Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document JOC_2002_181_E_0183_01

    Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (COM(2002) 119 def. — 2002/0061(COD)) (Voor de EER relevante tekst)

    PB C 181E van 30.7.2002, p. 183–257 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    52002PC0119

    Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de erkenning van beroepskwalificaties /* COM/2002/0119 def. - COD 2002/0061 */

    Publicatieblad Nr. 181 E van 30/07/2002 blz. 0183 - 0257


    Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de erkenning van beroepskwalificaties

    (door de Commissie ingediend)

    TOELICHTING

    1. Achtergrond

    Bij de goedkeuring van Richtlijn 2001/19/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties [1] in mei 2001 waren het Europees Parlement, de Raad en de Commissie het erover eens dat "het belangrijk is om te beschikken over voor iedereen gemakkelijk toegankelijke geconsolideerde versies van de juridische teksten op het gebied van de onderlinge erkenning van beroepskwalificaties". De Commissie verklaarde tegelijkertijd dat zij de werkzaamheden daartoe in twee fasen wenste voort te zetten: "allereerst overweegt zij om de sectorale richtlijnen in een geconsolideerd kader op te nemen. Vervolgens zal de Commissie bestuderen hoe de richtlijnen met betrekking tot het algemeen stelsel kunnen worden geconsolideerd, teneinde de vereenvoudiging van de wetgeving voort te zetten en het vrij verrichten van diensten nog meer te vergemakkelijken in het licht van de conclusies van de top van Lissabon."

    [1] Richtlijn 2001/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2001 tot wijziging van de Richtlijnen 89/48/EEG en 92/51/EEG van de Raad betreffende het algemeen stelsel van erkenning van beroepskwalificaties en de Richtlijnen 77/452/EEG, 77/453/EEG, 78/686/EEG, 78/687/EEG, 78/1026/EEG, 78/1027/EEG, 80/154/EEG, 80/155/EEG, 85/384/EEG, 85/432/EEG, 85/433/EEG en 93/16/EEG van de Raad betreffende de beroepen van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger (verpleegkundige), beoefenaar der tandheelkunde, dierenarts, verloskundige, architect, apotheker en arts (hierna SLIM-richtlijn genoemd), PB L 206 van 31.7.2001, blz. 1.

    In februari 2001 publiceerde de Commissie eveneens de mededeling aan de Raad Nieuwe Europese arbeidsmarkten, open voor allen, met toegang voor allen [2]. Over de erkenning van beroepskwalificaties gaf de Commissie daarin met name aan dat zij:

    [2] COM(2001) 116.

    * "in 2002 voorstellen [zal] presenteren voor een meer uniform, doorzichtig en flexibel beroepserkenningsstelsel, gebaseerd op het bestaande algemeen stelsel, waaronder begrepen ideeën voor het bevorderen van meer algemene automatische erkenning";

    * "een prioritaire actie [zal] goedkeuren, voortbouwend op bestaande informatie- en communicatienetwerken, alsmede op bestaande werkzaamheden ter verbetering van de doorzichtigheid van kwalificaties, om ervoor te zorgen dat burgers de beschikking krijgen over een meer alomvattende dienst die informatie en hulp verleent die aansluit bij hun specifieke interesses en rechten".

    Deze mededeling is op de Europese Raad van Stockholm (23-24 maart 2001) ingediend. In de conclusies van de Raad staat dat de Commissie "voornemens [is] om de Europese Raad in diens voorjaarsbijeenkomst van 2002 [...] specifieke voorstellen voor een meer uniforme, transparante en flexibele regeling voor de erkenning van opleidingstitels en studietijdvakken [voor te leggen]" [3].

    [3] Conclusies van de Europese Raad van Stockholm, 23-24 maart 2001, punt 15.

    Zoals eveneens in de mededeling werd voorgesteld, is een Taskforce op hoog niveau voor vaardigheden en mobiliteit opgericht. Deze heeft in december 2001 een verslag opgesteld waarin aangaande de erkenning van beroepskwalificaties werd gesteld dat de EU en de lidstaten prioriteit moeten toekennen aan een snellere en gemakkelijker erkenning van beroepskwalificaties (voor gereglementeerde beroepen), onder meer door voorwaarden voor meer automatische erkenning in te voeren, en dat zij voor eind 2005 een uniformer, transparanter en flexibeler stelsel van erkenning van kwalificaties voor de gereglementeerde beroepen moeten invoeren [4].

    [4] Taskforce op hoog niveau voor vaardigheden en mobiliteit, Final Report, 14 december 2001, blz. 20.

    In het actieplan voor vaardigheden en mobiliteit [5] van de Commissie staat dat het bestaande communautaire stelsel van erkenning van kwalificaties voor gereglementeerde beroepen geheel moet worden herzien met het oog op een eenvoudiger beheer en meer duidelijkheid, snelheid en gebruiksvriendelijkheid. De Gemeenschapsinstellingen en de lidstaten moeten de arbeidsmogelijkheden en het verrichten van diensten bevorderen door alle bestaande regelingen voor de erkenning van kwalificaties voor gereglementeerde beroepen met het oog op een uniformer, transparanter en flexibeler stelsel te consolideren, en daarin wijzigingen aan te brengen die er in het bijzonder op zijn gericht de erkenningsvoorwaarden duidelijker, actueler en automatisch te maken. Het is de bedoeling dat daartoe in 2003 voorstellen worden goedgekeurd en deze voor eind 2005 worden uitgevoerd.

