This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document E2003C0116(03)
Notice on immunity from fines and reduction of fines in cartel cases
Immuniteit tegen geldboeten en vermindering van geldboeten in kartelzaken
Immuniteit tegen geldboeten en vermindering van geldboeten in kartelzaken
PB C 10 van 16.1.2003, p. 13–16
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
Immuniteit tegen geldboeten en vermindering van geldboeten in kartelzaken
Publicatieblad Nr. C 010 van 16/01/2003 blz. 0013 - 0016
Immuniteit tegen geldboeten en vermindering van geldboeten in kartelzaken (2003/C 10/13) INLEIDING A. Deze kennisgeving wordt gedaan overeenkomstig de bepalingen van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna: "EER-Overeenkomst") en de Overeenkomst tussen de EVA-Staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie (hierna: "Toezichtovereenkomst"). B. De Europese Commissie heeft een mededeling gepubliceerd, getiteld "Mededeling van de Commissie betreffende immuniteit tegen geldboeten en vermindering van geldboeten in kartelzaken"(1). In dit niet-bindende document worden de beginselen uiteengezet die de Europese Commissie aanhoudt met betrekking tot het verlenen van immuniteit tegen of vermindering van geldboeten in zaken die in het licht van artikel 81 van het EG-Verdrag en/of artikel 53 van de EER-Overeenkomst worden onderzocht(2). C. De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA beschouwt het genoemde besluit als relevant voor de EER. Teneinde gelijke mededingingsvoorwaarden te handhaven en te zorgen voor een eenvormige toepassing van de mededingingsregels van de EER in de gehele Europese Economische Ruimte, keurt de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA deze mededeling goed overeenkomstig de haar in artikel 5, lid 2, onder b), van de Toezichtovereenkomst verleende bevoegdheid. Zij is voornemens de in deze kennisgeving neergelegde beginselen en regels te volgen wanneer zij de mededingingsregels van de EER toepast op een bepaald geval. D. Deze mededeling vervangt de mededeling van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA van 1997 betreffende het niet opleggen of de vermindering van boeten in kartelzaken (de mededeling "1997")(3). 1. Deze mededeling betreft geheime afspraken tussen twee of meer concurrerende ondernemingen die erop gericht zijn prijzen te bepalen, productie- of verkoopquota vast te stellen, markten te verdelen met inbegrip van offertevervalsing of de invoer of uitvoer te beperken. Dergelijke praktijken behoren tot de ernstigste mededingingsbeperkingen waarmee de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en de Europese Commissie worden geconfronteerd en leiden uiteindelijk tot hogere prijzen en een geringere keuze voor de consument. Voorts zijn zij schadelijk voor het bedrijfsleven in de EER. 2. Door hun normale onderlinge concurrentie kunstmatig te beperken, ontsnappen deze ondernemingen aan de druk die hen aanzet tot innoveren, zowel op het gebied van de productontwikkeling als wat de invoering van efficiëntere productiemethoden betreft. Dergelijke praktijken leiden tevens tot duurdere grondstoffen en onderdelen voor de bedrijven in de EER die van dergelijke producenten afnemen. Op lange termijn hebben zij een negatieve invloed op het concurrentievermogen en de werkgelegenheid. 3. De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA is zich ervan bewust dat bepaalde ondernemingen die bij dit soort onrechtmatige overeenkomsten betrokken zijn, ertoe bereid zijn een einde te stellen aan hun deelname daaraan en haar in kennis te stellen van het bestaan van dergelijke overeenkomsten, maar daarvan worden afgeschrikt door de hoge geldboeten waaraan zij zich kunnen blootstellen. Teneinde haar beleid ter zake toe te lichten heeft de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA in eerste instantie de kennisgeving van 1997 goedgekeurd. 