Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document JOC_2003_045_E_0204_01

    Voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende de dekking van de kosten die de EIB maakt in verband met het beheer van de Investeringsfaciliteit van de Overeenkomst van Cotonou (COM(2002) 603 def.)

    PB C 45E van 25.2.2003, p. 204–209 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    52002PC0603

    Voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende de dekking van de kosten die de EIB maakt in verband met het beheer van de investeringsfaciliteit van de overeenkomst van Cotonou /* COM/2002/0603 def. */

    Publicatieblad Nr. 045 E van 25/02/2003 blz. 0204 - 0209


    Voorstel voor een BESCHIKKING VAN DE RAAD betreffende de dekking van de kosten die de EIB maakt in verband met het beheer van de Investeringsfaciliteit van de Overeenkomst van Cotonou

    (door de Commissie ingediend)

    TOELICHTING

    In de overeenkomst van Cotonou van juni 2000 wordt aan de particuliere sector een centrale rol toegekend bij het verwezenlijken van de belangrijkste doelstellingen van het EU-ACS-partnerschap, namelijk de terugdringing en uiteindelijk de uitroeiing van de armoede, de bevordering van duurzame ontwikkeling en de geleidelijke integratie van de ACS-landen in de wereldeconomie. In de overeenkomst wordt onderkend dat door het bevorderen van investeringen en het stimuleren van de ontwikkeling van de particuliere sector, de ACS-landen hun vooruitzichten op een snellere en duurzame groei sterk kunnen verbeteren, met als gevolg de terugdringing van de armoede. Hiertoe zal het EU-ACS-samenwerkingsverband overeenkomstig artikel 21 onder andere steun verlenen aan de ontwikkeling van ondernemersvaardigheden en bedrijfscultuur, privatisering en hervorming van ondernemingen, ontwikkeling van bemiddelings- en arbitragesystemen, verbetering van kwaliteit, beschikbaarheid en toegankelijkheid van financiële en niet-financiële diensten ten behoeve van particuliere ondernemingen, de katalysering en benutting van binnenlandse en buitenlandse particuliere spaartegoeden ten behoeve van de financiering van particuliere ondernemingen en de verlening van garantiefaciliteiten en technische ondersteuning.

    Een van de belangrijkste instrumenten bij de ontwikkeling van de particuliere sector is de Investeringsfaciliteit, een fonds met een totale waarde van 2,2 miljard euro, dat door de Europese Investeringsbank (EIB) wordt beheerd. De Faciliteit "voorziet in langlopende financiële middelen, met inbegrip van risicodragend kapitaal, teneinde de groei in de particuliere sector te helpen stimuleren en binnenlands en buitenlands kapitaal voor dit doel te helpen mobiliseren" (artikel 76 (1)). De nadruk zal in het bijzonder komen te liggen op de ontwikkeling van de plaatselijke financiële sector, waardoor dit een doeltreffend middel wordt om kleine ondernemingen te financieren en te ontwikkelen, alsmede op de nationale kapitaalmarkten van de ACS-landen, met als doel het bevorderen van de capaciteit om binnenlandse spaartegoeden te mobiliseren. Voorts zal de Investeringsfaciliteit levensvatbare infrastructurele projecten van de overheid of de particuliere sector financieren, als essentiële voorwaarde voor het stimuleren van investeringen en duurzame groei. Er zullen diverse financiële instrumenten worden ingezet, zoals leningen, aandelenparticipaties, semi-kapitaal en garanties.

