Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52002IG0802(01)

    Initiatief van het Koninkrijk Denemarken met het oog op de aanneming van een kaderbesluit van de Raad inzake de confiscatie van opbrengsten, hulpmiddelen en voorwerpen van misdrijven

    PB C 184 van 2.8.2002, p. 3–5 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    52002IG0802(01)

    Initiatief van het Koninkrijk Denemarken met het oog op de aanneming van een kaderbesluit van de Raad inzake de confiscatie van opbrengsten, hulpmiddelen en voorwerpen van misdrijven

    Publicatieblad Nr. C 184 van 02/08/2002 blz. 0003 - 0005


    Initiatief van het Koninkrijk Denemarken met het oog op de aanneming van een kaderbesluit van de Raad inzake de confiscatie van opbrengsten, hulpmiddelen en voorwerpen van misdrijven

    (2002/C 184/03)

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, met name op artikel 29, artikel 31, onder c), en artikel 34, lid 2, onder b),

    Gezien het initiatief van het Koninkrijk Denemarken,

    Gezien het advies van het Europees Parlement,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1) De voornaamste drijfveer van grensoverschrijdende, georganiseerde criminaliteit is financieel gewin. Een effectieve voorkoming en bestrijding van georganiseerde criminaliteit dient daarom te worden toegespitst op de opsporing, bevriezing, inbeslagneming en confiscatie van opbrengsten van misdrijven. Dit wordt evenwel bemoeilijkt door onder meer de verschillen tussen de wetgevingen van de lidstaten op dat gebied.

    (2) In de conclusies van de Europese Raad van Wenen van december 1998 heeft de Europese Raad aangedrongen op versterking van het optreden van de EU tegen de internationale georganiseerde criminaliteit overeenkomstig het actieplan van de Raad en de Commissie over hoe de bepalingen van het Verdrag van Amsterdam inzake de totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid het best kunnen worden uitgevoerd(1).

    (3) Uit punt 50, onder b), van het Actieplan van Wenen volgt dat de nationale voorschriften betreffende de inbeslagneming en confiscatie van opbrengsten van misdrijven, rekening houdend met de rechten van derden die te goeder trouw zijn, binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam verbeterd en, waar nodig, onderling aangepast moeten worden.

    (4) In punt 51 van de conclusies van de Europese Raad van Tampere van 15 en 16 oktober 1999 wordt gesteld dat het witwassen van geld nauw verweven is met de georganiseerde criminaliteit, dat witwassen dient te worden uitgeroeid, ongeacht waar het zich voordoet, en dat de Europese Raad vastbesloten is ervoor te zorgen dat concrete maatregelen worden genomen om opbrengsten van misdrijven op te sporen, te bevriezen, in beslag te nemen en te confisqueren. Bovendien verlangt de Europese Raad in punt 55 dat het strafrecht en het straprocesrecht van de lidstaten inzake het witwassen van geld (bijv. de opsporing, bevriezing en confiscatie van middelen) onderling worden aangepast.

    (5) Uit aanbeveling nr. 19 van het Actieplan van 2000 "Voorkoming en bestrijding van de georganiseerde criminaliteit: Een strategie van de Europese Unie voor het begin van het nieuwe millennium", dat op 27 maart 2000(2) door de Raad werd goedgekeurd, volgt dat er onderzoek moet worden verricht naar de mogelijke behoefte aan een instrument, waarin de beste in de lidstaten gehanteerde praktijken zijn verwerkt en de fundamentele rechtsbeginselen worden geëerbiedigd, dat het mogelijk maakt, overeenkomstig straf- en burgerrechtelijke en fiscaalrechtelijke bepalingen, naar gelang van het geval, de bewijslast te verlichten ten aanzien van de oorsprong van voorwerpen in het bezit van een persoon die is veroordeeld voor een delict dat te maken heeft met georganiseerde criminaliteit.