    [5] Punt 15 van het actieplan voor vaardigheden en mobiliteit van de Commissie, COM(2002)...

    Met het oog op de opdracht die haar door de Europese Raad van Lissabon werd toegewezen, heeft de Commissie eind 2000 de mededeling Een internemarktstrategie voor de dienstensector [6] opgesteld. Deze mededeling vestigde de aandacht op het belang van de dienstensector in de hele economie, de mogelijkheden en werkwijzen die door de nieuwe informatie- en communicatietechnologie ontstaan en de behoefte aan betere voorwaarden voor grensoverschrijdende dienstverrichting in de hele Gemeenschap.

    [6] COM(2000) 888.

    Naast deze nieuwe richtlijn betreffende de erkenning van beroepskwalificaties voor gereglementeerde beroepen zullen ook andere maatregelen worden genomen, die eveneens voortvloeien uit de besluiten van de Europese Raden van Lissabon en Feira in 2000 en uit de mededeling van de Commissie van november 2001 Een Europese ruimte voor levenslang leren realiseren. Deze mededeling beschrijft het doel van een strategie inzake transparantie en erkenning van kwalificaties en bekwaamheid (actiepunt 1: Leren waarderen). Deze strategie ondersteunt een reeks initiatieven van de lidstaten en van de Gemeenschap met betrekking tot kwalificaties die door een universitaire of beroepsopleiding zijn verworven en is geheel in overeenstemming met dit voorstel voor een richtlijn. In juni 2001 is de Commissie van start gegaan met een openbare raadpleging over de voornaamste vraagstukken aangaande een nieuwe richtlijn betreffende de erkenning van beroepskwalificaties. In juli 2001 heeft de Commissie het Witboek over Europese governance [7] gepubliceerd. In dit document stelt de Commissie voor dat zij zelf het gebruik van meer verschillende beleidsinstrumenten bevordert, bijvoorbeeld kaderrichtlijnen waarbij het aan de uitvoerende macht wordt overgelaten om de technische details door middel van afgeleide maatregelen in te vullen; de bestaande EU-wetgeving vereenvoudigt, onder meer door wetteksten te groeperen; richtsnoeren voor het inwinnen en gebruiken van advies van deskundigen publiceert; en wetgevings- en regelgevingsmaatregelen combineert met maatregelen die door de betrokkenen zelf worden genomen (co-regulering).

    [7] COM(2001) 428.

    Tot slot heeft de Europese Unie zich op haar toekomstige uitbreiding vastgelegd. De uitbreiding zal de taken van de Gemeenschapsinstellingen met betrekking tot de toepassing van het Gemeenschapsrecht en de daarmee gepaard gaande administratie doen toenemen.

    2. Hoofddoelen van het voorstel

    2.1. Bijdragen tot flexibele arbeids- en dienstenmarkten

    Voor vrij verkeer is een duidelijk, consequent en snel systeem voor de erkenning van kwalificaties voor gereglementeerde beroepen vereist. Dit is belangrijk om te zorgen dat vacatures door gekwalificeerde kandidaten worden vervuld en er een continu aanbod van gekwalificeerde dienstverrichters is om aan de marktvraag te voldoen. Het vrije verkeer van gekwalificeerde beroepskrachten levert een bijzondere bijdrage tot de kennismaatschappij. De voorwaarden voor vrij verkeer zijn ook van bijzonder belang gebleken wanneer er in een aantal lidstaten op bepaalde momenten een specifiek tekort was aan gekwalificeerd personeel voor beroepen als leerkracht, dierenarts, arts en verpleegkundige.

    Tot nu toe zijn de regels inzake erkenning van beroepskwalificaties stapsgewijs geëvolueerd en bestaan er vele parallelle bepalingen en verschillen. Door de detailverschillen en verbindingen tussen de onderdelen van de wetgeving is een systeem ontstaan dat door zowel migranten als beroepskrachten is afgedaan als te ingewikkeld, moeilijk te begrijpen, vaak onduidelijk, soms omslachtig en af en toe verouderd of onaangepast aan de specifieke situatie voor een bepaald beroep.

    Om het stelsel duidelijker, eenvoudiger, begrijpelijker en beter toepasbaar te maken, zijn alle richtlijnen inzake de erkenning van beroepstitels met behoud van de voornaamste voorwaarden en waarborgen tot dit voorstel voor een enkele richtlijn gecombineerd met het oog op een eenvoudigere structuur en betere werking van het stelsel. Het voorstel vereenvoudigt ook de voorwaarden voor grensoverschrijdende dienstverrichting ten opzichte van die voor de vrijheid van vestiging om verder bij te dragen tot flexibele arbeids- en dienstenmarkten.

    2.2. Consolidatie en vereenvoudiging

    De Commissie heeft de 35 overgangsrichtlijnen inzake ambachtelijke beroepen met de derde richtlijn inzake het algemeen stelsel (1999/42/EG [8]) al in aanzienlijke mate geconsolideerd. De daaropvolgende goedkeuring van Richtlijn 2001/19/EG heeft de wetgeving en de procedures inzake de erkenning van beroepskwalificaties verder vereenvoudigd. Er is echter nog een twaalftal belangrijke richtlijnen betreffende de zeven beroepen arts [9], verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger [10], beoefenaar der tandheelkunde [11], dierenarts [12], verloskundige [13], apotheker [14] en architect [15], die vooral in de jaren zeventig en tachtig zijn goedgekeurd en die, naast de drie richtlijnen inzake het algemeen stelsel [16], bij de SLIM-richtlijn gewijzigd zijn. Consolidatie van deze richtlijnen zal de regels voor deze beroepen vereenvoudigen en verduidelijken.

