This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document JOC_2002_181_E_0306_01
Proposal for a Council Regulation introducing special measures to terminate the service of officials of the General Secretariat of the Council of the European Union (COM(2002) 136 final — 2002/0069(CNS))
Voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van bijzondere maatregelen inzake beëindiging van de dienst door ambtenaren van het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie (COM(2002) 136 def. — 2002/0069(CNS))
Voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van bijzondere maatregelen inzake beëindiging van de dienst door ambtenaren van het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie (COM(2002) 136 def. — 2002/0069(CNS))
PB C 181E van 30.7.2002, p. 306–308
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
Voorstel voor een Verordening van de Raad tot vaststelling van bijzondere maatregelen inzake beëindiging van de dienst door ambtenaren van het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie /* COM/2002/0136 def. - CNS 2002/0069 */
Publicatieblad Nr. 181 E van 30/07/2002 blz. 0306 - 0308
Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot vaststelling van bijzondere maatregelen inzake beëindiging van de dienst door ambtenaren van het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie (door de Commissie ingediend) TOELICHTING Door de ontwikkeling van de Europese Unie sinds het Verdrag van Maastricht is het werkterrein van de Raad verruimd. Ook zijn specifieke structuren en procedures voor de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk Europees veiligheids- en defensiebeleid gecreëerd. Naar aanleiding van die ontwikkelingen heeft het secretariaat-generaal meer en zwaardere taken gekregen die verder gaan dan de taken van een conferentiesecretariaat. In een aan de permanente vertegenwoordigers gerichte nota van 18 april 2001 zette het secretariaat-generaal van de Raad nauwkeurig uiteen welk aanpassingsproces het moet volgen en welke middelen het daarvoor wil inzetten. Op het gebied van het personeelsbeleid wordt, in het kader van de ontwikkeling van een algemene strategie voor de modernisering van methodes en hulpmiddelen, een nog hogere prioriteit verleend aan aspecten als versterking van de motivatie, voortgezette vorming, planning op het gebied van personeelsbehoeften en carrièremogelijkheden, mobiliteitsbeleid en opleidings- en informatiebeleid. Door allerlei factoren - zoals de invoering van telkens de meest adequate nieuwe technologie, de herstructurering van afdelingen, de uitbreiding en diversifiëring van de taken van het secretariaat, de ontwikkelingen op het gebied van de werkmethodes, het streven naar een nieuw evenwicht in de personeelssamenstelling, en de veelvuldig toegepaste herschikking van personeel - moet het personeel van het secretariaat-generaal constant trachten zich aan te passen en beroepsopleiding of bijscholing te volgen. Maar dat proces heeft uiteraard zijn grenzen. Sommige personeelsleden zijn niet meer in staat om de nieuwe en/of aangepaste vaardigheden waarover zij zouden moeten beschikken om hun nieuwe taken te vervullen, aan te leren. Volgens het secretariaat-generaal moeten dan ook maatregelen worden getroffen om de dienst van die ambtenaren te beëindigen, zoals is geopperd in een voorstel van de Commissie dat van toepassing is op de diensten van de Commissie en dat momenteel door de diensten van de Raad wordt onderzocht. De voorwaarden voor de afvloeiing van de ambtenaren van het secretariaat-generaal van de Raad zouden dezelfde zijn als die voor het personeel van de Commissie en zouden in overeenstemming zijn met het