4. De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA was ten tijde van de goedkeuring van de mededeling van 1997 van oordeel dat het in het belang van de goede werking van de EER-Overeenkomst was om ondernemingen die met haar samenwerken een gunstige behandeling te geven. Het ontdekken en verbieden van dergelijke praktijken is voor consumenten en burgers immers van groter belang dan het beboeten van ondernemingen die de Autoriteit in staat hebben gesteld deze praktijken op te sporen en te verbieden. 5. Hoewel de deugdelijkheid van de beginselen die aan de mededeling van 1997 ten grondslag liggen is bevestigd, heeft de ervaring aangetoond dat de doeltreffendheid van de mededeling zou zijn gediend met een grotere mate van transparantie en zekerheid over de voorwaarden waaronder een vermindering van geldboeten wordt toegekend. Tevens zou de werking van de mededeling kunnen worden verbeterd door het niveau van de bedoelde vermindering nauwer te laten aansluiten bij de waarde van de bijdrage van de onderneming aan de vaststelling van de inbreuk. Deze kwesties worden in de onderhavige mededeling aan de orde gesteld. 6. De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA is van mening dat de medewerking van een onderneming bij het opsporen van het bestaan van een kartel een intrinsieke waarde heeft. Een beslissende bijdrage tot het instellen van een onderzoek of het vaststellen van een inbreuk kan rechtvaardigen dat aan de betrokken onderneming immuniteit tegen een geldboete wordt verleend, mits aan bepaalde aanvullende voorwaarden is voldaan. 7. Bovendien kan medewerking van een of meer ondernemingen een vermindering van een geldboete door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA rechtvaardigen. Een vermindering van een geldboete moet weergeven in hoeverre een onderneming in termen van kwaliteit of tijd daadwerkelijk heeft bijgedragen aan de vaststelling van de inbreuk door de Autoriteit. Verminderingen moeten worden beperkt tot die ondernemingen die de Autoriteit bewijsmateriaal verstrekken dat een aanzienlijke toegevoegde waarde heeft ten opzichte van het materiaal waarover de Autoriteit reeds beschikt. A. IMMUNITEIT TEGEN GELDBOETEN 8. De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA verleent een onderneming immuniteit tegen een geldboete die haar anders zou zijn opgelegd indien: a) de onderneming als eerste bewijsmateriaal verstrekt dat naar de mening van de Autoriteit haar in staat kan stellen een beschikking te geven tot het verrichten, binnen de EVA-pijler, van een verificatie in de zin van artikel 14, lid 3 van Hoofdstuk II van Protocol 4 bij de Toezichtovereenkomst in verband met een beweerd kartel dat de EER schade berokkent, of b) de onderneming als eerste bewijsmateriaal verstrekt dat naar de mening van de Autoriteit haar in staat kan stellen een inbreuk op artikel 53 van de EER-Overeenkomst vast te stellen in verband met een beweerd kartel dat de EER schade berokkent. 9. Immuniteit uit hoofde van punt 8 a) wordt uitsluitend verleend op voorwaarde dat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, ten tijde van de indiening, niet over voldoende bewijsmateriaal beschikte om een beschikking te geven tot het verrichten van een verificatie in de zin van artikel 14, lid 3, van Hoofdstuk II van Protocol 4 bij de Toezichtovereenkomst in verband met het vermeende kartel. 10. Immuniteit uit hoofde van punt 8 b) wordt uitsluitend verleend onder de cumulatieve voorwaarden dat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, ten tijde van de indiening, niet over voldoende bewijsmateriaal beschikte om in verband met het vermeende kartel een inbreuk op artikel 53 EER vast te stellen en dat aan geen enkele onderneming op grond van punt 8 a) voorwaardelijke immuniteit tegen geldboeten is verleend in verband met het vermeende kartel. 