheiding in belangrijke mate bepaalt welke bemonsteringsapparatuur moet worden gebruikt en welke procedures moeten worden gevolgd (zie bijlage V, punt 2.2). De deeltjesbemonsteringssonde moet vlak bij de gassonde worden geplaatst en de installatie moet in overeenstemming zijn met de bepalingen van punt 3.4.1.

Om de massa van de deeltjes vast te stellen zijn een deeltjesbemonsteringssysteem, deeltjesbemonsteringsfilters, een microgrambalans en een weegkamer met constante temperatuur en vochtigheid nodig.

Bij de deeltjesbemonstering wordt de methode met één filter gevolgd, waarbij gebruik wordt gemaakt van één paar filters (zie punt 4.1.3) voor de gehele testcyclus. Bij de ESC-test moet veel aandacht worden besteed aan de bemonsteringsduur en -stromen gedurende de bemonsteringsfase van de test.

4.1.   Deeltjesbemonsteringsfilters

4.1.1.   Filterspecificaties

Er moet gebruik worden gemaakt van met fluorkoolstof gecoate glasvezelfilters of membraanfilters op fluorkoolstofbasis. Alle filtertypen moeten een 0,3 μm-DOP-(dioctylftalaat)-opvangrendement van minstens 95 % hebben bij een gasaanstroomsnelheid tussen 35 en 80 cm/s.

4.1.2.   Filtergrootte

De deeltjesfilters moeten een minimumdiameter van 47 mm (37 mm werkzame diameter) hebben. Grotere filterdiameters zijn toegestaan (zie punt 4.1.5).

4.1.3.   Primaire en secundaire filters

Het verdunde uitlaatgas moet worden bemonsterd met een stel filters die tijdens de testcyclus in serie zijn geplaatst (een primair en een secundair filter). Het secundaire filter mag zich niet meer dan 100 mm na het primaire filter bevinden en mag niet daarmee in contact zijn. De filters mogen afzonderlijk of als stel worden gewogen, waarbij de beroete zijden tegen elkaar worden geplaatst.

4.1.4.   Aanstroomsnelheid door het filter

De aanstroomsnelheid door het filter moet 35 tot 80 cm/s bedragen. De drukval mag tussen begin en eind van de test met niet meer dan 25 kPa toenemen.

4.1.5.   Filterbelasting

De aanbevolen minimumfilterbelasting bedraagt 0,5 mg/1 075 mm2 beroet oppervlak voor de methode met één filter. Bij de gebruikelijke filterafmetingen zijn de waarden als aangegeven in tabel 8.

Tabel 9

Aanbevolen filterbelastingen

Filterdiameter

(mm)

Aanbevolen werkzame diameter

(mm)

Aanbevolen minimumbelasting

(mg)

47

37

0,5

70

60

1,3

90

80

2,3

110

100

3,6

4.2.   Specificaties voor de weegkamer en de analytische balans

4.2.1.   Weegkameromstandigheden

De kamer (of ruimte) waarin de deeltjesfilters worden geconditioneerd en gewogen, moet op een temperatuur van 295 K ± 3 K (22 °C ± 3 °C) worden gehouden gedurende het conditioneren en wegen van de filters. De vochtigheidsgraad moet worden gehouden op een dauwpunt van 282,5 K ± 3 K (9,5 °C ± 3 °C) en een relatieve vochtigheid van 45 % ± 8 %.

4.2.2.   Wegen van het referentiefilter

De atmosfeer in de kamer (of ruimte) moet vrij zijn van vuildeeltjes (zoals stof) die zich op het deeltjesfilter kunnen afzetten gedurende de stabiliseringsperiode. Afwijking van de weegkamerspecificaties van punt 4.2.1 zijn toegestaan, indien de duur van de afwijking niet meer dan 30 minuten bedraagt. De weegkamer moet aan de voorgeschreven specificaties voldoen alvorens het personeel zich in de weegkamer begeeft. Er moeten minstens twee ongebruikte referentiefilters of referentiefilterparen worden gewogen binnen vier uur vóór of bij voorkeur op hetzelfde tijdstip als de weging van het bemonsteringsfilter(paar). De referentiefilters moeten van dezelfde grootte en hetzelfde materiaal zijn als de bemonsteringsfilters.

Indien het gemiddelde gewicht van de referentiefilters (het referentiefilterpaar) afwijkingen vertoont van meer dan ± 5 % (± 7,5 %, voor het filterpaar) van de aanbevolen minimumfilterbelasting (zie punt 4.2.1) tussen het wegen van de bemonsteringsfilters, moeten alle bemonsteringsfilters worden verwijderd en wordt de emissietest herhaald.

Indien niet aan de in punt 4.2.1 genoemde stabiliteitscriteria voor de weegkamer wordt voldaan, maar de weging van het referentiefilter(paar) aan de bovenstaande criteria voldoet, heeft de fabrikant van het voertuig de mogelijkheid de massa's van de bemonsteringsfilters te aanvaarden of de test ongeldig te verklaren, waarna het conditioneringssysteem van de weegkamer wordt bijgesteld en de test wordt overgedaan.

4.2.3.   Analytische balans

De voor het wegen van alle filters gebruikte analytische balans moet een nauwkeurigheid hebben (standaarddeviatie) van 20 μg en een resolutie van 10 μg (1 cijfer = 10 μg). Voor filters met een kleinere diameter dan 70 mm moeten de nauwkeurigheid en de resolutie respectievelijk 2 μg en 1 μg bedragen.

4.3.   Overige specificaties voor de deeltjesmeting

Alle delen van het verdunningssysteem en het bemonsteringssysteem vanaf de uitlaatpijp tot en met de filterhouder die in contact zijn met het ruwe en het verdunde uitlaatgas, moeten zodanig zijn ontworpen dat afzetting of wijziging van de deeltjes tot een minimum wordt beperkt. Alle deeltjes moeten gemaakt zijn van elektrisch geleidende materialen die niet reageren met de uitlaatgascomponenten en moeten elektrisch worden geaard om elektrostatische effecten te voorkomen.

5.   BEPALING VAN DE ROOKWAARDE

In dit deel worden de specificaties gegeven voor de voorgeschreven en de facultatieve testapparatuur die bij de ELR-test wordt gebruikt. De rook wordt gemeten met een opaciteitsmeter die zowel een opaciteits- als een lichtabsorptiecoëfficiëntstand heeft. De opaciteitsstand wordt uitsluitend voor kalibreringsdoeleinden en voor het controleren van de goede werking van de opaciteitsmeter gebruikt. De rookwaarden van de testcyclus worden gemeten in de lichtabsorptiecoëfficiëntstand.

5.1.   Algemene eisen

De ELR-test vereist het gebruik van een opaciteitsmeet- en gegevensverwerkingssysteem dat drie functionele elementen omvat. Deze elementen mogen geïntegreerd zijn in een apparaat of een systeem van met elkaar verbonden componenten zijn. De drie functionele elementen zijn:

Een opaciteitsmeter die aan de specificaties van bijlage V, punt 3, voldoet.

Een gegevensverwerkingssysteem dat de in bijlage III, aanhangsel 1, punt 6, omschreven functies kan uitvoeren.

Een printer en/of elektronisch opslagmedium waarmee de overeenkomstig bijlage III, aanhangsel 1, punt 6.3, vereiste rookwaarden kunnen worden vastgelegd en afgedrukt.

5.2.   Specifieke eisen

5.2.1.   Lineariteit

De lineariteit moet binnen ± 2 % van de opaciteit zijn.

5.2.2.   Nulpuntsverloop

Het nulpuntsverloop gedurende een periode van een uur mag niet groter zijn dan ± 1 % van de opaciteit.

5.2.3.   Opaciteitsmeterschaal en -bereik

Wanneer de opaciteit wordt afgelezen, moet het bereik 0-100 % opaciteit zijn en de afleesnauwkeurigheid 0,1 % opaciteit. Wanneer de lichtabsorptiecoëfficiënt wordt afgelezen, moet het bereik 0-30 m-1 lichtabsorptiecoëfficiënt zijn en de afleesnauwkeurigheid 0,01 m- 1 lichtabsorptiecoëfficiënt.

5.2.4.   Responsietijd van het instrument

De fysieke responsietijd van de opaciteitsmeter mag niet groter zijn dan 0,2 s. De fysieke responsietijd is het verschil tussen de tijdstippen dat de output van ontvanger met snelle responsie 10 %, respectievelijk 90 % van de volledige schaal bereikt wanneer de opaciteit van het gemeten gas in minder dan 0,1 s wordt gewijzigd.

De elektrische responsietijd van de opaciteitsmeter mag niet groter zijn dan 0,05 s. De elektrische responsietijd is het verschil tussen de tijdstippen dat de output van de opaciteitsmeter 10 %, respectievelijk 90 % van de volledige schaal bereikt wanneer de lichtbron onderbroken of volledig gedoofd wordt in minder dan 0,01 s.

5.2.5.   Neutrale-opaciteitsfilters

Wanneer een neutrale-opaciteitsfilter wordt gebruikt bij de kalibrering van een opaciteitsmeter, lineariteitsmetingen of meetbereikinstelling, moet de waarde ervan bekend zijn tot binnen 1,0 % van de opaciteit. De nominale waarde van het filter moet ten minste eenmaal per jaar gecontroleerd worden aan de hand van een referentie die op een nationale of internationale norm is gebaseerd.

Neutrale-opaciteitsfilters zijn precisie-instrumenten en kunnen bij gebruik gemakkelijk worden beschadigd. Zij moeten zo weinig mogelijk en steeds met grote zorg worden gehanteerd om te vermijden dat het filter bekrast of vervuild wordt.

Aanhangsel 5

KALIBRATIEPROCEDURE

1.   KALIBRATIE VAN DE ANALYTISCHE INSTRUMENTEN

1.1.   Inleiding

Elk analyseapparaat moet zo vaak als nodig worden gekalibreerd om aan de nauwkeurigheidseisen van deze voorschriften te voldoen. De toe te passen kalibratiemethode wordt in dit punt beschreven voor de analyseapparatuur zoals bedoeld in bijlage III, aanhangsel 4, punt 3 en bijlage V, punt 1.

1.2.   Kalibratiegassen

De bewaartijd voor alle kalibratiegassen moet worden gerespecteerd.

De door de fabrikant aangegeven einddatum van de houdbaarheidsduur van de kalibratiegassen moet worden genoteerd.

1.2.1.   Zuivere gassen

De vereiste zuiverheidsgraad van de gassen is gedefinieerd door de in het onderstaande vermelde grenswaarden voor de verontreiniging. De volgende gassen moeten voor gebruik beschikbaar zijn:

Gezuiverde stikstof

(Verontreiniging = 1 ppm C1, = 1 ppm CO, = 400 ppm CO2, = 0,1 ppm NO)

Gezuiverde zuurstof

(Zuiverheidsgraad > 99,5 % volume O2)

Waterstof-heliummengsel

(40 ± 2 % waterstof, rest helium)

(Verontreiniging = 1 ppm C1, = 400 ppm CO2)

Gezuiverde synthetische lucht

(Verontreiniging = 1 ppm C1, = 1 ppm CO, = 400 ppm CO2, = 0,1 ppm NO)

(Zuurstofgehalte tussen 18-21 volume %)

Gezuiverde propaan of CO voor de CVS-verificatie

1.2.2.   Kalibratie- en ijkgas

Er dienen gasmengsels met de volgende chemische samenstelling beschikbaar te zijn:

C3H8 en gezuiverde synthetische lucht (zie punt 1.2.1);

CO en gezuiverde stikstof;

NOx en gezuiverde stikstof (het gehalte aan NO2 in dit kalibratiegas mag niet meer dan 5 % van het NO-gehalte bedragen);

CO2 en gezuiverde stikstof;

CH4 en gezuiverde synthetische lucht;

C2H6 en gezuiverde synthetische lucht.

Opmerking: Andere gascombinaties zijn toegestaan mits de gassen niet met elkaar reageren.

De werkelijke concentratie van een kalibratie- en een ijkgas moet binnen ± 2 % van de nominale waarde liggen. Alle concentraties van het kalibratiegas zijn gebaseerd op het volume (volumeprocent of volume ppm).

De voor kalibratie en het meetbereik gebruikte gassen mogen ook worden verkregen met behulp van een meng- en doseertoestel voor gassen, waarbij verdund wordt met zuivere N2 of met zuivere synthetische lucht. De nauwkeurigheid van de menginrichting moet zodanig zijn dat de concentratie van de verdunde kalibreringsgassen met een tolerantie van 2 % kan worden bepaald.

1.3.   Bediening van de analyse- en bemonsteringsapparatuur

De bediening van de analyseapparatuur geschiedt volgens de gebruiks- en bedieningsaanwijzingen van de fabrikant van het instrument. De minimumvoorschriften van de punten 1.4 tot en met 1.9 moeten daarbij in aanmerking worden genomen.

1.4.   Lektest

Er wordt een lektest voor het systeem uitgevoerd. De sonde wordt losgekoppeld van het uitlaatsysteem en het uiteinde wordt voorzien van een stop. De analyserpomp wordt ingeschakeld. Na een stabiliseringsperiode moeten alle stroommeters nul aanwijzen. Zo niet, dan worden de bemonsteringsleidingen gecontroleerd en de gebreken hersteld.

De maximaal toelaatbare lekstroom aan de vacuümzijde mag 0,5 % van de stroom bij normaal gebruik bedragen voor het gedeelte van het systeem dat wordt gecontroleerd. De stroom door de analyseapparatuur en de stroom in de omloopleiding mogen worden gebruikt om de stroomwaarde bij normaal gebruik te ramen.

Bij een andere methode wordt de concentratie stapsgewijs aan het begin van de bemonsteringslijn veranderd door het overschakelen van het ijkgas voor de nulinstelling op het ijkgas voor het meetbereik. Indien na een toereikende tijdsperiode de aflezing een lagere concentratie aangeeft dan de toegevoerde concentratie, wijst dit op kalibratie- of lekproblemen.

1.5.   Kalibratieprocedure

1.5.1.   Instrumentengeheel

Het geheel van instrumenten wordt gekalibreerd en de kalibratiekromme wordt gecontroleerd met behulp van standaardgassen. De gasstromen moeten dezelfde zijn als bij de bemonstering van het uitlaatgas.

1.5.2.   Opwarmtijd

De opwarmtijd moet overeenkomen met de aanbevelingen van de fabrikant. Indien niet opgegeven, wordt voor het opwarmen van de analyseapparatuur een minimumperiode van twee uur aanbevolen.

1.5.3.   NDIR- en HFID-analyser

De NDIR-analyser wordt zo nodig afgesteld en de vlam van de HFID-analyser wordt optimaal afgeregeld (punt 1.8.1).

1.5.4.   Kalibratie

Elk normaal gebruikt werkgebied moet worden gekalibreerd.

Met gebruikmaking van zuivere synthetische lucht (of stikstof) worden de CO-, CO2-, NOx- en HC-analysers op nul afgesteld.

De passende kalibratiegassen worden in het analyseapparaat gevoerd, de waarden worden vastgelegd en de kalibratiekromme wordt overeenkomstig punt 1.5.5 uitgezet.

Zo nodig wordt de nulinstelling opnieuw gecontroleerd en de kalibratieprocedure herhaald.

1.5.5.   Vaststelling van de kalibratiekromme

1.5.5.1.   Algemene aanwijzingen

De kalibratiekromme voor de analyser wordt uitgezet met minstens vijf kalibratiepunten (afgezien van nul) die zo gelijkmatig mogelijk zijn verdeeld. De hoogste nominale concentratie moet groter zijn dan of gelijk zijn aan 90 % van het volledige schaalbereik.

De kalibratiekromme wordt berekend met de methode van de kleinste kwadraten. Indien de resulterende polynomiale graad groter is dan drie, moet het aantal kalibratiepunten (inclusief nul) minstens gelijk zijn aan deze polynomiale graad plus twee.

De kalibratiekromme mag niet meer dan ± 2 % afwijken van de nominale waarde van elk kalibratiepunt en niet meer dan ± 1 % van het volledige schaalbereik bij nul.

Met de kalibratiekromme en de kalibratiepunten is het mogelijk te controleren of de kalibrering juist is uitgevoerd. De verschillende karakteristieke parameters van de analyseapparatuur moeten worden aangegeven, zoals:

het meetbereik,

de gevoeligheid,

de datum van de uitvoering van de kalibratie.

1.5.5.2.   Kalibratie beneden 15 % van het volledige schaalbereik

De kalibratiekromme van het analyseapparaat wordt bepaald met behulp van ten minste vier kalibratiepunten (afgezien van nul) die nominaal gelijk zijn verdeeld beneden 15 % van het volledige schaalbereik.

De kalibratiekromme wordt berekend met behulp van de methode van de kleinste kwadraten.

De kalibratiekromme mag niet meer dan ± 4 % afwijken van de nominale waarde van elk kalibratiepunt en niet meer dan ± 1 % van het volledige schaalbereik bij nul. Deze voorschriften gelden niet voor een volledige-schaal-waarde van 155 ppm of minder.

1.5.5.3.   Alternatieve methoden

Als kan worden aangetoond dat een alternatieve techniek (b.v. computer, elektronisch gestuurde meetbereikschakelaar enz.) een equivalente nauwkeurigheid oplevert, mogen deze alternatieve methoden worden toegepast.

1.6.   Controle van de kalibratie

Elk normaal gebruikt werkgebied moet vóór elke analyse worden gecontroleerd volgens de volgende procedure.

De kalibratie wordt gecontroleerd met een ijkgas voor de nulinstelling en een ijkgas voor het meetbereik waarvan de nominale waarde meer dan 80 % van de volle schaal van het meetbereik bedraagt.

Indien de gevonden waarden voor de twee controlepunten niet meer verschillen dan ± 4 % van het volledige schaalbereik van de opgegeven referentiewaarde, mogen de instelparameters worden gewijzigd. Is dit niet het geval, dan moet een nieuwe kalibratiekromme worden vastgesteld overeenkomstig punt 1.5.5.

1.7.   Doelmatigheidstest van de NOx-omzetter

De doelmatigheid van de omzetter die wordt toegepast voor de omzetting van NO2 in NO wordt overeenkomstig de punten 1.7.1 tot en met 1.7.8 (figuur 6) getest.

1.7.1.   Testschema

Aan de hand van het in figuur 6 afgebeelde testschema (zie tevens bijlage III, aanhangsel 4, punt 3.3.5) en de onderstaande procedure kan de doelmatigheid van de omzetters worden getest met behulp van een ozonisator.

1.7.2.   Kalibratie

De CLD en de HCLD moeten worden gekalibreerd in het meest gebruikte werkgebied overeenkomstig de specificaties van de fabrikant en met gebruikmaking van een ijkgas voor de nulinstelling en een ijkgas voor het meetbereik (waarvan het NO-gehalte ongeveer 80 % van het werkgebied moet bedragen en de NO2-concentratie van het gasmengsel minder dan 5 % van de NO-concentratie bedraagt). De NOx-analyser moet in de NO-stand staan, zodat het ijkgas niet door de omzetter stroomt. De aangegeven concentratie moet worden genoteerd.

1.7.3   Berekening

De doelmatigheid van de NOx-omzetter wordt als volgt berekend:

Formula

waarin:

a

=

NOx-concentratie overeenkomstig punt 1.7.6

b

=

NOx-concentratie overeenkomstig punt 1.7.7

c

=

NO-concentratie overeenkomstig punt 1.7.4

d

=

NO-concentratie overeenkomstig punt 1.7.5

1.7.4.   Toevoegen van zuurstof

Via een T-stuk wordt voortdurend zuurstof of referentielucht aan de gasstroom toegevoegd totdat de aangegeven concentratie 20 % minder bedraagt dan de aangegeven kalibratieconcentratie van punt 1.7.2. (De analysator staat in de NO-stand). De aangegeven concentratie (c) wordt genoteerd. De ozonisator is gedurende het proces gedeactiveerd.

1.7.5.   Activering van de ozonisator

De ozonisator wordt nu geactiveerd zodat genoeg ozon wordt geproduceerd om de NO-concentratie met ongeveer 20 % (minimaal 10 %) ten opzichte van de kalibratieconcentratie van punt 1.7.2 te verminderen. De aangegeven concentratie (d) wordt genoteerd. (De analysator staat in de NO-stand).

1.7.6.   NOx-stand

De NO-analysator wordt vervolgens in de NOx-stand gezet, zodat het gasmengsel (bestaande uit NO, NO2, O2 en N2) door de omzetter stroomt. De aangegeven concentratie (a) wordt genoteerd. (De analysator staat in de NOx-stand).

1.7.7.   Deactivering van de ozonisator

De ozonisator wordt nu gedeactiveerd. Het in punt 1.7.6 beschreven gasmengsel stroomt door de omzetter in de detector. De aangegeven concentratie (b) moet worden genoteerd. (De analysator staat in de NOx-stand).

1.7.8.   NO-stand

De analyser wordt nu in de NO-stand gezet waarbij de ozonisator wordt uitgeschakeld en de zuurstof- of synthetische-luchtstroom wordt afgesloten. De NOx-aflezing van de analyser mag niet meer dan ± 5 % van de volgens punt 1.7.2 gemeten waarde afwijken. (De analysator staat in de NO-stand).

1.7.9.   Testfrequentie

De doelmatigheid van de omzetter moet voor elke kalibratie van de NOx-analyser worden getest.

1.7.10.   Eisen ten aanzien van de doelmatigheid

De doelmatigheid van de omzetter mag niet minder dan 90 % bedragen, maar een hoger nuttig effect van 95 % wordt sterk aanbevolen.

Opmerking: Indien de ozonisator, met de analysator ingesteld voor het meest gebruikelijke meetbereik, geen vermindering van 80 tot 20 % kan bewerkstelligen overeenkomstig punt 1.7.5, moet het hoogste meetbereik worden gebruikt waarbij deze vermindering wel mogelijk is.

Figuur 6

Schema voor de controle van de doelmatigheid van de NO2-omzetter

Image

1.8.   Instelling van de FID

1.8.1.   Optimalisering van de detectorresponsie

De HFID moet overeenkomstig de aanbevelingen van de fabrikant worden afgesteld. Er moet gebruik worden gemaakt van een propaan/luchtmengsel als ijkgas voor de optimalisering van de responsie voor het meest gebruikte werkgebied.

Er wordt een ijkgas met een C-concentratie van 350 ± 75 ppm in het analyseapparaat gevoerd waarbij de brandstof- en luchtstroom overeenkomstig de aanwijzingen van de fabrikant van het instrument worden afgesteld. De responsie bij een bepaalde brandstofstroom wordt bepaald uit het verschil tussen de meetbereikgasresponsie en de nulgasresponsie. De brandstofstroom moet stapsgewijs worden bijgesteld onder en boven de specificatie van de fabrikant. De meetbereikgasresponsie en de nulgasresponsie bij beide brandstofstromen moeten worden genoteerd. Het verschil tussen de meetbereikgasresponsie en de nulgasresponsie moet worden uitgezet en de brandstofstroom moet worden bijgesteld naar de rijke kant van de kromme.

1.8.2.   De responsiefactoren voor koolwaterstof

De analysator moet worden gekalibreerd met een propaan/luchtmengsel en gezuiverde synthetische lucht overeenkomstig punt 1.5.

De responsiefactoren moeten worden bepaald wanneer de analysator in gebruik wordt genomen en na groot onderhoud. De responsiefactor (Rf) voor een bepaalde koolwaterstof is de verhouding tussen de FID C1-aflezing en de gasconcentratie in de cilinder uitgedrukt in ppm C l.

De concentratie van het testgas moet op een zodanig niveau zijn dat de responsie ongeveer 80 % van de volle schaal is. De concentratie moet bekend zijn met een nauwkeurigheid van ± 2 % ten opzichte van een gravimetrische standaard uitgedrukt in volume. Bovendien moet de gascilinder gedurende 24 uur op een temperatuur van 298 K ± 5 K (25 °C ± 5 °C) worden geconditioneerd:

De te gebruiken testgassen en de aanbevolen relatieve responsiefactorgebieden zijn als volgt:

methaan en gezuiverd synthetisch gas: 1,00 = Rf = 1,15

propyleen en gezuiverde synthetische lucht: 0,90 = Rf = 1,10

tolueen en gezuiverde synthetische lucht: 0,90 = Rf = 1,10

Deze waarden hebben betrekking op de responsiefactor (Rf) van 1,00 voor propaan en zuivere synthetische lucht.

1.8.3.   Controle van de storing door zuurstof

De storing door zuurstof moet gecontroleerd worden wanneer een analysator in gebruik wordt genomen en na groot onderhoud.

De responsiefactor is gedefinieerd en wordt bepaald overeenkomstig punt 1.8.2. Het te gebruiken testgas en de aanbevolen relatieve responsiefactorgebieden zijn als volgt:

propaan en stikstof: 0,95 = Rf = 1,05

Deze waarde heeft betrekking op de responsiefactor (Rf) van 1,00 voor propaan en zuivere synthetische lucht.

De zuurstofconcentratie in de FID-branderlucht mag maximaal ± 1 mol % afwijken van de zuurstofconcentratie van de branderlucht die bij de laatste zuurstofstoringscontrole werd gebruikt. Indien het verschil groter is, moet de zuurstofstoring gecontroleerd en de analysator zo nodig bijgesteld worden.

1.8.4.   Doelmatigheid van de niet-methaancutter (NMC — uitsluitend voor aardgasmotoren)

De NMC wordt gebruikt voor de verwijdering van andere koolwaterstoffen dan methaan in het gasmonster, namelijk door de oxidering van alle koolwaterstoffen met uitzondering van methaan. In het ideale geval bedraagt de methaanconversie 0 % en loopt de conversie van de andere koolwaterstoffen, vertegenwoordigd door ethaan, op tot 100 %. Voor de nauwkeurige meting van de NMHC worden beide rendementen bepaald en gebruikt voor de meting van de NMHC-emissiemassastroom (zie bijlage III, aanhangsel 2, punt 4.3).

1.8.4.1.   Doelmatigheid van de methaanconversie

Het methaankalibratiegas wordt wel en niet via de NMC door de FID geleid en in beide gevallen wordt de concentratie gemeten. De doelmatigheid wordt dan als volgt bepaald:

CEM = 1 - (concw/concw/o)

waarin:

concw

=

HC-concentratie met CH4 stromend door de NMC

concw/o

=

HC-concentratie met CH4 niet stromend door de NMC

1.8.4.2.   Doelmatigheid van de ethaanconversie

Het ethaan-kalibratiegas wordt wel en niet via de NMC door de FID geleid en in beide gevallen wordt de concentratie gemeten. De doelmatigheid wordt dan als volgt bepaald:

Formula

waarin:

concw

=

HC-concentratie met C2H6 stromend door de NMC

concw/o

=

HC-concentratie met C2H6 niet stromend door de NMC

1.9.   Storende effecten bij CO-, CO2, en NOx-analysatoren

Andere gassen in het uitlaatgas dan het te analyseren gas kunnen de aflezing op verscheidene wijzen beïnvloeden. Positieve storing treedt op bij NDIR-instrumenten wanneer het storende gas hetzelfde effect heeft als het te meten gas, maar in mindere mate. Negatieve storing treedt op in NDIR-instrumenten doordat het storende gas de absorptieband van het te meten gas verbreedt en in CLD-instrumenten doordat het storingsgas de straling onderdrukt. De in de punten 1.9.1 en 1.9.2 genoemde storingscontroles moeten worden uitgevoerd vóór het eerste gebruik van de analysator en na groot onderhoud.

1.9.1.   Storingscontrole van de CO-analysator

Water en CO2 kunnen de prestaties van de CO-analysator verstoren. Derhalve wordt een CO2-ijkgas met een concentratie van 80 tot 100 % van de volle schaal in het maximumwerkgebied dat bij de beproeving wordt gebruikt, door water op kamertemperatuur geleid en de responsie van de analysator wordt genoteerd. De analysatorresponsie mag niet meer dan 1 % van het volledige schaalbereik bedragen voor gebieden die groter dan of gelijk aan 300 ppm zijn en niet meer dan 3 ppm voor gebieden beneden 300 ppm.

1.9.2.   Dempingscontrole van de NOx-analysator

De betrokken twee gassen voor CLD- (en HCLD-)analysators zijn CO en waterdamp. Dempingsresponsies van deze gassen zijn evenredig met de concentratie. Er zijn derhalve testtechnieken nodig om de demping bij de verwachte hoogste concentraties tijdens de test te bepalen.

1.9.2.1.   Dempingscontrole voor CO2

Een CO2-ijkgas met een concentratie van 80 tot 100 % van de volle schaal van het maximumwerkgebied moet door de NDIR-analysator worden gevoerd en de CO2-waarde moet worden vastgesteld als A. Vervolgens wordt het gas verdund met 50 % NO-ijkgas en door de NDIR en de (H)CLD gevoerd waarbij de CO2- en NO-waarden worden genoteerd als B en C. De CO2-toevoer wordt afgesloten en slechts het NO-ijkgas loopt door de (H)CLD. De NO-waarde wordt als D genoteerd.

De demping, die niet groter dan 3 % van het volledige schaalbereik mag zijn, wordt als volgt berekend:

Formula

waarin:

A

=

de onverdunde CO2-concentratie gemeten met NDIR, %

B

=

de verdunde CO2-concentratie gemeten met NDIR, %

C

=

de verdunde NO-concentratie gemeten met (H)CLD, ppm

D

=

de onverdunde NO-concentratie gemeten met (H)CLD, ppm

Alternatieve methoden voor het verdunnen en bepalen van de CO2- en NO-ijkgaswaarden zoals „dynamic mixing/blending” kunnen worden gebruikt.

1.9.2.2.   Controle van de waterdampverzadigingsdruk

Deze controle is uitsluitend van toepassing op de meting van natte-gasconcentraties: Voor de berekening van de waterdampverzadigingsdruk moet het NO-ijkgas met waterdamp worden verdund en moet de waterdampconcentratie van het mengsel stapsgewijs worden gebracht op de waarde die tijdens de test wordt verwacht.

Een NO-ijkgas met een concentratie van 80 tot 100 % van de volle schaal in het normale werkgebied moet door de (H)CLD worden gevoerd en de NO-waarde moet als D worden genoteerd. Het NO-gas moet bij kamertemperatuur door het water borrelen en door de (H)CLD worden gevoerd waarbij de NO-waarde als C wordt genoteerd. De absolute werkdruk van het analyseapparaat en de watertemperatuur moeten worden bepaald en worden genoteerd als respectievelijk E en F. De verzadigde dampdruk van het mengsel bij de watertemperatuur van de bubbler (F) moet worden vastgesteld en als G worden genoteerd. De waterdampconcentratie van het mengsel (H, in %) moet op de volgende wijze worden berekend:

H = 100 × (G/E)

De verwachte verdunde NO-ijkgasconcentratie (in waterdamp) moet als volgt worden berekend:

De = D × (1 - H/100) en als De worden opgetekend.

Voor dieseluitlaatgas moet de maximumwaterdampconcentratie in het uitlaatgas (Hm, in %) worden geraamd die tijdens de test wordt verwacht, waarbij wordt verondersteld dat de atoomverhouding H/C in de brandstof 1,8:1 bedraagt, op basis van de verdunde CO2-ijkgasconcentratie (A, gemeten overeenkomstig punt 1.9.2.1) en wel als volgt:

Hm = 0,9 × A

De waterdampverzadigingsdruk, die niet meer dan 3 % mag zijn, wordt als volgt berekend:

% H2O verzadigd = 100 × [(De — C)/De] × (Hm/H)

waarin:

De

=

de verwachte verdunde NO-concentratie, ppm

C

=

de verdunde NO-concentratie, ppm

Hm

=

de maximumwaterdampconcentratie, %

H

=

de werkelijke waterdampconcentratie, %

Opmerking: Het is van belang dat de NO2-concentratie in het NO-ijkgas voor het meetbereik bij deze controle minimaal is, aangezien er bij de berekening van de demping geen rekening is gehouden met de absorptie van NO2 in water.

1.10.   Kalibratiefrequentie

De analyseapparatuur moet ten minste om de drie maanden overeenkomstig punt 1.5 worden gekalibreerd of wanneer het systeem wordt gerepareerd of een verandering wordt aangebracht die van invloed is op de kalibratie.

2.   KALIBRATIE VAN HET CVS-SYSTEEM

2.1.   Algemeen

Bij de kalibratie van het CVS wordt gebruik gemaakt van een nauwkeurige debietmeter en een instelbare restrictie. De stroom in het systeem wordt bij verschillende drukken gemeten, en tevens worden de afstellingsparameters van het systeem gemeten en aan de gasstromen gerelateerd.

Er mogen verschillende typen debietmeters worden gebruikt, bijvoorbeeld een gekalibreerde venturibuis, een laminaire stromingsmeter of een gekalibreerde turbulente stromingsmeter.

2.2.   Kalibratie van de verdringerpomp (PDP)

Alle parameters die betrekking hebben op de pomp worden gelijktijdig met de parameters die verband houden met de debietmeter, die in serie is geschakeld met de pomp, gemeten. Vervolgens kan de kromme van het berekende debiet (uitgedrukt in m3/min. bij de inlaat van de pomp, bij absolute druk en temperatuur) worden uitgezet, tegen een correlatiefunctie die overeenkomt met een gegeven combinatie van voor de pomp geldende parameters. Vervolgens wordt de lineaire vergelijking bepaald die de verhouding tussen het pompdebiet en de correlatiefunctie uitdrukt. Indien de pomp van het CVS meer dan één pompsnelheid heeft, moet voor iedere gebruikte snelheid een kalibratie worden verricht.

2.2.1.   Gegevensanalyse

De luchtstroom (Qs) bij elke restrictiestand (ten minste 6 standen) wordt berekend in m3/min. aan de hand van de meetwaarden van de debietmeter volgens de door de fabrikant voorgeschreven methode. De luchtstroming wordt vervolgens omgezet in pompdebiet V0, weergegeven in m3 per omwenteling bij absolute temperatuur en druk bij de inlaat van de pomp:

Formula

waarin:

Qs

=

luchtstroming bij standaardomstandigheden (101,3 kPa, 273 K), m3/s

T

=

temperatuur bij de inlaat van de pomp, K

pA

=

absolute druk bij de inlaat van de pomp (pB-p1), kPa

n

=

toerental van de pomp, min-1

Ter compensatie van de wisselwerking tussen de drukvariaties van de pomp en de pompslip wordt de correlatiefunctie (X0) tussen het toerental van de pomp (n), het drukverschil tussen inlaat en uitlaat van de pomp en de absolute druk bij de uitlaat van de pomp berekend met de volgende formule:

Formula

waarin:

Δpp

=

drukverschil tussen inlaat en uitlaat van de pomp, kPa

pA

=

absolute druk bij de uitlaat van de pomp, kPa

Ter verkrijging van de kalibratievergelijkingen met de onderstaande formule wordt een lineaire aanpassing met de kleinste kwadraten uitgevoerd:

V0 = D0 - m × (X0)

D0 en m zijn de constanten voor de helling en ordinaat die de regressielijnen beschrijven.

Indien het CVS verschillende bedrijfssnelheden heeft, moet voor iedere snelheid een kalibratie worden verricht. De voor deze snelheden verkregen kalibratiekrommen moeten zo goed als evenwijdig zijn en de ordinaatwaarden bij de oorsprong D0 moeten toenemen indien het debietbereik van de pomp afneemt.

De met behulp van de vergelijking berekende waarden moeten binnen ± 0,5 % van de gemeten waarden van V0 liggen. De waarden van m variëren per pomp. De instroming van deeltjes zal ertoe leiden dat de pompslip na enige tijd zal verminderen, hetgeen tot lagere waarden voor m leidt. De kalibratie moet daarom worden uitgevoerd bij het in bedrijf stellen van de pomp, na iedere belangrijke onderhoudsbeurt en wanneer bij een algemene controle van het systeem (zie punt 2.4) een wijziging van de slip wordt vastgesteld.