beginsel van de begrotingsneutraliteit. Het aantal ambtenaren dat zou kunnen afvloeien wordt door het secretariaat-generaal van de Raad geraamd op 94, gespreid over een periode van drie jaar. Dit voorstel is dus bedoeld om de afvloeiing van 94 ambtenaren van het secretariaat-generaal van de Raad (12 A, 22 LA, 8 B, 44 C, en 8 D) tussen 2002 en 2004 toe te staan. Aangezien deze maatregel budgettair neutraal wordt, geeft de besparing die de afvloeiing oplevert (namelijk het verschil tussen de kosten van volledige bezoldiging en de kosten van de vergoeding bij afvloeiing) ruimte voor de aanwerving van ongeveer 46 nieuwe ambtenaren. 2002/0069 (CNS) Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot vaststelling van bijzondere maatregelen inzake beëindiging van de dienst door ambtenaren van het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 283, Gezien het voorstel van de Commissie, ingediend na raadpleging van het Comité van het Statuut overeenkomstig artikel 10 bis van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen [1], [1] Hierna « Statuut » genoemd. Gezien het advies van het Europees Parlement [2], [2] PB C van , blz. . Gezien het advies van het Hof van Justitie [3], [3] PB C van , blz. . Gezien het advies van de Rekenkamer [4], [4] PB C van , blz. . Overwegende hetgeen volgt : (1) Door de ontwikkeling van de Europese Unie sinds het Verdrag van Maastricht is het werkterrein van de Raad verruimd. Naar aanleiding van die ontwikkelingen heeft het secretariaat-generaal meer en zwaardere taken gekregen die verder gaan dan de taken van een conferentiesecretariaat. (2) Het secretariaat-generaal van de Raad wil in een groot deel van deze behoeften voorzien via rationalisatie en interne herschikking. (3) Het secretariaat-generaal van de Raad wil de nodige maatregelen treffen om ervoor te zorgen dat personeel dat heringedeeld wordt, met name via opleiding zo goed en zo efficiënt mogelijk op zijn nieuwe functie wordt voorbereid. (4) De vakbekwaamheid van sommige ambtenaren, met name oudere ambtenaren, zal echter te veel afwijken van die welke voor de te vervullen functies vereist is. (5) Het secretariaat-generaal van de Raad heeft behoefte aan personeel met een ander vakbekwaamheidsprofiel en aan een nieuw evenwicht in de personeelssamenstelling; het aantal ambtenaren dat volgens de normale regeling met pensioen gaat zal echter niet volstaan om op voldoende korte termijn door indienstneming van nieuwe ambtenaren de beschikking te krijgen over de noodzakelijke vakbekwaamheid. (6) Daarom moeten bijzondere maatregelen voor beëindiging van de dienst worden vastgesteld die worden aangevuld met interne administratieve bepalingen voor een doeltreffende controle op de toepassing van deze verordening. (7) Bij de tenuitvoerlegging van deze maatregelen moet, overeenkomstig de beginselen van deze verordening, zoveel mogelijk het geografisch evenwicht in acht worden genomen. (8) Deze maatregelen moeten budgettair neutraal zijn, HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD: Artikel 1 In het belang van de dienst en in verband met de behoeften aan nieuwe vakbekwaamheid bij het secretariaat-generaal van de Raad als gevolg van de heroriëntatie van de inzet van de personele middelen op zijn kerntaken, wordt het secretariaat-generaal van de Raad tot en met 31 december 2004 gemachtigd om ten aanzien van zijn ambtenaren die de leeftijd van 55 jaar hebben bereikt en een anciënniteit van ten minste vijftien jaar hebben, met uitzondering van ambtenaren in de rangen A1 en A2, overeenkomstig het bepaalde in deze verordening maatregelen te nemen tot beëindiging van de dienst in de zin van artikel 47 van het Statuut. Artikel 