11. Afgezien van de voorwaarden die in de punten 8 a) en 9 of in de punten 8 b) en 10 zijn vermeld, naargelang van het geval, moet in ieder geval aan de volgende cumulatieve voorwaarden worden voldaan om in aanmerking te komen voor immuniteit tegen geldboeten: a) de onderneming moet, gedurende de gehele administratieve procedure van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, onafgebroken en zonder dralen haar volledige medewerking verlenen en de Commissie alle bewijsmateriaal ter beschikking stellen dat met betrekking tot de beweerde inbreuk in haar bezit is of waarover zij kan beschikken. Met name moet zij ter beschikking blijven van de Autoriteit om snel antwoord te geven op verzoeken die kunnen bijdragen tot de vaststelling van de betrokken feiten; b) de onderneming moet haar betrokkenheid bij de beweerde inbreuk uiterlijk beëindigen op het tijdstip waarop zij op grond van punt 8 a) of 8 b), naargelang van het geval, haar bewijsmateriaal indient; c) de onderneming mag andere ondernemingen niet tot deelname aan de inbreuk hebben gedwongen. PROCEDURE 12. Een onderneming die een verzoek tot immuniteit voor geldboeten wenst in te dienen, neemt daartoe contact op met het Directoraat overheidssteun van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA. Indien duidelijk wordt dat de voorwaarden van punt 8 tot en met 10, naargelang van het geval, niet zijn vervuld, dan wordt de onderneming onverwijld meegedeeld dat in verband met de beweerde inbreuk geen immuniteit tegen geldboeten mogelijk is. 13. Is immuniteit tegen geldboeten in verband met een beweerde inbreuk wel mogelijk, dan kan de onderneming, om aan de voorwaarden van punt 8 a) of 8 b), naargelang van het geval, te voldoen: a) de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA onverwijld alle bewijsmateriaal met betrekking tot de beweerde inbreuk verstrekken waarover zij ten tijde van de indiening beschikt; of b) dit bewijsmateriaal in eerste instantie op hypothetische wijze verstrekken, in welk geval de onderneming een beschrijvende lijst van bewijzen indient die zij op een later overeengekomen tijdstip bereid is openbaar te maken. Op deze lijst moeten de aard en de inhoud van het bewijsmateriaal nauwkeurig zijn weergegeven zonder dat evenwel afbreuk wordt gedaan aan de hypothetische aard van de informatie. Om de aard en inhoud van de bewijsstukken te illustreren kunnen afschriften van documenten worden gebruikt waaruit de gevoelige informatie is verwijderd. 14. Het Directoraat Mededinging en overheidssteun bevestigt het verzoek van de onderneming om immuniteit schriftelijk. In de bevestiging vermeldt het Directoraat de datum waarop de onderneming bewijsmateriaal heeft ingediend ingevolge punt 13 a), dan wel aan de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA de beschrijvende lijst heeft meegedeeld zoals bedoeld in punt 13 b). 15. Zodra de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA het bewijsmateriaal heeft ontvangen dat de onderneming ingevolge punt 13 a) heeft ingediend en heeft vastgesteld dat dit aan de in punt 8 a) of 8 b), naargelang van het geval, beschreven voorwaarden voldoet, kent zij de onderneming schriftelijk voorwaardelijke immuniteit tegen geldboeten toe. 16. In het andere geval gaat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA na of de aard en inhoud van de bewijsstukken die worden beschreven in de in punt 13 b) bedoelde lijst, voldoen aan de voorwaarden van de punten 8 a) of 8 b), naargelang van het geval, en stelt zij de onderneming hiervan op de hoogte. Nadat het bewijsmateriaal uiterlijk op de overeengekomen datum openbaar is gemaakt en de Autoriteit heeft vastgesteld dat het overeenkomt met de beschrijving in de lijst, verleent zij de onderneming schriftelijk voorwaardelijke immuniteit tegen geldboeten. 17. Een onderneming die niet voldoet aan de voorwaarden van punt 8 a) of 8 b), naargelang van het geval, kan het bewijsmateriaal dat zij in verband met haar verzoek om immuniteit heeft openbaar gemaakt, intrekken of de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA verzoeken dit in aanmerking te nemen op grond van deel B van deze mededeling. Dit weerhoudt de Autoriteit er niet van gebruik te maken van haar gewone onderzoekbevoegdheden om de desbetreffende informatie te verwerven. 