2.3.   Kalibratie van de venturibuis met kritische stroming (CFV)

De kalibratie van de CFV is gebaseerd op de debietvergelijking voor een venturibuis met kritische stroming. De gasstroom is een functie van de inlaatdruk en -temperatuur, zoals hieronder aangegeven:

Formula

waarin:

Kv

=

kalibratiecoëfficiënt

pA

=

absolute druk bij de inlaat van de venturibuis, kPa

T

=

absolute temperatuur bij de inlaat van de venturibuis, K

2.3.1.   Gegevensanalyse

De luchtstroom (Qs) op elke restrictiestand (ten minste 8 standen) wordt berekend in standaard m3/min. aan de hand van de meetwaarden van de debietmeter volgens de door de fabrikant voorgeschreven methode. De waarden van de kalibratiecoëfficiënt voor elk meetpunt worden berekend met behulp van onderstaande formule:

Formula

waarin:

Qs

=

het debiet bij standaardomstandigheden (101,3 kPa, 273 K), m3/s

T

=

de temperatuur bij de inlaat van de venturibuis, K

pA

=

absolute druk bij de inlaat van de venturibuis, kPa

Een kromme van KV wordt uitgezet als functie van de druk bij de inlaat van de venturibuis. Bij een kritische stroming (gesmoord) heeft KV een betrekkelijk constante waarde. Wanneer de druk afneemt (dat wil zeggen wanneer de onderdruk toeneemt), komt de venturibuis vrij en neemt KV af, hetgeen aangeeft dat de CFV buiten het toelaatbare gebied werkt.

Voor een minimumaantal van 8 metingen in het kritische gebied worden de gemiddelde KV en de standaarddeviatie berekend. De standaarddeviatie mag niet meer dan ± 0,3 % van de gemiddelde KV bedragen.

2.4.   Algemene controle van het systeem

De totale nauwkeurigheid van de CVS-bemonsterings- en analyseapparatuur wordt bepaald door een bekende massa verontreinigd gas in het systeem te brengen terwijl dit werkt zoals bij een normale proef. Vervolgens wordt de analyse uitgevoerd en wordt de massa verontreinigend gas berekend aan de hand van de formules van bijlage III, aanhangsel 2, punt 4.3, behalve voor propaan waarvoor een factor van 0,000472 wordt gebruikt in de plaats van 0,000479 voor HC. Daarbij wordt een van de twee volgende technieken gebruikt.

2.4.1.   Meting met behulp van een opening met kritische stroming

In het CVS-systeem wordt via een opening met gekalibreerde kritische stroming een bekende hoeveelheid zuiver gas (koolmonoxide of propaan) gebracht. Indien de inlaatdruk voldoende hoog is, is de door de opening geregelde stroom onafhankelijk van de uitlaatdruk van de opening (kritische stromingsomstandigheden). Men laat het CVS-systeem gedurende vijf tot tien minuten werken zoals bij een meetproef met uitlaatgassen. Een gasmonster wordt vervolgens met de normale apparatuur (bemonsteringszak of integratiemethode) geanalyseerd en de massa van het gas wordt berekend. De aldus bepaalde massa mag niet meer dan 3 % van de bekende massa van het gas afwijken.

2.4.2.   Meting met hulp van een gravimetrische methode

Men bepaalt de massa van een kleine met koolmonoxide of propaan gevulde fles met een nauwkeurigheid van ± 0,01 gram. Gedurende 5 tot 10 minuten laat men het CVS-systeem werken zoals bij een normale meetproef voor uitlaatgassen, terwijl in het systeem CO of propaan wordt gespoten. De in de apparatuur gebrachte hoeveelheid zuiver gas wordt bepaald door het massaverschil van de fles te meten. Een gasmonster wordt vervolgens met de normale apparatuur (bemonsteringszak of integratiemethode) geanalyseerd en de massa van het gas wordt berekend. De aldus bepaalde massa mag niet meer dan 3 % van de bekende massa van het gas afwijken.

3.   KALIBRATIE VAN HET DEELTJESMEETSYSTEEM

3.1.   Inleiding

Elk onderdeel moet zo vaak als nodig worden gekalibreerd om aan de nauwkeurigheidsvoorschriften van deze richtlijn te voldoen. De toe te passen methode wordt in dit punt beschreven voor de in bijlage III, aanhangsel 4, punt 4 en bijlage V, punt 2 bedoelde onderdelen.

3.2.   Stroommeting

De kalibratie van de gasstroommeters of van de stroommeetinstrumenten moet gebaseerd zijn op een nationale en/of internationale norm. De maximumfout in de meetwaarde mag maximaal ± 2 % van de aflezing bedragen.

Indien de gasstroom wordt bepaald door een differentiaalstroommeting, moet de maximumfout in het verschil zodanig zijn dat de nauwkeurigheid van GEDF binnen ± 4 % ligt (zie ook bijlage V, punt 2.2.1, uitlaatgasanalysator EGA). Deze kan afzonderlijk worden berekend door het bepalen van de RMS van de fouten van elk instrument.

3.3.   Controle van de partiële-stroomtoestanden

Het bereik van de uitlaatgassnelheid en de drukschommelingen moeten worden gecontroleerd en worden afgesteld overeenkomstig de voorschriften van bijlage V, punt 2.2.1, EP, indien van toepassing.

3.4.   Kalibratiefrequentie

De stroommeetapparatuur moet minstens om de drie maanden worden gekalibreerd of wanneer een wijziging aan het systeem wordt aangebracht die op de kalibratie van invloed is.

4.   KALIBRATIE VAN DE OPACITEITSMEETAPPARATUUR

4.1.   Inleiding

De opaciteitsmeter moet zo vaak als nodig worden gekalibreerd om aan de nauwkeurigheidsvoorschriften van deze richtlijn te voldoen. De toe te passen methode wordt in dit punt beschreven voor de in bijlage III, aanhangsel 4, punt 5 en bijlage V, punt 3 bedoelde onderdelen.

4.2.   Kalibratieprocedure

4.2.1.   Opwarmtijd

De opaciteitsmeter wordt opgewarmd en gestabiliseerd overeenkomstig de aanbevelingen van de fabrikant. Indien de opaciteitsmeter met een luchtspoelsysteem is uitgerust om het beroeten van de optische elementen van het instrument te voorkomen, moet dit systeem eveneens worden geactiveerd en afgesteld volgens de aanbevelingen van de fabrikant.

4.2.2.   Controle van de lineariteit

De lineariteit van de opaciteitsmeter wordt gecontroleerd in de opaciteitsstand volgens de aanbevelingen van de fabrikant. Drie neutrale-opaciteitsfilters met bekende transmissiecoëfficiënten, die voldoen aan de voorschriften van bijlage III, aanhangsel 4, punt 5.2.5, worden in de opaciteitsmeter geplaatst en de waarde wordt opgetekend. De grijsfilters hebben een nominale opaciteit van ongeveer 10 %, 20 % en 40 %.

De lineariteit mag niet meer dan ± 2 % opaciteit afwijken van de nominale waarde van het neutrale-opaciteitsfilter. Niet-lineariteit die deze waarde overschrijdt moet worden gecorrigeerd alvorens met de test wordt gestart.

4.3.   Kalibratiefrequentie

De opaciteitsmeter moet ten minste om de drie maanden overeenkomstig punt 4.2.2 worden gekalibreerd of wanneer een wijziging aan het systeem wordt aangebracht die op de kalibratie van invloed is.

BIJLAGE IV

TECHNISCHE EIGENSCHAPPEN VAN DE REFERENTIEBRANDSTOF DIE VOORGESCHREVEN IS VOOR KEURING EN DE CONTROLE VAN DE OVEREENSTEMMING VAN DE PRODUCTIE

DIESELBRANDSTOF (1)

Parameter

Eenheid

Grenswaarden (2)

Testmethode

Publicatie

Minimum

Maximum

Cetaangetal (3)

 

52,0

54,0

EN-ISO 5165

1998 (4)

Dichtheid bij 15 °C

kg/m3

833

837

EN-ISO 3675

1995

Distillatie:

 

 

 

 

 

— 50 % vol punt

°C

245

EN-ISO 3405

1998

— 95 % vol punt

°C

345

350

EN-ISO 3405

1998

— eindkookpunt

°C

370

EN-ISO 3405

1998

Vlampunt

°C

55

EN 27719

1993

Verstoppingspunt van het filter bij lage temperatuur

°C

- 5

EN 116

1981

Viscositeit bij 40 °C

mm2/s

2,5

3,5

EN-ISO 3104

1996

Polycyclische aromatische koolwaterstoffen

% m/m

3,0

6,0

IP 391 (7)

1995

Zwavelgehalte (5)

mg/kg

300

pr. EN-ISO/DIS 14596

1998 (4)

Kopercorrosie

 

1

EN-ISO 2160

1995

Conradsonkoolwaterstofresidu (10 % distillatieresidu)

% m/m

0,2

EN-ISO 10370

 

Asgehalte

% m/m

0,01

EN-ISO 6245

1995

Watergehalte

% m/m

0,05

EN-ISO 12937

1995

Neutralisatiegetal (sterk zuur)

KOH/g

0,02

ASTM D 974-95

1998 (4)

Oxidatiebestendigheid (6)

mg/ml

0,025

EN-ISO 12205

1996

% m/m

EN 12916

[1997] (4)

Ethanol voor dieselmotoren (8)

Parameter

Eenheid

Grenswaarden (9)

Testmethode (10)

Minimum

Maximum

Alcohol, massa

% m/m

92,4

ASTM D 5501

Andere alcoholen dan ethanol, begrepen in het alcoholtotaal, massa

% m/m

2

ADTM D 5501

Dichtheid bij 15 °C

kg/m3

795

815

ASTM D 4052

Asgehalte

% m/m

 

0,001

ISO 6245

Vlampunt

°C

10

 

ISO 2719

Zuurgraad, berekend als azijnzuur

% m/m

0,0025

ISO 1388-2

Neutralisatiegetal (sterk zuur)

KOH mg/l

1

 

Kleur

Volgens schaal

10

ASTM D 1209

Droog residu bij 100 °C

mg/kg

 

15

ISO 759

Watergehalte

% m/m

 

6,5

ISO 760

Aldehyden, berekend als azijnzuur

% m/m

 

0,0025

ISO 1388-4

Zwavelgehalte

mg/kg

10

ASTM D 5453

Esters, berekend als ethylacetaat

% m/m

0,1

ASSTM D 1617

2.   AARDGAS (NG)

Op de Europese markt worden brandstoffen in twee gasgroepen aangeboden:

gasgroep H, waarvan de uiterste referentiebrandstoffen GR en G23 zijn;

gasgroep L, waarvan de uiterste referentiebrandstoffen G23 en G25 zijn.

De kenmerken van de referentiebrandstoffen GR, G23 en G25 zijn als volgt:

Referentiebrandstof GR

Karakteristiek

Eenheden

Basis

Grenswaarden

Testmethode

Minimum

Maximum

Samenstelling:

 

 

 

 

 

Methaan

 

87

84

89

 

Ethaan

 

13

11

15

 

Balans (11)

mol %

1

ISO 6974

Zwavelgehalte

mg/m3  (12)

10

ISO 6326-5


Referentiebrandstof G23

Karakteristiek

Eenheden

Basis

Grenswaarden

Testmethode

Minimum

Maximum

Samenstelling:

 

 

 

 

 

Methaan

 

92,5

91,5

93,5

 

Balans (13)

mol %

1

ISO 6974

N2

 

7,5

6,5

8,5

 

Zwavelgehalte

mg/m3  (14)

10

ISO 6326-5


Referentiebrandstof G25

Karakteristiek

Eenheden

Basis

Grenswaarden

Testmethode

Minimum

Maximum

Samenstelling:

 

 

 

 

 

Methaan

 

86

84

88

 

Balans (15)

mol %

1

ISO 6974

N2

 

14

12

16

 

Zwavelgehalte

mg/m3  (16)

10

ISO 6326-5

3.   VLOEIBAAR PETROLEUMGAS (LPG)

Parameter

Eenheid

Grenswaarden brandstof A

Grenswaarden brandstof B

Testmethode

Minimum

Maximum

Minimum

Maximum

Motoroctaangetal

 

92,5 (1)

 

92,5

 

EN 589 bijlage B

Samenstelling:

 

 

 

 

 

 

C3-gehalte

vol %

48

52

83

87

 

C4-gehalte

vol %

48

52

13

17

ISO 7941

Olefinen

vol %

 

12

 

14

 

Verdampingsresten

mg/kg

 

50

 

50

NFM 41-015

Totaal zwavelgehalte

ppm gewicht (17)

 

50

 

50

EN 24260

Waterstofsulfide

 

Geen

 

Geen

ISO 8819

Koperstripcorrosie

Graad

 

Klasse 1

 

Klasse 1

ISO 6251 (18)

Water bij 0 °C

 

 

Vrij

 

Vrij

Visuele inspectie


(1)  Indien het vereist is het thermisch rendement van de motor of het voertuig te berekenen, kan de calorische waarde van de brandstof worden berekend uit:

Specifieke energie (calorische waarde) (netto) in MJ/kg = (46,423 - 8,792d2 + 3,170d) (1 - (x + y + s)) + 9,420s - 2,499x

waarin:

d

=

dichtheid bij 15 °C

×

=

watergehalte in gewichtsprocenten (%)

y

=

asgehalte in gewichtsprocenten (%)

s

=

zwavelgehalte in gewichtsprocenten (%)

(2)  De in de specificatie vermelde waarden zijn „reële waarden”. De grenswaarden werden vastgesteld aan de hand van ISO 4259, Petroleum products — Determination and application of precision data in relation to methods of test, terwijl voor het vastleggen van een minimumwaarde rekening werd gehouden met een minimumverschil van 2R boven nul; bij het vaststellen van een maximum- en minimumwaarde bedroeg het minimumverschil 4R (R = reproduceerbaarheid). Hoewel deze maatregel om statistische redenen is ingevoerd, moet de fabrikant van een brandstof er toch naar streven een nulwaarde te verkrijgen indien de vastgestelde maximumwaarde 2R bedraagt, en de gemiddelde waarde te verkrijgen ingeval maximum- en minimumgrenswaarden zijn opgegeven. Indien moet worden nagegaan of een brandstof al dan niet voldoet aan de voorwaarden van de specificaties, moet ISO 4259 worden toegepast.

(3)  Het opgegeven gebied voor het cetaangetal is niet in overeenstemming met de eis van een minimum van 4R. Bij geschillen tussen de brandstofleverancier en de gebruiker kunnen de eisen van ISO 4259 evenwel worden gebruikt om die geschillen op te lossen mits er bij voorkeur niet één meting, maar herhaalde metingen, in voldoende aantal om de vereiste nauwkeuringheid te bereiken, worden verricht.

(4)  De maand van publicatie wordt te zijner tijd ingevuld.

(5)  Het reële zwavelgehalte van brandstof die gebruikt wordt voor de test wordt gerapporteerd. Bovendien bedraagt het zwavelgehalte van de referentiebrandstof die gebruikt wordt om een voertuig goed te keuren tegenover de grenswaarden, bedoeld in rij B van de tabel in punt 6.2.1 van bijlage I bij deze richtlijn, maximaal 50 ppm. De Commissie zal zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 31 december 1999, een wijziging van deze richtlijn indienen waarin het marktgemiddelde tot uiting komt voor het zwavelgehalte van brandstof ten opzichte van de brandstof, omschreven in bijlage IV bij Richtlijn 98/70/EG

(6)  Ook al wordt de oxidatiebestendigheid onder controle gehouden, toch zal de houdbaarheid waarschijnlijk beperkt zijn. De leverancier dient om advies te worden gevraagd over de voorwaarden en de duur van de opslag.

(7)  Polycyclische aromatische koolwaterstoffen volgens nieuwe en betere methode

(8)  Aan de ethanolbrandstof mag cetaanverbeteraar, als gespecificeerd door de fabrikant van de motor, worden toegevoegd. De maximale hoeveelheid bedraagt 10 % m/m.

(9)  De in de specificatie genoemde waarden zijn „werkelijke waarden”. Bij de vaststelling van de grenswaarden zijn de eisen van ISO 4259, Petroleum products — Determination and application of precision data in relation to methods of test, toegepast en bij de vaststelling van een minimumwaarde is rekening gehouden met een minimumverschil van 2R boven nul; bij de vaststelling van een maximum- en minimumwaarde is het verschil 4R (R = reproduceerbaarheid). Ondanks deze maatregel, die om statistische redenen noodzakelijk is, moet de fabrikant van de brandstof een nulwaarde proberen aan te geven indien de aangegeven maximumwaarde gelijk is aan 2R en een gemiddelde waarde indien maximum- en minimumgrenswaarden worden vermeld. Mocht het nodig zijn om opheldering te geven over de vraag of een brandstof aan de voorschriften van de specificaties voldoet, dan moet ISO 4259 worden toegepast.

(10)  Voor alle bovenstaande eigenschappen zullen equivalente ISO-methoden worden toegepast zodra ze zijn uitgewerkt.

(11)  Inerte gassen +C2+.

(12)  Waarde te bepalen onder standaardomstandigheden (293,2 K (20 °C) en 101,3 kPa).

(13)  Inerte gassen (andere dan N2) + C2 + C2+.

(14)  Waarde te bepalen onder standaardomstandigheden (293,2 K (20 °C) en 101,3 kPa).

(15)  Inerte gassen (andere dan N2) + C2 + C2+.

(16)  Waarde te bepalen onder standaardomstandigheden (293,2 K (20 °C) en 101,3 kPa).

(17)  Waarde te bepalen onder standaardomstandigheden (293,2 K (20 °C) en 101,3 kPa).

(18)  Indien het monster corrosieremmers bevat of andere scheikundige bestanddelen die de corrosiviteit van het monster op de koperstrip verminderen, kan de aanwezigheid van corrosieve stoffen met deze methode niet altijd nauwkeurig worden bepaald. Daarom is het verboden dergelijke bestanddelen toe te voegen met als enig doel de test te beïnvloeden.

BIJLAGE V

ANALYSE- EN BEMONSTERINGSSYSTEMEN

1.   BEPALING VAN DE GASVORMIGE EMISSIES

1.1.   Inleiding

In punt 1.2 en de figuren 7 en 8 staan uitvoerige beschrijvingen van de aanbevolen bemonsteringsen analysesystemen. Aangezien verschillende configuraties gelijkwaardige resultaten kunnen opleveren, hoeven de figuren 7 en 8 niet exact te worden gevolgd. Aanvullende onderdelen, zoals instrumenten, kleppen, elektromagneten, pompen en schakelaars mogen worden gebruikt om extra gegevens te verschaffen en de functies van deelsystemen te coördineren. Andere onderdelen, voorzover niet noodzakelijk om de nauwkeurigheid van bepaalde systemen te waarborgen, mogen worden weggelaten, indien dit technisch verantwoord is.

Figuur 7

Stroomdiagram van een systeem voor de analyse van CO, CO2, NOx en HC in het ruwe uitlaatgas

Alleen ESC

Image

1.2.   Beschrijving van het analysesysteem

Er wordt een analysesysteem voor de vaststelling van de gasvormige emissies in het ruwe (figuur 7, enkel ESC) of verdunde (figuur 8, ETC en ESC) uitlaatgas beschreven, dat gebaseerd is op het gebruik van een:

HFID-analysator voor de meting van koolwaterstoffen;

NDIR-analysatoren voor de meting van koolmonoxide en kooldioxide;

HCLD- of equivalente analysator voor de meting van stikstofoxiden.

Het monster van alle componenten mag worden genomen met één bemonsteringssonde of met twee bemonsteringssondes die dicht bij elkaar zijn geplaatst en inwendig zijn gesplitst voor de verschillende analyseapparaten. Er moet op worden toegezien dat er nergens in het analysesysteem condensatie van uitlaatgasbestanddelen (inclusief water en zwavelzuur) optreedt.

Figuur 8

Stroomdiagram van een systeem voor de analyse van CO, CO2, NOx, HC en HC in het verdunde uitlaatgas ETC

facultatief voor ESC

Image

1.2.1.   Onderdelen van de figuren 7 en 8

EP Uitlaatpijp

SP1 Sonde voor de uitlaatgasbemonstering (alleen figuur 7)

Er wordt een roestvast stalen rechte sonde met een gesloten uiteinde, voorzien van een aantal gaatjes, aanbevolen. De binnendiameter mag niet groter zijn dan de binnendiameter van de bemonsteringsleiding. De wanddikte van de sonde mag niet meer bedragen dan 1 mm. De sonde moet voorzien zijn van minimaal drie gaatjes in drie verschillende radiale vlakken die een zodanige afmeting hebben dat de bemonsteringsstromen ongeveer gelijk zijn. De sonde moet op een diepte van minstens 80 % van de uitlaatpijpdiameter worden geplaatst. Er mag gebruikt worden gemaakt van één of twee bemonsteringssondes.

SP2 Sonde voor de bemonstering van HC in het verdunde uitlaatgas (alleen figuur 8)

De sonde moet:

worden gedefinieerd als de eerste 254 mm tot 762 mm van de verwarmde bemonsteringsleiding HSL1;

een minimumbinnendiameter van 5 mm hebben;

worden aangebracht in de verdunningstunnel DT (zie punt 2.3, figuur 20) op een plaats waar de verdunningslucht en het uitlaatgas goed vermengd zijn (d.w.z. circa 10 tunneldiameters voorbij het punt waar het uitlaatgas de verdunningstunnel binnentreedt);

zich op voldoende afstand bevinden (radiaal) van andere sondes en de tunnelwand zodat de sonde niet wordt beïnvloed door een zog of wervelingen;

verwarmd worden om de gasstroomtemperatuur te verhogen tot 463 K ± 10 K (190 °C ± 10 °C) bij de uitgang van de sonde.

SP3 Bemonsteringssonde voor CO, CO2 en NOx in het verdunde uitlaatgas (alleen figuur 8).

De sonde moet:

in hetzelfde vlak liggen als SP2;

zich op voldoende afstand (radiaal) van andere sondes en de tunnelwand bevinden zodat de sonde niet wordt beïnvloed door een zog of wervelingen;

verwarmd worden tot een minimumtemperatuur van 328 K (55 °C) om condensatie van waterdamp te voorkomen.

HSL1 Verwarmde bemonsteringsleiding

De bemonsteringsleiding voert de gasmonsters van één sonde naar een of meer verdeelstukken en de HC-analysator.

De bemonsteringsleiding moet:

een minimumbinnendiameter van 5 mm en een maximumbinnendiameter van 13,5 mm hebben;

van roestvast staal of PTFE zijn gemaakt;

een wandtemperatuur hebben van 463 K ± 10 K (190 °C ± 10 °C), gemeten op elk afzonderlijk verwarmd deel, indien de temperatuur van het uitlaatgas bij de bemonsteringssonde kleiner of gelijk is aan 463 K (190 °C);

een wandtemperatuur hebben van meer dan 453 K (180 °C), indien de temperatuur van het uitlaatgas boven 463 K (190 °C) ligt;

een gastemperatuur van 463 K ± 10 K (190 °C ± 10 °C) bewerkstelligen, onmiddellijk vóór het verwarmde filter F2 en de HFID.

HSL2 Verwarmde bemonsteringsleiding voor NOx

De bemonsteringsleiding moet:

een wandtemperatuur van 328 K tot 473 K (55 °C tot 200 °C) hebben tot aan omzetter C wanneer een koelbad B wordt toegepast en tot aan het analyseapparaat wanneer koelbad B niet wordt gebruikt;

van roestvast staal of PTFE gemaakt zijn.

SL Bemonsteringsleiding voor CO en CO2

De leiding moet van PTFE of roestvast staal gemaakt zijn en mag verwarmd worden of onverwarmd zijn.

BK Achtergrondzak (facultatief; alleen figuur 8)

Voor de meting van achtergrondconcentraties.

BG Bemonsteringszak (facultatief; alleen figuur 8 — CO en CO2)

Voor de meting van de monsterconcentraties.

F1 Verwarmd voorfilter (facultatief)

De temperatuur moet dezelfde zijn als die voor HSL1.

F2 Verwarmd filter

Het filter moet alle vaste deeltjes vóór het analyseapparaat uit het gasmonster verwijderen. De temperatuur moet dezelfde zijn als die voor HSL1. Het filter moet indien nodig worden vervangen.

P Verwarmde bemonsteringspomp

De pomp moet worden verwarmd tot de temperatuur van HSL1.

HC

Verwarmde vlamionisatiedetector (HFID) voor de bepaling van de koolwaterstoffenconcentratie. De temperatuur moet tussen 453 K en 473 K (180 °C en 200 °C) worden gehouden.

CO, CO2

NDIR-analysatoren voor de bepaling van de koolmonoxide- en kooldioxideconcentratie (facultatief voor de bepaling van de verdunningsverhouding bij de meting van de deeltjesconcentratie).

NO

CLD- of HCLD-analysator voor de bepaling van de stikstofoxidenconcentratie. Indien een HCLD wordt toegepast, moet deze op een temperatuur van 328 K tot 473 K (55 °C tot 200 °C) worden gehouden.

C Omzetter

Een omzetter wordt gebruikt voor de katalytische reductie van NO2 tot NO vóór de analyse in de CLD of HCLD.

B Koelbad (facultatief)

Om te koelen en waterdamp uit het uitlaatgasmonster te laten condenseren. Het bad moet op een temperatuur tussen 273 K en 277 K (0 °C en 4 °C) worden gehouden met behulp van ijs of een koelsysteem. De inrichting is facultatief indien de analyse niet door waterdamp wordt beïnvloed, zoals bepaald in bijlage III, aanhangsel 5, punten 1.9.1 en 1.9.2. Indien het water door condensatie wordt verwijderd, dient de temperatuur of het dauwpunt van het bemonsteringsgas in de watervanger of stroomafwaarts te worden gemeten. De temperatuur of het dauwpunt van het bemonsteringsgas mag niet hoger zijn dan 280 K (7 °C). Chemische droging is niet toegestaan voor de verwijdering van het water uit de monsters.

T1, T2, T3 Temperatuursensoren

Met deze sensoren wordt de temperatuur van de gasstroom bewaakt.

T4 Temperatuursensor

Om de temperatuur van de NO2-NO-omzetter te bewaken.

T5 Temperatuursensor

Om de temperatuur van het koelbad te bewaken.

G1, G2, G3 Drukmeters

Om de druk in de bemonsteringsleiding te meten.

R1, R2 Drukregelaars

Om de lucht- respectievelijk brandstofdruk voor de HFID te regelen.

R3, R4, R5 Drukregelaars

Om de druk in de bemonsteringsleidingen en de stroom naar de analyseapparatuur te regelen.

FL1, FL2, FL3 Stroommeters

Om de stroom in de omloopleiding te meten.

FL4 tot en met FL6 Stroommeters (facultatief)

Om de stroom door de analyseapparatuur te meten.

V1 t/m V5 Selectiekleppen

Geschikte kleppen om naar keuze het bemonsteringsgas, meetbereikgas of lucht naar het analyseapparaat te leiden.

V6, V7 Elektromagnetische kleppen

Om de NO2-NO-omzetter te overbruggen.

V8 Naaldklep

Om de stroom door de NO2-NO-omzetter en de omloopleiding uit te balanceren.

V9, V10 Naaldkleppen

Om de stroom naar de analysatoren te regelen.

V11, V12 Open-dichtklep (facultatief)

Om het condensaat uit het bad B af te tappen.

1.3.   NMHC-analyse (alleen motoren op aardgas)

1.3.1.   Gaschromatografische methode (GC, figuur 9)

Bij gebruik van een GC-methode wordt een klein gemeten volume van het monster in een analysekolom geïnjecteerd waarin dit door een inert transportgas wordt getransporteerd. De kolom scheidt de diverse componenten naar gelang van hun kookpunt, zodat zij op verschillende tijdstippen uit de kolom worden uitgewassen. Vervolgens passeren zij een detector die een elektrisch signaal opwekt dat afhangt van de concentratie. Omdat deze methode geen continue analysemethode is, kan zij alleen worden gebruikt samen met de bemonsteringszakmethode die in bijlage III, aanhangsel 4, punt 3.4.2, is beschreven.

Voor de NMHC-analyse wordt een geautomatiseerde GC-techniek met een FID gebruikt. De uitlaatgassen worden bemonsterd en de monsters gaan in een bemonsteringszak, waaruit een klein gedeelte wordt genomen dat in de GC-kolom wordt geïnjecteerd. Het monster wordt door de Porapak-kolom in twee delen gescheiden (CH4/lucht/CO en NMHC/CO2/H2O). Een moleculaire zeef scheidt vervolgens het CH4 van de lucht en de CO voordat het naar de FID wordt doorgeleid, waar de concentratie wordt gemeten. Een volledige cyclus vanaf de injectie van een monster tot de injectie van het volgende monster kan in 30 s plaatsvinden. Om de NMHC te bepalen, dient de CH4-concentratie van de totale HC-concentratie te worden afgetrokken (zie bijlage III, aanhangsel 2, punt 4.3.1).

Figuur 9 toont een typische GC-opstelling voor de routinematige bepaling van CH4. Andere GCmethoden mogen worden gebruikt, indien zij technisch verantwoord zijn.

Figuur 9

Stroomdiagram voor methaananalyse (GC-methode)

Image

Onderdelen van figuur 9

PC Porapak-kolom

Porapak N, 180/300 μm (50/80 mesh), lengte 610 mm en inwendige diameter 2,16 mm, dient vóór het eerste gebruik ten minste 12 uur in het transportgas te worden geplaatst bij 423 K (150 °C).

MSC Kolom met de moleculaire zeef

Type 13X, 250/350 mm (45/60 mesh), lengte 1 220 mm en inwendige diameter 2,16 mm, dient vóór het eerste gebruik ten minste 12 uur in het transportgas te worden geplaatst bij 423 K (150 °C).

OV Oven

Om de kolommen en de kleppen op een voor de goede werking van de analysator vereiste stabiele temperatuur te houden, en de kolommen bij 423 K (150 °C) te conditioneren.

SLP Bemonsteringslus

Een buis van roestvast staal van voldoende lengte met een volume van circa 1 cm3.

P Pomp

Om het monster naar de gaschromatograaf te leiden.

D Droger

Een droger met een moleculaire zeef wordt gebruikt om water en andere eventuele verontreinigingen uit het transportgas te verwijderen.

HC

Vlamionisatiedetector (FID) om de methaanconcentratie te bepalen.

V1 Monsterinjectieklep

Om het monster uit de bemonsteringszak via de SL van figuur 8 te injecteren. De klep moet een klein dood volume hebben, gasdicht zijn en tot 423 K (150 °C) verhit kunnen worden.

V3 Selectieklep

Om te kiezen tussen meetbereikgas, bemonsteringsgas of geen gas.

V2, V4, V5, V6, V7, V8 Naaldklep

Om de stromen in het systeem in te stellen.

R1, R2, R3 Drukregelaars

Om de stroom van de brandstof (= transportgas), het monster, respectievelijk de lucht te regelen.

FC Stroomcapillair

Om de luchtstroom naar de FID te regelen.

G1, G2, G3 Drukmeters

Om de stroom van de brandstof (= transportgas), het monster, respectievelijk de lucht te regelen.

F1, F2, F3, F4, F5 Filters

Filters van gesinterd metaal om te voorkomen dat slijpsel de pomp of het instrument binnendringt.

FL1

Om de stroom in de omloopleiding te meten.

1.3.2.   Niet-methaancuttermethode (NMC, figuur 10)

De NMC oxideert alle koolwaterstoffen behalve CH4 tot CO2 en H2O, zodat alleen nog CH4 door de FID wordt gedetecteerd nadat het monster door de NMC is geleid. Bij gebruik van een bemonsteringszak wordt bij de SL een omloopleiding geïnstalleerd (zie punt 1.2, figuur 8), waarmee het mogelijk is de stroom door of om de NMC heen te leiden overeenkomstig de bovenste helft van figuur 10. Voor de NMHC-meting moeten beide waarden (HC en CH4) van de FID worden afgelezen en geregistreerd. Bij gebruik van de integratiemethode dient een NMC, gecombineerd met een tweede FID, parallel aan de gewone FID in de HSL1 te worden aangebracht (zie punt 1.2, figuur 8) overeenkomstig de onderste helft van figuur 10. Voor de NMHC-meting dienen de waarden van de twee FID's (HC en CH4) te worden afgelezen en geregistreerd.

De NMC dient vóór de test bij een temperatuur van tenminste 600 K (327 °C) te worden gekarakteriseerd voor wat betreft het katalytische effect op CH4 en C2H6, waarbij de H2O-waarden representatief zijn voor uitlaatgascondities. Het dauwpunt en het O2-niveau van de bemonsterde uitlaatgasstroom moeten bekend zijn. De relatieve responsie van de FID op CH4 moet geregistreerd worden (zie bijlage III, aanhangsel 5, punt 1.8.2).

Figuur 10

Stroomdiagram voor de analyse van methaan met de niet-methaancuttermethode (NMC)

Image

Onderdelen van figuur 10

NMC Niet-methaan cutter

Om alle koolwaterstoffen behalve methaan te oxideren.

HC

Verwarmde vlamionisatiedetector (HFID) om de HC- en CH4-concentraties te meten. De temperatuur dient op 453 K tot 473 K (180 °C tot 200 °C) te worden gehouden.

V1 Selectieklep

Om te kiezen tussen monster, nulgas en meetbereikgas. V1 correspondeert met V2 in figuur 8.

V2, V3 Elektromagnetische klep

Om de NMC te overbruggen.

V4 Naaldklep

Om de stroom over de NMC en de omloopleiding te verdelen.

R1 Drukregelaar

Om de druk in de bemonsteringsleiding en de stroom naar de HFID te regelen. R1 correspondeert met R3 in figuur 8.

FL1 Stroommeter

Om de stroom in de omloopleiding te meten. FL1 is identiek met FL1 in figuur 8.

2.   UITLAATGASVERDUNNING EN BEPALING VAN DE DEELTJESCONCENTRATIE

2.1.   Inleiding

De punten 2.2, 2.3 en 2.4 en de figuren 11 tot en met 22 geven uitvoerige beschrijvingen van de aanbevolen verdunnings- en bemonsteringssystemen. Aangezien verschillende configuraties gelijkwaardige resultaten kunnen opleveren, hoeven deze figuren niet exact te worden gevolgd. Aanvullende onderdelen zoals instrumenten, kleppen, elektromagneten, pompen en schakelaars mogen worden gebruikt om extra gegevens te verschaffen en de functies van deelsystemen te coördineren. Andere onderdelen, voorzover niet noodzakelijk om de nauwkeurigheid van bepaalde systemen te waarborgen, mogen worden weggelaten indien dit technisch verantwoord is.

2.2.   Partiële-stroomverdunningssysteem

In de figuren 11 tot en met 19 is een verdunningssysteem beschreven dat gebaseerd is op de verdunning van een gedeelte van de uitlaatgassen. Het splitsen van de uitlaatgasstroom en de daaropvolgende verdunning kunnen geschieden door verschillende soorten verdunningssystemen. Bij de daaropvolgende verzameling van deeltjes kan al het verdunde uitlaatgas of een gedeelte van het verdunde uitlaatgas door het deeltjesbemonsteringssysteem worden gevoerd (punt 2.4, figuur 21). De eerste methode wordt de totale bemonsteringsmethode genoemd, de tweede de deelbemonsteringsmethode.

