This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document C2004/094/30
Order of the Court (Fifth Chamber) of 3 March 2004 in Case C-395/02 (reference for a preliminary ruling from the Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen): Transport Service NV v Belgische Staat and Bea Cars BVBA
Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 3 maart 2004 in zaak C-395/02 (verzoek om een prejudiciële beslissing van de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen): Transport Service NV tegen Belgische Staat en Bea Cars BVBA
Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 3 maart 2004 in zaak C-395/02 (verzoek om een prejudiciële beslissing van de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen): Transport Service NV tegen Belgische Staat en Bea Cars BVBA
PB C 94 van 17.4.2004, p. 15–15
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
17.4.2004 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/15 |
BESCHIKKING VAN HET HOF
(Vijfde kamer)
van 3 maart 2004
in zaak C-395/02 (verzoek om een prejudiciële beslissing van de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen): Transport Service NV tegen Belgische Staat en Bea Cars BVBA (1)
(Artikel 104, lid 3, van Reglement voor procesvoering - Eerste en Zesde BTW-richtlijn - Beginsel van fiscale neutraliteit - Heffing van BTW bij elke transactie inzake productie of distributie - Inning)
(2004/C 94/30)
Procestaal: Nederlands
In zaak C-395/02, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen (België), in het aldaar aanhangige geding tussen Transport Service NV en Belgische Staat, in aanwezigheid van: Bea Cars BVBA, om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van het beginsel van de neutraliteit van het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, heeft het Hof (Vijfde kamer), samengesteld als volgt: C. Gulmann, kamerpresident, S. von Bahr (rapporteur), en R. Silva de Lapuerta, rechters, advocaat-generaal: L. A. Geelhoed, griffier: R. Grass, op 3 maart 2004 een beschikking gegeven waarvan het dictum luidt als volgt:
Het beginsel van de neutraliteit van het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde verzet zich niet ertegen dat een lidstaat de belasting over de toegevoegde waarde navordert van een belastingplichtige die een levering van goederen ten onrechte met vrijstelling van die belasting heeft gefactureerd. Of de belasting over de toegevoegde waarde over de latere verkoop van de betrokken goederen aan de eindverbruiker al dan niet aan de schatkist is betaald, is in dat opzicht irrelevant.