18. De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA zal geen andere verzoeken om immuniteit tegen geldboeten onderzoeken zolang zij geen standpunt heeft ingenomen ten aanzien van een voorliggend verzoek met betrekking tot dezelfde vermeende inbreuk. 19. Indien de onderneming aan het einde van de administratieve procedure heeft voldaan aan de noodzakelijke vereisten welke in punt 11 zijn uiteengezet, verleent de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA haar in de desbetreffende beschikking immuniteit tegen geldboeten. B. VERMINDERING VAN EEN GELDBOETE 20. Ondernemingen die niet voldoen aan de voorwaarden die in rubriek A zijn uiteengezet, kunnen in aanmerking komen voor een vermindering van de geldboete die zou zijn opgelegd, indien zij geen medewerking hadden verleend. 21. Daartoe moet een onderneming de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA bewijzen van de vermeende inbreuk verstrekken die een significante toegevoegde waarde hebben vergeleken met het bewijsmateriaal waarover de Autoriteit reeds beschikt, en moet de onderneming haar betrokkenheid bij de vermeende inbreuk, uiterlijk op het tijdstip waarop zij het bewijsmateriaal indient, beëindigen. 22. Het begrip "toegevoegde waarde" verwijst naar de mate waarin het verstrekte materiaal door de aard en/of nauwkeurigheid ervan het vermogen van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA om de betrokken feiten volledig te bewijzen, versterkt. Bij haar beoordeling zal de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA er over het algemeen van uitgaan dat schriftelijke bewijzen die dateren van de periode waarin de feiten hebben plaatsgevonden, een grotere kwalitatieve waarde hebben dan bewijsstukken die later zijn vastgesteld. Evenzo zal in het algemeen worden aangenomen dat bewijzen die rechtstreeks relevant zijn voor de betrokken feiten, een grotere kwalitatieve waarde hebben dan bewijzen die slechts zijdelings relevant zijn. 23. De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA zal in haar eindbeschikking die aan het einde van de administratieve procedure wordt gegeven, vaststellen: a) of het door een onderneming op een bepaald tijdstip verstrekte bewijsmateriaal een significante toegevoegde waarde had ten opzichte van het bewijsmateriaal waarover de Commissie op dat tijdstip reeds beschikte; b) de vermindering die ten gunste van de onderneming wordt toegepast op de geldboete welke anders zou zijn opgelegd, en wel als volgt: de eerste onderneming die aan het bepaalde van punt 21 voldoet komt in aanmerking voor een vermindering van 30 à 50 %; de tweede onderneming die aan het bepaalde van punt 21 voldoet komt in aanmerking voor een vermindering van 20 à 30 %; de volgende ondernemingen die aan het bepaalde van punt 21 voldoen komen in aanmerking voor een vermindering van ten hoogste 20 %. Om het niveau van de vermindering binnen elk van deze bandbreedten te bepalen laat de Autoriteit het tijdstip waarop het bewijsmateriaal, dat aan de bepalingen van punt 21 voldoet, is verstrekt en de mate waarin dit een toegevoegde waarde vertegenwoordigt, meewegen. Daarnaast kunnen omvang en continuïteit van de eventuele medewerking door de onderneming na de datum waarop zij het bewijsmateriaal heeft verstrekt, in aanmerking worden genomen. Bovendien zal de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, indien een onderneming bewijsstukken verstrekt die betrekking hebben op feiten die haar niet eerder bekend waren en die een rechtstreekse invloed hebben op de zwaarte of de duur van de vermeende inbreuk, met deze elementen geen rekening houden bij het bepalen van de geldboete die moet worden opgelegd aan de onderneming die deze bewijsstukken heeft verstrekt. PROCEDURE 24. Een onderneming die voor een vermindering van een geldboete in aanmerking wenst te komen, dient de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA bewijsstukken aangaande het bestaan van het betrokken kartel te verstrekken. 