    [8] Richtlijn 1999/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 juni 1999 betreffende de invoering van een regeling voor de erkenning van diploma's betreffende beroepswerkzaamheden die binnen de werkingssfeer van de liberaliseringsrichtlijnen en van de richtlijnen houdende overgangsmaatregelen vallen en tot aanvulling van het algemene stelsel van erkenning van diploma's, PB L 201 van 31.7.1999, blz. 77.

    [9] Richtlijn 93/16/EEG van de Raad van 5 april 1993 ter vergemakkelijking van het vrije verkeer van artsen en de onderlinge erkenning van hun diploma's, certificaten en andere titels (hierna de richtlijn artsen genoemd), PB L 165 van 7.7.1993, blz. 1, laatstelijk gewijzigd bij de SLIM-richtlijn.

    [10] Richtlijn 77/452/EEG van de Raad van 27 juni 1977 inzake de onderlinge erkenning van de diploma's, certificaten en andere titels van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger, tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en vrij verrichten van diensten (hierna de richtlijn verpleegkundigen genoemd), PB L 176 van 15.7.1977, blz. 1, laatstelijk gewijzigd bij de SLIM-richtlijn.

    [11] Richtlijn 78/686/EEG van de Raad van 25 juli 1978 inzake de onderlinge erkenning van de diploma's, certificaten en andere titels van de beoefenaar der tandheelkunde, tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en vrij verrichten van diensten (hierna de richtlijn erkenning tandartsen genoemd), PB L 233 van 24.8.1978, blz. 1, laatstelijk gewijzigd bij de SLIM-richtlijn.

    [12] Richtlijn 78/1026/EEG van de Raad van 18 december 1978 inzake de onderlinge erkenning van diploma's, certificaten en andere titels van dierenarts, tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en het vrij verrichten van diensten (hierna de richtlijn erkenning dierenartsen genoemd), PB L 362 van 23.12.1978, blz. 1, laatstelijk gewijzigd bij de SLIM-richtlijn.

    [13] Richtlijn 80/154/EEG van de Raad van 21 januari 1980 inzake de onderlinge erkenning van de diploma's, certificaten en andere titels van de verloskundige, tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en vrij verrichten van diensten (hierna de richtlijn erkenning verloskundigen genoemd), PB L 33 van 11.2.1980, blz. 1, laatstelijk gewijzigd bij de SLIM-richtlijn.

    [14] Richtlijn 85/432/EEG van de Raad van 16 september 1985 inzake de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde werkzaamheden op farmaceutisch gebied (hierna de richtlijn coördinatie apothekers genoemd), PB L 253 van 24.9.1985, blz. 34, laatstelijk gewijzigd bij de SLIM-richtlijn.

    [15] Richtlijn 85/384/EEG van de Raad van 10 juni 1985 inzake de onderlinge erkenning van de diploma's, certificaten en andere titels op het gebied van de architectuur, tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en vrij verrichten van diensten (hierna de richtlijn architecten genoemd), PB L 223 van 21.8.1985, blz. 15, laatstelijk gewijzigd bij de SLIM-richtlijn.

    [16] Richtlijn 89/48/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hoger-onderwijsdiploma's waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten, PB L 019 van 24.1.1989, blz. 16, laatstelijk gewijzigd bij de SLIM-richtlijn.

    De richtlijnen inzake dienstverrichting door en vestiging van advocaten [17] blijven buiten beschouwing aangezien ze niet de erkenning van beroepskwalificaties, maar de erkenning van de uitoefeningsvergunning betreffen. De erkenning van advocatendiploma's valt momenteel onder Richtlijn 89/48/EEG, die wel in beschouwing is genomen.

    [17] Richtlijn 77/249/EEG van de Raad van 22 maart 1977 tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening door advocaten van het vrij verrichten van diensten, PB L 78 van 26.3.1977, blz. 17.

    Dit voorstel bevat geen ingrijpende wijzigingen van de bestaande gecoördineerde bepalingen van de sectorrichtlijnen die de erkenning regelen. Uit de in 2001 georganiseerde openbare raadpleging is geen brede vraag naar dergelijke ontwikkelingen naar voren gekomen. De Commissie heeft dergelijke wijzigingen niet voorgesteld, aangezien ze niet passen in een kadervoorstel dat vooral op consolidatie en administratieve vereenvoudiging van de regels voor een groot aantal beroepen is gericht. Met het oog op eventuele toekomstige beroepsspecifieke maatregelen kan de dialoog met de belanghebbenden en de nationale overheden echter worden voortgezet om een beter inzicht in de problemen en standpunten te verkrijgen. Hierbij moet rekening worden gehouden met de vereiste maatregelen in het kader van het voorstel voor een communautair programma op het gebied van de volksgezondheid ter bevordering van de kwaliteit van de gezondheidszorg, zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie over de gezondheidsstrategie van de Europese Gemeenschap [18]. Onderzoek van de bepalingen van de richtlijnen heeft uitgewezen dat behalve consolidatie op zich ook rationalisering en stroomlijning van de bepalingen in een enkele richtlijn tot eenvoud en duidelijkheid zouden bijdragen zonder afbreuk te doen aan de bestaande waarborgen.

