EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 92002E003350

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-3350/02 van Ilda Figueiredo (GUE/NGL) aan de Commissie. Handelsovereenkomsten en de liberalisering van de textiel- en kledingsector.

PB C 65E van 13.3.2004, p. 6–8 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

European Parliament's website

13.3.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 65/6


(2004/C 65 E/007)

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-3350/02

van Ilda Figueiredo (GUE/NGL) aan de Commissie

(26 november 2002)

Betreft:   Handelsovereenkomsten en de liberalisering van de textiel- enkledingsector

Op 6 november jl. heeft de Europese Commissie de ondertekening aangekondigd van het Memorandum van overeenstemming EU-Brazilië over de liberalisering van de handel in textielproducten, waarin de EU toezegt alle textielcontingenten die op Brazilië van toepassing zijn, te zullen afschaffen. De heer Pascal Lamy, lid van de Commissie, verklaarde dat „deze overeenkomst een duidelijk teken is dat de EU bereid is te anticiperen op het openstellen van haar markt van textielproducten daar de Wereldhandelsorganisatie hierin pas in 2005 voorziet”. De EU is, met andere woorden, bereid de afspraken van de textiel- en kledingovereenkomst op het spel te zetten, terwijl de Commissie, in antwoord op mijn vraag E-3079/01 (1), heeft verklaard dat deze bilaterale overeenkomsten het tijdschema van de textiel- en kledingovereenkomst niet in gevaar brengen. Op dezelfde dag diende de Commissie in het kader van de steun aan ontwikkelingslanden en naar aanleiding van de Doha-ronde van de Wereldhandelsorganisatie een voorstel in om de douanetarieven op alle niet-landbouwproducten met 70 % te verlagen, geflankeerd door een drastische vermindering van de contingenten en tarieven die op textiel- en kledingproducten van toepassing zijn. Daarbij heeft zij echter geen maatregelen voorgesteld om de betrokken sectoren schadeloos te stellen.

Bovengenoemde voorstellen komen nog eens bij andere recente overeenkomsten die bedoeld zijn om te anticiperen op de liberalisering van de handel in textiel- en kledingproducten, waarbij deze sector (evenals de landbouwsector) als ruilobject dient om de onderhandelingen over andere sectoren te openen, zoals de diensten-, de openbare markten- of de investeringssector. Het tijdschema van de kleding- en textielovereenkomst was bedoeld om de liberalisering van kwetsbaarste producten uit te stellen om de textiel- en kledingindustrie de tijd te gunnen om zich aan de nieuwe situatie aan te passen en herstructureringen door te voeren. Indertijd zijn er zelfs stemmen opgegaan die vonden dat de desbetreffende termijn van tien jaar te kort was om het hoofd te bieden aan de sociaal-economische gevolgen van de liberalisering, met name in de regio's die van deze sector afhankelijk zijn en in landen zoals Portugal, waar de textiel- en kledingindustrie een belangrijke rol vervult voor de productie, de uitvoer en de werkgelegenheid.

Kan de Commissie, gezien het voorafgaande, de volgende informatie verstrekken:

wat zijn de sociaal-economische gevolgen voor de textiel- en kledingsector in de EU en met name in Portugal van de ondertekening van dit Memorandum van overeenstemming met Brazilië en het voorstel om de tarieven in het kader van de onderhandelingen van de Doha-ronde van de Wereldhandelsorganisatie met 70 % te verlagen? Heeft de Commissie een sociaal-economische effectrapportage uitgevoerd of laten uitvoeren? Heeft zij de sociale partners van de textiel- en kledingsector geraadpleegd?

Welk voordeel denkt zij te behalen door op de textiel- en kledingovereenkomst te anticiperen en wat zijn de sociaal-economische gevolgen van deze anticipatie? Op welke onderzoeken of hypotheses baseert zij zich om op deze weg voort te gaan?

Welke compenserende maatregelen denkt zij te treffen om de sociaal-economische gevolgen voor de textiel- en kledingsector tot een minimum te beperken?