25. De onderneming krijgt van het directoraat Mededinging en overheidssteun een ontvangstbevestiging waarop de datum is vermeld waarop de relevante documenten werden ingediend. De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA onderzoekt geen bewijsstukken van ondernemingen die om een vermindering van een geldboete verzoeken zolang zij nog geen oordeel heeft geveld over een voorliggend verzoek om voorwaardelijke immuniteit tegen geldboeten dat op dezelfde beweerde inbreuk betrekking heeft. 26. Wanneer de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA tot de voorlopige conclusie komt dat de bewijzen die door een onderneming zijn verstrekt een toegevoegde waarde hebben in de zin van punt 22, maakt zij de onderneming uiterlijk op de datum van kennisgeving van de mededeling van punten van bezwaar schriftelijk haar voornemen bekend om de geldboete, binnen een nader aangegeven bandbreedte zoals uiteengezet in punt 23 b), te verminderen. 27. De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA beoordeelt de uiteindelijke situatie van elke onderneming die om vermindering van een geldboete verzoekt aan het einde van de administratieve procedure, wanneer zij haar beschikking vaststelt. ALGEMENE OVERWEGINGEN 28. Deze mededeling vervangt de mededeling van 1997 voor alle zaken waarin geen enkele onderneming met de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA contact heeft opgenomen om in aanmerking te worden genomen voor de gunstige behandeling die in die mededeling is beschreven. De Autoriteit zal onderzoeken of deze mededeling wijziging behoeft zodra zij voldoende ervaring heeft opgedaan met de toepassing ervan. 29. De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA is zich ervan bewust dat deze kennisgeving een gewettigd vertrouwen wekt, waarop ondernemingen zich kunnen beroepen wanneer zij het bestaan van een mededingingsregeling aan haar kenbaar maken. 30. Indien in een van de fasen van de administratieve procedure niet wordt voldaan aan een van de voorwaarden die in rubriek A of B zijn uiteengezet, kan dit leiden tot het verlies van de daarin beschreven gunstige behandeling. 31. Het feit dat een onderneming tijdens de administratieve procedure met de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA heeft samengewerkt wordt in de beschikking vermeld om te verduidelijken waarom immuniteit tegen of vermindering van de geldboete werd verleend. Het feit dat immuniteit tegen of vermindering van geldboeten wordt verleend kan een onderneming niet beschermen tegen de civielrechtelijke gevolgen van haar deelname aan een inbreuk op artikel 53 van de EER-Overeenkomst. 32. De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA is van mening dat over het algemeen de openbaarmaking, ongeacht het tijdstip, van documenten die in het kader van deze mededeling zijn ontvangen, zou leiden tot ondermijning van de bescherming van het doel van inspecties en onderzoeken in de zin van Afdeling 5 van de informatieve richtsnoeren van de Autoriteit. 33. Schriftelijke verklaringen die in verband met deze mededeling aan de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA zijn verstrekt, maken deel uit van het dossier van de Autoriteit. Zij mogen niet worden openbaar gemaakt of voor een ander doel worden gebruikt dan voor de uitvoering van artikel 53 van de EER-Overeenkomst. (1) PB C 45 van 19.2.2002, blz. 3. (2) De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en de Europese Commissie zijn samen bevoegd om onder de artikelen 53 en 54 van de EER-Overeenkomst vallende individuele zaken te behandelen overeenkomstig de regels vervat in artikel 56 van de EER-Overeenkomst. Elke zaak kan slechts door één autoriteit worden behandeld. (3) PB C 282 van 18.9.1997, blz. 8, en EER-Supplement bij het PB C 39 van 18.9.1997, blz. 1.