    Specifieke eigenschappen van de Investeringsfaciliteit De Investeringsfaciliteit wijkt op de volgende punten af van de financiering door middel van risicokapitaal die in het kader van de Overeenkomsten van Lomé plaatsvindt:

    1. De omvang van de kapitaaldotatie: 2200 miljoen euro, oftewel een toename van 120% ten opzichte van het tweede Financieel Protocol van de Vierde Overeenkomst van Lomé;

    2. Het belang dat wordt gehecht aan de financiering van de particuliere sector in regio's waar de mogelijkheden voor financiering vaak variabel en beperkt zijn,

    3. Het doorlopend karakter van de Faciliteit, waardoor de toekomstige middelen uiteindelijk afhankelijk zijn van de terugbetalingen, en het vereiste van financiële levensvatbaarheid op lange termijn. Dit vereist een nog stringentere projectevaluatie en financiële controle, alsmede risicoanalyse en -beheer, waaronder de toepassing van risicobeperkende maatregelen;

    Benodigd personeel

    De Bank is van mening dat maximaal 49 extra personeelsleden op Equivalent Full Time (EFT)-basis uiteindelijk, dat wil zeggen tegen het einde van het eerste Financieel Protocol, benodigd zullen zijn om de Investeringsfaciliteit volledig te kunnen beheren:

    * Specifieke kennis die momenteel niet voorhanden is binnen de Bank en extra personeel om de bestaande knelpunten te ontlasten (16 EFT). Om de financiële bemiddeling beter te kunnen benutten en aan de nieuwe rol van de Bank bij de ondersteuning en ontwikkeling van de financiële markten in de ACS-landen te voldoen, zal het noodzakelijk zijn nieuwe expertise aan te trekken, die van directe relevantie is in de context van de ACS-landen. Er bestaat vooral behoefte aan vaardigheden in het opzetten of versterken van de capaciteit op de volgende gebieden: bankanalyses; evaluatie en controle van de geïnvesteerde middelen; evaluatie en structurering van de garantieverrichtingen. Expertise zal eveneens nodig zijn om beleidskwesties die betrekking hebben op de activiteiten uit hoofde van de Faciliteit en de kredietwaardigheid van de landen te volgen; toezicht op de sectoranalyses die wellicht nodig zullen zijn om mogelijke toekomstige investeringsgebieden aan te wijzen; studies betreffende de kapitaalmarkten (instrumenten, bedrijfseconomische regels, bancair toezicht) als essentiële voorwaarde voor activiteiten binnen de financiële sector; en de toetsing van de gevolgen van de activiteiten op de economie en de ontwikkeling in het algemeen.

    * Netto zal het aantal personeelsleden met 33 EFT moeten toenemen voor het beheer van het grotere aantal activiteiten; hiervan zullen maximaal 5 EFT-personeelsleden in de ACS- landen zelf kunnen worden ingezet. Een dergelijke aanwezigheid zou op twee fronten voordeel bieden: enerzijds het vergemakkelijken van de identificatie van projecten en anderzijds het versterken van de samenwerking met andere donoren, met name de delegaties van de Commissie. Dit zou tevens in overeenstemming zijn met de in het mandaat gestelde eis dat de Bank een grotere rol speelt bij het ontwikkelingsproces van de ACS-landen. Deze voordelen moeten echter worden afgezet tegen de door andere instellingen opgedane ervaring, het risico dat de resultaten niet afdoende zijn en de extra kosten die hieraan verbonden zijn. Mogelijk kunnen de risico's worden beperkt door het opzetten van een proefproject, waarbij op tijdelijke basis in een regio wordt gestart.

    Deze toename van het aantal personeelsleden met maximaal 49 EFT zal ertoe leiden dat er binnen de Bank in totaal 115 EFT personeelsleden beschikbaar zijn om de activiteiten in de ACS-landen uit te voeren; hiervan zullen maximaal 75 EFT verantwoordelijk zijn voor de activiteiten uit hoofde van de Investeringsfaciliteit. Ongeveer driekwart van deze 75 EFT zal bestaan uit deskundigen en hun assistenten en het resterend deel zal bestaan uit ondersteunend personeel; per afdeling zal ongeveer de helft hiervan bestemd zijn voor de ACS-kredietafdeling, 40% voor de Directoraten Projecten en Juridische zaken en het resterend deel voor de overige disciplines.