De berekening van de verdunningsverhouding hangt af van het toegepaste systeem. De volgende systemen worden aanbevolen:

Isokinetische systemen (figuren 11 en 12)

Met deze systemen worden de stroom in de verbindingsbuis wat betreft de gassnelheid en/of -druk afgestemd op de totale uitlaatgasstroom, waarvoor derhalve een vrije en gelijkmatige gasstroom bij de bemonsteringssonde nodig is. Dit wordt gewoonlijk tot stand gebracht door gebruikmaking van een resonator en een rechte toevoerleiding vóór het bemonsteringspunt. De splitsingsverhouding wordt dan berekend uit gemakkelijk meetbare waarden zoals de buisdiameters. Er dient rekening mee te worden gehouden dat een isokinetische toestand alleen wordt gebruikt voor het afstemmen van de stroomomstandigheden en niet voor het afstemmen van de grootteverdeling. Dit laatste is gewoonlijk niet nodig, aangezien de deeltjes voldoende klein zijn om de stromen in het fluïdum te volgen.

Systemen met stroomregeling en concentratiemeting (figuren 13 tot en met 17)

Bij deze systemen wordt een monster genomen uit de totale gasstroom door het regelen van de verdunningsluchtstroom en de totale verdunde uitlaatgasstroom. De verdunningsverhouding wordt bepaald door de concentraties van indicatorgassen, zoals CO2 of NOx, die van nature in het uitlaatgas voorkomen. De concentraties in het verdunde uitlaatgas en in de verdunningslucht worden gemeten, terwijl de concentratie in het ruwe uitlaatgas hetzij rechtstreeks kan worden gemeten hetzij kan worden bepaald uit de brandstofstroom en de koolstofbalansvergelijking indien de brandstofsamenstelling bekend is. De systemen kunnen worden geregeld aan de hand van de berekende verdunningsverhouding (figuren 13 en 14) of op basis van de stroom in de verbindingsbuis (figuren 12, 13 en 14).

Systemen met stroomregeling en -meting (figuren 18 en 19)

Bij deze systemen wordt een monster uit de totale uitlaatgasstroom genomen door de verdunningsluchtstroom en de totale verdunde uitlaatgasstroom in te stellen. De verdunningsverhouding wordt bepaald door het verschil tussen de twee stromen. Nauwkeurige kalibrering van de stroommeters ten opzichte van elkaar is hiervoor nodig, aangezien de relatieve grootte van de twee stromen tot significante fouten kan leiden bij hogere verdunningsverhoudingen (van 15 en meer). De stroomregeling geschiedt eenvoudig door de verdunde uitlaatgasstroom constant te houden en de verdunningslucht zo nodig te variëren.

Teneinde de voordelen van het partiële-stroomverdunningssysteem te benutten moet ervoor worden gezorgd dat de potentiële problemen van het verlies van deeltjes in de verbindingsleiding wordt voorkomen, zodat een representatief monster wordt genomen uit het uitlaatgas en de splitsingsverhouding wordt bepaald. Bij de beschreven systemen is rekening gehouden met deze kritische gebieden.

Figuur 11

Partiële-stroomverdunningssysteem met isokinetische sonde en deelbemonstering (regeling van SB)

Image

Het ruwe uitlaatgas wordt met de isokinetische bemonsteringssonde ISP uit de uitlaatpijp EP naar de verdunningstunnel DT gevoerd via de verbindingsleiding TT. Het drukverschil van het uitlaatgas tussen de uitlaatpijp en de inlaat van de sonde wordt gemeten met de drukomvormer DPT. Het signaal wordt doorgegeven aan de stroomregelaar FC1 die de aanzuigventilator SB regelt, zodat het drukverschil bij de punt van de sonde op nul wordt gehouden. Onder deze omstandigheden zijn de uitlaatgassnelheden in EP en ISP gelijk en is de stroom door ISP en TT een constant deel (fractie) van de uitlaatgasstroom. De splitsingsverhouding wordt bepaald door de dwarsdoorsneden van EP en ISP. De verdunningsluchtstroom wordt gemeten met de stroommeter FM1. De verdunningsverhouding wordt berekend uit de verdunningsluchtstroom en de splitsingsverhouding.

Figuur 12

Partiële-stroomverdunningssysteem met isokinetische sonde en deelbemonstering (regeling van PB)

Image

Het ruwe uitlaatgas wordt met de isokinetische bemonsteringssonde ISP uit de uitlaatpijp EP naar de verdunningstunnel DT gevoerd via de verbindingsleiding TT. Het drukverschil van het uitlaatgas tussen de uitlaatpijp en de inlaat van de sonde wordt gemeten met de drukomvormer DPT. Het signaal wordt doorgegeven aan de stroomregelaar FC1 die de aanjager PB regelt, zodat het drukverschil bij de punt van de sonde op nul wordt gehouden. Dit wordt gerealiseerd door een klein deel van de verdunningslucht te nemen waarvan de stroom reeds gemeten is met de stroommeter FM1 en dit naar TT te voeren via een gekalibreerde gasdoorlaat. Onder deze omstandigheden zijn de uitlaatgassnelheden in EP en ISP gelijk en is de stroom door ISP en TT een constant deel (fractie) van de uitlaatgasstroom. De splitsingsverhouding wordt bepaald door de dwarsdoorsneden van EP en ISP. De verdunningslucht wordt in DT gezogen met behulp van de aanzuigventilator SB en de stroom wordt gemeten met FM1 bij de inlaat van DT. De verdunningsverhouding wordt berekend uit de verdunningsluchtstroom en de splitsingsverhouding.

Figuur 13

Partiële-stroomverdunningssysteem met meting van CO2- of NOx-concentratie en deelbemonstering

Image

Het ruwe uitlaatgas wordt met de bemonsteringssonde SP vanuit de uitlaatpijp EP naar de verdunningstunnel DT gevoerd via de verbindingsleiding TT. De concentratie van een indicatorgas (CO2 of NOx) wordt gemeten in het ruwe en het verdunde uitlaatgas en in de verdunningslucht met de uitlaatgasanalysator(en) EGA. Deze signalen worden doorgegeven aan de stroomregelaar FC2 die de aanjager PB of de aanzuigventilator SB regelt, zodat de uitlaatgassplitsing en de verdunningsverhouding in DT op de gewenste waarde worden gehouden. De verdunningsverhouding wordt berekend uit de indicatorgasconcentraties in het ruwe uitlaatgas, het verdunde uitlaatgas en de verdunningslucht.

Figuur 14

Partiële-stroomverdunningssysteem met meting van de CO2-concentratie, koolstofbalans en totale bemonstering

Image

Het ruwe uitlaatgas wordt met de bemonsteringssonde SP overgebracht uit de uitlaatpijp EP naar de verdunningstunnel DT via de verbindingsleiding TT. De CO2-concentratie wordt gemeten in het verdunde uitlaatgas en in de verdunningslucht met de uitlaatgasanalysator(en) EGA. De signalen van de CO2-meting en de brandstofstroommeting GFUEL worden doorgegeven aan hetzij de stroomregelaar FC2, hetzij de stroomregelaar FC3 van het deeltjesbemonsteringssysteem (zie figuur 21). FC2 regelt de aanjager PB en FC3 de bemonsteringspomp P (zie figuur 21), waardoor de stromen in en uit het systeem zodanig worden ingesteld dat de uitlaatgassplitsing en de verdunningsverhouding in DT op de gewenste waarde worden gehouden. De verdunningsverhouding wordt berekend uit de CO2-concentratie en de GFUEL, uitgaande van de koolstofbalansveronderstelling.

Figuur 15

Partiële-stroomverdunningssysteem met één venturi, meting van de concentratie en deelbemonstering

Image

Het ruwe uitlaatgas wordt met de bemonsteringssonde SP uit de uitlaatpijp EP naar de verdunningstunnel DT gevoerd via de verbindingsleiding TT als gevolg van de onderdruk die door de venturi VN in DT ontstaat. De gasstroom door TT hangt af van de impulsuitwisseling in het venturigebied en wordt daardoor beïnvloed door de absolute temperatuur van het gas bij de uitgang van TT. Dientengevolge is de uitlaatgassplitsing voor een bepaalde tunnelstroom niet constant en de verdunningsverhouding bij lage belasting iets lager dan bij een hoge belasting. De indicatorgasconcentraties (CO2 of NOx) worden gemeten in het ruwe uitlaatgas, het verdunde uitlaatgas en de verdunningslucht met de uitlaatgasanalysator(en) EGA en de verdunningsverhouding wordt berekend uit de gemeten waarden.

Figuur 16

Partiële-stroomverdunningssysteem met twee venturi's of twee openingen, meting van de concentratie en deelbemonstering

Image

Het ruwe uitlaatgas wordt met de bemonsteringssonde SP uit de uitlaatpijp EP naar de verdunningstunnel DT geleid via de verbindingsleiding TT met behulp van een stroomverdeler die voorzien is van twee restricties of venturi's. De eerste (FD1) bevindt zich in EP en de tweede (FD2) in TT. Bovendien zijn twee drukregelkleppen (PCV1 en PCV2) nodig om een constante uitlaatgassplitsing te bewerkstelligen door de tegendruk in EP en de druk in DT te regelen. PCV1 is na SP in EP geplaatst, PCV2 tussen de aanjager PB en DT. De indicatorgasconcentraties (CO2 en NOx) worden gemeten in het ruwe uitlaatgas, het verdunde uitlaatgas en de verdunningslucht met de uitlaatgasanalysator(en) EGA. Deze zijn nodig om de uitlaatgassplitsing te controleren en kunnen worden gebruikt om PCV1 en PCV2 bij te stellen voor een nauwkeurige regeling van de splitsing. De verdunningsverhouding wordt berekend uit de indicatorgasconcentraties.

Figuur 17

Partiële-stroomverdunningssysteem met scheiding door verscheidene buisjes, meting van de concentratie en deelbemonstering

Image

Het ruwe uitlaatgas wordt uit de uitlaatpijp EP naar de verdunningstunnel DT gevoerd via de verbindingsleiding TT en de stroomverdeler FD3 die bestaat uit een aantal buisjes met dezelfde afmetingen (zelfde diameter, lengte en bochtradius) en in EP is geplaatst. Het uitlaatgas uit één van deze buisjes wordt naar DT geleid en het uitlaatgas door de overige buizen gaat door de rustkamer DC. Op deze wijze wordt de uitlaatgassplitsing bepaald door het totale aantal buisjes. Voor een constante regeling van de splitsing moet het drukverschil tussen DC en de uitlaat van TT nul zijn, hetgeen wordt gemeten met de drukomvormer DPT. Een drukverschil van nul wordt bereikt door bij het uiteinde van TT buitenlucht in DT te spuiten. De indicatorgasconcentraties (CO2 of NOx) worden gemeten in het ruwe uitlaatgas, het verdunde uitlaatgas en de verdunningslucht met de uitlaatgasanalysator(en) EGA. Deze grootheden zijn nodig om de uitlaatgassplitsing te controleren en kunnen worden gebruikt om de ingespoten luchtstroom te regelen, zodat de scheiding nauwkeurig plaatsvindt. De verdunningsverhouding wordt berekend uit de indicatorgasverhoudingen.

Figuur 18

Partiële-stroomverdunningssysteem met stroomregeling en totale bemonstering

Image

Het ruwe uitlaatgas wordt met de bemonsteringssonde SP uit de uitlaatpijp EP naar de verdunningstunnel DT gevoerd via de verbindingsleiding TT. De totale stroom door de tunnel wordt geregeld door de stroomregelaar FC3 en de bemonsteringspomp P van het deeltjesbemonsteringssysteem (zie figuur 18). De verdunningsluchtstroom wordt geregeld door de stroomregelaar FC2, die door GEXHW, GAIRW, of GFUEL kan worden gestuurd om de gewenste uitlaatgassplitsing te verkrijgen. De bemonsteringsstroom in DT is het verschil van de totale stroom en de verdunningsluchtstroom. De verdunningsluchtstroom wordt gemeten met de stroommeter FM1 en de totale stroom met de stroommeter FM3 van het deeltjesbemonsteringssysteem (zie figuur 21). De verdunningsverhouding wordt berekend uit deze twee stroomwaarden.

Figuur 19

Partiële-stroomverdunningssysteem met stroomregeling en deelbemonstering

Image

Het ruwe uitlaatgas wordt met de bemonsteringssonde SP uit de uitlaatpijp EP naar de verdunningstunnel DT gevoerd via de verbindingsleiding TT. De uitlaatgassplitsing en de stroom in DT wordt geregeld door de stroomregelaar FC2 die de stroom (of snelheid) van de aanjager PB en de aanzuigventilator SB dienovereenkomstig bijstelt. Dit is mogelijk aangezien het door het bemonsteringssysteem genomen monster wordt teruggevoerd in DT. De signalen van GEXHW, GAIRW, of GFUEL kunnen worden gebruikt om FC2 uit te sturen. De verdunningsluchtstroom wordt gemeten met de stroommeter FM1 en de totale stroom met de stroommeter FM2. De verdunningsverhouding wordt berekend uit deze twee stroomwaarden.

2.2.1.   Onderdelen van de figuren 11 tot en met 19

EP Uitlaatpijp

De uitlaatpijp mag worden geïsoleerd. Om de thermische traagheid van de uitlaatpijp te verminderen wordt een dikte/diameterverhouding van 0,015 of minder aanbevolen. Het gebruik van flexibele delen moet worden beperkt tot een lengte/diameterverhouding van 12 of minder. Bochten moeten tot een minimum worden beperkt om afzetting door traagheid tegen te gaan. Indien het systeem een proefbankdemper omvat, mag de demper ook worden geïsoleerd.

Bij een isokinetisch systeem mogen er in de uitlaatpijp geen ellebogen, bochten of plotselinge diameterovergangen voorkomen over een lengte van ten minste zes buisdiameters vóór en drie buisdiameters voorbij de punt van de sonde. De gassnelheid in het bemonsteringsgebied moet hoger zijn dan 10 m/s behalve bij stationair draaien. Drukschommelingen van het uitlaatgas mogen niet meer dan gemiddeld ± 500 Pa bedragen. Andere maatregelen ter vermindering van drukschommelingen dan die met een uitlaatsysteem van het type onder een chassis (met inbegrip van demper en nabehandelingsinrichting) mogen de motorprestaties niet wijzigen en geen afzetting van deeltjes veroorzaken.

Bij systemen zonder isokinetische sondes wordt aanbevolen een rechte pijp van ten minste zes pijpdiameters vóór en drie pijpdiameters voorbij de punt van de sonde te gebruiken.

SP Bemonsteringssonde (figuren 10, 14, 15, 16, 18 en 19)

De inwendige diameter bedraagt minimaal 4 mm. De minimum-diameterverhouding tussen uitlaatpijp en sonde bedraagt vier. De sonde bestaat uit een open buis met de opening tegen de stroom in gericht in de hartlijn van de uitlaatpijp, of een sonde met verscheidene gaatjes overeenkomstig SP1 in punt 1.2.1, figuur 5.

ISP Isokinetische bemonsteringssonde (figuren 11 en 12)

De isokinetische bemonsteringssonde moet tegen de stroom in gericht zijn en zich in de hartlijn van de uitlaatpijp bevinden, in het deel van EP waar aan de stroomvoorwaarden wordt voldaan, en zodanig zijn ontworpen dat een evenredig deel van het ruwe uitlaatgas wordt bemonsterd. De binnendiameter bedraagt minimaal 12 mm.

Er is een regelsysteem nodig voor de isokinetische uitlaatgassplitsing waarbij het drukverschil tussen EP en SP op nul wordt gehouden. Onder deze omstandigheden zijn de uitlaatgassnelheden in EP en ISP gelijk en is de massastroom door ISP een constant deel van de uitlaatgasstroom. De ISP moet worden aangesloten op een drukverschilomvormer. Het drukverschil tussen EP en ISP wordt op nul gehouden met de stroomregelaar FC1.

FD1, FD2 Stroomverdeler (figuur 16)

Er worden in de uitlaatpijp EP en in de verbindingsleiding TT venturi's of restricties aangebracht om een proportioneel monster van het ruwe uitlaatgas te kunnen nemen. Er is een regelsysteem met twee drukregelkleppen PCV1 en PCV2 nodig voor een proportionele splitsing door de regeling van de druk in EP en DT.

FD3 Stroomverdeler (figuur 17)

Er wordt in de uitlaatpijp EP een stel buisjes (een eenheid bestaande uit verscheidene buisjes) gemonteerd om een proportioneel monster van het ruwe uitlaatgas te kunnen nemen. Een van de buisjes voert het uitlaatgas in de verdunningstunnel DT, terwijl de andere buisjes het uitlaatgas naar de rustkamer DC leiden. De buisjes moeten dezelfde afmetingen hebben (zelfde diameter, lengte, bochtradius), zodat de splitsing van het uitlaatgas afhangt van het totaal aantal buisjes. Voor een proportionele scheiding is een regelsysteem nodig waarbij het drukverschil tussen het uiteinde van de uit meerdere buisjes bestaande eenheid in de DC en de uitgang van de TT op nul wordt gehouden. Onder deze omstandigheden zijn de uitlaatgassnelheden in EP en in FD3 evenredig en is de stroom door de TT een constant deel van de uitlaatgasstroom. De twee punten moeten worden verbonden met behulp van een drukverschilomvormer DPT. Het drukverschil nul wordt gerealiseerd met behulp van de stroomregelaar FC1.

EGA Uitlaatgasanalysator (figuren 13, 14, 15, 16 en 17)

Er kan gebruik worden gemaakt van CO2- of NOx-analysatoren (alleen CO2 bij de koolstofbalansmethode). De analysatoren worden op dezelfde wijze gekalibreerd als de analysatoren voor de meting van de gasvormige emissies. Er kan gebruik gemaakt worden van verscheidene analysatoren voor de bepaling van de concentratieverschillen. De nauwkeurigheid van de meetsystemen moet zodanig zijn dat GEDFW,i met een tolerantie van ± 4 % kan worden bepaald.

TT Verbindingsleiding (figuren 11 tot en met 19)

De verbindingsleiding moet:

zo kort mogelijk zijn (maximaal 5 meter lang);

een diameter hebben die groter dan of gelijk is aan de sonde (maximaal 25 mm);

in de hartlijn van de verdunningstunnel uitkomen en met de stroom mee gericht zijn.

Indien de lengte van de buis kleiner dan of gelijk is aan 1 meter moet deze geïsoleerd worden met materiaal met een maximale thermische geleidbaarheid van 0,05 W/(m · K) met een radiale dikte van de isolatie die overeenkomt met de diameter van de sonde. Indien de buis langer is dan 1 meter, moet hij geïsoleerd zijn en worden verwarmd tot een minimumwandtemperatuur van 523 K (250 °C).

DPT Drukverschilomvormer (figuren 11, 12 en 17)

De drukverschilomvormer moet een bereik van ± 500 Pa of minder hebben.

FC1 Stroomregelaar (figuren 11, 12 en 17)

Voor isokinetische systemen (figuren 11 en 12) is een stroomregelaar nodig om het drukverschil tussen EP en ISP op nul te houden. De afstelling kan geschieden door:

a)

de snelheid of het debiet van de aanzuigventilator SB te regelen en de snelheid van de aanjager PB in elke toestand constant te houden (figuur 11),

of:

b)

de aanzuigventilator SB zodanig af te stellen dat er een constante massastroom van verdund uitlaatgas is en de bemonsterde uitlaatgasstroom aan het eind van de verbindingsbuis TT (figuur 12) te beheersen door regeling van het debiet van de aanjager PB.

Bij een systeem met drukregeling, mag de nettofout in de regelkring niet meer dan ± 3 Pa bedragen. De drukschommelingen in de verdunningstunnel mogen gemiddeld niet meer bedragen dan ± 250 Pa.

Bij een systeem met meerdere buisjes (figuur 17) is een stroomregelaar nodig voor de proportionele scheiding van het uitlaatgas, waarbij het drukverschil tussen de uitgang van de uit meerdere buisjes bestaande eenheid en de uitgang van TT op nul wordt gehouden. De regeling kan geschieden door middel van de regeling van de injectieluchtstroom in DT aan het einde van de verbindingsleiding TT.

PCV1, PCV2 Drukregelklep (figuur 16)

Er zijn twee drukregelkleppen nodig voor de twee venturi's/twee restricties voor een proportionele stroomscheiding waarbij de tegendruk van EP en de druk in DT wordt geregeld. De kleppen moeten voorbij SP in EP en tussen PB en DT worden geplaatst.

DC Rustkamer (figuur 17)

Er dient een rustkamer te worden aangebracht aan het uiteinde van de buisjeseenheid om de drukschommelingen in de uitlaatpijp EP tot een minimum te beperken.

VN Venturi (figuur 15)

Er wordt in de verdunningstunnel DT een venturi geplaatst om een onderdruk in de omgeving van de uitgang van de verbindingsleiding TT teweeg te brengen. De gasstroom door TT wordt bepaald door de impulsuitwisseling in het venturigebied en is in principe evenredig met het debiet van de aanjager PB met als gevolg een constante verdunningsverhouding. Aangezien de impulsuitwisseling afhankelijk is van de temperatuur bij de uitgang van TT en het drukverschil tussen EP en DT, ligt de werkelijke verdunningsverhouding enigszins lager bij lage belasting dan bij hoge belasting.

FC2 Stroomregelaar (figuren 13, 14, 18 en 19; facultatief)

Er mag een stroomregelaar worden toegepast om de stroom van de aanjager PB en/of de aanzuigventilator SB te regelen. Deze mag aangesloten worden op het uitlaatgasstroom- of brandstofstroomsignaal en/of op het CO2- of NOx-verschilsignaal.

Wanneer lucht onder druk wordt toegevoerd (figuur 18), regelt FC2 de luchtstroom rechtstreeks.

FM1 Stroommeter (figuren 11, 12, 18 en 19)

Een gasstroom- of debietmeter die de luchtstroom meet. Het gebruik van FM1 is facultatief indien PB gekalibreerd is om de stroom te meten.

FM2 Stroommeter (figuur 19)

Een gasstroom- of debietmeter die de verdunde uitlaatgasstroom meet. Het gebruik van FM2 is facultatief indien de aanzuigventilator SB gekalibreerd is om de stroom te meten.

PB Aanjager (figuren 11, 12, 13, 14, 15, 16 en 19)

Om de stroom van de verdunningslucht te regelen, mag PB worden aangesloten op de stroommeters FC1 of FC2. PB is overbodig wanneer gebruik wordt gemaakt van een vlinderklep. PB kan worden gebruikt om de verdunningsluchtstroom te meten, indien instrument gekalibreerd.

SB Aanzuigventilator (figuren 11, 12, 13, 16, 17 en 19)

Alleen voor deeltjesbemonsteringssystemen. SB kan worden gebruikt om de verdunde uitlaatgasstroom te meten, indien gekalibreerd.

DAF Verdunningsluchtfilter (figuren 11 tot en met 19)

Aanbevolen wordt de verdunningslucht te filteren en met koolstof te wassen om achtergrondkoolwaterstoffen te verwijderen. Op verzoek van de fabrikant van de motor mag de verdunningslucht op deskundige wijze worden bemonsterd om de achtergronddeeltjesniveaus te bepalen, die vervolgens van de gemeten waarden in het verdunde uitlaatgas kunnen worden afgetrokken.

DT Verdunningstunnel (figuren 11 tot en met 19)

De verdunningstunnel:

moet lang genoeg zijn om volledige menging van het uitlaatgas en de verdunningslucht door turbulentie tot stand te brengen;

moet van roestvast staal gemaakt zijn met:

een dikte/diameterverhouding van 0,025 of minder voor verdunningstunnels die een grotere binnendiameter dan 75 mm hebben;

een nominale wanddikte van minimaal 1,5 mm voor verdunningstunnels die een binnendiameter hebben kleiner dan of gelijk aan 75 mm;

moet bij deelbemonsteringssystemen een diameter van minimaal 75 mm hebben;

heeft bij totale bemonsteringssystemen een aanbevolen diameter van minstens 25 mm;

mag worden verwarmd tot een maximumwandtemperatuur van 325 K (52 °C) door directe verwarming of door voorverwarming van de verdunningslucht, mits de luchttemperatuur niet meer dan 325 K (52 °C) bedraagt voordat het uitlaatgas in de verdunningstunnel wordt gevoerd;

mag worden geïsoleerd.

Het uitlaatgas moet grondig met de verdunningslucht worden vermengd. Bij deelbemonsteringssystemen moet de mengkwaliteit na ingebruikname worden gecontroleerd aan de hand van een CO2-profiel van de tunnel bij draaiende motor (ten minste vier, zich op gelijke afstand bevindende meetpunten). Indien nodig mag een mengrestrictie worden toegepast.

NB: Indien de omgevingstemperatuur rond de verdunningstunnel (DT) beneden 293 K (20 °C) ligt, moeten er voorzorgsmaatregelen genomen worden om te voorkomen dat deeltjes verloren gaan door afzetting op de koele wanden van de verdunningstunnel. Derhalve wordt aanbevolen de tunnel te verwarmen en/of te isoleren volgens de bovenstaande specificaties.

Bij hoge motorbelastingen mag de tunnel op niet-agressieve wijze worden gekoeld zoals met een circulatieventilator, zolang de temperatuur van het koelmiddel niet lager is dan 293 K (20 °C).

HE Warmtewisselaar (figuren 16 en 17)

De warmtewisselaar moet voldoende capaciteit hebben om gedurende de test de temperatuur bij de inlaat van aanzuigventilator SB binnen ± 11 K van de gemiddelde bedrijfstemperatuur te houden.

2.3   Volledige-stroomverdunningssysteem

In figuur 20 wordt een verdunningssysteem beschreven waarbij het totale uitlaatgas wordt verdund, uitgaande van constante-volumebemonstering (CVS). Het totale volume van het mengsel uitlaatgas en verdunningslucht moet worden gemeten. Er mag gebruik worden gemaakt van hetzij een PDP-hetzij een CFV-systeem.

Voor de daaropvolgende verzameling van deeltjes wordt een monster van het verdunde uitlaatgas door het deeltjesbemonsteringssysteem (punt 2.4, figuren 21 en 22) gevoerd. Indien dit rechtstreeks geschiedt, is er sprake van enkelvoudige verdunning. Indien het monster nogmaals wordt verdund in een secundaire verdunningstunnel, is er sprake van dubbele verdunning. Dit kan van nut zijn indien niet aan de eisen ten aanzien van de temperatuur van het filteroppervlak kan worden voldaan met een enkelvoudige verdunning. Hoewel het dubbele-verdunningssysteem gedeeltelijk uit een verdunningssysteem bestaat, wordt dit systeem beschreven als een variant van een deeltjesbemonsteringssysteem in punt 2.4, figuur 22, aangezien de meeste onderdelen overeenkomen met een typisch deeltjesbemonsteringssysteem.

Figuur 20

Volledige-stroomverdunningssysteem

Image

De totale hoeveelheid ruw uitlaatgas wordt in de verdunningstunnel DT vermengd met verdunningslucht. De verdunde uitlaatgasstroom wordt gemeten met de verdringerpomp PDP of met de kritische stroomventuri CFV. Er kan gebruik worden gemaakt van een warmtewisselaar HE of elektronische stroomcompensatie EFC voor proportionele deeltjesbemonstering of voor de vaststelling van de stroom. Aangezien bepaling van de massa van de deeltjes is gebaseerd op de totale verdunde uitlaatgasstroom, hoeft de verdunningsverhouding niet te worden berekend.

2.3.1.   Onderdelen van figuur 20

EP Uitlaatpijp

De lengte van de uitlaatpijp vanaf de uitgang van het uitlaatspruitstuk van de motor, de uitgang van de turbocompressor of de nabehandelingsinrichting tot de verdunningstunnel mag niet meer dan 10 m bedragen. Indien deze pijp meer dan 4 m lang is, moet het gedeelte dat langer is dan 4 m worden geïsoleerd, behalve een eventuele in het systeem opgenomen opaciteitsmeter. De radiale dikte van het isolatiemateriaal moet ten minste 25 mm bedragen. De thermische geleidbaarheid van het isolatiemateriaal moet een waarde hebben van maximaal 0,1 W/(m · K) gemeten bij een temperatuur van 673 K (400 °C). Om de thermische traagheid van de uitlaatpijp te verminderen wordt een dikte/diameterverhouding van 0,015 of minder aanbevolen. Het gebruik van flexibele delen moet worden beperkt tot een lengte/diameterverhouding van maximaal 12.

PDP Verdringerpomp

De PDP bepaalt de totale verdunde uitlaatgasstroom uit het aantal pompomwentelingen en de plunjerverplaatsing. De tegendruk van het uitlaatsysteem mag niet kunstmatig worden verlaagd door de PDP of het inlaatsysteem voor de verdunningslucht. De statische tegendruk van het uitlaatgas, gemeten met de PDP in werking, moet binnen ± 1,5 kPa van de statische druk liggen, gemeten zonder aansluiting op de PDP bij gelijk toerental en gelijke belasting. De gasmengseltemperatuur onmiddellijk voor de PDP moet gedurende de test binnen ± 6 K van de gemiddelde bedrijfstemperatuur liggen wanneer er geen stroomcompensatie wordt toegepast. Er mag slechts stroomcompensatie worden toegepast indien de temperatuur bij de inlaat van de PDP niet meer dan 323 K (50 °C) bedraagt.

CFV Venturibuis met kritische stroming

De CFV meet de totale verdunde uitlaatgasstroom door de stroming voortdurend te knijpen (kritische stroming). De statische tegendruk van het uitlaatgas gemeten terwijl het CFV-systeem in werking is, mag slechts ± 1,5 kPa afwijken van de statische druk die zonder de CFV wordt gemeten bij eenzelfde toerental en belasting. De temperatuur van het gasmengsel vlak na de CFV moet gedurende de test binnen ± 11 K van de gemiddelde bedrijfstemperatuur liggen, wanneer geen stroomcompensatie wordt toegepast.

HE Warmtewisselaar (facultatief bij gebruik van een EFC)

De warmtewisselaar moet voldoende capaciteit hebben om de temperatuur binnen de bovengenoemde grenswaarden te houden.

EFC Elektronische stroomcompensatie (facultatief bij gebruik van een HE)

Indien de temperatuur bij de inlaat van de PDP of de CFV niet binnen de bovenstaande grenzen wordt gehouden, moet een stroomcompensatiesysteem worden toegepast voor de permanente meting van de stroom en regeling van de proportionele bemonstering in het deeltjessysteem. Hiertoe worden de continu gemeten stroomsignalen gebruikt om de bemonsteringsstroom door het deeltjesfilter van het deeltjesbemonsteringssysteem te corrigeren (zie punt 2.4, figuren 21 en 22).

DT Verdunningstunnel

De verdunningstunnel:

moet een diameter hebben die klein genoeg is om turbulente stroom teweeg te brengen (getal van Reynolds groter dan 4 000) en van voldoende lengte om volledige menging van het uitlaatgas met de verdunningslucht teweeg te brengen. Er mag een mengrestrictie worden toegepast;

moet een diameter van ten minste 460 mm hebben bij een systeem met enkelvoudige verdunning;

moet een diameter van ten minste 210 mm hebben bij een systeem met dubbele verdunning;

mag worden geïsoleerd.

Het uitlaatgas van de motor moet met de stroom mee gericht zijn op het punt waar het de verdunningstunnel betreedt, en grondig gemengd worden.

Bij enkelvoudige verdunning wordt een monster uit de verdunningstunnel overgebracht naar het deeltjesbemonsteringssysteem (punt 2.4, figuur 21). De stroomcapaciteit van de PDP of CFV moet voldoende zijn om het verdunde uitlaatgas op een temperatuur te houden die vlak voor het primaire deeltjesfilter kleiner dan of gelijk is aan 325 K (52 °C).

Wanneer dubbele verdunning wordt toegepast moet een monster uit de verdunningstunnel worden overgebracht naar de secundaire verdunningstunnel waar het verder wordt verdund en vervolgens door de bemonsteringsfilters wordt geleid (punt 2.4, figuur 22). De stroomcapaciteit van de PDP of CFV moet voldoende groot zijn om de verdunde uitlaatgasstroom in de DT op een temperatuur in het bemonsteringsgebied te houden die lager dan of gelijk is aan 464 K (191 °C). Het secundaire verdunningssysteem moet voldoende secundaire verdunningslucht toevoeren om de tweemaal verdunde uitlaatgasstroom op een temperatuur te houden die vlak voor het primaire deeltjesfilter lager dan of gelijk is aan 325 K (52 °C).

DAF Verdunningsluchtfilter

Aanbevolen wordt de verdunningslucht te filteren en met koolstof te wassen om achtergrondkoolwaterstoffen te verwijderen. Op verzoek van de fabrikant mag de verdunningslucht op deskundige wijze worden bemonsterd om de achtergronddeeltjesniveaus te bepalen, die vervolgens kunnen worden afgetrokken van de gemeten waarden in het verdunde uitlaatgas.

PSP Deeltjesbemonsteringssonde

De sonde is het eerste stuk van de PTT en

moet tegen de stroom in worden gemonteerd op een punt waar de verdunningslucht en het uitlaatgas goed vermengd zijn, d.w.z. in de hartlijn van de verdunningstunnel DT van de verdunningssystemen, ongeveer 10 tunneldiameters voorbij het punt waar het uitlaatgas de verdunningstunnel betreedt;

moet een minimumbinnendiameter van 12 mm hebben;

mag verwarmd worden tot een maximumwandtemperatuur van 325 K (52 °C) door directe verwarming of door voorverwarming van de verdunningslucht, mits de luchttemperatuur niet hoger is dan 325 K (52 °C) voordat het uitlaatgas in de verdunningstunnel wordt geleid;

mag worden geïsoleerd.

2.4.   Deeltjesbemonsteringssysteem

Het deeltjesbemonsteringssysteem moet de deeltjes met het deeltjesfilter opvangen. Bij totale bemonstering met partiële-stroomverdunning, waarbij het gehele verdunde uitlaatgasmonster door de filters wordt gevoerd, vormt het verdunnings- (punt 2.2, figuren 14 en 18) en het bemonsteringssysteem gewoonlijk één geheel. Bij deelbemonstering met partiële-stroomverdunning of volledige-stroomverdunning, waarbij slechts een deel van het verdunde uitlaatgas door de filters wordt gevoerd, zijn het verdunningssysteem (punt 2.2, figuren 11, 12, 13, 15, 16, 17 en 19; punt 2.3, figuur 20) en het bemonsteringssysteem gewoonlijk gescheiden.

In deze richtlijn wordt het dubbele-verdunningssysteem DDS (figuur 22) van een volledige-stroomverdunningssysteem beschouwd als een specifieke variant van het in figuur 21 afgebeelde typische deeltjesbemonsteringssysteem. Het dubbele verdunningssysteem omvat alle belangrijke onderdelen van het deeltjesbemonsteringssysteem, zoals filterhouders en bemonsteringspomp, en daarnaast een aantal verdunningskenmerken, zoals de verdunningsluchttoevoer en een secundaire verdunningstunnel.

Om eventuele effecten op de controlelussen te voorkomen, wordt aanbevolen de bemonsteringspomp gedurende de gehele test te laten werken. Bij de methode met één filter dient een omloopsysteem te worden toegepast om het monster op de gewenste tijden door de bemonsteringsfilters te voeren. Nadelige effecten op de controlelussen door het omschakelen moeten tot een minimum worden beperkt.

Figuur 21

Deeltjesbemonsteringssysteem

Image

Er wordt met behulp van de bemonsteringspomp P een monster van het verdunde uitlaatgas uit de tunnel DT van een partiële- of volledige-stroomverdunningssysteem genomen via de deeltjesbemonsteringssonde PSP en de deeltjesverbindingsleiding PTT. Het monster wordt door de filterhouder(s) FH geleid die de deeltjesbemonsteringsfilters bevat(ten). De bemonsteringsstroom wordt geregeld door de stroomregelaar FC3. Indien elektronische stroomcompensatie EFC (zie figuur 20) wordt toegepast, moet de verdunde uitlaatgasstroom worden gebruikt als stuursignaal voor FC3.