2 Het totale aantal ambtenaren ten aanzien waarvan de in artikel 1 bedoelde maatregelen kunnen worden toegepast, wordt vastgesteld op 94 (12 A, 22 LA, 8 B, 44 C, en 8 D). Deze regeling laat de besluiten die in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedures zullen worden genomen, onverlet. Artikel 3 Rekening houdend met het belang van de dienst bepaalt het secretariaat-generaal van de Raad, met inachtneming van het in artikel 2 vastgestelde maximum en na raadpleging van de paritaire commissie, voor wie van de ambtenaren die beëindiging van de dienst op grond van artikel 1 hebben aangevraagd, de maatregel wordt toegepast. Het neemt bij voorrang de aanvragen in aanmerking van ambtenaren die getroffen zijn door reorganisatiemaatregelen of maatregelen voor heroriëntatie van de personele middelen op de kerntaken, met name via herindeling van personeel, en wier vakbekwaamheid niet voldoende in overeenstemming is met de te vervullen functies. Het houdt rekening met de mate van opleiding die nodig is voor het vervullen van de nieuwe functies, de leeftijd, de competentie, het rendement, het gedrag in de dienst, de gezinssituatie en de anciënniteit. Artikel 4 1. De gewezen ambtenaar op wie de in artikel 1 bedoelde maatregel is toegepast, heeft recht op een maandelijkse vergoeding in de vorm van een percentage van het laatste basissalaris; dit percentage varieert naar gelang van de leeftijd en de anciënniteit van de betrokkene op het tijdstip van vertrek, volgens de tabel in een bijlage bij deze verordening (bijlage 1). Het in aanmerking te nemen laatste basissalaris is het basissalaris dat behoort bij de rang en de salaristrap van de ambtenaar op het tijdstip van vertrek uit de dienst en dat is vermeld in de tabel van artikel 66 van het Statuut die van kracht is op de eerste dag van de maand waarvoor de vergoeding betaalbaar wordt. 2. De gewezen ambtenaar kan te allen tijde op zijn verzoek worden gepensioneerd met het ouderdomspensioen volgens de voorwaarden van het Statuut. Vanaf dat moment eindigt het recht op de vergoeding. Het recht op de vergoeding eindigt in elk geval uiterlijk op de laatste dag van de maand waarin de gewezen ambtenaar de leeftijd van 65 jaar bereikt, en wanneer hij, vóór het bereiken van deze leeftijd, voldoet aan de voorwaarden die recht geven op het maximale ouderdomspensioen van 70% (artikel 77 van het Statuut). De gewezen ambtenaar wordt dan ambtshalve in het genot gesteld van het ouderdomspensioen, dat ingaat op de eerste dag van de kalendermaand na die waarin de vergoeding voor de laatste maal is uitbetaald. 3. Op de in lid 1 bedoelde vergoeding wordt de aanpassingscoëfficiënt toegepast die geldt voor het binnen de Gemeenschap gelegen land waar de betrokkene aantoont zijn woonplaats te hebben. De betrokkene levert elk jaar het bewijs van zijn woonplaats. Als de betrokkene zijn woonplaats kiest buiten de Gemeenschap, is de op de vergoeding toe te passen aanpassingscoëfficiënt gelijk aan 100. De vergoeding wordt uitgedrukt in euro. Zij wordt betaald in de valuta van het land waar de betrokkene zijn woonplaats heeft. De vergoeding wordt echter in euro betaald, als daarop overeenkomstig de tweede alinea de aanpassingscoëfficiënt 100 wordt toegepast. De vergoeding die in een andere valuta dan de euro worden uitbetaald, wordt berekend met toepassing van de in artikel 63, tweede alinea, van het Statuut bedoelde wisselkoersen. 