    Beheerkosten

    De EIB fungeert traditioneel als partner bij de ontwikkelingshulpprogramma's van de EU; zij financiert investeringen uit eigen middelen en, binnen het kader van het mandaat van de lidstaten, door middel van risicokapitaal. Terwijl de Bank de kosten van de activiteiten uit eigen middelen dekt uit de marge die zij in rekening brengt op de desbetreffende leningen, worden de kosten die verbonden zijn aan het beheer van de activiteiten met risicokapitaal volledig door de lidstaten vergoed. Ditzelfde principe zal in de toekomst worden toegepast bij het beheer van de Investeringsfaciliteit (IF), overeenkomstig artikel 8, lid 2 van het Intern Akkoord van het 9e EOF. Dientengevolge betreffen de in dit verslag genoemde kosten enkel de 75 EFT-personeelsleden die betrokken zijn bij het beheer van de Investeringsfaciliteit. De kosten verbonden aan de controle van de Lomé-activiteiten worden gedekt door het bestaande akkoord betreffende de vergoeding en de kosten van de activiteiten uit eigen middelen door de marge van de Bank.

    De kosten verbonden aan de IF-activiteiten hebben betrekking op de geleidelijke groei van het personeelsbestand zoals hierboven omschreven en andere onkosten. De kosten zijn gecorrigeerd voor de verwachte toekomstige kostenstijgingen en omvatten vijf componenten:

    * Personeelskosten vormen het grootste onderdeel. Zij zijn gebaseerd op de in 2001 door de Bank gemaakte standaardkosten voor mandaatactiviteiten, berekend op basis van het principe van een volledig kostendekkende exploitatie. Hierbij zijn dus inbegrepen de directe kosten alsmede een evenredig deel van de totale overheadkosten van de Bank, die in feite een verdubbeling van de directe kosten betekenen. De totale personeelskosten die hieruit voortvloeien worden aldus geschat op 178 miljoen euro voor de eerste vijf jaar, ervan uitgaande dat de werving van nieuw personeel over een periode van vier jaar verdeeld wordt, zoals weergegeven in onderstaande tabel.

    * De tweede kostenpost betreft de gevolgen van de kwalitatieve wijziging van de activiteiten, zoals langere en/of additionele taken, een toename in het gebruik van gespecialiseerde expertise van buiten de Bank, specifieke automatiseringsbehoeften en -programma's. Deze kosten worden geschat op 10 miljoen euro.

    * Aanvangskosten, waarvan een groot deel reeds in de afgelopen drie jaar is gemaakt, worden geschat op 8 miljoen euro. Deze kosten omvatten tevens de uitgaven verbonden aan de vergaderingen van het Comité voor de Investeringsfaciliteit alvorens de IF in werking treedt.

    * Kosten van het naar de regio's uitzenden van maximaal 5 EFT personeelsleden worden geschat op in totaal 3 miljoen euro.

    * In verband met onzekerheden ten aanzien van de voorspellingen wordt voorts 10% gerekend voor onvoorziene uitgaven.

    Op deze basis belopen de totale kosten 219 miljoen euro voor de gehele periode van vijf jaar, oftewel een gemiddelde van bijna 44 miljoen euro per jaar; dat is 2% van het totale kapitaal van de Faciliteit. Dit getal is vergelijkbaar met de ondergrens van de vaste beheerkosten van particuliere beleggingsfondsen, die op jaarbasis variëren van 2 tot 3% van de kapitaaldotatie.

    In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de ontwikkeling van het ondernemingsplan, de personele bezetting en de maximaal verwachte totale kosten.

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    *inclusief verwacht aantal nieuwe personeelsleden

    **1/4 van de jaarlijkse kosten, ervan uitgaande dat enkel de activiteiten in het vierde kwartaal van toepassing zijn op de toekomstige IF-activiteiten

    Maatregelen ter dekking van de kosten van de Bank

    In de opkomende markten hanteren particuliere beleggingsfondsen over het algemeen een jaarlijkse beheervergoeding van 2 tot 3%; deze wordt tijdens de stortingsperiode berekend op basis van de totale omvang van het beleggingsfonds en nadien op basis van de uitstaande middelen.

