This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 22003X1218(01)
Resolution on the "Enlargement of the European Economic Area (EEA) — institutional and legal issues"
Resolutie over de "Uitbreiding van de Europese Economische Ruimte (EER) — institutionele en juridische vraagstukken"
Resolutie over de "Uitbreiding van de Europese Economische Ruimte (EER) — institutionele en juridische vraagstukken"
PB C 308 van 18.12.2003, p. 16–18
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
Resolutie over de "Uitbreiding van de Europese Economische Ruimte (EER) — institutionele en juridische vraagstukken"
Publicatieblad Nr. C 308 van 18/12/2003 blz. 0016 - 0018
Resolutie over de "Uitbreiding van de Europese Economische Ruimte (EER) - institutionele en juridische vraagstukken" (2003/C 308/07) Het Raadgevend Comité van de Europese Economische Ruimte (RC-EER) bestaat uit vertegenwoordigers van de belangrijkste sociaal-economische belangengroeperingen uit de achttien EER-lidstaten. Het fungeert als spreekbuis voor werknemers, werkgevers en andere actoren uit het maatschappelijk middenveld in deze landen en maakt deel uit van het institutionele bestel van de EER. De EER-overeenkomst moet worden aangepast aan de nieuwe situatie die met de uitbreiding van de EU ontstaat. Daarom heeft het RC-EER tijdens zijn 11e vergadering op 20 maart 2003 de hierna volgende resolutie over de "Uitbreiding van de Europese Economische Ruimte (EER) - institutionele en juridische vraagstukken" aangenomen. Rapporteurs waren Arno Metzler van het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) en Knut Arne Sanden van het Raadgevend Comité van de EVA (RC-EVA). 1. VOORWOORD 1.1. De EER-Overeenkomst van 2 mei 1992, zoals gewijzigd bij het protocol tot aanpassing van die overeenkomst van 17 maart 1993, is op 1 januari 1994 van kracht geworden. 1.2. De achttien lidstaten van de EER (België, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, het Verenigd Koninkrijk, Ierland, IJsland, Italië, Liechtenstein, Luxemburg, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Portugal, Zweden en Spanje) vormen samen de grootste samenhangende interne markt ter wereld, die een gebied van de Noordpool tot de Middellandse Zee beslaat en goed is voor zo'n 380 miljoen consumenten. 2. GEVOLGEN VAN DE UITBREIDING VAN DE EU VOOR DE EER 2.1. Op 1 mei 2004 zullen tien nieuwe landen lid worden van de EU, waardoor het totale aantal lidstaten op 25 komt. Tijdens de Europese Raad van Athene op 16 april 2003 zullen naar verwachting de toetredingsverdragen met Estland, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slowakije, Slovenië, Tsjechië, Hongarije en Cyprus worden ondertekend, nu de Commissie en het Europees Parlement hebben aangegeven dat ze daarvoor in het voorjaar hun fiat zullen gegeven. Indien alles volgens plan verloopt, zullen Roemenië en Bulgarije in 2007 tot de EU toetreden, als ze dan tenminste, net als de huidige toetredende landen nu, aan de tijdens de Europese Raad van Kopenhagen vastgelegde criteria voldoen. Tijdens de bijeenkomst van de Europese Raad in december 2004 zal een voortgangsverslag over de hervormingen in Turkije worden gepresenteerd. De bevindingen in dat verslag zullen mede in aanmerking worden genomen bij het besluit over de mate waarin vervolgens toetredingsonderhandelingen met dit land zullen worden opgestart. 2.2. De uitbreiding van de EU zal de EER-overeenkomst niet onberoerd laten, omdat de tot de EU toetredende landen ook deel moeten gaan uitmaken van de EER. Alleen dan kan de open, effectieve interne markt in de uitgebreide EU, maar ook in de hele EER, probleemloos blijven functioneren. Het RC-EER juicht die uitbreiding van de EER ten zeerste toe. 3. BEGINSELEN DIE TEN GRONDSLAG LIGGEN AAN DE EER-OVEREENKOMST 3.1. Sinds de EER-overeenkomst zijn de "vier vrijheden" van de interne markt van de EU (het vrije verkeer van goederen, diensten, personen en kapitaal) ook van toepassing op drie lidstaten van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA), nl. Noorwegen, IJsland en Liechtenstein. De EER-overeenkomst geldt niet voor Zwitserland. De voormalige EVA-landen Oostenrijk, Finland en Zweden zijn inmiddels lid van de Europese Gemeenschap geworden. Het resultaat is dat de burgers van alle achttien EVA-landen in de EER vrijheid van verkeer genieten en overal in de EER mogen wonen, werken, ondernemen, investeren en onroerend goed kopen, een aantal uitzonderingen op specifieke gebieden daargelaten. 