4. Het bedrag van de bruto-inkomsten die de betrokkene uit eventuele nieuwe functies ontvangt, wordt in mindering gebracht op de in lid 1 bedoelde vergoeding voor zover deze inkomsten en deze vergoeding tezamen hoger zijn dan de laatste totale brutobezoldiging van de betrokkene die is vastgesteld op basis van de salaristabel die van kracht is op de eerste dag van de maand waarvoor de vergoeding betaalbaar wordt. Op deze bezoldiging wordt de in lid 3 bedoelde aanpassingscoëfficiënt toegepast. Onder de bruto-inkomsten en de laatste totale brutobezoldiging, als bedoeld in de eerste alinea, worden verstaan de bedragen na aftrek van sociale lasten en vóór aftrek van belasting. De betrokkene moet zich er formeel toe verbinden de schriftelijke bewijsstukken over te leggen die geëist kunnen worden, waaronder een jaaroverzicht van zijn inkomsten in de vorm van een salarisspecificatie of een gecontroleerde jaarrekening, naar gelang van het geval, en een beëdigde of geauthentiseerde verklaring dat hij geen andere inkomsten uit nieuwe functies ontvangt, en de Instelling op de hoogte te brengen van alle andere feiten die verandering kunnen brengen in zijn recht op de vergoeding, een en ander op straffe van toepassing van de in artikel 86 van het Statuut bedoelde sancties. 5. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 67 van het Statuut en de artikelen 1, 2 en 3 van bijlage VII bij het Statuut worden de kostwinnerstoelage, de kindertoelage en de toelage voor schoolgaande kinderen betaald hetzij aan de rechthebbende op de in lid 1 bedoelde vergoeding, hetzij aan de persoon of personen aan wie op grond van wettelijke bepalingen dan wel een uitspraak van de rechter of van de bevoegde administratieve autoriteit het kind is of de kinderen zijn toevertrouwd; de hoogte van de kostwinnerstoelage wordt berekend op basis van deze vergoeding. 6. De betrokkene heeft, voor zover hij geen inkomen uit een winstgevende beroepsbezigheid heeft, voor zichzelf en voor zijn medeverzekerden recht op de prestaties van de in artikel 72 van het Statuut bedoelde regeling inzake sociale zekerheid, mits hij de betreffende bijdragen, die worden berekend over het bedrag van de in lid 1 bedoelde vergoeding, betaalt. 7. Gedurende de periode waarin het recht op de vergoeding bestaat, maar maximaal gedurende vijfenzestig maanden, blijft de gewezen ambtenaar nieuwe rechten op ouderdomspensioen op basis van de bij zijn rang en salaristrap behorende bezoldiging verwerven, mits gedurende deze periode de in het Statuut op basis van die bezoldiging voorgeschreven pensioenbijdrage wordt betaald en zonder dat het totale pensioen meer kan bedragen dan het in artikel 77, tweede alinea, van het Statuut bedoelde maximale ouderdomspensioen. Voor de toepassing van artikel 5 van bijlage VIII bij het Statuut wordt deze periode als diensttijd beschouwd. 8. Onverminderd artikel 1, lid 1, en artikel 22 van bijlage VIII bij het Statuut heeft de overlevende echtgenoot van een gewezen ambtenaar die is overleden terwijl hij in het genot was van de in lid 1 bedoelde maandelijkse vergoeding, indien deze overlevende gedurende ten minste één jaar met de betrokkene gehuwd was op het tijdstip dat de betrokkene de dienst bij de Instelling heeft beëindigd, recht op een overlevingspensioen gelijk aan 60% van het ouderdomspensioen dat de gewezen ambtenaar zou hebben ontvangen indien hij, ongeacht zijn aantal dienstjaren en ongeacht zijn leeftijd, op het tijdstip van zijn overlijden daarop aanspraak had kunnen maken. Het in de eerste alinea bedoelde overlevingspensioen kan niet lager zijn dan de in artikel 79, tweede alinea, van het Statuut bedoelde bedragen. Dit pensioen kan echter in geen geval hoger zijn dan het bedrag van de eerste uitbetaling van het ouderdomspensioen waarop de gewezen ambtenaar recht zou hebben gehad indien hij, wanneer hij in leven was gebleven, in het genot van ouderdomspensioen was gesteld, nadat hij