    Er dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de maatregelen op lange termijn en de tijdelijke regelingen die voor de eerste jaren van de Investeringsfaciliteit gelden.

    Op lange termijn ligt het voor de hand dat de Bank rechtstreeks uit de Faciliteit wordt vergoed. In de overeenkomst van Cotonou is bepaald dat de netto terugbetalingen uit de activiteiten van de Investeringsfaciliteit aan het IF worden overgedragen. Dit zou betekenen dat enkel de terugbetalingen - uitgedrukt als hoofdsom en rente, alsmede rendement op eigen vermogen - na aftrek van de bankprovisies terugvloeien. Deze optie is echter slechts haalbaar indien voldoende terugbetalingen zijn opgebouwd. Uit de financiële voorspellingen blijkt dat hiervan in het gunstigste geval eerst in het zesde of zevende jaar van de activiteiten sprake is. In het tweede Financieel Protocol zou derhalve uitdrukkelijk moeten worden bepaald dat de bankprovisies uit de Faciliteit zelf wordt gefinancierd, waardoor enkel de terugbetalingen na aftrek van de bankprovisies revolveren. De lidstaten moeten er tijdens deze besprekingen betreffende de bankprovisies op toezien dat dit onderwerp voor de volgende onderhandelingsrondes (in 2004-2005) op de agenda wordt gezet.

    In de tussentijd, en met name met betrekking tot het eerste Financieel Protocol van Cotonou, dient een alternatieve regeling voor de vergoeding te worden opgesteld.

    Maatregelen ter dekking van de beheervergoeding van de Bank

    Dit onderwerp is behandeld door zowel het Comité voor de Investeringsfaciliteit waarin de lidstaten vertegenwoordigd zijn, als de Groep ACS/FIN. Hieruit kwamen twee opties naar voren:

    * de provisie vergoeden uit de Faciliteit zelf;

    * de provisie in mindering brengen op de terugbetalingen die gegenereerd worden door de activiteiten met risicokapitaal uit hoofde van eerdere Overeenkomsten.

    De eerste optie is niet gekozen, aangezien er noch in het Financieel Protocol zelf noch in bijlage II van de overeenkomst van Cotonou aanknopingspunten zijn te vinden dat de door de EIB bij het beheer van de Investeringsfaciliteit gemaakte kosten in mindering kunnen worden gebracht op het kapitaal.

    De provisies vergoeden uit terugbetalingen op Lomé-risicokapitaal

    Deze optie houdt in dat de maatregelen ter dekking van de kosten, die momenteel worden toegepast met betrekking tot de provisie die de Bank in rekening brengt voor haar risicokapitaalbeheer uit hoofde van de diverse Overeenkomsten van Lomé, op de IF wordt toegepast. De Bank int de aflossingen op de ACS-schulden uit de begrotingsmiddelen in het kader van de voorgaande Lomé-mandaten en draagt deze middelen over naar de rekeningen van de lidstaten, nadat zij haar eigen provisie hierop in mindering heeft gebracht. Als gevolg hiervan worden enkel de terugbetalingen na aftrek van de bankprovisies aan de lidstaten overgedragen.

    De provisie die de Bank in rekening brengt voor het beheer van de Investeringsfaciliteit zou op dezelfde wijze en uit dezelfde Lomé-middelen kunnen worden vergoed. Zij zouden naast de vergoeding voor het beheer van risicokapitaal worden afgetrokken van de aflossingen op de schulden, zodat slechts de nettobedragen (na aftrek van de beheervergoedingen voor Lomé- en IF-activiteiten) aan de lidstaten zouden worden overgedragen. Een complicerende factor is hierbij dat de drie nieuwste lidstaten slechts aan de Vierde Overeenkomst van Lomé hebben bijgedragen en hun terugbetalingen pas in 2006 toereikend zullen zijn om aan hun aandeel te kunnen voldoen. De Bank zal de bijdrage van deze lidstaten voorfinancieren, totdat hun deel van de terugbetalingen in voldoende mate is opgebouwd.