    [18] COM(2000) 285 definitief.

    Niet alleen de wetteksten, maar ook de procedures moeten worden vereenvoudigd. De sectorrichtlijnen werden in het verleden ondersteund door omslachtig werkende raadgevende comités naast de comités of groepen van nationale ambtenaren. Andere richtlijnen steunen slechts op een enkel comité van nationale ambtenaren, dat doorgaans tweemaal per jaar vergadert (de coördinatiegroep voor het algemeen stelsel). Terwijl de raadgevende comités zich met name op de opleiding richten, hebben het Verdrag en de communautaire maatregelen terzake vooral betrekking op het vrije verkeer [19]. De uitbreiding van de EU brengt een groot aantal nieuwe lidstaten en talen met zich mee, waardoor deze vorm van beheer in omvang zal toenemen.

    [19] In het Verdrag zelf wordt harmonisatie op het gebied van onderwijs en opleiding uitgesloten (hoofdstuk 3, artikel 149 en 150). Tegelijkertijd blijven maatregelen ter coördinatie van nationale bepalingen inzake de aanvatting en uitoefening van werkzaamheden als zelfstandige mogelijk onder artikel 47, lid 2, zij het alleen op basis van eenparigheid van stemmen in de Raad indien "de in de wetgeving neergelegde beginselen betreffende de regeling van beroepen [...] voor wat betreft opleiding en voorwaarden voor toegang van natuurlijke personen" in een der lidstaten moeten worden gewijzigd.

    Door de moderne informatie- en communicatiesystemen kunnen informatieverzameling en meningsuitwisseling flexibeler verlopen. Er zijn al middelen voor een nauwere samenwerking tussen beroeps- en onderwijsvertegenwoordigers op Europees niveau ontwikkeld. De uitbreiding van de EU en de beginselen van goed beheer vereisen eenvoudigere en flexibelere procedures om ervoor te zorgen dat de voorwaarden voor automatische erkenning regelmatig door de Commissie en de nationale overheden worden bekeken. Dit kan worden bereikt door periodiek vergaderingen van nationale ambtenaren op communautair niveau te organiseren en door meer open te staan voor de mening en standpunten van derden door deze op initiatief van de Commissie of een lidstaat in de discussies te betrekken. Op sommige gebieden zijn flexibele samenwerkingswijzen al met succes toegepast. Zowel de procedures ter uitvoering van de wetteksten als de teksten zelf zijn dus vatbaar voor consolidatie, modernisering en vereenvoudiging.

    De huidige raadplegingsmechanismen binnen de lidstaten terzijde gelaten, kan de verstrekking van informatie, aanbevelingen en verslagen over de werking van de communautaire regeling op Europees niveau volgens de Commissie ook worden gewaarborgd door overeenkomsten tussen de Commissie en de betrokken representatieve organisaties van de beroepen en onderwijsinstellingen die baat hebben bij de automatische erkenning op basis van de coördinatie van de minimumopleidingseisen. Deze overeenkomsten moeten ervoor zorgen dat regelmatig informatie en advies aan de Commissie en de lidstaten worden verstrekt. Zij zorgen er ook voor dat dergelijke bijdragen op de agenda komen van de volgende door de Commissie georganiseerde vergadering van nationale ambtenaren over het beroep in kwestie. De Commissie kan deze overeenkomsten in een gepaste vorm bekrachtigen. De Commissie zal dan ook haar voorstel terugnemen tot intrekking van de besluiten waarbij, tegelijk met de goedkeuring van de sectorrichtlijnen, raadgevende comités zijn ingesteld [20] en een nieuw voorstel voor een besluit van de Raad indienen om de bestaande raadgevende comités nog tijdens het wetgevingsproces voor dit voorstel op te heffen.

    [20] Voorstel voor een Besluit van de Raad tot intrekking van de Besluiten 75/364/EEG, 77/454/EEG, 78/688/EEG, 78/1028/EEG, 80/156/EEG en 85/434/EEG houdende instelling van raadgevende comités voor de opleiding tot verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger, beoefenaar der tandheelkunde, dierenarts, verloskundige, apotheker en arts. COM(1999) 177 definitief.

    2.3. Beter beheer, meer duidelijkheid en grotere flexibiliteit

    Bij de sectorrichtlijnen wordt de automatische erkenning geschraagd door de coördinatie van de minimumopleidingseisen in de richtlijnen. Deze minimumeisen moesten worden vastgelegd via de medebeslissingsprocedure van het Parlement en de Raad. De technische aanpassing van bepaalde eisen kan echter beter worden gedelegeerd. Bij de toepassing van procedures tot behoud van de actualiteit van technische bepalingen die aan de algemene regels in de Gemeenschapswetgeving ten grondslag liggen, moet rekening worden gehouden met de steeds snellere ontwikkelingen in de samenleving en de technologie. In dit opzicht zijn de sectorrichtlijnen onnodig star. De hoofdregels inzake de erkenning van beroepskwalificaties moeten in de kerntekst van de richtlijn blijven, maar de technische uitvoeringsaspecten moeten in de bijlagen worden opgenomen en de eventuele actualisering ervan moet worden gedelegeerd.