Figuur 22

Dubbele-verdunningssysteem (alleen volledige-stroomsysteem)

Image

Er wordt een monster van het verdunde uitlaatgas overgebracht vanuit de verdunningstunnel DT van een volledige-stroomverdunningssysteem door de bemonsteringssonde PSP en de deeltjesverbindingsleiding PTT naar de secundaire verdunningstunnel SDT, waar het nogmaals wordt verdund. Het monster wordt vervolgens door de filterhouder(s) FH geleid waarin zich de deeltjesbemonsteringsfilters bevinden. De verdunningsluchtstroom is gewoonlijk constant, terwijl de bemonsteringsstroom wordt geregeld door de stroomregelaar FC3. Indien elektronische stroomcompensatie EFC (zie figuur 20) wordt toegepast, moet de totale verdunde uitlaatgasstroom worden gebruikt als stuursignaal voor FC3.

2.4.1.   Onderdelen van de figuren 21 en 22

PTT Deeltjesverbindingsbuis (figuren 21 en 22)

De deeltjesverbindingsbuis moet zo kort mogelijk zijn, maar in ieder geval niet langer dan 1 020 mm. Voor zover van toepassing (d.w.z. bij stroomverdunningssystemen met deelbemonstering en bij volledige-stroomverdunningssystemen) is de lengte van de bemonsteringssonde (SP, ISP, PSP; zie punten 2.2 en 2.3) daarbij inbegrepen.

De afmetingen gelden voor:

het stroomverdunningssysteem met deelbemonstering en het volledige-stroomsysteem met enkele verdunning vanaf de sondepunt (SP, ISP, respectievelijk PSP) tot aan de filterhouder;

het partiële-stroomverdunningssysteem met totale bemonstering vanaf het eind van de verdunningstunnel tot aan de filterhouder;

het volledige-stroomsysteem met dubbele verdunning vanaf de sondepunt (PSP) tot aan de secundaire verdunningstunnel.

De verbindingsbuis:

mag verwarmd worden tot een maximumwandtemperatuur van 325 K (52 °C) door directe verwarming of voorverwarming van de verdunningslucht, mits de luchttemperatuur niet hoger is dan 325 K (52 °C) voordat het uitlaatgas in de verdunningstunnel wordt geleid;

mag geïsoleerd worden.

SDT Secundaire verbindingstunnel (figuur 22)

De secundaire verdunningstunnel moet een minimumdiameter van 75 mm hebben en lang genoeg zijn om een retentietijd van ten minste 0,25 seconden voor het tweemaal verdunde monster te realiseren. De primaire filterhouder FH moet zich op een afstand van maximaal 300 mm vanaf het uiteinde van de SDT bevinden.

De secundaire verdunningstunnel:

mag verwarmd worden tot een maximumwandtemperatuur van 325 K (52 °C) door directe verwarming of voorverwarming van de verdunningslucht, mits de luchttemperatuur niet hoger is dan 325 K (52 °C) voordat het uitlaatgas in de verdunningstunnel wordt geleid;

mag geïsoleerd worden.

FH Filterhouder(s) (figuren 21 en 22)

Voor primaire en secundaire filters mag gebruik worden gemaakt van één filterhuis of afzonderlijke filterhuizen. Er moet aan de voorschriften van bijlage III, aanhangsel 4, punt 4.1.3, worden voldaan.

De filterhouder(s):

mag (mogen) verwarmd worden tot een maximumwandtemperatuur van 325 K (52 °C) door directe verwarming of voorverwarming van de verdunningslucht, mits de luchttemperatuur niet hoger is dan 325 K (52 °C) voordat het uitlaatgas in de verdunningstunnel wordt geleid;

mag (mogen) geïsoleerd worden.

P Bemonsteringspomp (figuren 21 en 22)

De deeltjesbemonsteringspomp moet zich op voldoende afstand van de tunnel bevinden zodat de inlaatgastemperatuur constant wordt gehouden (± 3 K), indien geen stroomcorrectie door FC3 wordt toegepast.

DP Verdunningsluchtpomp (figuur 22)

De verdunningsluchtpomp moet zich op een zodanige plaats bevinden dat de secundaire verdunningslucht op een temperatuur van 298 K (25 °C) ± 5 K wordt toegevoerd, indien de verdunningslucht niet wordt voorverwarmd.

FC3 Stroomregelaar (figuren 21 en 22)

Er dient gebruik te worden gemaakt van een stroomregelaar om de deeltjesbemonsteringsstroom te regelen in verband met temperatuur- en tegendrukschommelingen op het bemonsteringstraject, indien geen andere middelen beschikbaar zijn. De stroomregelaar is verplicht indien elektronische stroomcompensatie EFC (zie figuur 20) wordt toegepast.

FM3 Stroommeter (figuren 21 en 22)

De gasstroom- of debietmeter moet zich op voldoende afstand van de bemonsteringspomp bevinden zodat de inlaatgastemperatuur constant blijft (± 3 K), indien geen gebruik wordt gemaakt van stroomcorrectie door FC3.

FM4 Stroommeter (figuur 22)

De gasstroom- of debietmeter moet zich op een zodanige plaats bevinden dat de inlaatgastemperatuur op 298 K (25 °C) ± 5 K wordt gehouden.

BV Kogelklep (facultatief)

De kogelklep moet een diameter van minimaal de binnendiameter van de deeltjesverbindingsleiding PTT en een schakeltijd van minder dan 0,5 s hebben.

NB: Indien de omgevingstemperatuur in de buurt van PSP, PTT, SDT en FH onder 239 K (20 °C) ligt, moeten maatregelen worden genomen om te voorkomen dat deeltjesverliezen optreden op de koele wand van deze onderdelen. Derhalve wordt aanbevolen deze delen te verwarmen en/of te isoleren overeenkomstig de specificaties van de respectieve beschrijvingen. Eveneens wordt aanbevolen de filteroppervlaktemperatuur gedurende de bemonstering niet tot onder 293 K (20 °C) te laten dalen.

Bij hoge motorbelastingen mogen de bovenstaande delen op niet-agressieve wijze worden gekoeld, b.v. met behulp van een circulatieventilator, zolang de temperatuur van het koelmiddel niet tot onder 293 K (20 °C) daalt.

3.   ROOKWAARDEBEPALING

3.1.   Inleiding

De punten 3.2. en 3.3 en de figuren 23 en 24 bevatten een uitvoerige beschrijving van de aanbevolen opaciteitsmeters. Aangezien verschillende configuraties gelijkwaardige resultaten kunnen opleveren, hoeven de figuren 23 en 24 niet exact te worden gevolgd. Aanvullende onderdelen, zoals instrumenten, kleppen, elektromagneten, pompen en schakelaars mogen worden gebruikt om extra gegevens te verschaffen en de functies van deelsystemen te coördineren. Andere onderdelen, voorzover niet noodzakelijk om de nauwkeurigheid van bepaalde systemen te waarborgen, mogen worden weggelaten, indien dat technisch verantwoord is.

Voor de meting wordt licht over een bepaalde afstand door de te meten rook geleid. Het gedeelte van het invallende licht dat een ontvanger bereikt, is dan een maat voor de lichtabsorptie-eigenschappen van het medium. De opaciteitsmeting is afhankelijk van het ontwerp van de apparatuur en kan plaatsvinden in de uitlaatpijp (geïntegreerde volledige-stroomopaciteitsmeter), aan het uiteinde van de uitlaatpijp (achtergeschakelde volledige-stroomopaciteitsmeter) of door een monster van de uitlaatgassen aan de uitlaatpijp te nemen (partiële-stroomopaciteitsmeter). Voor de bepaling van de lichtabsorptiecoëfficiënt uit het opaciteitssignaal dient de optische weglengte van het instrument door de fabrikant van het instrument te worden vermeld.

3.2.   Volledige-stroomopaciteitsmeter

Er kunnen twee algemene types volledige-stroomopaciteitsmeters worden gebruikt (figuur 23). Bij de geïntegreerde opaciteitsmeter wordt de opaciteit van de volledige uitlaatgasstroom in de uitlaatpijp gemeten. Bij dit type opaciteitsmeter is de effectieve optische weglengte een functie van het ontwerp van de opaciteitsmeter.

Bij de achtergeschakelde opaciteitsmeter wordt de opaciteit van de volledige uitlaatgasstroom gemeten op de plaats waar deze de uitlaatpijp verlaat. Bij dit type opaciteitsmeter is de effectieve optische weglengte een functie van het ontwerp van de uitlaatpijp en de afstand tussen het uiteinde van de uitlaatpijp en de opaciteitsmeter.

Figuur 23

Volledige-stroomopaciteitsmeter

Image

3.2.1.   Onderdelen van figuur 23

EP Uitlaatpijp

Bij een geïntegreerde opaciteitsmeter mag de diameter van de uitlaatpijp binnen een afstand van driemaal die diameter vóór en achter het meetgebied niet worden gewijzigd. Indien de diameter van het meetgebied groter is dan die van de uitlaatpijp, verdient het aanbeveling vóór het meetgebied een taps toelopende pijp te gebruiken.

Bij een achtergeschakelde opaciteitsmeter dient de laatste 0,6 m van de uitlaatpijp een cirkelvormige doorsnede te hebben en vrij te zijn van ellebogen en bochten. Het uiteinde van de uitlaatpijp dient haaks te zijn afgezaagd. De opaciteitsmeter wordt in het midden van de rookpluim gemonteerd binnen 25 ± 5 mm van het uiteinde van de uitlaatpijp.

OPL Optische weglengte

De lengte van het door de rook verduisterde optische traject tussen de lichtbron van de opaciteitsmeter en de ontvanger, zo nodig gecorrigeerd voor non-uniformiteit ten gevolge van dichtheidsgradiënten en randeffecten. De optische weglengte dient door de fabrikant van het instrument te worden vermeld, waarbij hij rekening houdt met de maatregelen die zijn genomen om aanslag te voorkomen (b.v. spoellucht). Indien de optische weglengte niet bekend is, dient deze te worden bepaald overeenkomstig ISO IDS 11614, punt 11.6.5. Voor de juiste bepaling van de optische weglengte moet het uitlaatgas een snelheid van tenminste 20 m/s hebben.

LS Lichtbron

De lichtbron is een gloeilamp met een kleurtemperatuur tussen 2 800 en 3 250 K of een groene lichtemitterende diode (LED) met een spectrale piek tussen 550 en 570 mm. De lichtbron dient tegen aanslag te worden beschermd op een wijze die de optische weglengte niet méér beïnvloedt dan toegestaan op grond van de specificaties van de fabrikant.

LD Lichtdetector

De lichtdetector is een fotocel of fotodiode (zo nodig voorzien van een filter). Indien de lichtbron een gloeilamp is, dient de spectrale gevoeligheid van de ontvanger te lijken op de lichtgevoeligheidskromme van het menselijk oog met een responsie die een maximum bereikt in het gebied tussen 550 en 570 nm en tot minder dan 4 % van dat maximum daalt onder 430 nm en boven 680 nm. De lichtdetector dient tegen aanslag te worden beschermd op een wijze die de optische weglengte niet méér beïnvloedt dat toegestaan op grond van de specificaties van de fabrikant.

CL Collimatorlens

Het opgevangen licht dient te worden gecollimeerd tot een bundel met een diameter van ten hoogste 30 mm. De lichtstralen van de lichtbundel dienen met een tolerantie van 3° parallel te lopen met de optische as.

T1 Temperatuursensor (facultatief)

De temperatuur van het uitlaatgas mag tijdens de test worden gemeten.

3.3.   Partiële-stroomopaciteitsmeter

Bij de partiële-stroomopaciteitsmeter (figuur 24) wordt in de uitlaatpijp een representatief monster van het uitlaatgas genomen. Via een verbindingsbuis wordt dit naar de meetkamer geleid. Bij dit type opaciteitsmeter is de effectieve optische weglengte afhankelijk van het ontwerp van de opaciteitsmeter. De in het volgende punt bedoelde responsietijden hebben betrekking op de minimumwaarde van de stroom door de opaciteitsmeter, als opgegeven door de fabrikant van het instrument.

Figuur 24

Partiële-stroomopaciteitsmeter

Image

3.3.1.   Onderdelen van figuur 24

EP Uitlaatpijp

De uitlaatpijp dient recht te zijn over een lengte van tenminste 6 pijpdiameters vóór en 3 pijpdiameters voorbij de punt van de meetsonde.

SP Bemonsteringssonde

De bemonsteringssonde dient een open buis te zijn met de opening tegen de stroom in gericht die op of vlakbij de hartlijn van de uitlaatpijp is geplaatst. De afstand tot de wand van de uitlaatpijp dient tenminste 5 mm te bedragen. De diameter van de sonde dient groot genoeg te zijn om een representatieve bemonstering mogelijk te maken en voor een voldoende hoge stroom door de opaciteitsmeter te zorgen.

TT Verbindingsbuis

De verbindingsbuis moet:

zo kort mogelijk zijn en voor een temperatuur van het uitlaatgas van 373 ± 30 K (100 °C ± 30 °C) aan de ingang van de meetkamer zorgen;

een wandtemperatuur hebben die ver genoeg boven het dauwpunt van het uitlaatgas ligt om condensatie te voorkomen;

over de gehele lengte dezelfde diameter hebben als de bemonsteringssonde;

een responsietijd van minder dan 0,05 s hebben bij de minimale stroom door het instrument, bepaald volgens bijlage III, aanhangsel 4, punt 5.2.4;

geen merkbaar effect op de rookwaarde hebben.

FM Stroommeter

Stroommeter om de juiste waarde van de stroom in de meetkamer te bepalen. De minimum- en maximumwaarde van de stroom dienen door de fabrikant van het instrument te worden opgegeven. Zij moeten een zodanige waarde hebben dat aan de eisen ten aanzien van de responsietijd en de optische weglengte wordt voldaan. De stroommeter mag zich in de nabijheid van de bemonsteringspomp bevinden, voor zover die aanwezig is.

MC Meetkamer

De meetkamer dient een niet-reflecterende binnenwand of gelijkwaardige optische eigenschappen te bezitten. De invloed van strooilicht op de detector ten gevolge van interne reflecties of verstrooiing dient tot een minimum te worden beperkt.

De druk van het gas in de meetkamer mag niet meer dan 0,75 kPa van de luchtdruk afwijken. Waar dit in verband met het ontwerp niet mogelijk is, dient de aanwijzing van de opaciteitsmeter te worden gecorrigeerd voor de luchtdruk.

De wandtemperatuur van de meetkamer dient tussen 343 K (70 °C) en 373 K (100 °C) ± 5 K te liggen, maar in ieder geval ver genoeg boven het dauwpunt van het uitlaatgas om condensatie te voorkomen. De meetkamer dient te worden uitgerust met geschikte instrumenten voor de meting van de temperatuur.

OPL Optische weglengte

De lengte van het door de rook verduisterde optische traject tussen de lichtbron van de opaciteitsmeter en de ontvanger, zo nodig gecorrigeerd voor non-uniformiteit ten gevolge van dichtheidsgradiënten en randeffecten. De optische weglengte dient door de fabrikant van het instrument te worden vermeld, waarbij hij rekening houdt met de maatregelen die zijn genomen om aanslag te voorkomen (bij voorbeeld spoellucht). Indien de optische weglengte niet bekend is, dient deze te worden bepaald overeenkomstig ISO IDS 11614, punt 11.6.5.

LS Lichtbron

De lichtbron is een gloeilamp met een kleurtemperatuur tussen 2 800 en 3 250 K of een groene lichtemitterende diode (LED) met een spectrale piek tussen 550 en 570 nm. De lichtbron dient tegen aanslag te worden beschermd op een wijze die de optische weglengte niet méér beïnvloedt dan toegestaan op grond van de specificaties van de fabrikant.

LD Lichtdetector

De lichtdetector is een fotocel of fotodiode (zo nodig voorzien van een filter). Indien de lichtbron een gloeilamp is, dient de spectrale gevoeligheid van de ontvanger te lijken op de lichtgevoeligheidskromme van het menselijk oog met een responsie die een maximum bereikt in het gebied tussen 550 en 570 nm en tot minder dan 4 % van dat maximum daalt onder 430 nm en boven 680 nm. De lichtdetector dient tegen aanslag te worden beschermd op een wijze die de optische weglengte niet méér beïnvloedt dat toegestaan op grond van de specificaties van de fabrikant.

CL Collimatorlens

Het opgevangen licht dient te worden gecollimeerd tot een bundel met een diameter van ten hoogste 30 mm. De lichtstralen van de lichtbundel dienen met een tolerantie van 3 ° parallel te lopen met de optische as.

T1 Temperatuursensor

Om de temperatuur van het uitlaatgas aan de ingang van de meetkamer tijdens de test te meten.

P Bemonsteringspomp (facultatief)

Achter de meetkamer mag een bemonsteringspomp worden gebruikt om het bemonsteringsgas door de meetkamer te zuigen.

BIJLAGE VI

EG-TYPEGOEDKEURINGSFORMULIER

Mededeling betreffende:

goedkeuring

uitbreiding van de goedkeuring (1)

van een type voertuig/technische eenheid (motortype/motorfamilie/onderdeel (1) met betrekking tot Richtlijn 88/77/EEG, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/27/EG.

EG-typegoedkeuringsnummer: ... Uitbreidingsnummer: ...

DEEL I

0.

Algemeen

0.1.

Merk voertuig/technische eenheid/onderdeel (1) ...

0.2.

Aanduiding van het voertuigtype/technische eenheid (motortype/motorfamilie/ onderdeel (1): ..

0.3.

Typecode van de fabrikant op het voertuigtype/technische eenheid (motortype/motorfamilie/onderdeel (1) gekennzeichnet ist: ...

0.4.

Voertuigcategorie: ...

0.5.

Motorcategorie: diesel/op aardgas/op LPG/op ethanol (1) ...

0.6.

Naam en adres van de fabrikant: ...

0.7.

Naam en adres van de bevoegde vertegenwoordiger van de fabrikant (indien van toepassing): . .

DEEL II

1.

Korte beschrijving (indien van toepassing): zie bijlage I. ...

2.

Technische dienst die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de tests: ...

3.

Datum keuringsrapport: ...

4.

Nummer keuringsrapport: ...

5.

Reden(en) voor uitbreiding van de typegoedkeuring (indien van toepassing): ...

6.

Eventuele opmerkingen: zie bijlage I ...

7.

Plaats: ...

8.

Datum: ...

9.

Handtekening: ...

10.

Bijgevoegd is een lijst van documenten die zijn opgenomen in het typegoedkeuringsdossier dat gedeponeerd is bij de administratieve dienst die de typegoedkeuring heeft verleend en dat op verzoek verkrijgbaar is.


(1)  Doorhalen wat niet van toepassing is.

Aanhangsel

Bij EG-typegoedkeuringsformulier nr. ... betreffende de typegoedkeuring van een voertuig/technische eenheid/onderdeel (1)

1.

Korte beschrijving

1.1.

Nadere bijzonderheden met betrekking tot de typegoedkeuring van een voertuig met geïnstalleerde motor: ...

1.1.1.

Merk motor (naam bedrijf): ...

1.1.2.

Type en handelsbenaming (ook van eventuele varianten): ...

1.1.3.

Merkteken van de fabrikant op de motor: ...

1.1.4.

Voertuigcategorie (indien van toepassing): ...

1.1.5.

Motorcategorie: diesel/op aardgas/op LPG/ op ethanol (1) ...

1.1.6.

Naam en adres van de fabrikant: ...

1.1.7.

Naam en adres van de bevoegde vertegenwoordiger van de fabrikant (indien van toepassing): . .

1.2.

Indien voor de in punt 1.1 bedoelde motor een typegoedkeuring is verleend als technische eenheid:

1.2.1.

Typegoedkeuringsnummer van de motor/motorfamilie (1): ...

1.3.

Nadere bijzonderheden met betrekking tot de typegoedkeuring van een motor/motorfamilie (1) als technische eenheid (voorwaarden die in acht moeten worden genomen bij de installatie van de motor op een voertuig):

1.3.1.

Toelaatbare maximuminlaatluchtdruk: ... kPa

1.3.2.

Toelaatbare maximumtegenluchtdruk: ... kPA

1.3.3.

Volume uitlaatsysteem: ... cm3

1.3.4.

Vermogen opgenomen voor de inrichtingen die nodig zijn voor de werking van de motor:

1.3.4.1.

Vrijloop: ... kW; Laagtoerental: ... kW; Hoogtoerental: ... kW

Toerental A: ... kW; Toerental B: ... kW; Toerental C: ... kW;

Referentietoerental: ... kW

1.3.5.

Eventuele gebruiksbeperkingen: ...

1.4.

Emissieniveaus van de motor/basismotor (1):

1.4.1.

ESC-test (indien van toepassing):

CO: ... g/kWh

THC: ... g/kWh

NOx: ... g/kWh

PT: ... g/kWh

1.4.2.

ELR-test (indien van toepassing):

Rookwaarde: ... m-1

1.4.3.

ETC-test (indien van toepassing):

CO:

... g/kWh

THC:

... g/kWh (2)

NMHC:

... g/kWh (2)

CH4:

... g/kWh (2)

NOx:

... g/kWh

PT:

... g/kWh (2)


(1)  Doorhalen wat niet van toepassing is.

(2)  Doorhalen wat niet van toepassing is.

BIJLAGE VII

VOORBEELD VAN DE BEREKENINGSMETHODE

1.   ESC-TEST

1.1.   Gasvormige emissies

De meetgegevens voor de berekening van de resultaten van de afzonderlijke testfasen staan hieronder. In dit voorbeeld worden CO en NOx op droge basis en HC op natte basis gemeten. De HC-concentratie wordt uitgedrukt in propaanequivalent (C3) en moet met 3 worden vermenigvuldigd om het C1-equivalent te verkrijgen. De berekeningswijze is identiek voor de andere testfasen.

P

Ta

Ha

GEXH

GAIRW

GFUEL

HC

CO

NOx

(kW)

(K)

(g/kg)

(kg)

(kg)

(kg)

(ppm)

(ppm)

(ppm)

82,9

294,8

7,81

563,38

545,29

18,09

6,3

41,2

495

Berekening van de droog/nat-correctiefactor KW,r (bijlage III, aanhangsel 1, punt 4.2)

Formula en Formula

Formula

Berekening van de natte concentraties

CO = 41,2 × 0,9239 = 38,1 ppm

NOx = 495 × 0,9239 = 457 ppm

Berekening van de NOx-vochtigheidscorrectiefactor KH,D (bijlage III, aanhangsel 1, punt 4.3)

A = 0,309 × 18,09/541,06 - 0,0266 = -0,0163

B = - 0,209 × 18,09/541,06 + 0,00954 = 0,0026

Formula

Berekening van de emissiemassastroom (bijlage III, aanhangsel 1, punt 4.4)

NOx = 0,001587 × 457 × 0,9625 × 563,38 = 393,27 g/h

CO = 0,000966 × 38,1 × 563,38 = 20,735 g/h

HC = 0,000479 × 6,3 × 3 × 563,38 = 5,100 g/h

Berekening van de specifieke emissies (bijlage III, aanhangsel 1, punt 4.5)

Het volgende voorbeeld heeft betrekking op CO; voor de andere componenten is de berekeningswijze identiek.

De emissiemassastromen van de afzonderlijke testfasen worden vermenigvuldigd met de respectieve wegingsfactoren, als vermeld in bijlage III, aanhangsel 1, punt 2.7.1, en vervolgens bij elkaar opgeteld. Dit resulteert in de gemiddelde emissiemassastroom over de cyclus:

CO

= (6,7 × 0,15) + (24,6 × 0,08) + (20,5 × 0,10) + (20,7 × 0,10) + (20,6 × 0,05) + (15,0 × 0,05) + (19,7 × 0,05) + (74,5 × 0,09) + (31,5 × 0,10) + (81,9 × 0,08) + (34,8 × 0,05) + (30,8 × 0,05) + (27,3 × 0,05)

 

= 30,91 g/h

Het motorvermogen van de afzonderlijke testfasen wordt vermenigvuldigd met de respectieve wegingsfactoren, als vermeld in bijlage III, aanhangsel 1, punt 2.7.1, en vervolgens bij elkaar opgeteld. Dit resulteert in het gemiddelde vermogen over de cyclus:

P(n)

= (0,1 × 0,15) + (96,8 × 0,08) + (55,2 × 0,10) + (82,9 × 0,10) + (46,8 × 0,05) + (70,1 × 0,05) + (23,0 × 0,05) + (114,3 × 0,09) + (27,0 × 0,10) + (122,0 × 0,08) + (28,6 × 0,05) + (87,4 × 0,05) + (57,9 × 0,05)

 

= 60,006 kW

Formula

Berekening van de specifieke NOx-emissie voor een willekeurig punt (bijlage III, aanhangsel 1, punt 4.6.1)

Stel dat voor het willekeurige punt de volgende waarden zijn bepaald:

nZ

=

1 600 min-1

MZ

=

495 Nm

NOx mass,Z

=

487,9 g/h (berekend met de voorgaande formules)

P(n)Z

=

83 kW

NOx,Z

=

487,9/83 = 5,878 g/kWh

Bepaling van de emissiewaarde uit de testcyclus (bijlage III, aanhangsel 1, punt 4.6.2)

Stel dat de waarden voor de vier omgevingstoestanden voor de ESC-cyclus als volgt luiden:

nRT

nSU

ER

ES

ET

EU

MR

MS

MT

MU

1368

1785

5,943

5,565

5,889

4,973

515

460

681

610

ETU = 5,889 + (4,973 - 5,889) × (1 600 - 1 368) / (1 785 - 1 368) = 5,377 g/kWh

ERS = 5,943 + (5,565 - 5,943) × (1 600 - 1 368) / (1 785 - 1 368) = 5,732 g/kWh

MTU = 681 + (601 - 681) × (1 600 - 1 368) / (1 785 - 1 368) = 641,3 Nm

MRS = 515 + (460 - 515) × (1 600 - 1 368) / (1 785 - 1 368) = 484,3 Nm

EZ = 5,732 + (5,377 - 5,732) × (495 - 484,3) / (641,3 - 484,3) = 5,708 g/kWh

Vergelijking van de NOx -emissiewaarden (bijlage III, aanhangsel 1, punt 4.6.3)

NOx diff = 100 × (5,878 - 5,708) / 5,708 = 2,98 %

1.2.   Deeltjesemissies

De deeltjesmeting is gebaseerd op het principe van bemonstering van de deeltjesmassa over de volledige cyclus, terwijl de deeltjesmassa van de monsters en deeltjesstroom (MSAM en GEDF) in de afzonderlijke testfasen worden bepaald. De berekening van GEDF is afhankelijk van het gebruikte systeem. In de volgende voorbeelden wordt zowel een systeem met CO2-meting en een koolstofbalansmethode als een systeem met stroommeting gebruikt. Bij gebruik van een volledige-verdunningssysteem wordt GEDF rechtstreeks door de CVS-apparatuur gemeten.

Berekening van GEDF (bijlage III, aanhangsel 1, punten 5.2.3 en 5.2.4)

Stel dat meetgegevens voor testfase 4 als volgt zijn. De berekeningsmethode is identiek voor de overige testfasen.

GEXH

GFUEL

GDILW

GTOTW

CO2D

CO2A

(kg/h)

(kg/h)

(kg/h)

(kg/h)

(%)

(%)

334,02

10,76

5,4435

6,0

0,657

0,040

a)

koolstofbalansmethode

Formula

b)

stroommetingsmethode

Formula

GEDFW = 334,02 × 10,78 = 360 0,7 kg/h

Berekening van de massastroom (bijlage III, aanhangsel 1, punt 5.4)

De massastromen GEDFW voor de afzonderlijke testfasen worden vermenigvuldigd met de respectieve wegingsfactoren, als vermeld in bijlage III, aanhangsel 1, punt 2.7.1, en bij elkaar opgeteld. Dit resulteert in de gemiddelde GEDF over de cyclus. De totale deeltjesmassa van de monsters MSAM wordt berekend door de deeltjesmassa's voor de afzonderlijke cycli bij elkaar op te tellen.

Formula

= (3 567 × 0,15) + (3 592 × 0,08) + (3 611 × 0,10) + (3 600 × 0,10) + (3 618 × 0,05) + (3 600 × 0,05) + (3 640 × 0,05) + (3 614 × 0,09) + (3 620 × 0,10) + (3 601 × 0,08) + (3 639 × 0,05) + (3 582 × 0,05) + (3 635 × 0,05)

 

= 3 604,6 kg/h

MSAM

= 0,226 + 0,122 + 0,151 + 0,152 + 0,076 + 0,076 + 0,076 + 0,136 + 0,151 + 0,121 + 0,076 + 0,076 + 0,075

 

= 1,515 kg

Stel dat de massa van de deeltjes op de filters 2,5 mg bedraagt, dan is:

Formula

Achtergrondcorrectie (facultatief)

Stel dat er een achtergrondmeting heeft plaatsgevonden met de volgende resultaten. De verdunningsfactor DF wordt op dezelfde wijze berekend als in punt 3.1 van deze bijlage en wordt hier niet getoond.

Md = 0,1 mg; MDIL = 1,5 kg

Som van de DF

= [(1-1/119,15) × 0,15] + [(1-1/8,89) × 0,08] + [(1-1/14,75) × 0,10] + [(1-1/10,10) × 0,10] + [(1-1/18,02) × 0,05] + [(1-1/12,33) × 0,05] + [(1-1/32,18) × 0,05] + [(1-1/6,94) × 0,09] + [(1-1/25,19) × 0,10] + [(1-1/6,12) × 0,08] + [(1-1/20,87) × 0,05] + [(1-1/8,77) × 0,05] + [(1-1/12,59) × 0,05]

 

= 0,923

Formula

Berekening van de specifieke emissie (bijlage III, aanhangsel 1, punt 5.5)

P(n)

= (0,1 × 0,15) + (96,8 × 0,08) + (55,2 × 0,10) + (82,9 × 0,10) + (46,8 × 0,05) + (70,1 × 0,05) + (23,0 × 0,05) + (114,3 × 0,09) + (27,0 × 0,10) + (122,0 × 0,08) + (28,6 × 0,05) + (87,4 × 0,05) + (57,9 × 0,05)

 

= 60,006 kW

Formula

met achtergrondcorrectie: Formula,

Berekening van de effectieve wegingsfactor (bijlage III, aanhangsel 1, punt 5.6)

Als de waarden voor toestand 4 op bovenstaande wijze zijn berekend, dan:

WFE,i = (0,152 × 360 4,6/1,515 × 360 0,7) = 0,1004

Deze waarde is in overeenstemming met de voorgeschreven waarde van 0,10 ± 0,003.

2.   ELR-TEST

Aangezien het gebruik van een Bessel-filter voor de berekening van het gemiddelde in de Europese wetgeving inzake uitlaatgassen geheel nieuw is, wordt hieronder een uitleg van het Besselfilter, een voorbeeld van het opstellen van een Bessel-algoritme en een voorbeeld van de berekening van de uiteindelijke rookwaarde gegeven. De constanten van het Bessel-algoritme zijn uitsluitend afhankelijk van het ontwerp van de opaciteitsmeter en de bemonsteringsfrequentie van het data-acquisitiesysteem. Het verdient aanbeveling dat de fabrikant van de opaciteitsmeter de uiteindelijke Bessel-filterconstanten voor verschillende bemonsteringsfrequenties opgeeft en dat de klant deze constanten gebruikt voor het opstellen van het Bessel-algoritme en voor het berekenen van de rookwaarden.

2.1.   Algemene opmerkingen over het Bessel-filter

Ten gevolge van hoogfrequente vervorming vertoont het ruwe signaal van de opaciteitsmeter (opaciteitssignaal) gewoonlijk een grillig karakter. Om deze hoogfrequente vervorming te elimineren is bij de ELR-test een Bessel-filter nodig. Het Bessel-filter zelf is een recursief, tweede ordelaagdoorlaatfilter dat een zo kort mogelijke stijgtijd van het signaal mogelijk maakt zonder overshoot.

Stel dat rook in real time door de uitlaatpijp passeert. Elke opaciteitsmeter levert met een zekere vertraging een verschillend opaciteitssignaal. De vertraging en de grootte van het gemeten opaciteitssignaal zijn voornamelijk afhankelijk van de geometrie van de meetkamer van de opaciteitsmeter, de bemonsteringsleidingen voor de uitlaatgassen inbegrepen, en van de tijd die de elektronica van de opaciteitsmeter nodig heeft om het signaal te verwerken. De voor deze twee effecten karakteristieke waarden worden de fysische en de elektrische responsietijd genoemd. Zij vormen een apart filter voor elk type opaciteitsmeter.

Een Bessel-filter wordt gebruikt om te zorgen voor een uniform totaal filter dat karakteristiek is voor het gehele opaciteitsmetersysteem, bestaande uit:

de fysische responsietijd van de opaciteitsmeter (tp),

de elektrische responsietijd van de opaciteitsmeter (te),

de filterresponsietijd van het gebruikte Bessel-filter (tF).

De resulterende totale responsietijd tAver van het systeem wordt gegeven door:

Formula

en moet voor alle soorten opaciteitsmeters gelijk zijn om dezelfde rookwaarde op te leveren. Daarom moet een zodanig Bessel-filter worden ontworpen dat de filterresponsietijd (tF) samen met de fysische (tp) en de elektrische responsietijd (te) van de afzonderlijke opaciteitsmeter de gewenste totale responsietijd (tAver) oplevert. Aangezien tp en te voor elke opaciteitsmeter vastliggen en tAver voor deze richtlijn vastgesteld is op 1,0 s, kan tF als volgt worden berekend:

Formula

Per definitie is de filterresponsietijd tF de stijgtijd van het uitgangssignaal van het filter tussen 10 % en 90 % van de waarde van het stapvormige ingangssignaal. Daarom moet de grensfrequentie van het Bessel-filter iteratief worden bepaald, zodat de responsietijd van het Bessel-filter binnen de voorgeschreven grenzen voor de stijgtijd ligt.

Figuur A

Signaalverloop van het stapvormig ingangssignaal en het gefilterde uitgangssignaal

Image

Figuur A toont het verloop van het stapvormige ingangssignaal en het uitgangssignaal van het Bessel-filter en de responsietijd (tF) van het Bessel-filter.

Het ontwerp van het uiteindelijke Bessel-filter is een meerstappenprocedure waarvoor verschillende iteratiecyclussen nodig zijn. Het schema van het iteratieproces staat hieronder.

Image

2.2.   Berekening van de Bessel-algoritme

In dit voorbeeld wordt in verschillende stappen een Bessel-algoritme ontwikkeld op basis van bovenstaande iteratieprocedure, die gebaseerd is op bijlage III, aanhangsel 1, punt 6.1.

Voor de opaciteitsmeter en het data-acquisitiesysteem wordt uitgegaan van de volgende karakteristieken:

fysische responsietijd tp: 0,15 s

elektrische responsietijd te: 0,05 s

totale responsietijd tAver: 1,00 s (gedefinieerd in deze richtlijn)

bemonsteringsfrequentie: 150 Hz.

Stap 1 Vereiste responsietijd tF van het Bessel-filter:

Formula

Stap 2 Schatting van de grensfrequentie en berekening van de Bessel-constanten E en K voor de eerste iteratie

Formula

Δt = 1/150 = 0,006667 s

Formula

Formula

K = 2 × 7,07948 E - 5 × (0,618034 × 150,0766442 - 1) - 1 = 0,970783

Dit levert het volgende Bessel-algoritme op:

Yi = Yi - 1 + 7,07948 E - 5 × (Si + 2 × Si - 1 + Si - 2 - 4 × Yi - 2) + 0,970783 × (Yi - 1 - Yi - 2)

waarin Si de waarde van het stapvormige ingangssignaal is „0” of „1”) en Yi de gefilterde waarde van het uitgangssignaal is.