    Uit de voorspellingen blijkt dat de bedragen van de schuldaflossingen toereikend zouden zijn. Indien zij echter ontoereikend mochten zijn, zullen de lidstaten zich ertoe moeten verplichten de bankprovisies uit andere middelen te voldoen.

    Hierbij bedenke men dat enkel de nettokosten die door de Bank worden gemaakt in verband met het beheer van de Investeringsfaciliteit worden vergoed. Met andere woorden, de door de lidstaten betaalde provisie zal gelijk zijn aan de reële kosten. Deze zouden uiteindelijk lager kunnen uitvallen dan de geschatte 2% per jaar. Het jaarlijkse ondernemingsplan van de IF zal een specifiek deel wijden aan de personele bezetting, waaronder voorgestelde toenames in aantal personeelsleden en geschatte kosten. Het jaarverslag van de IF zal een hoofdstuk wijden aan de kosten van het beheer van de Faciliteit en een specificatie daarvan geven. Indien de reële kosten lager uitvallen dan de initiële voorspellingen, zullen voorzieningen worden getroffen voor het aanwenden van de resterende middelen, hetzij van het ene jaar op het andere, hetzij aan het einde van het eerste Protocol: zij zouden kunnen worden overgedragen naar de IF ten behoeve van nader te bepalen doeleinden of aan de lidstaten worden teruggestort.

    Geldigheidsduur

    Dit Raadsbesluit vindt haar juridische grondslag in het Intern Akkoord van het 9e EOF. Indien het besluit wordt aangenomen kan het derhalve slechts van kracht worden bij de inwerkingtreding van laatstgenoemde overeenkomst. Artikel 9 van het voorgestelde besluit bepaalt dat het besluit van toepassing zal zijn gedurende dezelfde periode als het Intern Akkoord.

    Conclusie

    Om bovengenoemde redenen stelt de Commissie de Raad voor aangehecht besluit vast te stellen.

    Voorstel voor een

    BESCHIKKING VAN DE RAAD

    betreffende de dekking van de kosten die de EIB maakt in verband met het beheer van de Investeringsfaciliteit van de Overeenkomst van Cotonou

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

    Gezien de partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschappen en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000 [1].

    [1] OJ L 317, 15.12.2000, p. 3

    Gezien het Intern Akkoord van 12 september 2000 tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, bijeengekomen in de Raad, betreffende de financiering en het beheer van de steun van de Gemeenschap in het kader van het Financieel Protocol bij de partnerschapsovereenkomst tussen de landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan en de Europese Gemeenschappen en haar lidstaten, ondertekend te Cotonou (Benin) op 23 juni 2000 en de toewijzing van financiële steun aan de overzeese lands- en gebiedsdelen waarop Hoofdstuk IV van het EU-Verdrag, en wel met name artikel 8 (2) daarvan, van toepassing is [2].

    [2] OJ L 317, 15.12.2000, p. 355

    Gezien het door de Commissie in overleg met de Bank opgestelde voorstel,

    (1) Overwegende dat er in de overeenkomst van Cotonou geen bepaling is opgenomen met betrekking tot de dekking van de kosten die de Europese Investeringsbank (hierna te noemen 'de Bank') maakt in het kader van haar beheer van de Investeringsfaciliteit,

    (2) Overwegende dat de Bank alle inkomsten uit de standaard evaluatievergoeding die aan de cliënten van de Investeringsfaciliteit in rekening worden gebracht zal aanwenden ter dekking van haar reguliere kosten, met uitzondering van de bijzondere vergoedingen die zij ontvangt ter dekking van de buitengewone kosten,

    HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

    Artikel 1

    De voorziening voor de provisie die de Bank in rekening brengt voor het beheer van de Investeringsfaciliteit en de rentesubsidies, daaronder mede begrepen de middelen die gereserveerd zijn voor de overzeese lands- en gebiedsdelen (hierna te noemen "de LGO"), bedraagt maximaal 220 miljoen euro. De provisie strekt ter volledige dekking van de kosten van het beheer van de Investeringsfaciliteit, inclusief de bedragen die aangewend worden ter financiering van de rentesubsidies in verband met activiteiten in de ACS-landen en de LGO, gedurende de vijf jaar van het eerste Financieel Protocol van de overeenkomst van Cotonou.