    Het algemeen stelsel zelf bewijst al meer dan tien jaar zijn nut en wordt steeds ruimer toegepast. Het kan echter worden verduidelijkt en er kunnen meer waarborgen worden opgenomen. Wat de minimale waarborgen betreft, wijzen recente cijfers over de erkenningsprocedures er duidelijk op dat al regelmatig erkenning wordt verleend zonder compenserende maatregelen in de vorm van een proeve van bekwaamheid of een aanpassingsstage. Dit varieert echter van land tot land. Bovendien hebben een aantal beroepen die onder het algemeen stelsel vallen al grote stappen gezet in de richting van gemeenschappelijke platformen die tot een beter begrip en de erkenning van kwalificaties kunnen bijdragen [21].

    [21] Zie het antwoord van de Commissie op schriftelijke vraag nr. 3429/93, van Christian Rovsing. Register van EUR ING. PB C 268 van 26.9.1994, blz. 38.

    De werkzaamheden inzake sectorspecifieke kwalificaties, die via de Europese sociale dialoog en door de Commissie ondersteunde activiteiten inzake door universitaire en beroepsopleiding verworven kwalificaties worden gestimuleerd, kunnen eveneens bijdragen tot gemakkelijkere erkenning van kwalificaties voor gereglementeerde beroepen.

    De richtlijnen inzake het algemeen stelsel bevatten geen specifieke bepalingen aangaande de voorwaarden voor grensoverschrijdende dienstverrichtingen. Het recht van vestiging en dat van grensoverschrijdende dienstverrichting komen beide de diensteneconomie ten goede. Voor grensoverschrijdende dienstverrichtingen moeten minder strenge voorwaarden gelden dan voor het recht op vestiging. Daarom beoogt dit voorstel een minder strenge regeling voor grensoverschrijdende dienstverrichtingen dan voor vestiging, zij het met een vrijwaringsclausule. Op deze manier kunnen ook de structuur en de benadering van de sectorrichtlijnen en die inzake het algemeen stelsel worden gecombineerd, waarbij de voornaamste voordelen van beide benaderingen behouden blijven.

    2.4. Betere administratie, betere informatie en beter advies aan de burgers

    Het voorstel voorziet ook in meer middelen voor samenwerking tussen de nationale overheden onderling en tussen hen en de Commissie op het gebied van probleemoplossing en voorlichting en advies aan particulieren. Dit maakt deel uit van een breder initiatief in de context van de interne markt. De voorlichting en het advies aan burgers inzake hun rechten en belangen op het gebied van de erkenning van beroepskwalificaties moeten zo dicht mogelijk bij de burger worden verstrekt. Dat verplicht de overheden en contactpunten in de ontvangende lidstaat en de lidstaat van oorsprong tot voorlichting van degenen die gekwalificeerd zijn of erkenning willen aanvragen om zich elders te vestigen. De bestaande voorlichtings- en adviessystemen moeten worden uitgebreid zodat deze instanties snel en vertrouwelijk informatie kunnen uitwisselen en de vragen over de erkennings- en uitoefeningsvoorwaarden in een andere lidstaat snel en volledig worden beantwoord.

    Tegelijkertijd is de Commissie van plan het gebruik van het Europe Direct Call Centre en van de Wegwijzerdienst voor burgers te stimuleren. Het Call Centre kan de burgers snel telefonisch of via e-mail informatie over de interne markt verstrekken, terwijl de Wegwijzerdienst - die met het Call Centre verbonden is en ook rechtstreeks per e-mail bereikbaar is - persoonlijk advies over specifieke problemen verstrekt. De diensten van de Commissie leveren achtergrondinformatie voor het Call Centre dat, samen met de Wegwijzerdienst, een aanzienlijke ervaring met de behandeling van vragen over de erkenning van beroepskwalificaties heeft opgebouwd. Dit zijn de beste manieren om dergelijke vragen van de burgers snel en rechtstreeks te beantwoorden.

    2.5. Eenvoudigere en toegankelijkere regelgeving

    Deze richtlijn zal een kader verschaffen voor beter bestuur op communautair niveau. Ze zal binnen de bepalingen van het Verdrag voor maximale flexibiliteit zorgen. Ze zal met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel voorzien in maatregelen die telkens op het meest aangewezen niveau kunnen worden genomen. De regels zullen met het oog op helderheid, toegankelijkheid en efficiëntere procedures in de uitgebreide Unie worden vereenvoudigd. De richtlijn is gedetailleerd genoeg om rechtszekerheid te waarborgen en onduidelijkheid of omslachtige procedures te voorkomen. Ze wil de samenwerking tussen de overheid en de particuliere sector bevorderen en beoogt tevens een nauwere samenwerking tussen de nationale instanties onderling en tussen hen en de Commissie bij de verstrekking van voorlichting en advies aan de burgers en met het oog op een snelle en doeltreffende probleemoplossing. Aan het voorstel is een open raadpleging van de lidstaten, de beroepsverenigingen en andere belanghebbenden voorafgegaan, waardoor de rechtstreeks betrokkenen hun mening kenbaar hebben kunnen maken. Het voorstel is dus verenigbaar met en een uitwerking van enkele van de voornaamste voorstellen voor actie in het Witboek over Europese governance.