3.2. De EVA-landen van de EER hebben daarom alle richtlijnen, verordeningen, beschikkingen en besluiten overgenomen zonder welke de interne markt niet kan fungeren. Ook horizontaal beleid op gebieden als onderzoek, onderwijs, milieu- en consumentenbescherming, cultuur, arbeidsrecht en sociale voorzieningen heeft hun volle aandacht. Voor het gemeenschappelijk landbouw- en visserijbeleid zijn in de EER-overeenkomst aparte bepalingen opgenomen. Met de EER-overeenkomst wordt geen douane-unie opgericht, zoals bij het Verdrag van Rome wel het geval was. Er zijn dus geen bepalingen in opgenomen over een gemeenschappelijk beleid voor de handel met landen buiten de EER. 3.3. Voor de toepassing en verdere uitbouw van de EER-overeenkomst zijn organen ingesteld die qua taakomschrijving en werking vergelijkbaar zijn met de EU-instellingen. 3.4. De EVA-landen van de EER dragen bij tot de begroting van de EU door hun participatie in een dertigtal EU-programma's en -activiteiten. Deze bijdrage, die wordt berekend als percentage van het BBP, komt momenteel overeen met ongeveer 100 miljoen EUR. Het grootste deel daarvan wordt besteed aan onderzoek- en onderwijsprogramma's. Bovendien hebben de EVA-landen er tot twee keer toe mee ingestemd om een vijfjarenplan voor financiële steun aan de minst ontwikkelde landen en regio's van de EU (vergelijkbaar met het Cohesiefonds van de EU) ten uitvoer te leggen. Het tweede vijfjarenplan, dat van 1999 tot 2003 loopt, biedt voor ruim 24 miljoen EUR steun voor projecten in Griekenland, Portugal en bepaalde Spaanse regio's. 4. ALGEMENE OPMERKINGEN EN AANBEVELINGEN 4.1. Krachtens artikel 128 van de EER-overeenkomst moeten landen die lid worden van de EU, een aanvraag indienen om zich bij die overeenkomst te mogen aansluiten. Wanneer die aanvraag moet worden ingediend, is echter niet nader toegelicht. De uitgebreide EER kan echter alleen vlot functioneren als de nieuwe landen, tegelijk met hun toetreding tot de EU, partij bij de EER-overeenkomst worden. Nadat de voorzitter van de EER-Raad in december 2002 aanvragen van tien kandidaat-lidstaten had ontvangen, is op 9 januari 2003 met de onderhandelingen begonnen. De bedoeling is dat die onderhandelingen worden afgerond vóór de dag waarop de verdragen voor toetreding tot de EU moeten worden ondertekend, d.w.z. op 16 april 2003. Op die manier is zeker dat de procedure voor de ratificatie van de uitgebreide EER-overeenkomst gelijk op loopt met de procedure voor de ratificatie van de toetredingsverdragen in de toetredende landen. 4.2. De EER-organen mogen door de uitbreiding van de EER niet aan efficiëntie inboeten. Daarom moet er, gelijk met de (constitutionele) discussie die in de EU over de aanpassing van de - met die van de EER vergelijkbare - besluitvorming in de EU wordt gevoerd, in de EER worden gediscussieerd over de aanpassing van de EER-overeenkomst (artikel 89 betreffende de Raad van de EER, artikel 93 en protocol 36 betreffende het Gemengd Comité, en artikel 95 betreffende het Gemengd Parlementair Comité), omdat er meer landen tot de instellingen van de EER toetreden. De bevindingen van de Europese Conventie moeten volgens het RC-EER ook worden toegepast op de EER-instellingen, omdat die vergelijkbaar zijn met de EU-instellingen. Gezien de bij de Verdragen van Maastricht en Amsterdam in het EG-Verdrag aangebrachte wijzigingen, is het bovendien noodzakelijk geworden om de daarmee gepaard gaande veranderingen, voorzover de EER daarvan gevolgen ondervindt, in de EER-overeenkomst te verwerken. Op die manier kan de juridische homogeniteit van de interne markt in stand worden gehouden. Hierop wijst het RC-EER al in zijn resolutie over "Uitbreiding en de toekomst van de EER" van 26 juni 2002. In een andere resolutie over het vrije verkeer van werknemers in de uitgebreide EER (28 november 2001) spreekt het RC-EER zijn tevredenheid uit over dat verkeer. 4.3. De EVA-landen van de EER vragen bij de onderhandelingen over de uitbreiding van de EER om compensatie voor het verlies aan kansen om toegang tot de markten voor visserij- en andere mariene producten van de toetredende landen te verkrijgen (protocol 9). De vrijhandelsovereenkomsten die de EVA-landen momenteel met de toetredende landen hebben, zijn gebaseerd op het beginsel dat er op visserijproducten geen douanerechten worden geheven. Doel van de onderhandelingen hierover zou moeten zijn dat er eenvoudige, begrijpelijke en transparante oplossingen worden gevonden. Het gaat hier om een technisch onderhandelingspunt, waarvoor volgens het RC-EER waarschijnlijk snel een oplossing kan worden gevonden door dit, als onderdeel van de nieuwe onderhandelingen, door deskundigen te laten bespreken. Zo zou bijvoorbeeld een bepaling in de EER-overeenkomst kunnen worden opgenomen waarin ruimte wordt gelaten voor flexibele en dynamische oplossingen. 