Stap 3 Toepassing van het Bessel-filter op het stapsignaal

De filterresponsietijd tF van het Bessel-filter is gedefinieerd als de stijgtijd van het gefilterde uitgangssignaal tussen 10 % en 90 % van de waarde van het stapvormige ingangssignaal. Om het tijdstip te bepalen waarop het uitgangssignaal 10 % (t10), respectievelijk 90 % (t90) van de waarde van het uitgangssignaal bereikt, moet een Bessel-filter worden toegepast op het stapvormige ingangssignaal met gebruikmaking van de bovenstaande waarden voor fc, E en K.

De index, de tijd en de waarde van het stapvormige ingangssignaal en de resulterende waarde van het gefilterde uitgangssignaal voor de eerste en de tweede iteratie staan in tabel B. De punten die grenzen aan t10 en t90 zijn vetgedrukt.

Na de eerste iteratie ligt in tabel B de 10 % waarde tussen index 30 en 31 en de 90 %-waarde tussen index 191 en 192. Voor de berekening van tF,iter worden de t10- en t90-waarden op de volgende wijze bepaald door lineaire interpolatie tussen de aangrenzende meetpunten:

t10 = tlower + Δt × (0,1 - outlower)/(outupper - outlower)

t90 = tlower + Δt × (0,9 - outlower)/(outupper - outlower)

waarin outupper, respectievelijk outlower de aangrenzende punten van het Bessel-gefilterde uitgangssignaal zijn en tlower de tijd is van het voorgaande tijdstip, zoals aangegeven in tabel B.

t10 = 0,200000 + 0,006667 × (0,1 - 0,099208)/(0,104794 - 0,099208) = 0,200945 s

t90 = 0,273333 + 0,006667 × (0,9 - 0,899147)/(0,901168 - 0,899147) = 1,276147 s

Stap 4 Filterresponsietijd voor de eerste iteratiecyclus

tF,iter = 1,276147 - 0,200945 = 1,075202 s

Stap 5 Afwijking tussen de gewenste en de berekende filterresponsietijd voor de eerste iteratiecyclus

Δ = (1,075202 - 0,987421)/0,987421 = 0,081641

Stap 6 Test op het stopcriterium

De eis is dat |Δ| ≤ 0,01. Da 0,081641 > 0,01, Aangezien 0,081641 > 0,01, is niet aan het stopcriterium voldaan en is een tweede iteratiecyclus nodig. Voor deze iteratiecyclus wordt uit fc en Δ een nieuwe grensfrequentie berekend:

fc,new = 0,318152 × (1 + 0,081641) = 0,344126 Hz

Deze nieuwe grensfrequentie wordt in de tweede iteratiecyclus gebruikt, waarbij weer bij stap 2 wordt begonnen. De iteratie gaat door totdat aan het stopcriterium is voldaan. De resulterende waarden voor de eerste en de tweede iteratie staan in het overzicht van tabel A.

Tabel A

Waarden voor de eerste en de tweede iteratie

Parameter

Iteratie 1

Iteration 2

fc

(Hz)

0,318152

0,344126

E

(-)

7,07948 E-5

8,272777 E-5

K

(-)

0,970783

0,968410

t10

(s)

0,200945

0,185523

t90

(s)

1,276147

1,179562

tF,iter

(s)

1,075202

0,994039

Δ

(-)

0,081641

0,006657

fc,new

(Hz)

0,344126

0,346417

Stap 7 Uiteindelijke Bessel-algoritme

Zodra aan het stopcriterium is voldaan, worden de uiteindelijke Bessel-filterconstanten en de uiteindelijke Bessel-algoritme bepaald overeenkomstig stap 2. In dit voorbeeld wordt na de tweede iteratie aan het stopcriterium voldaan (Δ = 0,006657 ≤ 0,01). De uiteindelijke algoritme wordt dan gebruikt om de gemiddelde rookwaarden te bepalen (zie onderstaand punt 2.3).

Yi = Yi - 1 + 8,272777 E - 5 × (Si + 2 × Si - 1 + Si - 2 - 4 × Yi - 2) + 0,968410 × (Yi - 1 - Yi - 2)

Tabel B

Waarden van het stapvormig ingangssignaal en het uitgangssignaal van het Bessel-filter voor de eerste en de tweede iteratiecyclus

Index i

Tijd

Stapvormig ingangssignaal Si

Gefilterd uitgangssignaal Yi

[-]

[s]

[-]

[-]

Iteratie 1

Iteratie 2

- 2

- 0,013333

0

0,000000

0,000000

- 1

- 0,006667

0

0,000000

0,000000

0

0,000000

1

0,000071

0,000083

1

0,006667

1

0,000352

0,000411

2

0,013333

1

0,000908

0,001060

3

0,020000

1

0,001731

0,002019

4

0,026667

1

0,002813

0,003278

5

0,033333

1

0,004145

0,004828

~

~

~

~

~

24

0,160000

1

0,067877

0,077876

25

0,166667

1

0,072816

0,083476

26

0,173333

1

0,077874

0,089205

27

0,180000

1

0,083047

0,095056

28

0,186667

1

0,088331

0,101024

29

0,193333

1

0,093719

0,107102

30

0,200000

1

0,099208

0,113286

31

0,206667

1

0,104794

0,119570

32

0,213333

1

0,110471

0,125949

33

0,220000

1

0,116236

0,132418

34

0,226667

1

0,122085

0,138972

35

0,233333

1

0,128013

0,145605

36

0,240000

1

0,134016

0,152314

37

0,246667

1

0,140091

0,159094

~

~

~

~

~

175

1,166667

1

0,862416

0,895701

176

1,173333

1

0,864968

0,897941

177

1,180000

1

0,867484

0,900145

178

1,186667

1

0,869964

0,902312

179

1,193333

1

0,872410

0,904445

180

1,200000

1

0,874821

0,906542

181

1,206667

1

0,877197

0,908605

182

1,213333

1

0,879540

0,910633

183

1,220000

1

0,881849

0,912628

184

1,226667

1

0,884125

0,914589

185

1,233333

1

0,886367

0,916517

186

1,240000

1

0,888577

0,918412

187

1,246667

1

0,890755

0,920276

188

1,253333

1

0,892900

0,922107

189

1,260000

1

0,895014

0,923907

190

1,266667

1

0,897096

0,925676

191

1,273333

1

0,899147

0,927414

192

1,280000

1

0,901168

0,929121

193

1,286667

1

0,903158

0,930799

194

1,293333

1

0,905117

0,932448

195

1,300000

1

0,907047

0,934067

~

~

~

~

~

2.3.   Berekening van de rookwaarden

Onderstaand schema toont de algemene gang van zaken voor de bepaling van de uiteindelijke rookwaarde.

Image

In figuur B zijn het verloop van het gemeten ruwe opaciteitssignaal en dat van de ongefilterde en de gefilterde lichtabsorptiecoëfficiënt (k-waarde) van de eerste belastingsstap bij een ELR-test getoond. Ook is de maximumwaarde Ymax1,A (piek) van het k-signaal aangegeven. Tabel C bevat de overeenkomstige numerieke waarden van de index i, de tijd (bemonsteringsfrequentie 150 Hz), het ruwe opaciteitssignaal, de ongefilterde k-waarde en de gefilterde k-waarde. De filtering is verricht met de constanten van het in punt 2.2. van deze bijlage ontwikkelde Bessel-algoritme. Vanwege de grote hoeveelheid gegevens zijn alleen het signaalverloop rond het begin en de piek van het signaal in de tabel opgenomen.

Figuur B

Verloop van de gemeten opaciteit N, de ongefilterde lichtabsorptiecoëfficiënt k en de gefilterde lichtabsorptiecoëfficiënt k

Image

De piekwaarde (i = 272) wordt berekend uitgaande van de volgende gegevens voor tabel C. Alle overige k-waarden worden op dezelfde wijze berekend. Bij het begin van het algoritme worden S-1, S-2, Y-1 en Y-2 op nul gesteld.

LA (m)

0,430

Index i

272

N ( %)

16,783

S271 (m-1)

0,427392

S270 (m-1)

0,427532

Y271 (m-1)

0,542383

Y270 (m-1)

0,542337

Berekening van de k-waarde (bijlage III, aanhangsel 1, punt 6.3.1)

k = - (1/0,430) × ln (1 - (16,783/100)) = 0,427252 m- 1

Deze waarde correspondeert met S272 in de volgende vergelijking.

Berekening van de Bessel-gemiddelde rookwaarde (bijlage III, aanhangsel 1, punt 6.3.2)

In de volgende vergelijking worden de Bessel-constanten uit het voorgaande punt 2.2 gebruikt. De momentane ongefilterde k-waarde, die hierboven is berekend, correspondeert met S272 (Si). S271 (Si-1) en S270 (Si-2) zijn de twee voorgaande ongefilterde k-waarden, Y271 (Yi-1) en Y270 (Yi-2) zijn de twee voorgaande gefilterde k-waarden.

Y272

= 0,542383 + 8,272777 E - 5 × (0,427252 + 2 × 0,427392 + 0,427532 - 4 × 0,542337) + 0,968410 × (0,542383 - 0,542337)

 

= 0,542389 m-1

Deze waarde correspondeert met Ymax1,A in de volgende vergelijking.

Berekening van de uiteindelijke rookwaarde (bijlage III, aanhangsel 1, punt 6.3.3)

Voor elk toerental wordt het maximum van de gefilterde k-waarde genomen als uitgangspunt voor de verdere berekening. Uitgaande van de volgende waarden:

Toerental

Ymax (m-1)

Cyclus 1

Cyclus 2

Cyclus 3

A

0,5424

0,5435

0,5587

B

0,5596

0,5400

0,5389

C

0,4912

0,5207

0,5177

SVA = (0,5424 + 0,5435 + 0,5587) / 3 = 0,5482 m- 1

SVB = (0,5596 + 0,5400 + 0,5389) / 3 = 0,5462 m- 1

SVC = (0,4912 + 0,5207 + 0,5177) / 3 = 0,5099 m- 1

SV = (0,43 × 0,5482) + (0,56 × 0,5462) + (0,01 × 0,5099) = 0,5467 m- 1

Cyclusvalidatie (bijlage III, aanhangsel 1, punt 3.4)

Voor de berekening van de SV moet de cyclus worden gevalideerd door de relatieve standaarddeviatie van de rookwaarde van de drie cycli voor elk toerental te berekenen.

Toerental

Gemiddelde SV

(m-1)

Absolute standaarddeviatie

(m-1)

Relatieve standaarddeviatie

( %)

A

0,5482

0,0091

1,7

B

0,5462

0,0116

2,1

C

0,5099

0,0162

3,2

In dit voorbeeld wordt voldaan aan het validatiecriterium van 15 % voor elk toerental.

Tabel C

Opaciteit N, ongefilterde en gefilterde k-waarde aan het begin van de belastingsstap

Index i

Tijd

Opaciteit N

Ongefilterde k-waarde

Gefilterde k-waarde

[-]

[s]

[%]

[m-1]

[m-1]

- 2

0,000000

0,000000

0,000000

0,000000

- 1

0,000000

0,000000

0,000000

0,000000

0

0,000000

0,000000

0,000000

0,000000

1

0,006667

0,020000

0,000465

0,000000

2

0,013333

0,020000

0,000465

0,000000

3

0,020000

0,020000

0,000465

0,000000

4

0,026667

0,020000

0,000465

0,000001

5

0,033333

0,020000

0,000465

0,000002

6

0,040000

0,020000

0,000465

0,000002

7

0,046667

0,020000

0,000465

0,000003

8

0,053333

0,020000

0,000465

0,000004

9

0,060000

0,020000

0,000465

0,000005

10

0,066667

0,020000

0,000465

0,000006

11

0,073333

0,020000

0,000465

0,000008

12

0,080000

0,020000

0,000465

0,000009

13

0,086667

0,020000

0,000465

0,000011

14

0,093333

0,020000

0,000465

0,000012

15

0,100000

0,192000

0,004469

0,000014

16

0,106667

0,212000

0,004935

0,000018

17

0,113333

0,212000

0,004935

0,000022

18

0,120000

0,212000

0,004935

0,000028

19

0,126667

0,343000

0,007990

0,000036

20

0,133333

0,566000

0,013200

0,000047

21

0,140000

0,889000

0,020767

0,000061

22

0,146667

0,929000

0,021706

0,000082

23

0,153333

0,929000

0,021706

0,000109

24

0,160000

1,263000

0,029559

0,000143

25

0,166667

1,455000

0,034086

0,000185

26

0,173333

1,697000

0,039804

0,000237

27

0,180000

2,030000

0,047695

0,000301

28

0,186667

2,081000

0,048906

0,000378

29

0,193333

2,081000

0,048906

0,000469

30

0,200000

2,424000

0,057067

0,000573

31

0,206667

2,475000

0,058282

0,000693

32

0,213333

2,475000

0,058282

0,000827

33

0,220000

2,808000

0,066237

0,000977

34

0,226667

3,010000

0,071075

0,001144

35

0,233333

3,253000

0,076909

0,001328

36

0,240000

3,606000

0,085410

0,001533

37

0,246667

3,960000

0,093966

0,001758

38

0,253333

4,455000

0,105983

0,002007

39

0,260000

4,818000

0,114836

0,002283

40

0,266667

5,020000

0,119776

0,002587

~

~

~

~

~


Opaciteit N, ongefilterde en gefilterde k-waarde rond Ymaxl,A (= piekwaarde, vetgedrukt)

Index i

Tijd

Opaciteit N

Ongefilterde k-waarde

Gefilterde k-waarde

[-]

[s]

[%]

[m-1]

[m-1]

~

~

~

~

~

259

1,726667

17,182000

0,438429

0,538856

260

1,733333

16,949000

0,431896

0,539423

261

1,740000

16,788000

0,427392

0,539936

262

1,746667

16,798000

0,427671

0,540396

263

1,753333

16,788000

0,427392

0,540805

264

1,760000

16,798000

0,427671

0,541163

265

1,766667

16,798000

0,427671

0,541473

266

1,773333

16,788000

0,427392

0,541735

267

1,780000

16,788000

0,427392

0,541951

268

1,786667

16,798000

0,427671

0,542123

269

1,793333

16,798000

0,427671

0,542251

270

1,800000

16,793000

0,427532

0,542337

271

1,806667

16,788000

0,427392

0,542383

272

1,813333

16,783000

0,427252

0,542389

273

1,820000

16,780000

0,427168

0,542357

274

1,826667

16,798000

0,427671

0,542288

275

1,833333

16,778000

0,427112

0,542183

276

1,840000

16,808000

0,427951

0,542043

277

1,846667

16,768000

0,426833

0,541870

278

1,853333

16,010000

0,405750

0,541662

279

1,860000

16,010000

0,405750

0,541418

280

1,866667

16,000000

0,405473

0,541136

281

1,873333

16,010000

0,405750

0,540819

282

1,880000

16,000000

0,405473

0,540466

283

1,886667

16,010000

0,405750

0,540080

284

1,893333

16,394000

0,416406

0,539663

285

1,900000

16,394000

0,416406

0,539216

286

1,906667

16,404000

0,416685

0,538744

287

1,913333

16,394000

0,416406

0,538245

288

1,920000

16,394000

0,416406

0,537722

289

1,926667

16,384000

0,416128

0,537175

290

1,933333

16,010000

0,405750

0,536604

291

1,940000

16,010000

0,405750

0,536009

292

1,946667

16,000000

0,405473

0,535389

293

1,953333

16,010000

0,405750

0,534745

294

1,960000

16,212000

0,411349

0,534079

295

1,966667

16,394000

0,416406

0,533394

296

1,973333

16,394000

0,416406

0,532691

297

1,980000

16,192000

0,410794

0,531971

298

1,986667

16,000000

0,405473

0,531233

299

1,993333

16,000000

0,405473

0,530477

300

2,000000

16,000000

0,405473

0,529704

~

~

~

~

~

3.   ETC-TEST

3.1.   Gasvormige emissies (dieselmotor)

Laten we uitgaan van de volgende testresultaten voor een PDP-CVS-systeem:

V0 (m3/rev)

0,1776

Np (rev)

23073

pB (kPa)

98,0

p1 (kPa)

2,3

T (K)

322,5

Ha (g/kg)

12,8

NOx conce (ppm)

53,7

NOx concd (ppm)

0,4

COconce (ppm)

38,9

COconcd (ppm)

1,0

HCconce (ppm)

9,00

HCconcd (ppm)

3,02

CO2,conce ( %)

0,723

Wact (kWh)

62,72

Berekening van de verdunde uitlaatgasstroom (bijlage III, aanhangsel 2, punt 4.1)

MTOTW

= 1,293 × 0,1776 × 23 073 × (98,0 - 2,3) × 273 / (101,3 × 322,5)

 

= 4 237,2 kg

Berekening van de NOx-correctiefactor (bijlage III, aanhangsel 2, punt 4.2)

Formula

Berekening van de concentraties met achtergrondcorrectie (bijlage III, aanhangsel 2, punt 4.3.1.1)

Stel dat de dieselbrandstof de samenstelling C1H1,8 heeft.

Formula

Formula

NOx conc = 53,7 - 0,4 × (1 - (1/18,69)) = 53,3 ppm

COconc = 38,9 - 1,0 × (1 - (1/18,69)) = 37,9 ppm

HCconc = 9,00 - 3,02 × (1 - (1/18,69)) = 6,14 ppm

Berekening van de emissiemassastroom (bijlage III, aanhangsel 2, punt 4.3.1)

NOx mass = 0,001587 × 53,3 × 1,039 × 423 7,2 = 372,391 g

COmass = 0,000966 × 37,9 × 423 7,2 = 155,129 g

HCmass = 0,000479 × 6,14 × 423 7,2 = 12,462 g

Berekening van de specifieke emissies (bijlage III, aanhangsel 2, punt 4.4)

Formula

Formula

Formula

3.2.   Deeltjesemissies (dieselmotor)

Stel dat testresultaten voor een PDP-CVS-systeem met dubbele verdunning als volgt zijn:

MTOTW (kg)

4237,2

Mf,p (mg)

3,030

Mf,b (mg)

0,044

MTOT (kg)

2,159

MSEC (kg)

0,909

Md (mg)

0,341

MDIL (kg)

1,245

DF

18,69

Wact (kWh)

62,72

Berekening van de massa-emissie (bijlage III, aanhangsel 2, punt 5.1)

Mf = 3,030 + 0,044 = 3,074 mg

MSAM = 2,159 - 0,909 = 1,250 kg

Formula

Berekening van de massa-emissie met achtergrondcorrectie (bijlage III, aanhangsel 2, punt 5.1)

Formula

Berekening van de specifieke emissie (bijlage III, aanhangsel 2, punt 5.2)

Formula

Formula, met achtergrondcorrectie

3.3.   Gasvormige emissies (CNG-motor)

Stel dat de testresultaten voor een PDP-CVS-systeem met dubbele verdunning als volgt zijn:

MTOTW (kg)

4237,2

Ha (g/kg)

12,8

NOx conce (ppm)

17,2

NOx concd (ppm)

0,4

COconce (ppm)

44,3

COconcd (ppm)

1,0

HCconce (ppm)

27,0

HCconcd (ppm)

3,02

CH4 conce (ppm)

18,0

CH4 concd (ppm)

1,7

CO2,conce ( %)

0,723

Wact (kWh)

62,72

Berekening van de NOx -correctiefactor (bijlage III, aanhangsel 2, punt 4.2)

Formula

Berekening van de NMHC-concentratie (bijlage III, aanhangsel 2, punt 4.3.1)

a)

GC-methode

NMHCconce = 27,0 - 18,0 = 9,0 ppm

b)

NMC-methode

Bij een rendement van 0,04 voor methaan en 0,98 voor ethaan (zie bijlage III, aanhangsel 5, punt 1.8.4) is:

Formula

Berekening van de concentraties met achtergrondcorrectie (bijlage III, aanhangsel 2, punt 4.3.1.1)

Met G20 als referentiebrandstof (100 % methaan) met samenstelling C1H4 is:

Formula

Formula

Voor NMHC is de achtergrondconcentratie gelijk aan het verschil tussen HCconcd en CH4concd

NOx conc = 17,2 - 0,4 × (1 - (1/13,01)) = 16,8 ppm

COconc = 44,3 - 1,0 × (1 - (1/13,01)) = 43,4 ppm

NMHCconc = 8,4 - 1,32 × (1 - (1/13,01)) = 7,2 ppm

CH4 conc = 18,0 - 1,7 × (1 - (1/13,01)) = 16,4 ppm

Berekening van de emissiemassastromen (bijlage III, aanhangsel 2, punt 4.3.1)

NOx mass = 0,001587 × 16,8 × 1,074 × 423 7,2 = 121,330 g

COmass = 0,000966 × 43,4 × 423 7,2 = 177,642 g

NMHCmass = 0,000502 × 7,2 × 423 7,2 = 15,315 g

CH4 mass = 0,000554 × 16,4 × 423 7,2 = 38,498 g

Berekening van de specifieke emissies (bijlage III, aanhangsel 2, punt 4.4)

Formula

Formula

Formula

Formula

4.   λ-VERSCHUIVINGSFACTOR(Sλ)

4.1.   Berekening van de λ-verschuivingsfactor (Sλ) (1)

Formula

waarin:

Sλ

=

λ-verschuivingsfactor

% inert gas

=

vol % van de inerte gassen in de brandstof (N2, CO2, He, enz.)

O2 *

=

vol % van de oorspronkelijke zuurstof in de brandstof

n en m

=

staan voor de gemiddelde CnHm van de koolwaterstoffen in de brandstof, d.w.z.:

Formula

Formula

waarin:

CH4

= vol % methaan in de brandstof

C2

= vol % van alle C2-koolwaterstoffen (bv.: C2H6, C2H4, enz.) in de brandstof

C3

= vol % van alle C3-koolwaterstoffen (bv.: C3H8, C3H6, enz.) in de brandstof

C4

= vol % van alle C4-koolwaterstoffen (bv.: C4H10, C4H8, enz.) in de brandstof

C5

= vol % van alle C5-koolwaterstoffen (bv.: C5H12, C5H10, enz.) in de brandstof

verdunningsmiddel

= vol % van de verdunningsgassen in de brandstof (O2 *, N2, CO2, He, enz.)

4.2.   Voorbeelden van de berekening van de λ-verschuivingsfactor Sλ

Voorbeeld 1: G25: CH4 = 86%, N2 = 14 % (vol)

Formula

Formula

Formula

Voorbeeld 2: GR: CH4 = 87%, C2H6 = 13 % (vol)

Formula

Formula

Formula

Voorbeeld 3: USA: CH4 = 89%, C2H6 = 4,5 %, C3H8 = 2,3 %, C6H14 = 0,2 %, O2 = 0,6 %, N2 = 4%

Formula

Formula

Formula


(1)  Stoichiometrische lucht-brandstofverhouding van brandstoffen voor automobielen — SAE J1829, juni 1987. John B. Heywood, Internal Combustion Engine Fundamentals, McGraw-Hill, 1988, hoofdstuk 3.4 „Combustion stoichiometry” (blz. 68-72).

BIJLAGE VIII

SPECIFIEKE TECHNISCHE EISEN MET BETREKKING TOT DIESELMOTOREN OP ETHANOL

Voor dieselmotoren op ethanol moeten de desbetreffende punten, formules en factoren die bij de testprocedures van bijlage III van deze richtlijn worden gebruikt, als volgt worden aangepast.

aanhangsel 1 van bijlage III:

4.2.   Droog/natcorrectie

Formula

4.3.   Vochtigheids- en temperatuurcorrectie voor NOx

Formula

waarin:

A

=

= 0,181GFUEL/GAIRD - 0,0266.

B

=

= - 0,123 GFUEL/GAIRD + 0,00954.

Ta

=

= temperatuur van de lucht, K

Ha

=

= vochtigheidsgraad van de inlaatlucht, in g water per kg droge lucht

4.4.   Berekening van de emissiemassastroom

De emissiemassastroom (g/h) voor elke toestand wordt als volgt berekend, waarbij ervan wordt uitgegaan dat de uitlaatgasdichtheid 1,272 kg/m3 bij 273 K (0 °C) en 101,3 kPa bedraagt:

(1) NOx mass = 0,001613 × NOx conc × KH,D × GEXH W

(2) COx mass = 0,000982 × COconc × GEXH W

(3) HCmass = 0,000809 × HCconc × KH,D × GEXH W

waarin:

NOx conc, COconc, HCconc  (1) de gemiddelde concentraties (ppm) in het ruwe uitlaatgas zijn, als bepaald overeenkomstig punt 4.1.

Indien de gasvormige emissies (optioneel) worden bepaald met een volledigestroomverdunningssysteem, worden de volgende formules toegepast:

(1) NOx mass = 0,001587 × NOx conc × KH,D × GTOT W

(2) COx mass = 0,000982 × COconc × GEXH W

(3) HCmass = 0,000809 × HCconc × KH,D × GEXH W

waarin:

NOx conc, COconc, HCconc  (1) de gemiddelde, naar de achtergrond gecorrigeerde concentraties (ppm) in elke toestand in het verdunde gas zijn, als bepaald overeenkomstig punt 4.3.1.1 van aanhangsel 2 van bijlage III.

aanhangsel 2 van bijlage III:

De punten 3.1, 3.4, 3.8.3 en 5 van aanhangsel 2 gelden niet uitsluitend voor dieselmotoren. Zij gelden ook voor dieselmotoren op ethanol.

4.2.   De test moet plaatsvinden onder zodanige omstandigheden dat de luchttemperatuur en -vochtigheid gemeten aan de motorinlaat gelijk zijn aan de standaardomstandigheden voor de testcyclus. De norm is 6 ± 0,5 g water per kg droge lucht bij een temperatuur van 298 ± 3 K. Binnen deze grenzen hoeft geen verdere NOx-correctie plaats te vinden. De test is alleen onder deze omstandigheden geldig.

4.3.   Berekening van de emissiemassastroom

4.3.1.   Systemen met constante massastroom

Voor systemen met een warmtewisselaar wordt de massa van de verontreinigende stoffen (g/test) bepaald aan de hand van de volgende vergelijkingen:

(1) NOx mass = 0,001587 × NOx conc × KH,D × MTOT W (ethanolmotoren)

(2) COx mass = 0,000966 × COconc × MTOT W (ethanolmotoren)

(3) HCmass = 0,000794 × HCconc × MTOT W (ethanolmotoren)

waarin:

NOx conc, COconc, HCconc  (2), NMHCconc = gemiddelde voor de achtergrond gecorrigeerde concentraties gedurende de cyclus verkregen via integratie (verplicht voor NOx en HC) of bemonsteringszakmetingen, ppm;

MTOTW = totale massa van het verdunde uitlaatgas gedurende de cyclus als bepaald overeenkomstig punt 4.1, in kg.

4.3.1.1.   Bepaling van de voor de achtergrond gecorrigeerde concentraties

De gemiddelde achtergrondconcentratie van gasvormige verontreinigingen in de verdunningslucht moeten van de gemeten concentraties worden afgetrokken om de nettoconcentratie van verontreinigende stoffen te krijgen. De gemiddelde waarden van de achtergrondconcentraties kunnen worden bepaald via de bemonsteringszakmethode of via continue meting met integratie. De volgende formule is van toepassing.

Formula

waarin:

conc

= concentratie van de respectieve verontreinigende stof in het verdunde uitlaatgas, gecorrigeerd voor de hoeveelheid van de respectieve stof in de verdunningslucht, in ppm;

conce

= concentratie van de respectieve verontreinigende stof als gemeten in het verdunde uitlaatgas, in ppm;

concd

= concentratie van de respectieve verontreinigende stof als gemeten in de verdunningslucht, in ppm;

DF

= verdunningsfactor.

De verdunningsfactor wordt als volgt berekend:

Formula

waarin:

CO2,conce

=

concentratie van CO2 in het verdunde uitlaatgas, in % vol

HCconce

=

concentratie van HC in het verdunde uitlaatgas, in ppm C1

COconce

=

concentratie van CO in het verdunde uitlaatgas, in ppm

FS

=

Stoichiometrische factor.

Op droge basis gemeten concentraties worden omgezet in concentraties op natte basis overeenkomstig punt 4.2 van aanhangsel 1 van bijlage III.

De stoichiometrische factor wordt, voor de algemene brandstofsamenstelling CHαOβNγ, als volgt berekend:

Formula

Indien de brandstofsamenstelling niet bekend is, mogen de volgende stoichiometrische factoren worden gebruikt:

FS (ethanol) = 12,3.

4.3.2.   Systemen met stroomcompensatie

Bij systemen zonder warmtewisselaar wordt de massa van de verontreinigende stoffen (g/test) bepaald door de momentane gasemissies te berekenen en deze momentane waarden te integreren over de hele cyclus. De achtergrondcorrectie wordt eveneens direct op de momentane concentraties toegepast. De te gebruiken formules zijn:

 

Formula

 

Formula

 

Formula

waarin:

conce

= concentratie van de respectieve verontreinigende stof, gemeten in het verdunde uitlaatgas, in ppm;

concd

= concentratie van de respectieve verontreinigende stof, gemeten in de verdunningslucht, in ppm;

MTOTW,i

= momentane massa van het verdunde uitlaatgas (zie punt 4.1), in kg;

MTOTW

= totale massa van het verdunde uitlaatgas over de hele cyclus (zie punt 4.1), in kg;

DF

= verdunningsfactor, als bepaald in punt 4.3.1.1.

4.4.   Berekening van de specifieke emissies

De emissies (g/kWh) worden voor alle afzonderlijke componenten berekend en wel op de volgende wijze:

Formula

Formula

Formula

waarin:

Wact

=

= de werkelijke cyclusarbeid als bepaald in punt 3.9.2, in kWh.


(1)  Op basis van C1-equivalent.

(2)  Op basis van C1-equivalent.

BIJLAGE IX

TERMIJNEN VOOR DE OMZETTING IN INTERN RECHT VAN DE INGETROKKEN RICHTLIJNEN

Artikel 10 verwijst naar deze bijlage

Deel A

Ingetrokken richtlijnen

Richtlijnen

Publicatieblad

Richtlijn 88/77/EEG

L 36 van 9.2.1988, blz. 33

Richtlijn 91/542/EEG

L 295 van 25.10.1991, blz. 1

Richtlijn 96/1/EG

L 40 van 17.2.1996, blz. 1

Richtlijn 1999/96/EG

L 44 van 16.2.2000, blz.1

Richtlijn 2001/27/EG

L 107 van 18.4.2001, blz.10

Deel B

Termijnen voor de omzetting in intern recht

Richtlijn

Termijn voor de omzetting

Datum van toepassing

Richtlijn 88/77/EEG

1 juli 1988

 

Richtlijn 91/542/EEG

1 januari 1992

 

Richtlijn 96/1/EG

1 juli 1996

 

Richtlijn 1999/96/EG

1 juli 2000

 

Richtlijn 2001/27/EG

1 oktober 2001

1 oktober 2001

BIJLAGE X

CONCORDANTIETABEL

(artikel 10, lid 2, verwijst naar deze bijlage)

Richtlijn 88/77/EEG

Richtlijn 91/542/EEG

Richtlijn 1999/96/EG

Richtlijn 2001/27/EG

Deze richtlijn

Artikel 1

-

 

-

Artikel 1

Artikel 2, lid 1

Artikel 2, lid 1

Artikel 2, lid 1

Artikel 2, lid 1

Artikel 2, lid 4

Artikel 2, lid 2

Artikel 2, lid 2

Artikel 2, lid 2

Artikel 2, lid 2

Artikel 2, lid 1

-

Artikel 2, lid 3

-

-

-

Artikel 2, lid 3

-

-

-

-

Artikel 2, lid 4

Artikel 2, lid 4

Artikel 2, lid 3

Artikel 2, lid 3

Artikel 2, lid 2

-

-

-

Artikel 2, lid 4

Artikel 2, lid 3

-

-

-

Artikel 2, lid 5

-

-

-

Artikel 2, lid 4

-

Artikel 2, lid 5

-

-

Artikel 2, lid 5

-

Artikel 2, lid 6

-

-

Artikel 2, lid 6

-

Artikel 2, lid 7

-

-

Artikel 2, lid 7

-

Artikel 2, lid 8

-

-

Artikel 2, lid 8

-

Artikel 2, lid 9

Artikel 3

-

-

-

-

-

-

Artikelen 5 en 6

-

Artikel 3

-

-

Artikel 4

-

Artikel 4

-

Artikel 3, lid 1

Artikel 3, lid 1

-

Artikel 6, lid 1

-

Artikel 3, lid 1 a)

Artikel 3, lid 1 a)

-

Artikel 6, lid 2

-

Artikel 3, lid 1 b)

Artikel 3, lid 1 b)

-

Artikel 6, lid 3

-

Artikel 3, lid 2

Artikel 3, lid 2

-

Artikel 6, lid 4

-

Artikel 3, lid 3

Artikel 3, lid 3

-

Artikel 6, lid 5

Artikel 4

-

-

-

Artikel 7

Artikel 6

Artikelen 5 en 6

Artikel 7

-

Artikel 8

Artikel 5

Artikel 4

Artikel 8

Artikel 3

Artikel 9

-

-

-

-

Artikel 10

-

-

Artikel 9

Artikel 4

Artikel 11

Artikel 7

Artikel 7

Artikel 10

Artikel 5

Artikel 12

Bijlagen I tot en met VII

-

-

-

Bijlagen I tot en met VII

-

-

-

Bijlage VIII

Bijlage VIII

-

-

-

-

Bijlage IX

-

-

-

-

Bijlage X

P5_TA(2004)0150

Strafbare feiten en straffen op het gebied van illegale drugshandel *

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een kaderbesluit van de Raad betreffende de vaststelling van minimumvoorschriften met betrekking tot de bestanddelen van strafbare feiten en met betrekking tot straffen op het gebied van illegale drugshandel (15102/2/2003 — C5-0618/2003 — 2001/0114(CNS))

(Raadplegingsprocedure — hernieuwde raadpleging)

Het Europees Parlement,

gelet op de ontwerptekst van de Raad (15102/2/2003) (1),

gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2001) 259) (2),

gelet op zijn standpunt van 25 april 2002 (3),

gelet op de artikelen 31, lid 1, onder e) en 34, lid 2 onder b) van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

geraadpleegd door de Raad overeenkomstig artikel 39, lid 1 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (C5-0618/2003),

gelet op de artikelen 106, 67 en 71, lid 3 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken (A5-0095/2004),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het voorstel voor een kaderbesluit van de Raad, als geamendeerd door het Parlement;

2.

verzoekt de Raad de tekst dienovereenkomstig te wijzigen;

3.

verzoekt de Raad, wanneer hij voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.

verzoekt de Commissie haar werkzaamheden voort te zetten en te komen met nieuwe voorstellen voor de totstandbrenging van een gemeenschappelijke justitiële ruimte op het gebied van het strafrecht;

5.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

DOOR DE COMMISSIE VOORGESTELDE TEKST

AMENDEMENT VAN HET PARLEMENT

Amendement 1

Artikel 1 bis (nieuw)

 

Artikel 1 bis (nieuw)

Doel van dit kaderbesluit

Dit kaderbesluit heeft betrekking op het aanpakken van omvangrijke en/of internationale illegale drugshandel.


(1)  Nog niet in het PB gepubliceerd.

(2)  PB C 270 E van 25.9.2001, blz. 144.

(3)  PB C 131 E van 5.6.2003, blz. 98.