geen recht meer had op de bovenbedoelde vergoeding. De voorwaarde betreffende de duur van het huwelijk, als bedoeld in de eerste alinea, geldt niet indien uit een huwelijk dat door de gewezen ambtenaar is gesloten vóór de beëindiging van de dienst, een of meer kinderen zijn geboren, voor zover de overlevende echtgenoot in de behoeften van deze kinderen voorziet of heeft voorzien. Hetzelfde geldt als het overlijden van de gewezen ambtenaar te wijten is aan een van de in artikel 17, tweede alinea, in fine, van bijlage VIII bij het Statuut bedoelde omstandigheden. 9. Bij overlijden van een gewezen ambtenaar die in het genot is van de in lid 1 bedoelde vergoeding hebben de te zijnen laste komende kinderen als bedoeld in artikel 2 van bijlage VII bij het Statuut recht op een wezenpensioen overeenkomstig het bepaalde in artikel 80, eerste, tweede en derde alinea, van het Statuut en in artikel 21 van bijlage VIII bij het Statuut. Artikel 5 Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Gedaan te Brussel, Voor de Raad De Voorzitter BIJLAGE 1 VERGOEDINGSPERCENTAGE Het percentage van de vergoeding als bedoeld in artikel 4, lid 1, van deze verordening wordt volgens de onderstaande tabel vastgesteld op basis van de leeftijd en de anciënniteit van de ambtenaar op het tijdstip van vertrek: >RUIMTE VOOR DE TABEL> Hoogte van de vergoeding volgens leeftijd en anciënniteit De in aanmerking te nemen leeftijd en anciënniteit worden bepaald aan de hand van de datum waarop de betrokken ambtenaar daadwerkelijk de dienst beëindigt. Volgens een gewogen berekening voor de groep van in aanmerking komende ambtenaren geeft toepassing van deze voorwaarden een vergoedingsgemiddelde van maximaal 62,5% FINANCIEEL MEMORANDUM 1. TITEL VAN DE MAATREGEL Vergoeding voor beëindiging van de dienst in het kader van de afvloeiingsregeling waarmee de hervorming van de Commissie gepaard moet gaan. (Verordening EGKS/EEG/Euratom nr. ...van de Raad) 2. BEGROTINGSLIJN A11 Personeel in actieve dienst A1218 Vergoedingen en toelagen afgevloeid personeel A1230 Werkgeversbijdrage gemeenschappelijk stelsel van ziektekosten-verzekering A1290 Aanpassingscoëfficiënt afgevloeid personeel A1291 Eventuele aanpassingen van de verschillende vergoedingen A400 Belastingopbrengst A401 Bijdrage van het personeel aan het pensioenstelsel A403 Tijdelijke bijdrage 3. JURIDISCHE GRONDSLAG Artikel 283 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap 4. OMSCHRIJVING VAN DE MAATREGEL 4.1 Algemene doelstelling van de maatregel De maatregel is bedoeld om 94 ambtenaren die betrokken zijn bij de herschikking van de personele middelen bij het secretariaat-generaal van de Raad in 2002, 2003 en 2004 en die niet in staat zouden zijn hun loopbaan een andere richting te geven en nieuwe taken te gaan vervullen, de mogelijkheid te verschaffen het secretariaat-generaal van de Raad te verlaten voordat zij de normale pensioenleeftijd hebben bereikt. Door het vertrek van die ambtenaren kunnen nieuwe ambtenaren worden aangeworven die wel de vereiste vakbekwaamheid hebben. 4.2 Periode waarvoor de maatregel geldt en bepalingen betreffende het hernieuwen daarvan De afvloeiing van 94 ambtenaren gebeurt tussen 2002 en 2004. De consequenties voor de begroting betreffen voornamelijk de jaren 2002 tot en met 2012. Op basis van de groep die is vermeld in de bijlage bij dit financieel memorandum begint het totale bedrag van de vergoedingen vanaf 2006 te dalen, namelijk naarmate de afgevloeide ambtenaren onder de pensioenregeling gaan vallen, en zal het nihil worden in 2012, het jaar waarin de betrokken ambtenaren voor het pensioenstelsel in aanmerking komen. 