4.4. De onderhandelingen over de aanpassing van de EER-overeenkomst hebben ook betrekking op landbouw en landbouwproducten (artikel 19 en protocol 3) en op passende compenserende maatregelen inzake de handel tussen de EVA-landen van de EER en de toetredende landen die om historische redenen een voorkeursbehandeling hebben gekregen. 4.5. De Commissie heeft de drie EVA-landen van de EER in het najaar van 2002 gemeld dat met de noodzakelijke aanpassingen van de EER-overeenkomst de door de partijen bij die overeenkomst af te dragen bijdragen - die bedoeld zijn om de economische en sociale verschillen in de EU te verkleinen - veel hoger zullen worden. Het daarvoor aangevoerde argument is dat de EVA-landen van de EER worden geacht (morele) steun te verlenen aan de uitbreiding van de EU. Overwogen wordt om de bijdrage 20 à 30 keer zo hoog te maken. De EU heeft echter krachtens de EER-overeenkomst juridisch geen been om op te staan: de contributie mag niet zomaar sterk worden verhoogd. Ook mag niet uit het oog worden verloren dat de EVA-landen van de EER geen steun uit het Cohesiefonds ontvangen, noch uit andere solidariteitsfondsen als zich (natuur)rampen voordoen. Het is inmiddels al ruim tien jaar geleden dat in Porto op 2 mei 1992 de EER-overeenkomst werd ondertekend. Sindsdien is alles in het werk gesteld om, in ieder geval in het gebied waar de "vier vrijheden" van de interne markt van toepassing zijn, een Europese Economische Ruimte tot stand te brengen waarin overal dezelfde voorwaarden voor mededinging en markttoegang gelden. De EVA-landen van de EER hebben zonder uitzondering blijk gegeven van Europese solidariteit en zich in beginsel bereid getoond om, ter ondersteuning van de uitbreiding van de interne markt, een hogere bijdrage te betalen. Het RC-EER zou het jammer vinden als de samenwerking in de EER, die altijd gebaseerd is geweest op onderling vertrouwen en de zekerheid dat alle deelnemende landen op de andere konden rekenen, langdurige schade zou ondervinden van een benadering die er alleen op is gericht om meer geld binnen te halen, zonder dat daar iets voor tegenover staat in de vorm van medebeslissingsbevoegdheden of procedures voor gezamenlijke besluitvorming. Bij discussies over mogelijke verhogingen van de bijdrage moet volgens het RC-EER het zwaartepunt dan ook worden gelegd bij de voordelen en kansen die de deelnemende landen elkaar te bieden hebben. Het doel moet zijn de banden tussen de EVA-landen van de EER en de EU aan te halen, en niet het omgekeerde. 4.6. Tijdens de toetredingsonderhandelingen van de EU met de toetredende lidstaten zijn alle hoofdstukken die over de aanpassing van de wetten van die landen gaan, al afgerond. Daarom hoeft de toetreding van die landen tot de EER-overeenkomst geen noemenswaardige problemen meer op te leveren. Wél moet bij de uitbreiding rekening worden gehouden met de overgangsperioden vóórdat de "vier vrijheden" van de interne markt onverkort moeten worden toegepast op de betrekkingen tussen de EU en de toetredende landen. 4.7. De EU streeft ernaar bij besluitvorming meer rechtstreeks met het maatschappelijk middenveld en zijn organisaties, alsook met lokale en regionale overheden te overleggen. Dat streven vormt de achtergrond bij de discussie over de Europese Conventie en het Witboek betreffende Europese governance. Zowel de EER als de EU beschikken over organen (resp. het RC-EER en het EESC) waardoor maatschappelijke organisaties zonodig altijd kunnen worden geraadpleegd. Daarnaast zou het goed zijn ervoor te zorgen dat besluiten in toenemende mate in elektronische vorm openbaar toegankelijk worden en dat de burgers al in een vroeg stadium bij de tenuitvoerlegging van die besluiten worden betrokken. Op die manier wordt het publiek in alle achttien EER-lidstaten bewuster gemaakt van alle EU-procedures en wordt het draagvlak voor besluiten vergroot. De EU en de EER moeten beginselen als vrijheid, democratie en solidariteit nog hoger in hun vaandel gaan dragen om Europa nog concurrentiekrachtiger te maken en nog meer op de toekomst te richten. 4.8. In een nieuwe EER-overeenkomst moet ervoor worden gezorgd dat de betrekkingen tussen de contractpartijen evenwichtig zijn en dat de beginselen die aan de huidige EER-overeenkomst ten grondslag liggen, ook in de uitgebreide EU van toepassing blijven op visserij, landbouw en financiering. 4.9. Het RC-EER hecht veel belang aan een gelijktijdige uitbreiding van de EU en van de EER op 1 mei 2004. Het kijkt uit naar de komst van alle nieuwe lidstaten.