    (6) In artikel 12 van het Verdrag van de Verenigde Naties van 12 december 2000 tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad is met betrekking tot confiscatie en inbeslagneming bepaald dat de partijen de mogelijkheid kunnen overwegen te eisen dat een dader de rechtmatige herkomst aantoont van vermeende opbrengsten van misdaad of andere voorwerpen die onderhevig zijn aan confiscatie, voorzover een dergelijke eis verenigbaar is met de beginselen van hun nationale recht en met de aard van de gerechtelijke en andere procedures.

    (7) Alle lidstaten hebben het Verdrag van de Raad van Europa van 8 november 1990 inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven bekrachtigd. Een aantal lidstaten heeft een verklaring afgelegd uit hoofde van artikel 2 van het Verdrag, zodat zij alleen verplicht zijn opbrengsten te confisqueren die verkregen zijn uit een aantal nader genoemde strafbare feiten.

    (8) In het Kaderbesluit 2001/500/JBZ van de Raad van 26 juni 2001(3) zijn bepalingen vastgesteld over het witwassen van geld, de identificatie, opsporing, bevriezing, inbeslagneming en confiscatie van hulpmiddelen en van opbrengsten van misdrijven. Krachtens het kaderbesluit zijn de lidstaten bovendien verplicht ervoor te zorgen dat er geen voorbehoud wordt gemaakt of gehandhaafd bij de confiscatiebepaling in het Verdrag van de Raad van Europa, voorzover het feit strafbaar is gesteld met een maximale vrijheidsstraf of detentiemaatregel van meer dan één jaar.

    (9) De bestaande instrumenten terzake hebben niet in voldoende mate tot effectieve, grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van confiscatie geleid, omdat er nog steeds lidstaten zijn die de opbrengsten die verkregen zijn uit bepaalde feiten die strafbaar zijn gesteld met een vrijheidsstraf van meer dan één jaar, niet kunnen confisqueren.

    (10) Het doel van dit kaderbesluit is te zorgen dat alle lidstaten effectieve regels hebben om te bepalen wanneer opbrengsten van misdrijven kunnen worden geconfisqueerd, onder meer inzake de bewijslast van de herkomst van voorwerpen in het bezit van een persoon die is veroordeeld voor een delict dat te maken heeft met georganiseerde criminaliteit. Dit kaderbesluit past in dezelfde context als het kaderbesluit inzake wederzijdse erkenning in de Europese Unie van beslissingen inzake de confiscatie van opbrengsten van misdrijven alsmede de verdeling van geconfisqueerde vermogensbestanddelen,

    HEEFT HET VOLGENDE KADERBESLUIT VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Definities

    Voor de toepassing van dit kaderbesluit wordt verstaan onder:

    - opbrengsten: elk economisch voordeel dat uit strafbare feiten is verkregen. Dit kunnen alle voorwerpen zijn,

    - voorwerpen: goederen van enigerlei aard, lichamelijk of onlichamelijk, roerend of onroerend, alsmede rechtsbescheiden waaruit de eigendom of andere rechten ten aanzien van die goederen blijken,

    - hulpmiddelen: alle voorwerpen die op enigerlei wijze, geheel of gedeeltelijk, zijn gebruikt of zijn bestemd om te worden gebruikt om één of meer strafbare feiten te begaan,

    - confiscatie: een straf of maatregel opgelegd door een rechter na een procedure in verband met één of meer strafbare feiten, welke straf of maatregel leidt tot het blijvend ontnemen van de beschikkingsbevoegdheid over voorwerpen.

    Artikel 2

    Confiscatie

    De lidstaten nemen de maatregelen die nodig zijn om gehele of gedeeltelijke confiscatie mogelijk te maken van hulpmiddelen en opbrengsten die verkregen zijn uit feiten waarop een vrijheidsstraf van meer dan één jaar is gesteld, of van voorwerpen waarvan de waarde overeenkomt met die van de opbrengsten.