    3. Rechtsgrond

    De rechtsgrond is dezelfde als die voor de richtlijnen waarvan de intrekking wordt voorgesteld. Artikel 40 van het EG-Verdrag voorziet in de vaststelling, volgens de procedure van artikel 251, van "de maatregelen [...] welke nodig zijn om tot een vrij verkeer van werknemers te komen [...]". In het kader van het recht op vestiging voorziet artikel 47 van het EG-Verdrag in de vaststelling, volgens de procedure van artikel 251, van richtlijnen "inzake de onderlinge erkenning van diploma's, certificaten en andere titels" en "inzake de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten betreffende de toegang tot werkzaamheden, anders dan in loondienst, en de uitoefening daarvan". Volgens artikel 55 van het EG-Verdrag is artikel 47 van toepassing op de verrichting van diensten.

    Voorzover de uitvoering van dit voorstel voor een richtlijn in de lidstaten geen wijziging vereist van de bestaande rechtsbeginselen betreffende de regeling van beroepen met betrekking tot de opleiding en toegangsvoorwaarden voor natuurlijke personen, besluit de Raad overeenkomstig artikel 47, lid 2, van het EG-Verdrag met gekwalificeerde meerderheid.

    4. Subsidiariteit en evenredigheid

    Titel III van het derde deel van het EG-Verdrag, die betrekking heeft op het vrije verkeer van personen, diensten en kapitaal, kent aan de Europese Gemeenschap bevoegdheden toe om op dit gebied passend op te treden. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend binnen de grenzen van artikel 5 van het EG-Verdrag, dat wil zeggen indien en voorzover de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt. Het optreden van de Gemeenschap mag niet verder gaan dan wat nodig is om de doelstellingen te verwezenlijken. Dit voorstel voldoet aan deze eisen.

    4.1. Subsidiariteit

    De inhoud en organisatie van het onderwijsstelsel en de beroepsopleiding vallen volgens de artikelen 149 en 150 van het EG-Verdrag onder de exclusieve bevoegdheid van de lidstaten. De lidstaten kunnen op hun grondgebied dus zelf bepalen van welke kwalificaties en andere voorwaarden zij de toegang tot en uitoefening van een bepaald beroep afhankelijk stellen en welke werkzaamheden onder dat beroep vallen. Deze nationale voorschriften kunnen het vrije verkeer van werknemers, de vrijheid van vestiging en de vrijheid van dienstverrichting hinderen (artikelen 39, 43 en 49 van het EG-Verdrag). Om deze vrijheden te waarborgen is het dus nodig gemeenschappelijke regels vast te stellen waardoor een onderdaan van de Gemeenschap zijn beroepskwalificaties in de andere lidstaten kan doen erkennen om er een gereglementeerd beroep uit te oefenen. Dergelijke regels kunnen alleen op communautair niveau worden vastgelegd.

    De nieuwe regels in dit voorstel zijn in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel opgesteld. De totstandbrenging van meer liberalisering op het gebied van de vrijheid van dienstverrichting, van een nauw partnerschap tussen de particuliere en de overheidssector in het kader van de gemeenschappelijke platformen, van een intensiever gebruik van de comitéprocedures en van een centralere rol voor de nationale bevoegde instanties in de uitvoering van de richtlijn, is niets anders dan de praktische toepassing van dit beginsel.

    4.2. Evenredigheid

    Het communautaire optreden moet in vorm en in wezen beperkt blijven tot het strikt noodzakelijke om het met het voorstel nagestreefde doel te bereiken en uit te voeren. De richtlijn, voorgesteld overeenkomstig artikel 47 van het EG-Verdrag, is een rechtsinstrument dat aan die eis voldoet, voorzover zij de lidstaten verenigt met het oog op het te bereiken resultaat en de keuze van de vorm en de middelen om dat resultaat te bereiken aan hen overlaat. Dit voorstel consolideert de bestaande rechtsinstrumenten op het gebied van de erkenning van beroepskwalificaties en vereenvoudigt en verbetert het stelsel voor de erkenning in het licht van de opgedane ervaring.

    De nieuwe regels in dit voorstel zijn in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel. De middelen die worden aanbevolen voor de totstandbrenging van meer liberalisering op het gebied van de vrijheid van dienstverrichting, een nauw partnerschap tussen de particuliere en de overheidssector in het kader van de gemeenschappelijke platformen, een intensiever gebruik van de comitéprocedures en een centralere rol voor de nationale bevoegde instanties in de uitvoering van de richtlijn, zijn niet ruimer dan hetgeen vereist is om de beoogde doelen te bereiken.

    5. Artikelsgewijze toelichting

    Titel I - Algemene bepalingen

    De artikelen 1 tot en met 4

    Artikel 1 legt het beginsel van de onderlinge erkenning van de beroepskwalificaties vast.

    Overeenkomstig het EG-Verdrag specificeert artikel 2 dat de richtlijn alleen van toepassing is op onderdanen van de Gemeenschap indien het beroep dat de aanvrager wenst uit te oefenen in de ontvangende lidstaat gereglementeerd is en de aanvrager zijn beroepskwalificaties heeft verworven in een andere lidstaat dan die waar hij het beroep wil uitoefenen.

    Artikel 3 behoudt in wezen de momenteel in de richtlijnen inzake het algemeen stelsel voorkomende definities betreffende de begrippen gereglementeerd beroep, beroepskwalificatie en opleidingstitel (met inbegrip van elke in een derde land afgegeven opleidingstitel die is erkend in een eerste lidstaat waar de aanvrager het beroep ten minste drie jaar heeft uitgeoefend).