Antwoord van de heer Lamy namens de Commissie

(15 januari 2003)

De contingentvergroting voorgesteld voor Brazilië in het op 8 augustus 2002 geparafeerde en op 7 november 2002 ondertekende memorandum van overeenstemming zal Brazilië meer exportmogelijkheden verschaffen. De invoer van de Unie uit Brazilië komt evenwel overeen met slechts 0,9 % in kwantiteit en 0,3 % in waarde van de totale textiel- en kledinginvoer van de Unie (circa 72,5 miljard euro in 2001). Een toename naar aanleiding van het memorandum zal dus waarschijnlijk nooit een grote invloed op de totaalcijfers hebben. Aangezien bovendien de textiel- en kledingindustrie zich gespreid over de gehele Gemeenschap bevindt, verwacht de Commissie geen bijzondere moeilijkheden voor Portugal, dat 4,4 % van de productie in de Gemeenschap voor zijn rekening neemt en waar zich in 2001 10,9 % van de werkgelegenheid in de sector bevond. De concessies werden ook niet voor niets gedaan, want Brazilië verbindt zich als tegenprestatie ertoe met betrekking tot het tariefniveau voor de gehele textiel- en kledingssector bepaalde maxima niet te overschrijden (14 % voor garen, 16-18 % voor weefsels, en 20 % voor kleding). Een aanvullende heffing van 1,5 % moet worden weggelaten wanneer eind 2002 de toepassingstermijn verstrijkt. Bovendien komen beide partijen overeen af te zien van de invoering van niet-tarifaire maatregelen, die de handel in textiel- en kledingproducten zouden kunnen belemmeren. Dit zal met name een oplossing brengen voor het door de industrie in de Unie ter sprake gebrachte probleem betreffende de douanewaardebepaling in Brazilië. In de context van de aan de gang zijnde onderhandelingen tussen de Unie en MERCOSUR zijn beide partijen het erover eens dat moet worden gestreefd naar een spoedige opheffing van de op textiel- en kledingproducten toegepaste douanerechten, hetzij bij de inwerkingtreding hetzij uiterlijk in het eerste stadium van het tijdschema voor de afbraak van industrietarieven.

Bij het tot stand brengen van bilaterale overeenkomsten inzake markttoegang in de sector — tot dusver drie, te weten met Sri Lanka, Pakistan en nu Brazilië — geeft de Commissie uitvoering aan de onderhandelingsrichtsnoeren van de Raad van 9 november 2000, aangezien concessies inzake markttoegang in de textiel- en kledingsector van onze handelspartners worden verkregen (bijv. tariefreducties, verplicht in het kader van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), en verbintenissen inzake niet-tarifaire belemmeringen) in ruil waarvoor de Gemeenschap verbeteringen van de contingenteringsregelingen kan aanbieden. Gedurende het volledige onderhandelingsproces houdt de Commissie de lidstaten op de hoogte via het comité van artikel 133 (voor textiel) en met het standpunt van alle lidstaten wordt aldus nauwgezet rekening gehouden. Overigens wordt Euratex als de Europese vertegenwoordiger van de sector doorgaans nauw betrokken bij het uitwerken van het onderhandelingsstandpunt van de Commissie voor bilaterale overeenkomsten; dit was eveneens het geval voor het memorandum van de Unie met Brazilië, waarvoor een beroep werd gedaan op de steun van de industrie van de Unie en in feite van alle lidstaten.

De Commissie is niet van oordeel dat het oorspronkelijke tijdschema voor volledige liberalisatie en het wegwerken van alle contingenten door deze overeenkomsten in het gedrang wordt gebracht. De overeenkomsten zijn gericht op de uitbreiding of opheffing van contingenten ten opzichte van derde landen, per geval, op bilaterale basis en in ruil voor evenwichtige verbintenissen van deze landen inzake markttoegang, die op het gebied van de uitvoer van belang zijn voor de industrie van de Unie. Het oorspronkelijke tijdschema wordt gehandhaafd en 1 januari 2005 blijft de datum voor volledige liberalisatie zoals bepaald in de WTO-Overeenkomst inzake textiel- en kledingproducten. De Commissie is er zeker van overtuigd dat het tot stand komen van nog meer overeenkomsten in het kader van bovenomschreven onderhandelingsopdracht de Europese textiel- en kledingindustrie ten goede zou komen — door de verbeterde toegang tot de door deze overeenkomsten bestreken markten van derde landen — en derhalve in positieve zin bijdraagt aan het tot stand komen van de volledige liberalisatie over 25 maanden. En zoals door deze overeenkomst wordt aangetoond, voert de Commissie haar onderhandelingen geval per geval.