5. INDELING VAN DE UITGAVEN/ONTVANGSTEN 5.1 Verplichte uitgaven (VU) 5.2 Niet-gesplitste kredieten (NGK) 5.3 Aard van de beoogde ontvangsten: inhoudingen op de vergoeding 6. AARD VAN DE UITGAVEN/ONTVANGSTEN Huishoudelijke begroting - administratieve uitgaven : vergoedingen beëindiging van de dienst, bijdrage stelsel van ziektekostenverzekering, inhoudingen op de vergoedingen. 7. FINANCIËLE CONSEQUENTIES De uitgangshypothese is: begrotingsneutraliteit. Met de besparing door de afvloeiing van 94 ambtenaren (verschil tussen de kosten van de bezoldigingen die zij als ambtenaren in actieve dienst ontvingen en de kosten van de vergoedingen die zij bij afvloeiing ontvangen) zouden 46 nieuwe personeelsleden in de categorieën A/LA, B en C kunnen worden aangeworven. In totaal worden er 48 posten gerestitueerd (verschil tussen 94 afvloeiingen en 46 aanwervingen). Op den duur, en wel vanaf 2006, zal er een besparing zijn. Tussen 2006 en 2012 zal het totale bedrag van de te betalen afvloeiingsvergoedingen namelijk progressief afnemen, omdat steeds meer afgevloeide ambtenaren onder de pensioenregeling zullen vallen. De besparing die zo ontstaat, komt rond het jaar 2012 overeen met de 48 posten die worden gerestitueerd. 7.1 Methode voor de berekening van de totale kosten van de maatregel, en uitsplitsing per jaar Zie details in de bijlage bij dit financieel memorandum. De onderstaande tabel geeft het profiel van de ambtenaren die zullen afvloeien, de aantallen in 2002, 2003 en 2004, de jaarlijkse begrotingskosten van een ambtenaar in actieve dienst, de jaarlijkse begrotingskosten van een afgevloeid ambtenaar, de jaarlijkse besparingen door de afvloeiing, en de vergoedingsperiode (namelijk de periode tot het pensioen ingaat): >RUIMTE VOOR DE TABEL> Onderstaande tabel geeft een overzicht van de begrotingssituatie voor de hele periode waarin vergoedingen in het kader van de afvloeiing worden betaald, met in de verschillende kolommen: - het aantal afgevloeide ambtenaren, - het aantal te betalen vergoedingen, - de kosten als de afgevloeide ambtenaren in actieve dienst zouden zijn gebleven, - de kosten van de te betalen vergoedingen, - de besparing door de afvloeiing >RUIMTE VOOR DE TABEL> De jaarlijkse begrotingskosten van een nieuwe ambtenaar in de rang A7 bedragen 71.313 EUR, die van een ambtenaar in de rang B5 bedragen 49.841 EUR, en die van een ambtenaar in de rang C5 bedragen 43.248 EUR. Door de afvloeiing van 94 ambtenaren komen dus voldoende middelen beschikbaar om in totaal 46 nieuwe ambtenaren aan te werven (namelijk 12 ambtenaren in de rang A7, 8 ambtenaren in de rang B5 en 26 ambtenaren in de rang C5); de jaarlijkse begrotingskosten daarvoor bedragen in totaal 2.378.918 EUR. >RUIMTE VOOR DE TABEL> 8. MAATREGELEN OM FRAUDE TEGEN TE GAAN Niet van toepassing 9. GEGEVENS INZAKE KOSTEN-BATENANALYSE Zie punt 7.1 10. HUISHOUDELIJKE UITGAVEN (DEEL A VAN AFDELING III VAN DE BEGROTING) 10.1 Gevolgen voor het aantal ambten Geen. 10.2 Totale kosten van de inschakeling van extra personeel Geen 10.3 Verhoging andere huishoudelijke uitgaven in verband met de maatregel, met name kosten in verband met de vergaderingen van de comités en de groepen deskundigen Geen BIJLAGE BIJ HET FINANCIEEL MEMORANDUM BEREKENING BEGROTINGSNEUTRALITEIT Deze bijlage bevat de details m.b.t. de hypothesen waarvan is uitgegaan voor de berekening van de gegevens in het financieel memorandum. Uitgangspunt is dat deze operatie neutraal is qua effect voor de begroting. De berekeningsmethode houdt in dat wordt nagegaan welke besparingen ontstaan door 94 ambtenaren te laten afvloeien (verschil tussen de kosten van de bezoldigingen die zij als ambtenaren in actieve dienst ontvangen en de kosten