    Artikel 4 specificeert de gevolgen van de erkenning van beroepskwalificaties en voert voor de ontvangende lidstaat de verplichting in op zijn grondgebied gedeeltelijke toegang te verlenen tot een gereglementeerd beroep dat in werkelijkheid twee onderscheiden en onafhankelijke werkzaamheden omvat.

    Titel II - Vrij verrichten van diensten

    De artikelen 5 tot en met 9

    Artikel 5 bepaalt dat de lidstaten de vrije verrichting van diensten onder de oorspronkelijke beroepstitel niet om met de beroepskwalificaties verband houdende redenen kunnen beperken wanneer de begunstigde wettig in een andere lidstaat is gevestigd. Dit is van onmiddellijke toepassing wanneer het beroep in de lidstaat van vestiging gereglementeerd is. Wanneer het beroep in de lidstaat van vestiging niet gereglementeerd is, moeten dienstverrichters die zich verplaatsen de werkzaamheden in kwestie ten minste twee jaar in die lidstaat hebben uitgeoefend.

    Aangezien de eisen inzake dienstverrichting worden versoepeld ten opzichte van die inzake vestiging, is het nodig het begrip dienstverrichting voor de toepassing van deze richtlijn nader te omschrijven om te voorkomen dat op deze regels een beroep kan worden gedaan in gevallen die in feite meer de vestiging dan het verrichten van diensten betreffen. Er wordt voorgesteld de uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie [22] voortvloeiende criteria aan te scherpen en uit te gaan van een 16-wekencriterium.

    [22] Zie met name het arrest van 30 november 1995 (conclusies van advocaat-generaal Léger) in zaak C-55/94, Gebhard, Jurispr. 1995, blz. I-4165.

    Artikel 6 neemt de inhoud van de sectorrichtlijnen over wat de vrijstelling van vergunningen of inschrijving bij een beroepsorganisatie of een socialezekerheidsinstelling betreft.

    Artikel 7 specificeert de informatieverplichting van het contactpunt van de lidstaat van vestiging wanneer de verrichter zich verplaatst om de dienst te verrichten.

    Volgens artikel 8 moet de ontvangende lidstaat de nationaliteit van de dienstverrichter verifiëren en controleren of hij de werkzaamheden in de lidstaat van vestiging op wettige wijze uitvoert door met de bevoegde instanties in de lidstaat van vestiging informatie uit te wisselen. In voorkomend geval kan de ontvangende lidstaat ook bij het contactpunt van de lidstaat van vestiging verifiëren of de dienstverrichter het beroep ten minste twee jaar in deze lidstaat heeft uitgeoefend.

    Met het oog op de consumentenbescherming legt artikel 9 de dienstverrichter de verplichting op aan de afnemer van de dienst bepaalde informatie te verstrekken. Deze bepaling is overgenomen uit Richtlijn 2000/31/EG inzake elektronische handel en voor de gereglementeerde beroepen uitgebreid naar alle vormen van dienstverrichting.

    Titel III - Vrijheid van vestiging

    Titel III specificeert de voorwaarden waaraan de erkenning van beroepskwalificaties onderworpen is, alsmede de uitvoeringsregels voor de erkenningsmechanismen in het kader van de vrijheid van vestiging. De mechanismen die momenteel in de richtlijnen voor het algemeen stelsel en de sectorrichtlijnen zijn vastgelegd, blijven in beginsel behouden.

    Hoofdstuk I - Algemeen stelsel van erkenning van opleidingstitels

    Dit hoofdstuk neemt in wezen de in Richtlijnen 89/48/EEG en 92/51/EEG vastgelegde beginselen over. Er worden wijzigingen voorgesteld om de huidige regeling te vereenvoudigen.

    De artikelen 10 tot en met 14

    In artikel 10 is voor het algemeen stelsel een ruimer toepassingsgebied vastgelegd dan in de Richtlijnen 89/48/EEG en 92/51/EEG. Het wordt subsidiair uitgebreid tot alle gevallen die niet onder de automatische erkenning op basis van beroepservaring of coördinatie van de minimumopleidingseisen vallen.

    Met het oog op vereenvoudiging worden de huidige grenzen in de Richtlijnen 89/48/EEG en 92/51/EEG voor de toepassing van de onderlinge erkenning op basis van vijf opleidingsniveaus vastgesteld, die in de artikelen 11 en 12 theoretisch worden omschreven. Erkenning op basis van de richtlijn wordt alleen verleend indien het in de ontvangende lidstaat vereiste opleidingsniveau niet hoger is dan het niveau dat onmiddellijk boven het door de opleidingstitel aangetoonde niveau ligt.

    Artikel 13 neemt in wezen artikel 3 van de Richtlijnen 89/48/EEG en 92/51/EEG over.

    Artikel 14 behoudt de mogelijkheid voor de ontvangende lidstaat om voor de erkenning van de opleidingstitels van de aanvrager compenserende maatregelen in de vorm van een proeve van bekwaamheid of een aanpassingsstage te verlangen. Het zal echter niet meer mogelijk zijn in plaats van compenserende maatregelen beroepservaring te verlangen wanneer de opleidingen wezenlijk qua duur, maar niet qua inhoud verschillen. Daarnaast wordt voorgesteld de automatische afwijkingen voor beroepen waarvoor een kennis van het nationale recht vereist is, te schrappen, wat overeenstemt met de bepalingen inzake de erkenning van de uitoefeningsvergunning voor advocaten. Ten slotte wordt voorgesteld de huidige bepaling inzake de procedure ter afwijking van het recht van de migrant om te kiezen tussen een proeve van bekwaamheid en een aanpassingsstage, te vereenvoudigen.