Met betrekking tot de inhoud van het WTO-voorstel van de Gemeenschap inzake markttoegang voor andere dan landbouwproducten lijkt er enig misverstand te bestaan. Het initiatief is in feite gericht op een zinvolle liberalisatie door wegwerking van tariefpieken en hoge tarieven alsook door vermindering van tariefescalatie in alle sectoren en door alle landen, maar het omvat geen specifiek percentage voor de tariefvermindering. Met betrekking tot textiel is het voorstel van de Gemeenschap erop gericht te komen tot volledige reciprociteit, aangezien de tarieven voor textiel en kleding door alle WTO-leden binnen dezelfde smalle marge dienen te worden gebracht. Voor de Unie moet deze ontwikkeling worden gecombineerd met een aanzienlijke vermindering van de niet-tarifaire belemmeringen door alle leden, ten einde te voorkomen dat deze belemmeringen de door tariefvermindering verkregen verbetering van de markttoegang tenietdoen. Het voorstel om pieken en hoge tarieven weg te werken heeft tot doel te komen tot een verbeterde effectieve toegang tot markten die van belang zijn voor de industrie van de Unie, alsook de zuid-zuid-handel te stimuleren door het verbeteren van de toegang tot de markten van ontwikkelingslanden, waarvan het toenemende belang voor de exporteurs van ontwikkelingslanden niet mag worden onderschat.

Aangezien de Commissie geen de facto anticipatie op het wegwerken van de contingenten bedoeld in de Overeenkomst inzake textiel-en kledingproducten (ATC) overweegt, is de vraag naar het besef van de gevolgen ervan niet relevant. Met betrekking tot de gevolgen van de definitieve opheffing van contingenten in 2005 zoals bepaald in de ATC heeft de Commissie opdracht gegeven tot het maken van een studie over de eventuele gevolgen, welke op dit ogenblik nog niet is voltooid. Bovendien organiseert de Commissie in mei 2003 een belangrijke conferentie met alle belanghebbende partijen (met name importeurs, exporteurs, de industrie, vakbonden, consumenten, vertegenwoordigers van regeringen) om de gevolgen van bedoelde opheffing en de toekomst in het algemeen van de textiel- en kledingindustrie te bespreken.

Aangezien de Commissie het niet overweegt te anticiperen op de volledige opheffing van de contingenten in 2005, hoeft er geen sprake te zijn van enige compensatie voor de industrie in de Unie, temeer omdat overeenkomsten zoals die met Brazilië gebaseerd zijn op een evenwicht inzake markttoegang tussen beide partijen.

Ten slotte wenst de Commissie het geachte parlementslid eraan te herinneren dat de ATC het moeilijk bereikte resultaat vormt van multilaterale handelsonderhandelingen waardoor een einde komt aan meer dan dertig jaar handelsbescherming, tijdens welke periode de industrie naar verhoopt de kans heeft gekregen winst te maken en te herstructureren en zich aldus op de komende liberalisatie voor te bereiden. Op dit keerpunt is het niet denkbaar nog terug te komen op deze belangrijke verwezenlijking van de Uruguay-Ronde. In het specifieke geval van Portugal, dat in de vraag wordt vermeld, is het van belang eraan te herinneren dat de Raad in 1995 een uitzonderlijke maatregel heeft genomen in de vorm van financiële bijstand ten belope van 400 miljoen ecu aan Portugal voor een specifiek moderniseringsprogramma voor de textiel- en kledingindustrie voor de periode 1995-1999 (2). Deze communautaire bijstand had tot doel de Portugese textielindustrie in staat te stellen zich aan te passen aan de nieuwe door de internationale situatie ontstane vereisten en de toenemende internationale concurrentie als gevolg van de ATC. De Commissie neemt aan dat dit initiatief ook het verwachte resultaat heeft opgeleverd.


(1)  PB C 172 E van 18.7.2002, blz. 25.

(2)  Verordening (EG) nr. 852/95 van de Raad van 10 april 1995 inzake de verlening van financiële bijstand aan Portugal voor een specifiek moderniseringsprogramma voor de textiel- en kledingindustrie, PB L 86 van 20.4.1995.


Top