P5_TA(2004)0151

Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen *

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van de Raad tot oprichting van een Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen (COM(2003) 687 — C5-0613/2003 — 2003/0273(CNS))

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie (COM(2003) 687) (1),

gelet op artikel 66 van het EG-Verdrag,

gelet op artikel 67 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C5-0613/2003),

gelet op het Protocol tot opneming van het Schengenacquis in het kader van de Europese Unie,

gelet op artikel 67 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid en de Begrotingscommissie (A5-0093/2004),

1.

hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.

acht het financieel memorandum van het Commissievoorstel verenigbaar met het maximum van rubriek 3 van de financiële vooruitzichten zonder dat dit andere beleidsterreinen beperkt;

3.

verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;

4.

verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

5.

wenst dat de overlegprocedure als bedoeld in de gemeenschappelijke verklaring van 4 maart 1975 wordt ingeleid ingeval de Raad voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst;

6.

wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

7.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

DOOR DE COMMISSIE VOORGESTELDE TEKST

AMENDEMENTEN VAN HET PARLEMENT

Amendement 1

Overweging 1

(1) Het communautaire beleid op het gebied van de buitengrenzen van de EU beoogt door middel van geïntegreerd beheer te zorgen voor een hoog en uniform niveau van controle en bewaking, hetgeen een noodzakelijk uitvloeisel is van het vrije verkeer van personen in de Europese Unie en een fundamenteel onderdeel van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid. Daartoe wordt voorzien in de opstelling van gemeenschappelijke regels inzake normen en procedures voor de controle aan de buitengrenzen.

(1) Het communautaire beleid op het gebied van de buitengrenzen van de EU beoogt door middel van geïntegreerd beheer te zorgen voor een hoog en uniform niveau van controle en bewaking, hetgeen een preventieve maatregel is tegen de mensenhandel, een noodzakelijk uitvloeisel van het vrije verkeer van personen in de Europese Unie en een fundamenteel onderdeel van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid. Daartoe wordt voorzien in de opstelling van gemeenschappelijke regels inzake normen en procedures voor de controle aan de buitengrenzen.

Amendement 2

Overweging 6

(6) Het agentschap moet opleiding op Europees niveau aanbieden voor opleiders van de nationale grenswachten van de lidstaten en aanvullende opleiding en studiebijeenkomsten in verband met controle en bewaking van de buitengrenzen en verwijdering van onderdanen van derde landen die illegaal in de lidstaten verblijven, voor personeelsleden van de bevoegde nationale diensten .

(6) Het agentschap moet opleiding op Europees niveau aanbieden voor opleiders van de nationale grenswachten van de lidstaten en aanvullende opleiding en studiebijeenkomsten in verband met controle en bewaking van de buitengrenzen.

Amendement 3

Overweging 7 bis (nieuw)

 

(7 bis) Bij de uitoefening van bovengenoemde activiteiten handelt het agentschap in overeenstemming met de door de Commissie goedgekeurde doelstellingen en prioriteiten, overeenkomstig artikel 12 van Beschikking 2002/463/EG (2).

Amendement 4

Overweging 9

(9) Het agentschap moet ook steun verlenen aan de lidstaten in omstandigheden die extra operationele en technische bijstand aan de buitengrenzen vergen.

(9) Het agentschap moet ook steun verlenen aan de lidstaten in uitzonderlijke omstandigheden die extra operationele en technische bijstand aan de buitengrenzen vergen.

Amendement 5

Overweging 10

(10) In de meeste lidstaten vallen de operationele aspecten van de verwijdering van onderdanen van derde landen onder de bevoegdheid van de autoriteiten die voor controles aan de buitengrenzen verantwoordelijk zijn. Aangezien de uitvoering van deze taken op Europees niveau een duidelijke meerwaarde heeft, moet het agentschap, afhankelijk van het communautaire terugkeerbeleid, gezamenlijke terugkeeroperaties van de lidstaten coördineren en organiseren en optimale werkwijzen vaststellen voor het verkrijgen van reisdocumenten en de verwijdering van onderdanen van derde landen van het grondgebied van de lidstaten.

Schrappen

Amendement 6

Overweging 12

(12) Voortbouwend op de ervaringen van de gemeenschappelijke instantie van buitengrensdeskundigen en de door de lidstaten opgerichte centra die gespecialiseerd zijn in de verschillende aspecten van controle en bewaking van respectievelijk land-, lucht- en zeegrenzen, kan het agentschap zelf gespecialiseerde bijkantoren oprichten die verantwoordelijk zijn voor land-, lucht- en zeegrenzen.

Schrappen

Amendement 7

Overweging 16 bis (nieuw)

 

(16 bis) Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (3) is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door het agentschap.

Amendement 8

Overweging 17

(17) De Commissie en de lidstaten moeten vertegenwoordigd zijn in een raad van beheer, opdat zij daadwerkelijk toezicht kunnen uitoefenen op de activiteiten van het agentschap. Deze raad van beheer moet beschikken over de noodzakelijke bevoegdheden om de begroting vast te stellen, de uitvoering van de begroting te verifiëren, passende financiële voorschriften vast te stellen, doorzichtige werkprocedures voor de besluitvorming door het agentschap tot stand te brengen en de uitvoerend directeur te benoemen .

(17) De Commissie en de lidstaten moeten vertegenwoordigd zijn in een raad van beheer, opdat zij daadwerkelijk toezicht kunnen uitoefenen op de activiteiten van het agentschap. Deze raad van beheer moet beschikken over de noodzakelijke bevoegdheden om de begroting vast te stellen, de uitvoering van de begroting te verifiëren, passende financiële voorschriften vast te stellen en doorzichtige werkprocedures voor de besluitvorming door het agentschap tot stand te brengen.

Amendement 9

Overweging 18 bis (nieuw)

 

(18 bis) De controle van de nationale grenzen blijft de exclusieve bevoegdheid van de lidstaten.

Amendement 10

Overweging 19

(19) Gelet op de voortdurend veranderende aard van de factoren die een efficiënt beheer van de buitengrenzen in de weg staan, moet worden voorzien in een geleidelijke verruiming van het werkterrein van het agentschap. Dit zou bijvoorbeeld kunnen inhouden dat het agentschap wordt belast met de uitvoering van inspecties aan de buitengrenzen en de bevordering van operationele samenwerking met betrokken derde landen en internationale organisaties, rekening houdend met het institutionele kader van de Europese Gemeenschap. Deze verordening moet, op basis van een toekomstig voorstel in overeenstemming met het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, van toepassing zijn op ieder ander gebied dat verband houdt met het beheer van de buitengrenzen.

Schrappen

Amendement 11

Overweging 20

(20) Efficiënte controle en bewaking van de buitengrenzen is een zaak van het grootste belang voor de lidstaten, ongeacht hun geografische ligging. De solidariteit tussen de lidstaten op het gebied van het beheer van de buitengrenzen moet dan ook worden bevorderd. De oprichting van het agentschap, dat de lidstaten bijstaat bij de tenuitvoerlegging van de operationele aspecten van het beheer van de buitengrenzen , inclusief de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal in de lidstaten verblijven, is een belangrijke stap in deze richting.

(20) Efficiënte controle en bewaking van de buitengrenzen is een zaak van het grootste belang voor de lidstaten, ongeacht hun geografische ligging. De solidariteit tussen de lidstaten op het gebied van het beheer van de buitengrenzen moet dan ook worden bevorderd. De oprichting van het agentschap, dat de lidstaten bijstaat bij de tenuitvoerlegging van de operationele aspecten van het beheer van de buitengrenzen, is een belangrijke stap in deze richting.

Amendement 12

Overweging 26

(26) Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en de beginselen die zijn vervat in artikel 6, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

(26) Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en de beginselen die zijn vervat in artikel 6, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie , inzonderheid artikel 19 ,

Amendement 13

Artikel 1, lid 2

2. Het agentschap vergemakkelijkt de toepassing van de bestaande en toekomstige communautaire maatregelen in verband met het beheer van de buitengrenzen door de acties van de lidstaten ter uitvoering van deze maatregelen te coördineren en aldus te zorgen voor een doeltreffend, hoog en uniform niveau van controle van personen en bewaking van de buitengrenzen van de Europese Unie.

2. Het agentschap vergemakkelijkt binnen zijn in artikel 2 vastgelegde takenpakket de toepassing van de communautaire maatregelen in verband met het beheer van de buitengrenzen door de acties van de lidstaten ter uitvoering van deze maatregelen te coördineren en aldus te zorgen voor een doeltreffend, hoog en uniform niveau van controle van personen en bewaking van de buitengrenzen van de Europese Unie.

Amendement 14

Artikel 2, letter b bis) (nieuw)

 

b bis) inspecties uitvoeren aan de buitengrenzen;

Amendement 15

Artikel 2, letter d bis) (nieuw)

 

d bis)

onderzoeksmaatregelen om de compatibiliteit van technische apparatuur te waarborgen.

Amendement 16

Artikel 2, letter f)

f)

de operationele samenwerking tussen de lidstaten coördineren op het gebied van de verwijdering van onderdanen van derde landen die illegaal in de lidstaten verblijven.

Schrappen

Amendement 17

Artikel 2, letter f bis)

 

f bis)

nagaan of de oprichting van een Europese grensbewakingsdienst noodzakelijk en uitvoerbaar is.

Amendement 18

Artikel 2, letter f ter)

 

f ter)

een netwerk van contactambtenaren voor migratievraagstukken uitbouwen en coördineren.

Amendement 19

Artikel 3, lid 2

2. Het agentschap kan voor de praktische organisatie van gezamenlijke operaties en proefprojecten via zijn in artikel 13 bedoelde gespecialiseerde bijkantoren optreden.

Schrappen

Amendement 20

Artikel 3, lid 4

4. Het agentschap kan besluiten de in lid 1 bedoelde operaties en projecten mede te financieren via subsidies die overeenkomstig de voor het agentschap geldende financiële regels uit zijn begroting worden toegekend.

Schrappen

Amendement 21

Artikel 4, alinea 2

Het agentschap voert algemene en specifieke risicoanalyses uit, die bij de Raad en de Commissie worden ingediend.

Het agentschap voert algemene en specifieke risicoanalyses uit, die bij het Europees Parlement, de Raad en de Commissie worden ingediend.

Amendement 22

Artikel 5, alinea 2

Het agentschap biedt voor personeelsleden van de bevoegde nationale diensten van de lidstaten ook aanvullende cursussen en studiebijeenkomsten aan over onderwerpen in verband met de controle en bewaking van de buitengrenzen en de terugkeer van onderdanen van derde landen .

Het agentschap biedt voor personeelsleden van de bevoegde nationale diensten van de lidstaten ook aanvullende cursussen en studiebijeenkomsten aan over onderwerpen in verband met de controle en bewaking van de buitengrenzen.

Amendement 23

Artikel 5, alinea 2 bis (nieuw)

 

Het agentschap kan op verzoek van de autoriteiten van de lidstaten tevens studiebijeenkomsten houden over het immigratiebeleid van de Europese Unie en de procedures die door de bevoegde instellingen worden vastgelegd.

Amendement 24

Artikel 6

Het agentschap volgt de ontwikkelingen op het gebied van onderzoek die relevant zijn voor de controle en bewaking van de buitengrenzen en geeft deze informatie door aan de Commissie en de lidstaten.

Het agentschap volgt de ontwikkelingen op het gebied van onderzoek die relevant zijn voor de controle en bewaking van de buitengrenzen en geeft deze informatie door aan het Europees Parlement, de Commissie en de lidstaten.

Amendement 25

Artikel 9

Artikel 9

Samenwerking inzake terugkeer

1. Afhankelijk van het communautaire terugkeerbeleid coördineert of organiseert het agentschap gezamenlijke terugkeeroperaties van de lidstaten. Het agentschap mag communautaire financiële middelen gebruiken die op het gebied van terugkeer beschikbaar zijn.

2. Het agentschap stelt optimale werkwijzen vast voor het verkrijgen van reisdocumenten en de verwijdering van onderdanen van derde landen die illegaal op het grondgebied van de lidstaten verblijven.

Schrappen

Amendement 26

Artikel 13

Artikel 13

Gespecialiseerde bijkantoren

Het agentschap gaat na of er behoefte is aan en neemt een besluit over de oprichting van gespecialiseerde bijkantoren in de lidstaten, mits zij daarmee instemmen.

De gespecialiseerde bijkantoren van het agentschap ontwikkelen optimale werkwijzen met betrekking tot het soort buitengrenzen waarvoor zij verantwoordelijk zijn. Het agentschap zorgt ervoor dat dergelijke optimale werkwijzen samenhangend en eenvormig zijn.

Elk gespecialiseerd bijkantoor dient bij het agentschap een gedetailleerd jaarverslag over zijn activiteiten in en verstrekt alle andere informatie die relevant is voor de coördinatie van de operationele samenwerking.

Schrappen

Amendement 27

Artikel 14, lid 3

3. Het personeel van het agentschap bestaat uit een beperkt aantal ambtenaren en nationale deskundigen op het gebied van controle en bewaking van de buitengrenzen die voor het uitvoeren van leidinggevende taken door de lidstaten worden gedetacheerd. Het agentschap kan andere personeelsleden aanwerven indien zijn werkzaamheden zulks vereisen.

3. Het personeel van het agentschap bestaat uit een beperkt aantal door de Commissie aangewezen ambtenaren en nationale deskundigen op het gebied van controle en bewaking van de buitengrenzen die voor het uitvoeren van leidinggevende taken door de lidstaten worden gedetacheerd. Het agentschap kan andere personeelsleden aanwerven indien zijn werkzaamheden zulks vereisen.

Amendement 28

Artikel 17, lid 2, letter a)

a)

benoemt overeenkomstig artikel 23 de uitvoerend directeur op voorstel van de Commissie;

Schrappen

Amendement 29

Artikel 17, lid 2, letter c)

c)

stelt vóór 30 september van elk jaar, na advies van de Commissie, met een meerderheid van drie vierde van zijn leden het werkprogramma van het agentschap voor het komende jaar vast en zendt het toe aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie; de vaststelling van het werkprogramma geschiedt in overeenstemming met de jaarlijkse begrotingsprocedure van de Gemeenschap en het wetgevingsprogramma van de Gemeenschap op de betrokken gebieden van het beheer van de buitengrenzen;

c)

stelt vóór 31 januari van elk jaar, na advies van de Commissie, met een meerderheid van drie vierde van zijn leden het ontwerpwerkprogramma van het agentschap voor het betreffende jaar vast en zendt het toe aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie; de voltooiing van het werkprogramma geschiedt in het licht van de resultaten van de jaarlijkse begrotingsprocedure van de Gemeenschap . Hierbij wordt rekening gehouden met het wetgevingsprogramma van de Gemeenschap op de betrokken gebieden van het beheer van de buitengrenzen;

Amendement 30

Artikel 17, lid 2, letter h bis) (nieuw)

 

h bis)

ondertekent met de Europese Politie-academie, het Europees Bureau voor bewapening, het Europees Agentschap voor de veiligheid van de zeevaart en andere organen die werkzaam zijn op het werkterrein van het agentschap memoranda van overeenstemming inzake een duidelijke verdeling van verantwoordelijkheden, teneinde doublures van werkzaamheden te voorkomen.

Amendement 31

Artikel 18, lid 1

1. De raad van beheer bestaat uit twaalf leden en twee vertegenwoordigers van de Commissie . De Raad benoemt de leden en de plaatsvervangers die hen in hun afwezigheid vertegenwoordigen. De Commissie benoemt haar vertegenwoordigers en hun plaatsvervangers. De duur van de ambtstermijn bedraagt vier jaar. Deze ambtstermijn kan eenmaal worden verlengd.

1. De raad van beheer bestaat uit twaalf leden. De Raad en de Commissie benoemen elk zes leden en de plaatsvervangers die hen in hun afwezigheid vertegenwoordigen. De duur van de ambtstermijn bedraagt vier jaar. Deze ambtstermijn kan eenmaal worden verlengd.

Amendement 32

Artikel 18, lid 1 bis (nieuw)

 

1 bis.

Leden van de raad van beheer worden benoemd op grond van hun ervaring op het gebied van grensbescherming.

Amendement 33

Artikel 19

1. De raad van beheer kiest uit zijn leden een voorzitter en een vice-voorzitter. De vice-voorzitter vervangt ambtshalve de voorzitter wanneer deze is verhinderd zijn taken te verrichten .

De raad van beheer wordt voorgezeten door één van de vertegenwoordigers van de Commissie.

2. De ambtstermijn van de voorzitter en de vice-voorzitter verstrijkt bij beëindiging van hun respectieve ambtstermijn als lid van de raad van beheer. Onverminderd deze bepaling is de duur van de ambtstermijn van de voorzitter of de vicevoorzitter twee jaar. Deze ambtstermijn kan eenmaal worden verlengd.

 

Amendement 34

Artikel 22, lid 1

1. Het agentschap wordt geleid door zijn uitvoerend directeur, die volledig onafhankelijk is in de uitoefening van zijn taken. Onverminderd de respectieve bevoegdheden van de Commissie en de raad van beheer dient de uitvoerend directeur van geen enkele regering of van enige andere instantie instructies te vragen of te aanvaarden.

1. Het agentschap wordt geleid door zijn uitvoerend directeur, die volledig onafhankelijk is in de uitoefening van zijn taken. De uitvoerend directeur dient van geen enkele regering of van enige andere instantie instructies te vragen of te aanvaarden.

Amendement 35

Artikel 22, lid 2

2. Het Europees Parlement of de Raad kan de uitvoerend directeur van het agentschap verzoeken om verslag uit te brengen over de wijze waarop hij zijn taken heeft uitgevoerd.

2. Overeenkomstig artikel 23 bis verzoekt het Europees Parlement of de Raad de uitvoerend directeur van het agentschap om verslag uit te brengen over de wijze waarop hij zijn taken heeft uitgevoerd.

Amendement 36

Artikel 23, lid 1

1. De Commissie draagt kandidaten voor de post van uitvoerend directeur voor op basis van een lijst die is opgesteld na bekendmaking van de post in het Publicatieblad en voorzover nodig in de pers of via internet.

1. De Commissie benoemt de uitvoerend directeur op basis van een lijst die is opgesteld na bekendmaking van de post in het Publicatieblad en voorzover nodig in de pers of via internet.

Amendement 37

Artikel 23, lid 1 bis (nieuw)

 

1 bis.

Het Europees Parlement kan de kandidaten voorafgaand aan zijn benoeming horen en een advies verstrekken.

Amendement 38

Artikel 23, lid 2

2. De uitvoerend directeur wordt benoemd door de raad van beheer op grond van verdienste en van door bewijsstukken aangetoonde bestuurlijke en leidinggevende vaardigheden, alsook ervaring op het gebied van het beheer van de buitengrenzen. De raad van beheer neemt zijn besluit met een meerderheid van twee derde van alle stemgerechtigde leden.

2. De uitvoerend directeur wordt benoemd door de Commissie op grond van verdienste en van door bewijsstukken aangetoonde bestuurlijke en leidinggevende vaardigheden, alsook ervaring op het gebied van het beheer van de buitengrenzen.

De bevoegdheid om de uitvoerend directeur te ontslaan berust bij de raad van beheer, die daarvoor dezelfde procedure volgt .

De bevoegdheid om de uitvoerend directeur te ontslaan berust bij de Commissie .

Amendement 39

Artikel 23, leden 3, 4 en 5

3. De uitvoerend directeur wordt bijgestaan door een plaatsvervangend uitvoerend directeur. Indien de uitvoerend directeur afwezig of verhinderd is, neemt de plaatsvervangend uitvoerend directeur zijn plaats in.

 

4. De plaatsvervangend uitvoerend directeur wordt op voorstel van de uitvoerend directeur benoemd door de raad van beheer op grond van verdienste en van door bewijsstukken aangetoonde bestuurlijke en leidinggevende vaardigheden, alsook ervaring op het gebied van het beheer van de buitengrenzen. De raad van beheer neemt zijn besluit met een meerderheid van twee derde van alle stemgerechtigde leden.

 

De bevoegdheid om de plaatsvervangend uitvoerend directeur te ontslaan berust bij de raad van beheer, die daarvoor dezelfde procedure volgt.

 

5. De ambtstermijn van de uitvoerend directeur en de plaatsvervangend uitvoerend directeur bedraagt vijf jaar. Deze ambtstermijn kan door de raad van beheer eenmaal worden verlengd met een periode van maximaal vijf jaar.

5. De ambtstermijn van de uitvoerend directeur bedraagt vijf jaar. Deze ambtstermijn kan door de Commissie eenmaal worden verlengd met een periode van maximaal vijf jaar.

Amendement 40

Artikel 23 bis (nieuw)

 

Artikel 23 bis

Horen van de uitvoerend directeur door het Europees Parlement

De uitvoerend directeur zendt en presenteert jaarlijks een algemeen verslag van de werkzaamheden van het agentschap aan het Europees Parlement. Het Europees Parlement kan daarnaast te allen tijde de uitvoerend directeur horen met betrekking tot een onderwerp dat verband houdt met de werkzaamheden van het agentschap.

Amendement 41

Artikel 24 bis (nieuw)

 

Artikel 24 bis

Werktalen

Het agentschap stelt zijn interne werktalen vast.

Amendement 42

Artikel 25 bis (nieuw)

 

Artikel 25 bis

Bescherming van persoonsgegevens

1. Verordening (EG) nr. 45/2001 is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door het agentschap.

 

2. Binnen zes maanden na de inwerkingtreding van de verordening stelt de raad van beheer de praktische regelingen voor de toepassing van lid 1 vast.

Amendement 43

Artikel 26, lid 1, streepje 4 bis (nieuw)

 

— een bijdrage van het gastland.

Amendement 44

Artikel 26, lid 3

3. De uitvoerend directeur stelt een raming op van de ontvangsten en uitgaven van het agentschap voor het volgende begrotingsjaar en zendt dit samen met een overzicht van de personeelsformatie naar de raad van beheer.

3. De uitvoerend directeur stelt een raming op van de ontvangsten en uitgaven van het agentschap voor het volgende begrotingsjaar en zendt dit samen met een voorlopig overzicht van de personeelsformatie naar de raad van beheer.

Amendement 45

Artikel 26, lid 6

6. De raming wordt samen met het voorontwerp van begroting van de Europese Unie door de Commissie ingediend bij het Europees Parlement en de Raad (hierna: „de begrotingsautoriteit”).

6. De raming en het voorlopig overzicht van de personeelsformatie worden samen met het voorontwerp van begroting van de Europese Unie door de Commissie ingediend bij het Europees Parlement en de Raad (hierna: „de begrotingsautoriteit”).

Amendement 46

Artikel 26, lid 11, alinea 2

Wanneer een tak van de begrotingsautoriteit kennis heeft gegeven van zijn voornemen om een advies te verstrekken , doet hij dit advies aan de raad van beheer toekomen binnen zes weken te rekenen vanaf de kennisgeving van het project.

De begrotingsautoriteit stelt het agentschap in kennis van zijn voornemen om al dan niet een advies te verstrekken. Hij doet dit advies aan de raad van beheer toekomen binnen zes weken te rekenen vanaf de kennisgeving van het project. De raad van beheer stelt de uitvoering van het betreffende project uit tot na de verstrekking van het advies.

Amendement 47

Artikel 29, lid 1

1. Binnen drie jaar na de datum waarop het agentschap zijn taken heeft aangevangen en vervolgens telkens om de vijf jaar geeft de raad van beheer opdracht tot een onafhankelijke externe evaluatie van de uitvoering van deze verordening.

1. Binnen twee jaar na de datum waarop het agentschap zijn taken heeft aangevangen en vervolgens telkens om de twee jaar geeft de raad van beheer opdracht tot een onafhankelijke externe evaluatie van de uitvoering van deze verordening, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan de eerbiediging van de grondrechten .

Amendement 48

Artikel 29, lid 1 bis (nieuw)

 

1 bis.

De eerste evaluatie bevat tevens de bevindingen van het agentschap met betrekking tot de noodzaak en de uitvoerbaarheid van de oprichting van een Europese grensbewakingsdienst.

Amendement 49

Artikel 29, lid 2

2. Bij deze evaluatie wordt nagegaan hoe doelmatig het agentschap zijn taken verricht. Ook worden het effect van het agentschap en zijn werkmethoden geëvalueerd. In de evaluatie wordt rekening gehouden met de standpunten van alle betrokkenen, zowel op Europees als op nationaal niveau.

2. Bij deze evaluatie wordt nagegaan hoe doelmatig het agentschap zijn taken verricht. Ook worden het effect van het agentschap , zijn toegevoegde waarde en zijn werkmethoden geëvalueerd. In de evaluatie wordt rekening gehouden met de standpunten van alle betrokkenen, zowel op Europees als op nationaal niveau.

Amendement 50

Artikel 29, lid 3

3. De raad van beheer ontvangt de conclusies van deze evaluatie en doet aanbevelingen betreffende wijzigingen van deze verordening, het agentschap en zijn werkmethoden aan de Commissie, die deze, vergezeld van haar advies en passende voorstellen, aan de Raad kan doorgeven . Indien nodig, wordt een actieplan met tijdschema bijgevoegd. Zowel de conclusies van de evaluatie als de aanbevelingen worden openbaar gemaakt.

3. De raad van beheer ontvangt de conclusies van deze evaluatie en doet aanbevelingen betreffende wijzigingen van deze verordening, het agentschap en zijn werkmethoden aan de Commissie, die deze, vergezeld van haar advies en passende voorstellen, aan het Europees Parlement en de Raad doorgeeft . Indien nodig, wordt een actieplan met tijdschema bijgevoegd. Zowel de conclusies van de evaluatie als de aanbevelingen worden openbaar gemaakt.

Amendement 51

Artikel 30

De financiële regeling die van toepassing is op het agentschap wordt vastgesteld door de raad van beheer, na raadpleging van de Commissie. Deze financiële regeling mag slechts van Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen, afwijken indien de specifieke vereisten voor de werking van het agentschap dit noodzakelijk maken, en met voorafgaande instemming van de Commissie.

De financiële regeling die van toepassing is op het agentschap wordt vastgesteld door de raad van beheer, na raadpleging van de Commissie. Deze financiële regeling mag slechts van Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen, afwijken indien de specifieke vereisten voor de werking van het agentschap dit noodzakelijk maken, en met voorafgaande instemming van de Commissie. De begrotingsautoriteit wordt tijdig op de hoogte gesteld van dergelijke afwijkingen.

Amendement 52

Artikel 31

Deze verordening treedt in werking op de [...] dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het agentschap vangt zijn werkzaamheden aan op 1 januari 2005.

Deze verordening treedt in werking zodra een definitieve vestigingsplaats voor het agentschap is vastgesteld.

Het besluit over de vestigingsplaats wordt genomen na een procedure waarin lidstaten die belangstelling hebben voor het agentschap een bod doen waarbij zij aangeven hoeveel zij aan het agentschap bereid zijn bij te dragen. Zij zetten onder andere uiteen of zij bereid zijn een gebouw beschikbaar te stellen, welke andere steun zij kunnen geven en over welke expertise zij beschikken op het werkterrein van het agentschap.

Het besluit over de vestigingsplaats van het agentschap wordt door de Raad uiterlijk 31 december 2004 genomen. De lidstaat die wordt aangewezen als gastland van het agentschap levert een financiële bijdrage aan de oprichting ervan.


(1)  Nog niet in het PB gepubliceerd.

(2)   Beschikking 2002/463/EG van de Raad van 13 juni 2002 tot vaststelling van een actieprogramma voor administratieve samenwerking op het gebied van buitengrenzen, visa, asiel en immigratie (ARGO-programma) (PB L 161 van 19.6.2002, blz. 11).

(3)   PB L 8 van 12.1.2001, blz1.

P5_TA(2004)0152

Combineren van beroep, gezin en privé-leven

Resolutie van het Europees Parlement over het combineren van beroep, gezin en privé-leven (2003/2129(INI))

Het Europees Parlement,

onder verwijzing naar zijn resolutie van 9 juni 1983 over het gezinsbeleid in de Europese Economische Gemeenschap (1),

gezien de conclusies van de Raad en de ministers van Gezinszaken in het kader van de Raad bijeen, van 29 september 1989 betreffende het gezinsbeleid (2),

gezien de Aanbeveling 92/241/EEG van de Raad van 31 maart 1992 betreffende kinderopvang (3),

gelet op Richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (4),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 december 1994 over de bescherming van het gezin en andere gezinsvormen, bij de afsluiting van het Internationaal jaar van het gezin (5),

gelet op Richtlijn 96/34/EG van de Raad van 3 juni 1996 betreffende de door de UNICE, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof (6),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 28 januari 1999 over de bescherming van het gezin en het kind (7),

gezien de resolutie van de Raad en de ministers van Werkgelegenheid en Sociale Zaken, in het kader van de Raad bijeen op 29 juni 2000, betreffende de evenwichtige deelneming van mannen en vrouwen aan het beroeps- en gezinsleven (8),

gezien de door de Europese Raad in 2000 goedgekeurde indicatoren betreffende de combinatie van het gezins- en beroepsleven,

gelet op artikel 9 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;

gezien het gezamenlijk verslag van de Commissie en de Raad, „Ondersteuning van nationale strategieën met het oog op de toekomst van de gezondheidszorg en de ouderenzorg”, van maart 2003,

gezien het feit dat 2004 is uitgeroepen tot Internationaal jaar van het gezin,

overwegende dat in 2004 de tiende verjaardag wordt gevierd van de instelling door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van de „Internationale Dag van het gezin”, die sindsdien jaarlijks op 15 mei wordt gevierd,

gelet op artikel 136, artikel 137, lid 1, en artikel 141, lid 3 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

gelet op artikel 163 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A5-0092/2004),

A.

overwegende dat de bevordering van de werkgelegenheid en de verbetering van de levensomstandigheden en de arbeidsvoorwaarden een van de doelstellingen van de Europese Gemeenschap vormen,

B.

overwegende dat het optreden van de lidstaten wordt ondersteund en aangevuld door de Europese Gemeenschap ter verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 136 van het EG-Verdrag, met name op het gebied van de gelijkheid van mannen en vrouwen wat hun kansen op de arbeidsmarkt en de behandeling op het werk betreft,

C.

overwegende dat het gelet op artikel 141, lid 3 van het EG-Verdrag van belang is bescherming te bieden aan mannelijke en vrouwelijke werknemers bij de uitoefening van rechten die verbonden zijn aan vaderschap, moederschap of het combineren van het beroeps- en gezinsleven,

D.

overwegende dat de Europese Raad van Lissabon van maart 2000 heeft bevestigd dat de situatie op het gebied van gelijke kansen in al haar facetten moet worden verbeterd, met name door de combinatie van werk en gezin te vergemakkelijken, en dat deze maatregelen ertoe zouden moeten bijdragen dat de arbeidsparticipatie van vrouwen in 2010 hoger is dan 60%,

E.

overwegende dat de Europese Raad van Barcelona van maart 2002 heeft geconcludeerd dat de lidstaten hindernissen voor de deelneming van vrouwen aan de arbeidsmarkt uit de weg moeten ruimen en voor 2010 moeten voorzien in kinderopvang voor ten minste 90% van de kinderen tussen drie jaar en de leerplichtige leeftijd, en voor ten minste 33% van de kinderen onder drie jaar, opvang die zowel in de stad als op het platteland in dezelfde mate voorhanden moet zijn,

F.

overwegende dat de lidstaten zich ertoe hebben verbonden „mannen en vrouwen in staat te stellen werk- en gezinstaken te combineren”, als bedoeld in het actieprogramma van Peking,

G.

overwegende dat een betere balans tussen beroeps- en privé-leven bijdraagt tot de ontplooiing van mannen en vrouwen, de verhoging van de arbeidsparticipatie van vrouwen en derhalve van de totale arbeidsparticipatie, en het op peil houden van het geboortecijfer,

H.

overwegende dat het bedrijfsleven het combineren van het beroeps-, gezins- en privé-leven niet moet beschouwen als een kostenpost, maar als een nuttige en relevante investering die bevorderlijk is voor de groei op lange termijn,

I.

overwegende dat vrouwen de mogelijkheid moeten hebben om te kiezen tussen werken, zelfs als ze kinderen hebben, of niet-werken,

J.

overwegende dat de rechten van het kind een van de sleutelelementen van het gezinsbeleid moeten vormen,

K.

overwegende dat 17% van de bevolking in de Europese Unie jonger is dan 15 jaar en 16% ouder is dan 65 jaar, dat het aantal personen met een handicap ligt tussen 10 en 12% van de bevolking en dat ten minste 15% van de kinderen in meerdere of mindere mate kampt met specifieke leerproblemen (dyslexie, lichte apraxie, rekenstoornissen, concentratieproblemen),

1.

onderstreept dat de Europese Werkgelegenheidsstrategie alsook de Lissabonstrategie tot doel hebben de werkgelegenheidspercentages voor mannen en vrouwen te verhogen en steun te verlenen aan de sociale veranderingen die hiervoor noodzakelijk zijn; verzoekt de Commissie hiertoe de richtlijnen voor de werkgelegenheid in de praktijk te brengen en de leesbaarheid te verbeteren van de actieprogramma's waarmee actieve maatregelen ten behoeve van de gelijke kansen op de nationale arbeidsmarkten worden gecofinancierd;

2.

wijst erop dat de goedkeuring van beleid en maatregelen gericht op het combineren van werk en gezin een cruciale bijdrage zal leveren aan het aanpakken van het demografische probleem waarmee de meeste lidstaten te kampen hebben;

3.

is van oordeel dat het gezinsbeleid de voorwaarden moet scheppen die het mogelijk maken dat de ouders meer tijd met hun kinderen kunnen doorbrengen; een evenwichtiger verdeling van het verrichten van betaalde arbeid en de zorg voor de eigen kinderen zal in veel gevallen een beter contact tussen ouders en kinderen opleveren en ook positieve gevolgen hebben voor de gezinsvorming en een verhoogde gezinsstabiliteit; is van mening dat een algemene reductie van de dagelijkse arbeidstijd de beste manier is voor het combineren van beroeps- en gezinsleven;

4.

is ervan overtuigd dat de grote salariskloof tussen mannen en vrouwen zowel een belangrijke oorzaak is van als veroorzaakt wordt door de huidige ongelijke arbeidsverdeling en -waarde tussen mannen en vrouwen;

5.

moedigt de Commissie aan om op basis van de in 2000 door de Raad goedgekeurde indicatoren betreffende de combinatie van het gezins- en beroepsleven een follow-upverslag op te stellen over de stand van zaken in de lidstaten en de toetredingslanden, en moedigt tevens de lidstaten aan om verschillende samenwerkingsvormen alsmede netwerken te ontwikkelen voor de uitwisseling van goede praktijken om een exact beeld te krijgen van de werkelijke situatie;

6.

verzoekt de lidstaten en de toetredingslanden hun nationale systemen voor gegevensverzameling nog eens tegen het licht te houden en die geleidelijk verder te ontwikkelen, zodat er jaarlijks statistieken over de negen door de Raad in 2000 goedgekeurde indicatoren kunnen worden verstrekt; verzoekt de lidstaten en de toetredingslanden daarnaast internetsites op te zetten met gegevensbanken over de bestaande ondersteuningsstructuren;

7.

moedigt de lidstaten en de toetredingslanden aan het effect van hun gezinsbeleid te beoordelen („family mainstreaming”); roept hen ertoe op „gender mainstreaming” en „family mainstreaming” te scheiden; verzoekt daarnaast de Commissie om in het kader van haar mededeling over „effectbeoordeling” uit 2002 (COM(2002) 276), de verschillende dimensies en definities van „gezin” mee te laten wegen bij de beoordeling van het maatschappelijk effect van de voorgestelde maatregelen;

8.

verzoekt de Commissie met klem de nodige maatregelen te treffen voor het opstellen van een kaderrichtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het combineren van het beroeps-, gezins- en privé-leven om uitvoering te geven aan de resolutie ad hoc van de Raad van 29 juni 2000 en de conclusies van de Europese Raad van Barcelona;