van de vergoedingen die zij bij afvloeiing ontvangen) en hoeveel nieuwe ambtenaren met die besparingen kunnen worden aangeworven. Deze redenering wordt toegepast voor de vergoedingsperiode, tot het tijdstip waarop de afgevloeide ambtenaren onder de pensioenregeling vallen. Hypothese 1 : Ambtenaren die zullen afvloeien Het gaat om 94 ambtenaren (12 A, 22 LA, 8 B, 44 C en 8 D) van wie de meesten het einde van hun loopbaan hebben bereikt, als volgt verdeeld in verhouding tot de momenteel in aanmerking komende ambtenaren: >RUIMTE VOOR DE TABEL> Hypothese 2 :Doorsneeprofiel van de ambtenaren die zullen afvloeien De kosten zijn berekend op basis van de volgende standaardprofielen: profiel A/LA4 ambtenaar A4/2, gehuwd, geen kinderen ten laste, aangeworven op 32-jarige leeftijd; profiel B1 ambtenaar B1/2, gehuwd, geen kinderen ten laste, aangeworven op 30-jarige leeftijd; profiel C1 ambtenaar C1/2, gehuwd, geen kinderen ten laste, aangeworven op 28-jarige leeftijd; profiel D1 ambtenaar D1/2, gehuwd, geen kinderen ten laste, aangeworven op 30-jarige leeftijd. De gemiddelde leeftijd van deze groep is 57 jaar. Hypothese 3 : Doorsneeprofiel van nieuwe ambtenaren De afgevloeide ambtenaren worden vervangen door ambtenaren van de categorieën A, B en C; de nieuwe ambtenaren worden aangeworven in de aanvangsrang (respectievelijk A7/3, B5/3 en C5/3), waarbij ervan wordt uitgegaan dat zij gehuwd zijn en één ten laste komend kind hebben. Hypothese 4 : Gemiddelde hoogte van de vergoeding Bij toepassing van de voorwaarden van bijlage 1 bij de verordening op de huidige groep van ambtenaren die in aanmerking komen (d.w.z. de ambtenaren die voldoen aan het leeftijds- en het anciënniteitscriterium) bedraagt het gewogen gemiddelde van de vergoeding 62,5%. Dit percentage is gebruikt bij de berekeningen. Hypothese 5 : Verdere hypothesen voor de berekening De ontheemdingstoelage, die een onderdeel vormt van de bezoldiging van personeel in actieve dienst, wordt geraamd op 12% (gemiddelde van de voor de verschillende situaties geldende percentages, nl. 0%, 4% en 16%). De aanpassingscoëfficiënt die op de vergoeding van het afgevloeide personeel wordt toegepast, wordt geraamd op 105 (afhankelijk van de plaats die dat personeel na de afvloeiing als woonplaats zal kiezen). Jaarlijkse budgettaire besparing als gevolg van de afvloeiing Onderstaande tabel geeft de begrotingskosten per ambtenaar per jaar vóór afvloeiing: >RUIMTE VOOR DE TABEL> Onderstaande tabel geeft de begrotingskosten per jaar per afgevloeide ambtenaar (de kosten bij vertrek uit de dienst zijn geen extra kosten, maar eerder vervroegd gemaakte kosten, en zijn bij de berekeningen buiten beschouwing gelaten): >RUIMTE VOOR DE TABEL> Onderstaande tabel geeft de jaarlijkse budgettaire besparingen die kunnen worden gerealiseerd via de afvloeiingsmaatregel (besparing per ambtenaar en totale besparingen): >RUIMTE VOOR DE TABEL> Totale budgettaire besparingen per jaar: 2.403.661 EUR. Kosten van nieuwe aanwervingen, en aanwervingsmogelijkheden Onderstaande tabel geeft de gemiddelde begrotingskosten per jaar van een nieuwe ambtenaar (via een aanpassingscoëfficiënt wordt rekening gehouden met het carrièreverloop in de betrokken periode; de kosten bij de indiensttreding zijn bij de berekeningen buiten beschouwing gelaten): >RUIMTE VOOR DE TABEL> De jaarlijkse begrotingskosten voor de aanwerving van 46 nieuwe ambtenaren (12 A7, 8 B5, en 26 C5) komen overeen met de totale jaarlijkse budgettaire besparing door afvloeiing: >RUIMTE VOOR DE TABEL> Met de besparingen door de afvloeiing van 94 ambtenaren kunnen in totaal 46 nieuwe ambtenaren worden aangeworven (namelijk 12 A7, 8 B5, en 26 C5).