    Artikel 3

    Ruimere confiscatiemogelijkheden

    1. De lidstaten nemen de maatregelen die nodig zijn om gehele of gedeeltelijke confiscatie mogelijk te maken van voorwerpen die toebehoren aan een persoon die schuldig wordt bevonden aan een strafbaar feit, met inbegrip van voorwerpen die niet verkregen zijn uit het strafbare feit waaraan de betrokkene schuldig wordt bevonden, indien dat feit:

    a) hoge opbrengsten kan opleveren, en

    b) strafbaar is gesteld met een maximale gevangenisstraf van ten minste zes jaar.

    2. De lidstaten nemen verder de maatregelen die nodig zijn om onder de in lid 1 genoemde voorwaarden gehele of gedeeltelijke confiscatie mogelijk te maken van voorwerpen die verworven zijn door de echtgenoot of de levenspartner van de betrokkene. De lidstaten kunnen voorzien in een uitzondering voor de gevallen waarin het voorwerp meer dan drie jaar voor het strafbare feit dat de grondslag vormt voor confiscatie overeenkomstig lid 1, is verworven en de gevallen waarin de betrokkenen op het tijdstip van de verwerving nog niet met elkaar waren gehuwd of samenwoonden.

    3. De lidstaten nemen bovendien de maatregelen die nodig zijn om onder de in lid 1 genoemde voorwaarden gehele of gedeeltelijke confiscatie mogelijk te maken van voorwerpen die zijn overgedragen aan een rechtspersoon waarop de betrokkene alleen dan wel met zijn naaste omgeving een overheersende invloed uitoefent. Hetzelfde is van toepassing wanneer de betrokkene een aanzienlijk deel van de inkomsten van de rechtspersoon ontvangt. De lidstaten kunnen voorzien in een uitzondering voor de gevallen waarin het voorwerp meer dan drie jaar voor het strafbare feit dat de grondslag vormt voor confiscatie overeenkomstig lid 1, aan de rechtspersoon is overgedragen.

    4. Confiscatie overeenkomstig de delen 1 tot en met 3 is niet mogelijk indien de betrokkene aannemelijk maakt dat het voorwerp rechtmatig of met rechtmatig verkregen middelen is verworven. De lidstaten moeten er in dat verband voor zorgen dat de betrokkene tijdens de strafrechtelijke vervolging inlichtingen over de verwerving van een voorwerp kan overleggen.

    5. Tenslotte nemen de lidstaten de maatregelen die nodig zijn om in de plaats van confiscatie van bepaalde voorwerpen overeenkomstig de leden 1, 2 en 3 een bedrag te kunnen confisqueren dat overeenstemt met de waarde ervan of een gedeelte van de waarde ervan.

    Artikel 4

    Omzetting

    1. De lidstaten treffen de nodige maatregelen om uiterlijk op [...](4) aan dit kaderbesluit te voldoen.

    2. De lidstaten delen het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen uiterlijk op die datum de tekst mede van de bepalingen waarmee zij hun verplichtingen uit hoofde van dit kaderbesluit in hun nationaal recht omzetten. De Raad gaat op basis van een verslag dat aan de hand van deze gegevens is opgesteld en van een schriftelijk verslag van de Commissie uiterlijk op [...](5) na in hoeverre de lidstaten dit kaderbesluit naleven.

    Artikel 5

    Inwerkingtreding

    Dit kaderbesluit treedt in werking op de dag van zijn bekendmaking in het Publicatieblad.

    Gedaan te ...

    Voor de Raad

    De voorzitter

    ...

    (1) PB C 19 van 23.1.1999, blz. 1.

    (2) PB C 124 van 3.5.2000, blz. 1.

    (3) PB L 182 van 5.7.2001, blz. 1.

    (4) Twee jaar na de datum van aanneming van het kaderbesluit.

    (5) Drie maanden na de uiterste datum voor de omzetting van het kaderbesluit.

    Top