9.

roept de EU-instellingen op om de kansen te bevorderen van hun werknemers om werk, gezins- en privé-leven gedurende het hele leven te combineren, met vernieuwende modellen voor arbeidstijden en werkorganisatie, rekening houdend met het feit dat beide geslachten gelijke kansen en verantwoordelijkheden moeten hebben, en erop toe te zien dat, ten minste, het EU-acquis op het gebied van het sociaal beleid volledig wordt weerspiegeld in de arbeidsvoorwaarden van al hun werknemers;

10.

roept de Commissie op om samen met de Europese sociale partners, de lidstaten, NGO's en vertegenwoordigers van de bij dit onderwerp betrokken commissies van het EP een jaarlijkse conferentie over het combineren van werk en privé-leven te organiseren, teneinde de geboekte vooruitgang in kaart te brengen, bestaande problemen te analyseren en daarvoor oplossingen te vinden;

11.

beveelt aan dat de Commissie een bewustmakingscampagne voert en proefprojecten opzet voor de evenwichtige deelneming van mannen en vrouwen aan het beroeps- en gezinsleven;

12.

verzoekt de lidstaten en de toetredingslanden met klem voorlichtings- en bewustmakingscampagnes te bevorderen om een mentaliteitsverandering teweeg te brengen, gericht op een betere verdeling van de gezinstaken tussen de partners, bij de bevolking als geheel en de specifieke doelgroepen in het bijzonder;

13.

stelt vast dat ook een particulier huishouden een gekwalificeerde baan op het gebied van huishoudelijk werk, kinderopvoeding en zorg kan bieden, en roept de lidstaten op het beroep van huishoudkundige een beter imago te geven;

14.

stelt voor om in elke lidstaat en elk toetredingsland een gids uit te brengen voor de voorlichting aan en bewustmaking van sociale partners, ondernemers, human resources managers en mannelijke en vrouwelijke werknemers; een dergelijke gids moet aangeven waarom het zo belangrijk is voor het bedrijfsleven om goede praktijken die het eenvoudiger maken beroep en gezin te combineren, te stimuleren;

15.

stelt vast dat er, naast de ondersteuning van ouders voor de opvang van hun kinderen en van personen die zorg nodig hebben in de vorm van reguliere toelagen of belastingverlagingen of -vrijstellingen, ook gezocht moet worden naar nieuwe wegen die ouders meer keuzevrijheid bieden, met name in de vorm van geldelijke steun en bonnen (vouchers voor gecombineerde opvang/onderwijs, dienstencheques voor het inschakelen van een thuishulp voor opvang, dienstenbonnen en coupons); daarnaast moet voor degenen die de gezinstaken en de kinderopvoeding op zich nemen, na de pensioengerechtigde leeftijd dezelfde sociale zekerheid gelden als voor personen die een beroepsactiviteit hebben uitgevoerd;

16.

beveelt aan dat fiscaal beleid wordt goedgekeurd dat gezinnen niet discrimineert en dat gezinshuishoudens niet op grond van hun omvang extra belast; is ingenomen met het feit dat lidstaten, regionale en gemeentelijke autoriteiten reeds met succes in het kader van hun respectieve bevoegdheden beleid hebben goedgekeurd dat sociale richtsnoeren in deze zin omvat en is, zonder afbreuk te doen aan het subsidiariteitsbeginsel, van mening dat als in het kader van het fiscaal, parafiscaal en tariefbeleid discriminerende overwegingen een rol moeten spelen, deze positief van aard moeten zijn, ten gunste van het gezin en zijn integrerend vermogen moeten komen en grote gezinnen positief moeten discrimineren;

17.

benadrukt tevens dat er in alle lidstaten en toetredingslanden bijzondere toelagen moeten komen, met name voor de volgende gevallen: gehandicapte kinderen, grote gezinnen, meerlinggeboorten en gezinnen met een laag inkomen waar ten minste drie kinderen worden onderhouden;

18.

stelt vast dat eenoudergezinnen, waarbij de ouder in de meeste gevallen de moeder is, specifieke behoeften hebben en verzoekt de lidstaten en de toetredingslanden dan ook hun steun aan deze gezinnen te verhogen, de aan kinderopvoeding bestede jaren zwaarder te laten wegen en zelfstandige socialezekerheidsrechten te waarborgen;

19.

roept de huidige en de nieuwe lidstaten op om ondernemingen in het kader van een „audit voor een gezinsvriendelijke arbeidswereld” tot een gezinsgeoriënteerd personeelsbeleid aan te moedigen;

20.

verzoekt de lidstaten in overweging te nemen om een deel van de uitgaven van bedrijven die bestemd zijn voor hun werknemers die een gezin onderhouden, voor rekening van de staat te laten komen; de middelen die dankzij deze belastingkorting vrijkomen zouden bijvoorbeeld ingezet kunnen worden voor het stimuleren van deeltijdwerk, het door het bedrijf bijdragen in de kosten van kinderopvang, het werven van personeel voor vervanging tijdens zwangerschapsverlof, vaderschapsverlof, ouderschapsverlof, enz.;

21.

is verheugd over de conclusies van de Europese Raad van Barcelona, waarin de lidstaten nadrukkelijk worden opgeroepen hindernissen voor de deelneming van vrouwen aan de arbeidsmarkt uit de weg te ruimen en voor 2010 te voorzien in kinderopvang voor ten minste 90% van de kinderen tussen drie jaar en de leerplichtige leeftijd, en voor ten minste 33% van de kinderen onder drie jaar; benadrukt niettemin dat het voor het halen van deze doelstellingen nodig is dat de nationale, regionale en lokale overheden overgaan tot de verhoging van hun financiële bijdrage voor het opzetten en/of laten functioneren van betaalbare en hoogwaardige diensten voor kinderopvang;

22.

is diep verontrust over de situatie werk-gezin in de nieuwe lidstaten, waar de vroegere infrastructuur voor kinderopvang grotendeels is afgebouwd;

23.

verzoekt de lidstaten en de toetredingslanden te zorgen voor een grotere flexibiliteit en verscheidenheid van de diensten voor de opvang van kinderen, bejaarden en andere afhankelijke personen, teneinde de keuzemogelijkheden te vergroten en in te kunnen spelen op de specifieke voorkeuren, behoeften en omstandigheden van kinderen en hun ouders (met name kinderen met bijzondere behoeften), waarbij onder meer gedacht moet worden aan de beschikbaarheid van deze diensten in alle gebieden en regio's van de lidstaten en de toetredingslanden.

24.

moedigt tevens de nationale, regionale en lokale overheden, de sociale partners, het bedrijfsleven en andere bevoegde instellingen aan om het opzetten van minikinderdagverblijven in en tussen bedrijven te vergemakkelijken, en te werken aan de onderlinge afstemming van werktijden, schooltijden (met inbegrip van buitenschoolse activiteiten en huiswerk onder toezicht) en de gangbare tijden in het maatschappelijk leven (met name openingstijden van winkels en instellingen, vervoer, enz.);

25.

beveelt aan dat de lidstaten en regionale en gemeentelijke autoriteiten, zonder afbreuk te doen aan het subsidiariteitsbeginsel en in het kader van hun respectieve bevoegdheden, een gezinsvriendelijk huisvestings-en urbanisatiebeleid uitstippelen en uitvoeren met humane en geïntegreerde stedelijke landschappen die de gemeenschapszin als uitgangspunt hebben, met ruimten die voldoen aan de fundamentele behoeften van gezinnen die uit meerdere generaties bestaan (kinderen en jongeren, werkende gezinsleden en gepensioneerde bejaarden) en onder voorwaarden die leiden tot een betere combinatie van het school-, beroeps-, privé- en gezinsleven van al hun leden;

26.

verzoekt de lidstaten en de toetredingslanden met klem over te gaan tot de verruiming van de mogelijkheden van betaald ouderschapsverlof met een niet-overdraagbaar deel, waarbij de keuzevrijheid van de ouders vooropstaat, van andere vormen van langdurig verlof, met name sabbatsverlof, en kort buitengewoon verlof (zoogrecht, zorgverlof), waarbij een zekere mate van flexibiliteit moet worden gehanteerd rondom de verdere invulling van het verlof om het personen die in een situatie van integratie verkeren, gemakkelijker te maken weer aan het werk te gaan;

27.

roept de lidstaten en de kandidaatlanden op Richtlijn 75/117/EEG over de onderlinge aanpassing van de wettelijke bepalingen van de lidstaten over de toepassing van het beginsel van gelijke beloning van mannen en vrouwen (9) volledig uit te voeren, om beslissingen over ouderschapsverlof en ander verlof onder meer op basis van gelijke beloning te kunnen treffen;

28.

roept op tot meer maatregelen ter begeleiding en opleiding van personen die werk zoeken of herintreden, teneinde hen (weer) in de arbeidsmarkt op te nemen, waarbij er met name voor moet worden gezorgd dat gebruik kan worden gemaakt van mogelijkheden voor voortgezette beroepsopleiding tijdens het ouderschapsverlof;

29.

herinnert eraan dat het leren gedurende het hele beroepsleven, alsook de toegang voor vrouwen tot de informatiemaatschappij, slechts mogelijk is indien studieverloven financieel mogelijk worden gemaakt, hetzij door middel van financiële steun van de overheid, hetzij door middel van arbeidsgerelateerde regelingen;

30.

onderstreept tevens het belang van flexibele werktijdenen en waar mogelijk telewerk, waardoor mannelijke en vrouwelijke werknemers hun werk-, gezins- en opvoedingstaken kunnen vervullen en daarbij de juiste balans tussen hun belangen en die van de werkgever kunnen vinden;

31.

beschouwt de bevordering van kwalitatief goed deeltijdwerk voor mannen én vrouwen als essentieel; benadrukt niettemin dat deeltijdwerk alleen maar een doeltreffend middel voor het combineren van werk en gezin en het bevorderen van gelijke kansen kan zijn als de deeltijdmogelijkheid op alle werkniveaus bestaat, de loopbaanperspectieven op de langere termijn niet op de tocht komen te staan, het geboden niveau van sociale bescherming redelijk is en de werkbelasting niet te hoog is;

32.

betreurt het dat de hulp aan ouderen niet de aandacht krijgt die deze verdient en verzoekt de lidstaten met klem naar een toereikend aanbod aan ouderenzorg van goede kwaliteit te streven, met inbegrip van thuiszorg voor bejaarden door adequaat opgeleid personeel;

33.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen van de lidstaten en de toetredingslanden.


(1)  PB C 184 van 11.7.1983, blz. 116.

(2)  PB C 277 van 31.10.1989, blz. 2.

(3)  PB L 123 van 8.5.1992, blz. 16.

(4)  PB L 348 van 28.11.1992, blz. 1.

(5)  PB C 18 van 23.1.1995, blz. 96.

(6)  PB L 145 van 19.6.1996, blz. 4.

(7)  PB C 128 van 7.5.1999, blz. 79.

(8)  PB C 218 van 31.7.2000, blz. 5.

(9)  PB L 45 van 19.2.1975, blz. 19.

P5_TA(2004)0153

Situatie van vrouwen uit minderheidsgroeperingen in de Europese Unie

Resolutie van het Europees Parlement over de situatie van vrouwen uit minderheidsgroeperingen in de Europese Unie (2003/2109(INI))

Het Europees Parlement,

gelet op het EG-Verdrag, inzonderheid artikel 2, artikel 3, lid 2, artikelen 6, 13 en 141, lid 4,

gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens, het VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen, het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie, de VN-overeenkomsten inzake burgerrechten en politieke rechten en inzake economische, sociale en culturele rechten, alsmede het Europees Verdrag betreffende bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, waarin het beginsel dat ieder individu voor de wet gelijk is en het recht op bescherming tegen discriminatie worden erkend als universele rechten, en gegeven het feit dat bovengenoemde verdragen en overeenkomsten door alle lidstaten zijn ondertekend,

gelet op het VN-Verdrag (van 1979) inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW) en de verklaring van het Actieforum van Peking van 1995, waarin het genderaspect van etnische discriminatie wordt erkend,

gezien Conventie nr. 111 van de Internationale Arbeidsorganisatie, die discriminatie op het gebied van werkgelegenheid en op de werkplek verbiedt,

gelet op de artikelen 21 en 26 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (1),

gelet op Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming (2),

gelet op Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (3),

gelet op Besluit nr. 293/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 januari 2000 tot vaststelling van een communautair actieprogramma (het Daphne-programma) (2000-2003) betreffende preventieve maatregelen ter bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen (4),

gezien de mededeling van de Commissie van 14 april 2000 aan de lidstaten tot vaststelling van de richtsnoeren voor het communautaire initiatief Equal betreffende transnationale samenwerking voor de bevordering van nieuwe praktijken voor de bestrijding van discriminaties en ongelijkheden van welke aard ook wat de arbeidsmarkt betreft (5),

gezien het Besluit 2000/750/EG van de Raad van 27 november 2000 tot vaststelling van een communautair actieprogramma ter bestrijding van discriminatie (2001-2006) (6),

gezien de Beschikking 2001/51/EG van de Raad van 20 december 2000 betreffende het programma in verband met de communautaire strategie inzake de gelijkheid van mannen en vrouwen (2001-2005) (7),

gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio's van 10 oktober 2001„Ontwerp van Gezamenlijk Verslag inzake sociale integratie” (COM(2001) 565),

gezien het Besluit 2001/903/EG van de Raad van 3 december 2001 betreffende het Europees Jaar van personen met een handicap 2003 (8),

gezien Besluit nr. 50/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 december 2001 tot vaststelling van een communautair actieprogramma ter aanmoediging van samenwerking tussen lidstaten bij de bestrijding van sociale uitsluiting (9),

gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement van 24 januari 2003„Naar een wettelijk bindend instrument van de Verenigde Naties ter bevordering en bescherming van de rechten en de waardigheid van personen met een handicap” (COM(2003) 16),

gezien de resolutie van de Raad van 6 februari 2003 betreffende „Sociale integratie door middel van sociale dialoog en partnerschap” (10),

gezien de resolutie van de Raad van 15 juli 2003 inzake de bevordering van de tewerkstelling en de maatschappelijke integratie van mensen met een functiebeperking (11),

gezien de mededeling van de Commissie van 30 oktober 2003 aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio's „Gelijke kansen voor personen met een handicap: een Europees actieplan” (COM(2003 650),

gezien de conclusies van de Raad van 1 en 2 december 2003 betreffende bevordering van gelijke kansen voor personen met een handicap,

gezien de aanbevelingen van de Werkgroep van de Raad van Europa over discriminatie van vrouwen met een handicap,

gelet op artikel 163 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen (A5-0102/2004),

A.

overwegende dat de EU overeenkomstig artikel 6 van het EU-Verdrag is gegrondvest op de beginselen van vrijheid, democratie, eerbiediging van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en van de rechtsstaat; dat deze beginselen ook dienen te omvatten de eerbiediging van de culturele, taalkundige en etnische diversiteit van de bevolkingen van de EU, alsmede de eerbiediging van en aandacht voor de belangen en zorgen van alle maatschappelijke groeperingen en alle minderheden,

B.

overwegende dat de wetgeving van de EU iedere vorm van discriminatie op grond van ras of etnische afkomst verbiedt op terreinen als werkgelegenheid, onderwijs, beroepsopleiding, sociale bescherming en sociale zekerheid, gezondheidszorg, sociale uitkeringen, toegang tot goederen en diensten en levering van goederen en diensten,

C.

overwegende dat de criteria van Kopenhagen voor de toetreding tot de EU van de kandidaat-lidstaten ook betrekking hebben op bescherming van de minderheden,

D.

overwegende dat de Gemeenschap overeenkomstig artikel 3, lid 2 van het EG-Verdrag ernaar streeft de ongelijkheden tussen mannen en vrouwen op te heffen en de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen, aangezien vrouwen vaak het slachtoffer zijn van meerdere vormen van discriminatie,

E.

overwegende dat vrouwen-NGO's en hun netwerken een belangrijke bijdrage leveren aan de bescherming van de rechten van de vrouw en de bestrijding van vrouwendiscriminatie,

F.

overwegende dat de EU-wetgeving iedere vorm van discriminatie op grond van een handicap in arbeid en beroep verbiedt;

G.

overwegende dat vrouwen met een handicap ten opzichte van mannen met een handicap te maken krijgen met dezelfde discriminatie als die van vrouwen ten opzichte van mannen in het algemeen, en daarnaast worden gediscrimineerd ten opzichte van niet-gehandicapte vrouwen; dat zij bovendien worden geconfronteerd met alle uit hun handicap voortvloeiende ongemakken, die verschillen al naar gelang de aard en de ernst van de handicap,

H.

overwegende dat het van essentieel belang is te komen tot beleid dat erop is gericht vrouwen met een handicap in staat te stellen in onafhankelijkheid te leven, voor zover mogelijk in hun levensonderhoud te voorzien door te werken, eigen keuzes te maken in hun particuliere leven en hun beroeps- of gezinsleven, toegang te krijgen tot onderwijs, werkgelegenheid, openbare en particuliere ruimten, en de samenleving te laten profiteren van hun ervaring, hun vaardigheden en hun talenten; dat het beleid voor personen met een handicap moet worden ontworpen, vastgesteld en geëvalueerd met als doel waarborging van de gelijke behandeling van vrouwen met een handicap,

I.

overwegende dat met name bevordering van onderwijs en opleiding, werkgelegenheid, sociaal beleid, participatie in besluitvorming, participatie en integratie in het sociale en culturele leven, het recht op seksualiteit, gezondheid, moederschap en het recht om een gezin te stichten, bescherming tegen geweld en seksueel misbruik, bevordering van het zelfrespect, de bevordering van netwerken en organisaties van vrouwen met een handicap en hun participatie in besluitvormingsprocessen, en tot slotte verbetering van het imago van gehandicapte vrouwen in de media, evenzovele cruciale beleidsterreinen zijn voor het verbeteren van de rechtspositie van vrouwen met een handicap,

J.

overwegende dat migrantenvrouwen gemiddeld 50% van de immigrantenbevolking in de EU vertegenwoordigen en dat hun bijdragen in economische termen van groot belang is voor het overleven van hun families en voor de economische stabiliteit van hun landen van herkomst; dat deze vrouwen zeer vaak worden geconfronteerd met vormen van dubbele of meervoudige discriminatie: als vrouw binnen hun eigen leefgemeenschap en vanwege hun etnische afkomst,

K.

overwegende dat migrantenvrouwen in de gehele EU blootstaan aan racisme, vreemdelingenhaat en discriminatie; dat deze verschijnselen armoede en sociale uitsluiting in de hand werken, met alle moeilijkheden vandien voor wat betreft hun toegang tot maatschappelijke basisvoorzieningen en -diensten zoals gezondheidszorg, huisvesting, sociale uitkeringen, toegang tot de arbeidsmarkt, onderwijs, opleiding en promotie, salariëring en sociale zekerheid,

L.

overwegende dat migrantenvrouwen bijzonder kwetsbaar zijn voor armoede en sociale uitsluiting vanwege hun lage opleidingsniveau en hun culturele en taalkundige verschillen; dat zij vaak het slachtoffer zijn van vrouwenhandel en andere vormen van geweld, zoals huiselijk geweld, prostitutie, gedwongen huwelijken, seksuele verminking,

M.

overwegende dat vrouwen die zich bij hun echtgenoot hebben gevoegd in het kader van gezinshereniging, geen individuele rechten hebben en afhankelijk zijn van de juridische status van hun echtgenoot; dat deze vrouwen uitzetting boven het hoofd hangt in geval van scheiding of overlijden van hun echtgenoot en dat zij vaak in een onmogelijke positie verkeren als het gaat om het indienen van een klacht wegens geweld indien zij hier het slachtoffer van zijn,

N.

overwegende dat met de toekomstige uitbreiding van de EU, en in het bijzonder de uitbreiding met vijf landen — de Tsjechische Republiek, Slowakije, Hongarije, Bulgarije, Roemenië — waar de grootste Roma-gemeenschappen wonen, de Roma-bevolking de grootste etnische minderheid van de EU zal worden en dat daarom armoede, uitsluiting en de economische, sociale en politieke discriminatie waar Roma mee te maken krijgen, belangrijke problemen en aandachtspunten voor de EU zullen worden,

O.

overwegende dat Roma-vrouwen het slachtoffer zijn van meervoudige discriminatie, aangezien zij in de samenleving worden gediscrimineerd en gemarginaliseerd omdat zij tot een etnische minderheid behoren, en bovendien binnen hun eigen gemeenschap worden onderdrukt op grond van hun geslacht; dat deze situatie tot gevolg heeft dat deze vrouwen worden geconfronteerd met racisme, seksisme, armoede, sociale uitsluiting en schending van hun mensenrechten, hetgeen zich vertaalt in: een beperkte levensverwachting en hoge sterftecijfers, analfabetisme door de beperkte toegang tot onderwijs, het voortduren van seksuele vooroordelen, beperkte toegang tot reproductieve en seksuele gezondheidszorg, zeer vroegtijdig moederschap en/of gedwongen huwelijken, vrouwenroof, vrouwenhandel, gedwongen prostitutie, seksueel misbruik en huiselijk geweld, uitsluiting van de arbeidsmarkt, en uitsluiting van de besluitvorming binnen hun eigen leefgemeenschap,

Vrouwen met een handicap

1.

roept de lidstaten op de fundamentele rechten van vrouwen met een handicap te bevorderen, en met name te zorgen voor de omzetting en tenuitvoerlegging op zo kort mogelijke termijn van Richtlijn 2000/78/EG van de Raad betreffende gelijke behandeling in arbeid en beroep;

2.

nodigt de Raad, de Commissie en de lidstaten uit rekening te houden met de belangen en behoeften van vrouwen met een handicap in het kader van alle relevante communautaire beleidsterreinen, programma's en instrumenten, zoals het Europees Sociaal Fonds, het Equal-initiatief, de wetgeving in het actieprogramma ter bestrijding van discriminatie, het actieprogramma voor gelijkheid van mannen en vrouwen, de strijd tegen sociale uitsluiting, de programma's op het gebied van gezondheidszorg en cultuur, het Daphneprogramma, de initiatieven op het gebied van de informatiemaatschappij, onderzoek, enz.;

3.

uit zijn tevredenheid over het actieplan (2004-2010) van de Commissie ten behoeve van personen met een handicap; nodigt de Commissie uit om bij de opstelling van de prioriteiten van dit programma en de tenuitvoerlegging ervan rekening te houden met het genderaspect; benadrukt in dit verband de noodzaak om in de komende verslagen van de Commissie over de situatie van personen met een handicap in het Europa na de uitbreiding, informatie op te nemen over de situatie van vrouwen met een handicap;

4.

verzoekt de EU en de lidstaten statistische gegevens op te stellen over de situatie van mannen met een handicap en vrouwen met een handicap, en onderzoek te doen naar vrouwen met een handicap;

5.

nodigt de lidstaten uit de toegang van vrouwen met een handicap tot onderwijs, opleiding en werkgelegenheid in hun gewone omgeving te bevorderen met als doel hun integratie in de samenleving mogelijk te maken en hun zelfstandigheid, hun zelfvertrouwen en hun zelfredzaamheid te stimuleren teneinde de negatieve gevolgen van overbescherming op te vangen;

6.

nodigt de lidstaten uit tot bevordering van beroepsreadaptatie van vrouwen met een handicap, of het nu gaat om de aangeboden opleidingen of de mogelijkheid om opleiding en gezinsverantwoordelijkheden met elkaar te verzoenen, bijvoorbeeld door middel van: opleidingsplaatsen, opvang van ten laste komende personen, flexibele werktijden, deeltijdwerk, infrastructurele voorzieningen en vervoersfaciliteiten, persoonlijke begeleiding of contact met de familie; moedigt de sociale partners aan tot bevordering van gelijke kansen en toegang tot werkgelegenheid en opleiding voor vrouwen met een handicap, met inbegrip van migrantenvrouwen, in de vorm van collectieve acties en overeenkomsten;

7.

nodigt de lidstaten uit op nationaal, regionaal en plaatselijk niveau de vorming van netwerken van vrouwen met een handicap en zelfhulpgroepen te stimuleren, teneinde met name de mondigheid en de participatie van vrouwen met een handicap in het sociale en politieke leven te stimuleren en om hun ruimten, financiële middelen, vervoersfaciliteiten, crèchefaciliteiten en opvang van andere ten laste komende personen ter beschikking te stellen;

8.

nodigt de lidstaten uit maatregelen te nemen om de betrokkenheid van vrouwen met een handicap in het politieke leven en bij de besluitvormingsprocessen te verbeteren;

9.

nodigt alle betrokken actoren, met inbegrip van de media, uit initiatieven te ontwikkelen om een verandering van attitudes en gedrag jegens vrouwen met een handicap te bewerkstelligen, en deze laatsten te betrekken bij de opstelling en tenuitvoerlegging van deze initiatieven;

10.

nodigt de lidstaten uit krachtige maatregelen te nemen tegen alle vormen van geweld jegens meisjes en vrouwen met een handicap, met name vrouwen en meisjes die in een instelling zijn geplaatst, en om specifiek onderzoek te verrichten naar het geweld tegen vrouwen met een handicap, teneinde de omvang en de onderliggende oorzaken van dit geweld in kaart te brengen, en beter te kunnen vaststellen welke maatregelen hiertegen moeten worden genomen;

Migrantenvrouwen

11.

is ingenomen met de tot stand gekomen wetgeving en het vastgestelde actieprogramma ter bestrijding van discriminatie, doch merkt op dat het beginsel van gelijkheid van mannen en vrouwen niet in deze maatregelen is geïntegreerd; wenst, gezien de meervoudige vormen van discriminatie op grond van geslacht, dat het beginsel van gelijkheid van mannen en vrouwen wordt geïntegreerd in alle beleid, programma's en acties gericht op het bestrijden van racisme, discriminatie en sociale uitsluiting;

12.

verzoekt de lidstaten en de Commissie alles in het werk te stellen om te zorgen voor de daadwerkelijke toepassing van het VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen en het facultatieve Protocol hiervan, alsmede van het Internationale Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie;

13.

is van oordeel dat de onderhuidse spanningen in de EU-samenlevingen waarvan het multi-etnische en multiculturele karakter steeds sterker wordt, samenhangen met de verdeling van de arbeidsmarkt en de coëxistentie van culturen; dat deze situatie racisme en rassendiscriminatie in de hand werkt en met name gevolgen heeft voor vrouwen vanwege hun geslacht en hun etnische afkomst, met alle gevolgen vandien in de vorm van sociale uitsluiting, een onzekere wettelijke status, geweld in allerlei vormen, moeilijkheden bij de toegang tot de arbeidsmarkt, onderwaardering van hun bijdragen aan de samenleving in het gastland en hardnekkige stereotypen, volgens welke migrantenvrouwen volgzame, flexibele en goedkope arbeidskrachten zijn;

14.

verzoekt de lidstaten om met steun van de Commissie een strategie uit te werken van maatregelen gericht op bevordering van de integratie van migrantenvrouwen in de opvanglanden door middel van:

de organisatie van talencursussen en algemene culturele cursussen in het land van opvang tegen redelijke prijzen,

het opzetten van consultatiebureaus voor gezondheidszorg, juridische ondersteuning, beroepsopleiding voorafgaand aan het zoeken naar werk, en opvangtehuizen voor vrouwen die het slachtoffer zijn van huiselijk geweld,

het oprichten van centra voor opvoedingssteun,

het opzetten van crèches van goede kwaliteit tegen redelijke prijzen,

het bewustmaken van personeel in de openbare dienstverlening van de culturele diversiteit en de gelijkheid van mannen en vrouwen,

campagnes ter bestrijding van racisme en ter bevordering van de interculturele dialoog op het gebied van onderwijs,

bewustmakingscampagnes onder migranten over het belang van onderwijs voor vrouwen en meisjes,

participatie van migrantenvrouwen aan het politieke leven en de besluitvorming,

bevordering van genderstudies, -onderzoek en -statistieken;

15.

beveelt de lidstaten en de communautaire instanties aan bijzondere aandacht te besteden aan de situatie van moslimvrouwen in de EU en maatregelen te nemen gericht op bescherming van deze vrouwen tegen de schending van hun mensenrechten binnen religieuze gemeenschappen, en tegen de heersende praktijken die voor vrouwen de integratie in het gastland op het gebied van onderwijs, opleiding en werkgelegenheid bemoeilijken; wenst dat maatregelen worden genomen ter bestrijding seksuele verminking van vrouwen en gedwongen huwelijken, alsmede maatregelen die tot gevolg hebben dat deze vormen van onderdrukking worden erkend als een legitiem motief voor asielaanvraag;

16.

is van oordeel dat alle migranten, dus ook vrouwelijke migranten, die in het bezit zijn van een verblijfsvergunning voor langere duur in een lidstaat, rechten en plichten moeten hebben die vergelijkbaar zijn met die van burgers van de Europese Unie, aangezien dit de enige manier is waarop alle vormen van discriminatie kunnen worden bestreden en de maatschappelijke integratie van deze mensen kan worden bewerkstelligd;

Roma-vrouwen

17.

uit zijn tevredenheid over de actieve ondersteuning door de EU van de inspanningen van openbare autoriteiten, NGO's en andere actoren die zich inzetten voor verbetering van de maatschappelijke integratie van de Roma-bevolking en de situatie van de Roma-vrouwen in de lidstaten, de toetredende landen en de kandidaatlidstaten, door middel van de beleid, programma's en projecten gericht op bestrijding van discriminatie, armoede en sociale uitsluiting;

18.

vestigt niettemin de aandacht van de Commissie en de betrokken regeringen op de noodzaak om te zorgen voor a) effectieve toepassing van het op communautair en nationaal niveau vastgestelde beleid ter verbetering van de economische, sociale en politieke situatie van de Roma-vrouwen, hun deelname aan besluitvormingsprocessen en de bescherming van hun mensenrechten, b) de integratie van de problematiek van de Roma-bevolking in het algemeen, en het aspect van gelijke behandeling en gelijke kansen voor Roma-vrouwen in het bijzonder, in alle relevante beleidsmaatregelen en programma's die in verband staan met het beleid inzake werkgelegenheid en maatschappelijke integratie, het Europees Sociaal Fonds, het Equal-initiatief, de programma's op het gebied van onderwijs en opleiding, het Daphne-programma, alsmede de wetgeving en actieprogramma's ter bestrijding van discriminatie, c) overleg met Roma-vrouwen bij de opstelling van programma's en projecten die voor hen van belang zijn en bij de vaststelling van maatregelen die gericht zijn op ondersteuning van Roma-vrouwen;

19.

is van oordeel dat het ontbreken van voldoende gegevens en statistieken in de lidstaten en de kandidaatlanden het moeilijk maakt inzicht te krijgen in de omvang de discriminatie jegens Roma in het algemeen en Roma-vrouwen in het bijzonder, en dat dit de vaststelling van effectief beleid en de evaluatie van het effect van reeds ten uitvoer gelegd beleid bemoeilijkt;

20.

verzoekt de betrokken regeringen maatregelen te nemen gericht op verbetering van de bescherming van de reproductieve en seksuele gezondheid van Roma-vrouwen, het voorkomen en beëindigen van gedwongen sterilisaties, alsmede het stimuleren van gezinsplanning, alternatieven voor vroegtijdige huwelijken en seksuele voorlichting;

*

* *

21.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen van de lidstaten, de toetredende landen en de kandidaat-lidstaten.


(1)  PB C 364 van 18.12.2000, blz. 1.

(2)  PB L 180 van 19.7.2000, blz. 22.

(3)  PB L 303 van 2.12.2000, blz. 16.

(4)  PB L 34 van 9.2.2000, blz. 1.

(5)  PB C 127 van 5.5.2000, blz. 2.

(6)  PB L 303 van 2.12.2000, blz. 23.

(7)  PB L 17 van 19.1.2001, blz. 22.

(8)  PB L 335 van 19.12.2001, blz. 15.

(9)  PB L 10 van 12.1.2002, blz. 1.

(10)  PB C 39 van 18.2.2003, blz. 1.

(11)  PB C 175 van 24.7.2003, blz. 1.