    Artikel 2

    Voor zover de taak van de Bank zoals bepaald in bijlage II van de overeenkomst van Cotonou en in de operationele richtlijnen van de Investeringsfaciliteit ongewijzigd blijft, is de maximale provisie ingevolge artikel 1 tevens het plafond.

    Artikel 3

    Ieder jaar doet de Bank op uiterlijk 1 september aan het Comité voor de Investeringsfaciliteit een verslag toekomen waarin de door haar geschatte kosten voor het daaropvolgende jaar en de daarbijbehorende hoogte van de benodigde provisie zijn opgenomen. Deze gegevens worden opgenomen in het door het Comité voor de Investeringsfaciliteit goed te keuren ondernemingsplan van de Investeringsfaciliteit. Het verslag betreffende de kosten over het eerste jaar is afhankelijk van de datum waarop de overeenkomst van Cotonou van kracht wordt.

    Artikel 4

    Ieder jaar neemt de Bank een overzicht van de in het voorgaande jaar gemaakte reële kosten, alsmede het bedrag van de evaluatieprovisies die van de cliënten van de Investeringsfaciliteit in hetzelfde jaar zijn ontvangen, op in het jaarverslag van de Investeringsfaciliteit, dat ter goedkeuring aan het Comité voor de Investeringsfaciliteit wordt voorgelegd. Het concept-jaarverslag waarin deze cijfers worden vermeld wordt aan het Comité voor de Investeringsfaciliteit uiterlijk op 28 februari en het uiteindelijke jaarverslag uiterlijk op 30 juni voorgelegd.

    Artikel 5

    Indien de door de Bank gemaakte kosten in een bepaald jaar lager dan wel hoger uitvallen dan de in het desbetreffende ondernemingsplan vermelde cijfers, verzoekt de Bank het Comité voor de Investeringsfaciliteit een besluit te nemen met betrekking tot de te treffen maatregelen.

    Artikel 6

    De voorzieningen voor de provisie als bedoeld in artikel 1 worden getroffen uit de aan de lidstaten toekomende aflossingen op schulden die gegenereerd worden door de risicokapitaalactiviteiten en de bijzondere leningen die uit hoofde van de achtereenvolgende Overeenkomsten van Lomé zijn verstrekt. Het door elk lidstaat verschuldigd bedrag wordt bepaald aan de hand van het relatieve aandeel van haar bijdrage aan het 9e EOF. Ten aanzien van de lidstaten die nog niet voldoende terugbetalingen ontvangen, brengt de Bank de verschuldigde bedragen ten laste van hun rekeningen en brengt zij een jaarlijkse rente in rekening die gelijk is aan het geldende EONIA-tarief minus twaalfeneenhalf basispunten.

    Artikel 7

    Naar aanleiding van een door de Commissie in overleg met de Bank opgemaakt voorstel, neemt de Raad een besluit betreffende de financiering van de bankprovisie zoals overeengekomen in artikel 1, ingeval de middelen uit de schuldaflossingen voor dit doeleinde ontoereikend zijn.

    Artikel 8

    De lidstaten machtigen de Bank de provisie rechtstreeks van hun bij de Bank gehouden rekeningen, waarnaar de in artikel 6 bedoelde aflossingen worden overgedragen, af te boeken. De provisie wordt op de eerste werkdag van elk kwartaal afgeboekt en vergoed tegen een jaarlijks tarief dat gelijk is aan het geldend EONIA-tarief minus twaalfeneenhalf basispunten.

    Artikel 9

    Dit besluit wordt van kracht op de dag waarop zij wordt aangenomen. Het blijft van kracht gedurende dezelfde periode als het Intern Akkoord.

    Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

    Gedaan te Brussel, op

    Voor de Raad

    De Voorzitter

    Top