P5_TA(2004)0154

Bevolking en ontwikkeling

Resolutie van het Europees Parlement over bevolking en ontwikkeling: 10 jaar na de VN-Conferentie over bevolking en ontwikkeling in Caïro (2003/2133(INI))

Het Europees Parlement,

gezien het actieprogramma dat tijdens de Internationale Conferentie over bevolking en ontwikkeling, van 5-13 september 1994 in Caïro, door 179 deelnemende landen werd goedgekeurd,

gezien de sleutelmaatregelen voor de verdere tenuitvoerlegging van het actieprogramma van de Internationale Conferentie over bevolking en ontwikkeling, die tijdens de bijzondere zitting van de Algemene Vergadering van de VN van 30 juni tot 2 juli 1999 in New York werden goedgekeurd,

gezien de Algemene Verklaring van de rechten van de mens, waarin in artikel 25, lid 1 gezondheid tot de mensenrechten wordt gerekend,

gezien de strategische gezondheidsdoelstellingen die in 1995 tijdens de Wereldvrouwenconferentie in Peking werden goedgekeurd en tijdens de 23ste bijzondere zitting van de Algemene Vergadering van de VN „Vrouwen 2000: gelijkheid, ontwikkeling en vrede voor de 21ste eeuw” (Peking +5) van 5-9 juni 2000 in New York werden bekrachtigd,

gezien de millenniumdoelstellingen, die tijdens de millenniumtop van de VN van 6-8 september 2000 werden goedgekeurd,

gezien de consensus van Monterrey, die tijdens de Conferentie voor ontwikkelingsfinanciering op 22 maart 2002 werd goedgekeurd,

gezien het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW) van 7 november 1967,

gezien de resultaten van de in 1993 in Wenen gehouden Conferentie over de mensenrechten, waarin de rechten van de vrouw nadrukkelijk als mensenrechten worden erkend en de schendingen van het seksuele zelfbeschikkingsrecht van de vrouw, die op grond van cultuur en traditie worden gepleegd, worden veroordeeld,

gezien de verklaring van Johannesburg over duurzame ontwikkeling, die op 4 september 2002 tijdens de Conferentie over duurzame ontwikkeling werd aangenomen,

gezien de resolutie van de Raad van Europa over de gevolgen van het „Mexico City-beleid” voor de vrije keuze van voorbehoedsmiddelen in Europa (resolutie 1347(2003)1),

gezien de Overeenkomst inzake de rechten van het kind, die goedgekeurd en voor ondertekening, ratificering en toetreding werd vrijgegeven middels resolutie 44/25 van de Algemene Vergadering van de VN op 20 november 1989,

gezien het Europese Bevolkingsforum dat van 12 — 14 januari 2004 in de Economische Commissie van de Verenigde Naties voor Europa is gehouden en waarin de voor Europa, Noord-Amerika en de opvolgerstaten van de Sovjetunie urgente kwesties op het gebied van demografie, seksuele en reproductieve gezondheid en de daarmee samenhangende rechten aan de orde werden gesteld en daarnaast met name de omzetting van het actieprogramma van Caïro in de ontwikkelingslanden door de donorlanden werd besproken,

gelet op Verordening (EG) nr. 1567/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2003 betreffende steun voor beleid en maatregelen op het gebied van reproductieve en seksuele gezondheid en rechten in ontwikkelingslanden (1),

gelet op Verordening (EG) nr. 1568/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2003 betreffende steun voor de bestrijding van aan armoede gerelateerde ziekten (hiv/aids, tuberculose en malaria) in ontwikkelingslanden (2),

gelet op artikel 25, lid 1, letters c) en d) en artikel 31 van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst, ondertekend te Cotonou in juni 2000 (3),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 4 juli 1996 over de follow-up van de Internationale Conferentie van Caïro over bevolking en ontwikkeling (4),

gezien de resolutie over de betekenis van de in 1990 tot 1996 gehouden wereldconferenties van de VN voor de samenwerking tussen de Europese Unie en de ACS-landen in het kader van de Overeenkomst van Lomé, die tijdens de Paritaire Vergadering ACS-EU op 29 oktober 1997 in Togo werd goedgekeurd (5),

gezien de resolutie over het vervolg op de Vierde Wereldvrouwenconferentie (Bejing, 1995), die tijdens de Paritaire Vergadering ACS-EU op 23 maart 2000 in Abuja (Nigeria) werd goedgekeurd (6),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 18 mei 2000 over de follow-up van het Actieplatform van Beijing (7),

gezien de resolutie over de resultaten van de buitengewone vergadering van de Algemene Vergadering van de VN van 5-9 juni 2000 over „Vrouwen 2000: gelijkheid, ontwikkeling en vrede voor de 21ste eeuw”, die tijdens de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU op 12 oktober 2000 in Brussel (België) werd goedgekeurd (8),

gezien de resolutie over de invoer en lokale productie van generische geneesmiddelen, die tijdens de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU op 22 maart 2001 in Libreville (Gabon) werd goedgekeurd (9),

gezien de resolutie over HIV/AIDS, die tijdens de Paritaire Vergadering ACS-EU op 23 maart 2000 in Abuja (Nigeria) (10) en op 1 november 2001 in Brussel (België) (11) werd goedgekeurd,

gezien de resolutie over de rechten van gehandicapten en ouderen in de ACS-landen, die tijdens de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU op 1 november 2001 in Brussel (België) werd goedgekeurd (12),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 7 februari 2002 over het EU-beleid ten aanzien van de partnerlanden aan de Middellandse Zee op het gebied van de bevordering van de rechten van de vrouw en van de gelijke kansen in deze landen (13),

gezien de resolutie over de gevolgen van overdraagbare ziekten voor de gezondheid, de jongeren, ouderen en gehandicapten, die tijdens de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU op 21 maart 2002 in Kaapstad (Zuid-Afrika) werd goedgekeurd (14),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 25 april 2002 over de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over een actieprogramma voor de horizontale integratie van het gendergelijkheidsaspect in de ontwikkelingssamenwerking van de Gemeenschap (15),

onder verwijzing naar zijn resoluties van 20 september 2001 over genitale verminking bij vrouwen (16) en van 3 juli 2002 over seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (17),

gezien zijn standpunt van 13 februari 2003 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende steun voor beleid en maatregelen op het gebied van reproductieve en seksuele gezondheid en rechten in ontwikkelingslanden (18),

onder verwijzing naar zijn resolutie over kinderrechten en met name de situatie van kindsoldaten, die tijdens de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU op 15 oktober 2003 in Rome (Italië) werd goedgekeurd (19),

onder verwijzing naar de resolutie van de conferentie over HIV/AIDS die op 23 en 24 februari 2004 in Dublin onder Iers Raadsvoorzitterschap is gehouden,

gelet op artikel 163 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en het advies van de Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen (A5-0055/2004),

A.

overwegende dat het door 179 staten goedgekeurde actieprogramma van de Internationale Conferentie over bevolking en ontwikkeling (Caïro 1994) en de daarmee bereikte consensus vijf jaar later bij de toetsing van het actieprogramma opnieuw werden bevestigd,

B.

overwegende dat vooral vrouwen en kinderen onder de armoedegrens leven, waarbij vooral vrouwen en meisjes de toegang tot onderwijs wordt ontzegd — 57% van de kinderen die geen basisschool bezoeken, zijn meisjes — zodat vrouwelijke jongeren en vrouwen ook bij de toegang tot maatregelen voor gezinsplanning aanzienlijk in het nadeel zijn,

C.

overwegende dat de Conferentie van Caïro de nadruk legde op een reeks bevolkings- en ontwikkelingsdoelstellingen, met name duurzame economische groei, uitroeiing van armoede, onderwijs, gendergelijkheid, terugdringen van sterfte onder zuigelingen, kinderen en moeders en, voor het eerst, de behoeften en rechten van individuele vrouwen en mannen, en niet slechts demografische doelstellingen vaststelde,

D.

overwegende dat iedereen recht heeft op de hoogst haalbare fysieke en psychische gezondheid, dat programma's voor reproductieve gezondheidszorg zoveel mogelijk diensten moeten bieden zonder enige dwang en dat alle paren en individuen het fundamentele recht hebben vrij en in eigen verantwoordelijkheid te beslissen over het aantal kinderen dat zij wensen en het tijdstip van hun ouderschap, en toegang moeten hebben tot informatie over geboorteplanning en voorlichting over zwangerschapspreventie, alsook tot de middelen daarvoor (20),

E.

overwegende dat onder seksuele opvoeding en de diensten voor gezinsplanning ook nadrukkelijk de verantwoordelijkheid van mannen voor de reproductieve gezondheid van hun partners en een gezinsvriendelijke geboorteplanning moeten vallen,

F.

overwegende dat overeenkomstig het actieprogramma „alle mensen in de geëigende leeftijd zo snel mogelijk en uiterlijk in 2015 via het systeem van elementaire gezondheidszorg over reproductieve gezondheid moeten kunnen beschikken” (21),

G.

overwegende dat de tenuitvoerlegging van het actieprogramma een absolute voorwaarde is voor de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen inzake ontwikkeling, alsook voor de waarborging van reproductieve gezondheid, aangezien drie millenniumdoelstellingen (reducering van de kindersterfte, verbetering van de gezondheid van moeders, bestrijding van HIV/AIDS, malaria en andere ziekten) een directe band met reproductieve gezondheid hebben, waarbij de samenhang tussen armoedebestrijding, toegang van vrouwen tot onderwijs en opleiding en seksuele en reproductieve gezondheid in brede kring erkend wordt en desbetreffende investeringen zeer doeltreffend zijn,

H.

betreurend dat het bedrag (inclusief leningen en betalingen van de Verenigde Naties) dat in 2000 voor deze doelstelling beschikbaar werd gesteld slechts 45,6% beliep van hetgeen in het actieprogramma was voorzien, waarbij de donorlanden over de brug kwamen met slechts 45% van de door hen in het actieprogramma van Caïro toegezegde financiële middelen en de ontwikkelingslanden altijd nog met 76% van het door hen beloofde geld,

I.

overwegende dat de donorlanden zich niet allemaal even nauw met dit thema verbonden voelen en er dientengevolge een enorme financieringskloof voor seksuele en reproductieve gezondheid is ontstaan, hoewel de Europese Unie zowel bij de terbeschikkingstelling van middelen op de korte termijn, als bij de ondersteuning van het Actieprogramma in de vorm van wetgevingsmaatregelen een sleutelrol heeft gespeeld,

J.

verwijzend naar het feit dat parlementsleden tijdens de Internationale Conferentie van parlementsleden over de tenuitvoerlegging van het actieprogramma van Caïro in Ottawa in 2002 beloofd hebben zich in te zetten voor de doelstelling dat vijf tot tien procent van de nationale begrotingen aan bevolking en seksuele en reproductieve gezondheid ten goede komen,

K.

overwegende dat het Europese Bevolkingsforum, georganiseerd door de Economische Commissie van de Verenigde Naties en met participatie van talloze parlementsleden en niet-gouvernementele organisaties, het actieprogramma van Caïro nadrukkelijk als gemeenschappelijk uitgangspunt voor het terrein van de seksuele reproductieve gezondheid en de daaraan gelieerde rechten heeft bevestigd,

L.

overwegende dat het Mexico City-beleid USAID-fondsen onthoudt aan elke buitenlandse organisatie die, met niet uit de VS afkomstig geld, abortussen uitvoert, daarnaar verwijst, adviezen geeft of ervoor pleit, ongeacht het feit of abortus in dat land legaal is; overwegende dat het Mexico Citybeleid de problemen die het beoogde op te lossen, heeft verergerd: omdat klinieken sluiten en de toegang tot de reproductieve gezondheidsdiensten moeilijker wordt, kunnen minder arme vrouwen zich wereldwijd voorbehoedsmiddelen permitteren, hetgeen leidt tot een verhoging van het aantal ongewenste zwangerschappen — en dus ook tot abortussen, waarvan vele onveilig worden uitgevoerd; dat dit bijgevolg leidt tot een grotere moedersterfte,

M.

overwegende dat de noodzaak te zorgen voor gelijkheid van vrouwen en mannen niet alleen meer als een kwestie van rechten en „good governance” wordt gezien, maar in toenemende mate ook als een aspect van economische efficiëntie, aangezien progressie op dit vlak vaak positieve gevolgen voor de welvaart van de hele samenleving heeft,

N.

bezorgd dat in enkele regio's van de wereld de onjuiste overtuiging dat de man superieur zou zijn aan de vrouw ertoe leidt dat geslachtsselectieve abortussen plaatsvinden of pasgeboren meisjes gedood worden, zodat bijvoorbeeld in China bij de volkstelling van 2000 de geboorteverhouding tussen meisjes en jongens ongeveer 100-120 was, waardoor er volgens schattingen van UNICEF over enkele jaren 50 miljoen mannen zullen zijn die geen vrouw zullen kunnen vinden,

O.

overwegende dat de culturele, religieuze en sociaal-economische context alsook de mensenrechtensituatie vaak factoren zijn die de emancipatie en zelfbeschikking van vrouwen niet ten goede komen,

P.

in de wetenschap dat veel meisjes en vrouwen wereldwijd het slachtoffer worden van maatschappelijk gestructureerd geweld, namelijk door mannen gepleegd geweld in huis of militair geweld, verkrachtingen in oorlogs- en crisistijd, gedwongen zwangerschappen, seksueel misbruik en gedwongen prostitutie van vrouwen en meisjes ongeacht hun leeftijd, genitale verminking, gedwongen huwelijken, het verstoten of verkopen van pasgeboren meisjes, enz., hetgeen allemaal schendingen zijn van de universele mensenrechten waardoor de reproductieve en psychische gezondheid van vrouwen ernstige schade wordt toegebracht,

Q.

overwegende dat volgens onderzoek van de VN wereldwijd één op de drie zwangerschappen ongewild of niet gepland is en meer dan 300 miljoen paren geen toegang tot voorbehoedsmiddelen hebben, hetgeen er in veel gevallen toe leidt dat vrouwen zich onder onveilige omstandigheden laten aborteren, met vaak ernstige gevolgen voor de gezondheid, tot en met het overlijden van de vrouw,

R.

overwegende dat elk jaar meer dan 500 000 vrouwen tijdens zwangerschap of de bevalling sterven en millenniumdoelstelling 5 voor ontwikkeling luidt: „het met drie kwart reduceren van de moedersterfte”; verder overwegende dat de gebrekkige toegang tot elementaire gezondheidsdiensten en reproductieve gezondheidsdiensten en voorlichting, bijvoorbeeld prenatale consultatie, ertoe bijdraagt dat zwangerschap nog altijd een belangrijke oorzaak is van het overlijden of gehandicapt raken van vrouwen in ontwikkelingslanden,

S.

herbevestigt, conform het actieprogramma, dat het gezin de basiseenheid van de samenleving is en recht heeft op alomvattende bescherming en steun,

T.

overwegende dat minder dan 1% van de vrouwen in de landen die het zwaarst door HIV zijn getroffen, toegang hebben tot diensten ter voorkoming van de overdracht van moeder op kind en dat 3,2 miljoen kinderen jonger dan 15 jaar met HIV zijn besmet; verder overwegende dat de helft van alle nieuwe HIV-besmettingen jonge mensen betreft, inclusief meisjes en jonge vrouwen die een hogerisicogroep vormen, hetgeen nog eens duidt op de noodzaak van specifieke preventieprogramma's betreffende HIV voor jongeren;

U.

overwegende dat op dit moment een miljard jongeren in de reproductieve levensfase terechtkomt en de helft van alle nieuwe gevallen van HIV-infectie jongeren betreft, waaronder meisjes en jonge vrouwen, die een bijzonder groot risico lopen,

V.

bezorgd dat een groot deel van de infecties met HIV/AIDSdoor vuile naalden wordt veroorzaakt, aangezien zelfs volgens gegevens van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) 75% van alle injecties wereldwijd niet met steriele naalden gebeurt; verder overwegende dat in zeven Chinese provincies naar schatting 370.000 mensen door een gebrek aan hygiëne bij het geven van bloed met HIV besmet raken,

W.

gezien de alarmerende verspreiding van seksueel overdraagbare ziekten, waaronder HIV/AIDS, waaruit blijkt dat het nodig is de preventieprogramma's op het gebied van seksueel overdraagbare besmettingen en HIV volledig te integreren in de seksuele en reproductieve gezondheidsprogramma's,

X.

overwegende dat vandaag de dag 80% van alle vluchtelingen wereldwijd uit vrouwen en kinderen bestaat en dat in vluchtsituaties de moedersterfte door slechte voeding en snel opeenvolgende zwangerschappen vaak hoger is, en dat door niet-veilige seks en geslachtsspecifiek geweld seksueel overdraagbare ziekten vaker voorkomen,

Y.

overwegende dat het plan van de WHO om tienduizenden „blote voeten-artsen” op te leiden om ook op het platteland en in arme streken gezondheidszorgdiensten te kunnen waarborgen, een stap in de goede richting is,

Z.

betreurend dat conservatieve kringen erin zijn geslaagd de middelen voor gezinsplanning en voorlichting op het bestaande niveau te houden of zelfs te reduceren, zodat bijvoorbeeld de VS, via de herinvoering van het Mexico City-beleid, vanaf 2002 zijn toezeggingen voor het Bevolkingsfonds van de VN (UNFPA) en NGO's die actief zijn op dit gebied, hebben bevroren, en derhalve het initiatief van de Commissie toejuichend om de weggevallen fondsen te compenseren,

AA.

prijst de bijdrage, vaak geleverd onder moeilijke werkomstandigheden, van de bevoegde organisaties, zoals UNFPA, die uitgebreide steun verdienen, o.a. door samenwerking met de diensten van de Europese Unie en de externe diensten van de lidstaten, om de gezondheidssector te verbeteren, keuzemogelijkheden aan te bieden en vermijdbare sterfte onder vrouwen in de bloei van hun leven te voorkomen,

AB.

overwegende dat maatregelen zoals elementaire gezondheidszorg of basisscholingsprogramma's door de industrie- en de ontwikkelingslanden niet bij de uitgaven voor bevolkingsbeleid mogen worden meegeteld, ook niet wanneer ze er verband mee houden,

AC.

overwegende dat de kosten en de sociale gevolgen door het niet adequaat reageren op de reproductieve gezondheid en de rechten van de grootste generatie jongeren ooit, te weten 1,2 miljard, die bijna de leeftijd hebben om kinderen te kunnen krijgen, zeer hoog zou zijn, omdat deze leeftijdsgroep al onevenredig getroffen wordt door HIV/AIDS-besmettingen en ongewenste zwangerschappen,

AD.

overwegende dat bij de tenuitvoerlegging van het Actieprogramma het maatschappelijk middenveld een belangrijke en aanvullende rol toekomt en de Commissie, met name in verband met de landenstrategiedocumenten, nauwer met groepen van de civiele samenleving moet samenwerken, met name met vrouwengroepen en vrouwenorganisaties, organisaties voor gezinsplanning en de maatschappelijke bewegingen, charitatieve en ontwikkelingsorganisaties, maar ook met particuliere ondernemingen,

AE.

overwegende dat vooral de media op het vlak van de bewustmaking en voorlichting een belangrijke rol moeten spelen,

1.

verwacht naar aanleiding van de tiende verjaardag van de Internationale Conferentie over bevolking en ontwikkeling (ICPD) in 2004 dat alle verantwoordelijke diensten van de VN, maar met name ook de regeringen van de EU-lidstaten, de Commissie en de ACS-organen, inclusief de bij dit thema betrokken NGO's, een volledig overzicht publiceren van de stand van zaken met betrekking tot de tenuitvoerlegging van het actieprogramma van Caïro;

2.

is ingenomen met de organisatie van de ronde tafel over de ICPD+10 om de geboekte vooruitgang en de resterende uitdagingen voor de uitvoering van het ICPD-actieprogramma te herzien en te beoordelen en juicht de steun van de Europese Commissie voor dit initiatief toe;

3.

verzoekt de Europese Unie een overzicht te publiceren van de tot dusverre ingeleide initiatieven en verzoekt de lidstaten, conform de door hen aangegane verplichtingen voor officiële ontwikkelingshulp (ODA) meer middelen beschikbaar te stellen voor de bescherming van de reproductieve gezondheid;

4.

roept de EU, haar lidstaten en de toetredende landen op de beloften die zij met betrekking tot de financiering van het actieprogramma van Caïro hebben gedaan volledig na te komen, ook daar waar het gaat om basisonderwijs, voortgezet en hoger onderwijs en scholing, met name voor meisjes en vrouwen elementaire gezondheidszorg en de laagdrempelige en betaalbare toegang van alle jongeren, vrouwen en mannen gedurende hun hele reproductieve levensfase tot kwalitatief hoogwaardige gezondheidszorgdiensten ter waarborging van de seksuele en reproductieve gezondheid en het recht om gelijkwaardig, vrij en op verantwoorde wijze hierover te beslissen;

5.

roept de Commissie op het actieprogramma tot een centraal punt in de samenwerking met derde landen te maken en in internationale fora op de agenda te zetten en strategieën voor de gezamenlijke tenuitvoerlegging ervan te ontwikkelen;

6.

roept de EU en haar lidstaten op seksuele en reproductieve gezondheid en rechten in hun ontwikkelingsbeleid op te nemen en in dit verband te streven naar verlaging van de zuigelingen-, kinder- en moedersterfte;

7.

verzoekt de EU en de lidstaten met de Verenigde Staten een intelligente discussie over de wereldwijde gevolgen van de herinvoering van het Mexico City-beleid aan te gaan, en president George W. Bush te verzoeken dit beleid in te trekken;

8.

verlangt dat een groter aandeel van de humanitaire hulp en de noodhulp ten goede komt van de reproductieve gezondheid van mensen in noodsituaties;

9.

acht het absoluut noodzakelijk dat bijvoorbeeld door een doelgerichte interventie bij de opzet van de programma's de allerarmsten in de betrokken landen worden gedefinieerd als de belangrijkste doelgroep, omdat deze het meest te lijden heeft onder de gebrekkige toegang tot maatregelen ten gunste van de reproductieve gezondheid;

10.

dringt er bij de Europese Unie en de ontwikkelingslanden, met name de ACS-landen op aan, bijzondere aandacht te schenken aan de nood van een groot aantal met name jonge vrouwen in plattelandsgebieden in ontwikkelingslanden (naar schatting 0,3% van alle zwangerschappen) die een fistel in de vagina hebben, en er alles aan te doen om deze ziekte te voorkomen en te zorgen voor een adequate behandeling;

11.

wijst erop dat abortus niet als methode voor geboorteplanning mag worden beschouwd, maar pleit ervoor dat voor vrouwen die geen andere uitweg uit een noodsituatie zien, ter bescherming van hun reproductieve en psychische gezondheid een straffeloze en medisch veilige ingreep mogelijk moet zijn, hetgeen in de ontwikkelingslanden zou leiden tot een daling van de sterfte onder moeders, want 14% van de moeders die het kraambed niet overleven, zijn het slachtoffer van ondeskundig gepleegde abortussen;

12.

verzoekt de landen niet langer vrouwen strafrechtelijk te vervolgen die illegaal abortus hebben laten plegen;

13.

roept de EU en haar lidstaten op het optreden van donoren onderling beter te coördineren en meer geld voor programma's inzake seksuele en reproductieve gezondheid en rechten ter beschikking te stellen, teneinde te kunnen voldoen aan de internationale verplichtingen die zij in 1994 in Caïro zijn aangegaan;

14.

verzoekt de EU en de gehele internationale gemeenschap om, doordat aids niet kan worden genezen, de middelen voor en de toezeggingen aan het internationale onderzoek en de ontwikkeling van een AIDS-vaccin en uitgebreide klinische tests, met name in ontwikkelingslanden, te verhogen;

15.

acht het zinvol dat de ontwikkelingslanden begrotingssteun voor de gezondheidssector ter beschikking gesteld wordt, maar eist dat ervoor wordt gezorgd dat een groot deel van deze steun ook voor de instandhouding of het herstel van de reproductieve gezondheid wordt gebruikt;

16.

wijst op de noodzaak de toegang van vrouwen tot onderwijs, economische onafhankelijkheid en besluitvormingsprocessen te verbeteren omdat het hier gaat om essentiële rechten en voorwaarden voor ontwikkeling en zo de geslachtsgerelateerde ongelijkheden en de armoede door het mondig maken van vrouwen te verminderen;

17.

wijst op het belang van een zinvolle en actieve betrokkenheid van jonge mensen bij projecten, programma's en maatregelen van allerlei aard, die positieve gevolgen kunnen hebben voor hun leven;

18.

verzoekt de Commissie een kaderovereenkomst op te stellen waarmee de verwezenlijking van de doelstellingen van Caïro tot het jaar 2015 kan worden gestimuleerd en de inspanningen op het gebied van de financiële samenwerking met de Europese Unie, de lidstaten en andere institutionele donoren kunnen worden gecoördineerd, zodat de afgesproken doelstellingen met betrekking tot de totale middelen voor programma's op het gebied van bevolking en reproductieve gezondheid, met inbegrip van HIV/AIDS, nog verwezenlijkt kunnen worden;

19.

verzoekt de Europese Unie en de lidstaten de onderzoeksinspanningen te steunen om middelen ter bescherming tegen seksueel overdraagbare ziekten en HIV/AIDS alsmede door de vrouwen eenvoudig te gebruiken methoden ter voorkoming van ongewenste zwangerschappen te ontwikkelen;

20.

acht de bewustmaking van de leden van de delegaties van de Commissievoor de in Caïro vastgestelde doelen en de verdere uitwerking in geslachtsspecifieke kwesties noodzakelijk, om de verwezenlijking van de op de gebieden gezondheid en bevolking vastgelegde doelen te versnellen;

21.

verwacht van de WHO en alle andere verantwoordelijken dat zij al het mogelijke doen om door middel van passende hygiënemaatregelen een eind te maken aan HIV-infecties ten gevolge van het gebruik van vuile naalden om schadelijke gevolgen voor de reproductieve gezondheid te voorkomen die worden veroorzaakt door omstandigheden die buiten de invloed van het individu liggen, en ook bij „veilige seks” tot levensgevaarlijke infecties kunnen leiden;

22.

roept de EU en haar lidstaten, en de regeringen en organisaties in ontwikkelingslanden op breed opgezette informatie- en voorlichtingscampagnes in ontwikkelingslanden te organiseren, evenals andere passende maatregelen te ontwikkelen, met als doel:

het aanbieden van seksuele voorlichting en opvoeding aan kinderen en jongeren in een aan hun leeftijd, geslacht, capaciteiten en levensomstandigheden aangepaste vorm,

het bestrijden van seksuele uitbuiting en onderdrukking, respectievelijk het bieden van steun aan slachtoffers daarvan,

het beklemtonen van het feit dat elke persoon respect verdient, ongeacht seksuele geaardheid,

het beklemtonen van het seksuele zelfbeschikkingsrecht van elk individu,

het beschikbaar maken van voldoende voorbehoedsmiddelen tegen een betaalbare prijs,

het verbeteren van de gezondheidszorg in het algemeen, inclusief toegang tot betaalbare seksuele en reproductieve gezondheidsdiensten,

het beschikbaar maken van voldoende betaalbare geneesmiddelen ter behandeling van seksueel overdraagbare ziekten, met name HIV/AIDS, en de farmaceutische industrie in dit verband verplichten de voorziening met generische geneesmiddelen mogelijk te maken, alsmede specifiek onderzoek naar een op het kind toegespitste anti-retrovirale therapie,

het in grotere mate aanbieden van geïntegreerde diensten voor de preventie van de overdracht van moeder op kind,

een grotere beschikbaarheid van geïntegreerde preventiediensten ter voorkoming van de overdracht van de besmetting van moeder op kind,

het aanbieden van informatie die nodig is voor het garanderen van een veilige zwangerschap en moederschap;

23.

verzoekt de Commissie en de Ministerraad van de ACS de bescherming van de reproductieve gezondheid in het kader van de ACS-samenwerking hoge prioriteit te geven en de daarvoor noodzakelijke maatregelen in de documenten voor landenstrategieën op te nemen;

24.

dringt er bij de Europese Unie, de lidstaten en de toetredende landen, alsmede bij de ACS-landen op aan de organisaties van het maatschappelijk middenveld, waaronder particuliere ondernemingen en met name de media, bij de tenuitvoerlegging van haar doelstellingen te betrekken;

25.

roept de ontwikkelingslanden op de door hen toegezegde middelen voor gezondheidszorg daadwerkelijk ter beschikking te stellen;

26.

wijst erop dat de toegang tot voorbehoedsmiddelen, met name condooms, vooral in de armste landen voor de armste bevolkingsgroepen duidelijk moet worden verbeterd;

27.

roept alle regeringen op schadelijke tradities en praktijken, zoals genitale verminking van vrouwen, te verbieden en hun bevolkingen via desbetreffende informatiecampagnes te leren dat dit een onaanvaardbare inbreuk op de lichamelijke integriteit van vrouwen is, met grote gevaren voor de gezondheid, tot en met het overlijden van de vrouw; verzoekt hen daartoe in hun beleid de doelstellingen en instrumenten op te nemen die worden vermeld in de „Verklaring van Caïro”, die door de deelnemende regeringen en NGO's is aangenomen tijdens de in het kader van de internationale campagne over genitale verminking van vrouwen „STOPFGM” georganiseerde conferentie van Caïro in 2003;

28.

is ingenomen met het feit dat 15 Afrikaanse landen de besnijdenis van meisjes en vrouwen bij wet hebben verboden; verwacht dat de wetten ook dienovereenkomstig worden toegepast, hetgeen uiteindelijk in het belang is van de reproductieve gezondheid van vrouwen doordat gevaarlijke infecties en complicaties bij zwangerschappen en geboorten worden voorkomen; verzoekt de overige Afrikaanse landen waar nog vrouwenbesnijdenis voorkomt, ook wettelijke maatregelen te nemen om deze praktijken te verbieden; verzoekt de Afrikaanse landen met name om het „Protocol bij het Afrikaanse Handvest van de mensenrechten en de rechten van de persoon en van vrouwen in Afrika” (Maputo Protocol) zo spoedig mogelijk te ratificeren; dit protocol, dat in juli 2003 door de Afrikaanse Unie is aangenomen in de hoofdstad van Mozambique, verbiedt en veroordeelt alle schadelijke praktijken die de rechten van vrouwen schenden en roept de regeringen op om alle nodige maatregelen op het gebied van wetgeving, voorlichting en onderwijs te nemen om te zorgen dat er een eind komt aan deze praktijk; wenst in het bijzonder dat alle initiatieven ter zake worden aangemoedigd en gesteund;

29.

roept de Commissie op met de ontwikkelingslanden samen te werken op het gebied van bestrijding en preventie van fistelproblemen rondom de bevalling bij meisjes en jonge vrouwen, met name in verband met huwelijken op jeugdige leeftijd;

30.

zal in zijn toekomstige jaarverslagen over de mensenrechten in de wereld en in de Europese Unie bijzondere aandacht schenken aan de gelijkstelling van de geslachten en de seksuele en reproductieve rechten;

31.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, Raad, de ACS-EU-Raad, de regeringen van de lidstaten, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, het Bevolkingsfonds van de VN (UNFPA) en het Gemeenschappelijk HIV/AIDS-programma van de Verenigde Naties (UNAIDS).


(1)  PB L 224 van 6.9.2003, blz. 1.

(2)  PB L 224 van 6.9.2003, blz. 7.

(3)  PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3.

(4)  PB C 211 van 22.7.1996, blz. 31.

(5)  PB C 96 van 30.3.1998, blz. 19.

(6)  PB C 263 van 13.9.2000, blz. 41.

(7)  PB C 59 van 23.2.2001, blz. 258.

(8)  PB C 64 van 28.2.2001, blz. 49.

(9)  PB C 265 van 20.9.2001, blz. 24.

(10)  PB C 263 van 13.9.2000, blz. 44.

(11)  PB C 78 van 2.4.2002, blz. 66.

(12)  PB C 78 van 2.4.2002, blz. 64.

(13)  PB C 284 E van 21.11.2002, blz. 337.

(14)  PB C 231 van 27.9.2002, blz. 57.

(15)  PB C 131 E van 5.6.2003, blz. 153.

(16)  PB C 77 E van 28.3.2002, blz. 126.

(17)  PB C 271 E van 12.11.2003, blz. 369.

(18)  PB C 43 E van 19.2.2004, blz. 342.

(19)  PB C 26 van 29.1.2004, blz. 17.

(20)  Actieprogramma van Caïro, beginsel 8.

(21)  Actieprogramma van Caïro, punt 7, lid 6.

P5_TA(2004)0155

Vereenvoudiging en verbetering van de communautaire regelgeving

Resolutie van het Europees Parlement over de mededeling van de Commissie over de vereenvoudiging en verbetering van de communautaire regelgeving (COM(2001) 726 — C5-0108/2002 — 2002/2052(COS))

Het Europees Parlement,

gezien de mededeling van de Commissie — „Vereenvoudiging en verbetering van de regelgeving” (COM(2001) 726 — C5-0108/2002),

gezien de mededeling van de Commissie — „Europese governance: Een betere wetgeving” (COM(2002) 275),

gezien de mededeling van de Commissie over effectbeoordeling (COM(2002) 276),

gezien de mededeling van de Commissie — „Raadplegingsdocument: Naar een krachtiger cultuur van raadpleging en dialoog — Voorstel inzake algemene beginselen en minimumnormen voor raadpleging van de betrokken partijen door de Commissie” (COM(2002) 277),

gezien de mededeling van de Commissie — „Actieplan „Vereenvoudiging en verbetering van de regelgeving”” (COM(2002) 278),

gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio's — „Milieuconvenanten op het niveau van de Gemeenschap binnen het kader van het actieplan „Vereenvoudiging en verbetering van de regelgeving”” (COM(2002) 412),

gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio's -„Modernisering en vereenvoudiging van het acquis communautaire” (COM(2003) 71),

gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité van de regio's — „Eerste verslag over de uitvoering van het actiekader: „Modernisering en vereenvoudiging van het acquis communautaire”” (COM(2003) 623),

gezien het interim-verslag van de Commissie aan de Europese Raad te Stockholm — „Verbetering en vereenvoudiging van de regelgeving”, (COM(2001) 130),

gezien het Witboek over Europese governance (1),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 4 juli 1996 over het rapport van de groep van onafhankelijke deskundigen inzake voor de vereenvoudiging van de wettelijke en administratieve regelingen van de Gemeenschap (deregulering) (2),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 mei 1997 (3) over de verslagen van de Commissie aan de Europese Raad over „De wetgeving verbeteren” over de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit, over vereenvoudiging en codificatie, 1994-1996, en zijn resoluties van 18 december 1998 (4) en 26 oktober 2000 (5) over de verslagen van de Commissie aan de Europese Raad over „De wetgeving verbeteren”, 1997-1999,

gezien het Interinstitutioneel Akkoord van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 22 december 1998 betreffende de gemeenschappelijke richtsnoeren voor de redactionele kwaliteit van de communautaire wetgeving (6),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 29 november 2001 over het Witboek van de Commissie „Europese governance” (7),

gezien het eindverslag van de adviesgroep op hoog niveau over de kwaliteit van de regelgeving, onder voorzitterschap van de heer Mandelkern, van 13 november 2001,

onder verwijzing naar zijn resolutie van 5 februari 2002 over de tenuitvoerlegging van de financiëledienstenwetgeving (8),

gezien het rapport van het Directoraat-generaal studies van het Europees Parlement, betreffende de „Regulatory Impact Analysis”: de ontwikkelingen en huidige praktijken in de lidstaten van de EU, in de EU en in geselecteerde derde landen, welk op verzoek van de Commissie juridische zaken en interne markt werd geschreven (IV/JURI 106),

onder verwijzing naar zijn besluit van 9 oktober 2003 over de sluiting van het Interinstitutioneel Akkoord „Beter wetgeven” tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (9),

gezien de adviezen van het Economisch en Sociaal Comité (10),

gezien het advies van het Comité van de regio's (CDR 0263/2002),

gelet op artikel 47, lid 1 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en interne markt en de adviezen van de Economische en Monetaire Commissie, de Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid, de Commissie constitutionele zaken en de Commissie verzoekschriften (A5-0443/2002),

gezien het tweede verslag van de Commissie juridische zaken en interne markt (A5-0235/2003),

gezien het derde verslag van de Commissie juridische zaken en interne markt (A5-0118/2004),

A.

overwegende dat de kwaliteit en de duidelijkheid van de communautaire regelgeving rechtstreekse gevolgen hebben voor het welzijn en de voorspoed van de burgers en de bedrijven van de Gemeenschap,

B.

overwegende dat het zinvol is een duidelijk en nauwkeurig wetgevingskader vast te stellen zodat het besluitvormingsproces wordt vergemakkelijkt en transparanter wordt,

C.

overwegende dat het Parlement met de Raad en de Commissie het bovengemoemd Interinstitutioneel Akkoord heeft ondertekend betreffende de gemeenschappelijke richtsnoeren voor de redactionele kwaliteit van de communautaire wetgeving,

D.

overwegende dat het Parlement met de Raad en de Commissie ook het Interinstitutioneel Akkoord heeft ondertekend „Beter wetgeven” (11),

1.

is zeer voldaan over het Interinstitutioneel Akkoord „Beter wetgeven”;

2.

pleit voor een permanente interinstitutionele dialoog tussen de communautaire instellingen over de verbetering van de kwaliteit van de wetgeving;

3.

wijst erop dat deze interinstitutionele dialoog niet alleen de gebieden betreft die onder het Interinstitutioneel Akkoord „Beter wetgeven” vallen, maar ook enig ander gebied dat de aanneming van communautaire wetgeving met zich meebrengt;

4.

benadrukt dat bij elke toekomstige interinstitutionele dialoog over de wetgeving naar behoren rekening moet worden gehouden met het beginsel van democratische legitimiteit, waarvoor het Parlement borg staat;

5.

is van mening dat de Commissie altijd de wetgevingsautoriteit moet raadplegen wanneer zij zelfregulering nuttig acht;

6.

wijst met nadruk op het recht van het Parlement de Commissie te verzoeken een wetsvoorstel in te dienen in het kader van haar onderzoek van de zelfreguleringspraktijken;

7.

benadrukt het recht van het Parlement om zich te verzetten tegen de toepassing van elke gebruikmaking van zelfregulering;

8.

verdedigt het recht van het Parlement om zich te verzetten tegen de inwerkingtreding van elke vrijwillige ontwerpovereenkomst in het kader van de mederegulering;

9.

acht het van fundamenteel belang dat de Commissie niet voorbij mag gaan aan bezwaren die door het Parlement of de Raad worden geuit tegen enige vrijwillige praktijk in het kader van de zelfregulering of de mederegulering;

10.

verzoekt de Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB C 287 van 12.10.2001, blz. 1.

(2)  PB C 211 van 22.7.1996, blz. 23.

(3)  PB C 167 van 2.6.1997, blz. 34.

(4)  PB C 98 van 9.4.1999, blz. 500.

(5)  PB C 197 van 12.7.2001, blz. 433.

(6)  PB C 73 van 17.3.1999, blz. 1.

(7)  PB C 153 E van 27.6.2002, blz. 314.

(8)  PB C 284 E van 21.11.2002, blz. 115.

(9)  P5_TA(2003)0426.

(10)  PB C 125 van 27.5.2002,blz. 105, PB C 61 van 14.3.2003, blz. 142, PB C 133 van 6.6.2003, blz. 5.

(11)  PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.


Top