    Het begrip "vakken die wezenlijk verschillen" kan slechts per geval precies worden omschreven. Er wordt echter voorgesteld in de richtlijn het evenredigheidsbeginsel over te nemen, wat met name betekent dat de relevante beroepservaring van de aanvrager in aanmerking moet worden genomen.

    Artikel 15

    Artikel 15 voorziet in de vrijstelling van compenserende maatregelen wanneer de kwalificaties van de aanvrager voldoen aan criteria die bij een beslissing van het comité voor erkenning van beroepskwalificaties volgens de comitéprocedure (regelgeving) zijn vastgesteld. Deze criteria worden voorgesteld door een beroepsvereniging in het kader van een op Europees niveau vastgesteld gemeenschappelijk platform dat voldoende waarborgen biedt ten aanzien van het kwalificatieniveau van de aanvrager.

    Hoofdstuk II - Erkenning van beroepservaring

    De artikelen 16 tot en met 19

    De artikelen 16 tot en met 19 nemen in beginsel, met de hieronder genoemde wijzigingen, de bepalingen van artikel 4 van Richtlijn 1999/42/EG over. Dit artikel voorziet voor de industriële, commerciële en ambachtelijke werkzaamheden die in bijlage A bij die richtlijn limitatief worden opgesomd, in de automatische erkenning van kwalificaties op basis van de beroepservaring van de aanvrager. Het leek aangewezen het stelsel te vereenvoudigen door de bestaande categorieën te hergroeperen. Door een aantal inhoudelijke wijzigingen kan het aantal categorieën voor de beroepservaring worden gereduceerd tot twee, overeenstemmend met een drie- of een vijfjarige beroepservaring als zelfstandige of als bedrijfsleider.

    Voor de wijziging van de lijst van werkzaamheden in de bijlage is de comitéprocedure (regelgeving) van toepassing.

    Hoofdstuk III - Erkenning op basis van de coördinatie van de minimumopleidingseisen

    Dit hoofdstuk neemt de bestaande beginselen inzake de automatische erkenning van opleidingstitels over met behoud van de in de huidige sectorrichtlijnen vastgelegde waarborgen. Voor bepaalde aspecten wordt de regeling met het oog op vereenvoudiging geüniformiseerd.

    De artikelen 20 tot en met 45

    Deze artikelen nemen de bestaande bepalingen inzake de coördinatie van de minimumopleidingseisen, de automatische erkenning van de opleidingstitels (en in voorkomend geval de specifieke regels daarvoor), de toegang tot de beroepen in kwestie, de uitoefening van de beroepswerkzaamheden in kwestie, de procedures voor de opname van opleidingstitels in de bijlagen en de verworven rechten, over.

    Hierbij moet in het bijzonder op de volgende wijzigingen worden gewezen:

    * wijziging van de huidige procedure voor de opname van de opleidingstitels van architecten;

    * integratie van de medische en tandheelkundige specialismen die slechts in een beperkt aantal lidstaten bestaan in het algemeen erkenningsstelsel; momenteel worden deze automatisch erkend, onverminderd de verworven rechten. Met het oog op vereenvoudiging van het stelsel, vooral uit het oogpunt van de uitbreiding, zullen voortaan dus alleen de in alle lidstaten bestaande en verplichte medische specialismen automatisch worden erkend;

    * schrapping van de opleiding in de huisartsgeneeskunde genoemd in artikel 32 van de richtlijn artsen;

    * voor de verantwoordelijk algemeen ziekenverplegers, schrapping van de verwijzingen naar het specifieke beroepskarakter van de opleiding en het slagen voor een examen, daar deze verwijzingen in het licht van de huidige opleidingsstelsels in de lidstaten overbodig zijn geworden;

    * schrapping van de afwijking van de minimumopleidingseisen van artikel 2, lid 4, onder a), van de richtlijn coördinatie apothekers;

    * uitbreiding van de automatische erkenning van de opleidingstitels van apotheker tot de opening van nieuwe voor het publiek toegankelijke apotheken;

    * schrapping van de bepalingen in de richtlijn erkenning apothekers die specifiek zijn voor Luxemburg (beroepservaring van twee jaar voor de overheidsvergunning voor een voor het publiek toegankelijke apotheek).

    De comitéprocedure (regelgeving) is van toepassing op de wijziging van de minimale opleidingsduur voor de medische specialismen, op de toevoeging van nieuwe, in alle lidstaten bestaande en verplichte medische specialismen aan de lijsten in de bijlage en op de aanpassing aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang van de kennis en bekwaamheid en van de lijst van vakken in de bijlagen.

    Hoofdstuk IV - Gemeenschappelijke bepalingen inzake vestiging

    De artikelen 46 tot en met 49

    Overeenkomstig artikel 46 kunnen de bevoegde instanties van de ontvangende lidstaat voor de beslissing over een aanvraag tot uitoefening van een gereglementeerd beroep op grond van de vestigingsbepalingen de in de bijlage limitatief opgesomde documenten en certificaten verlangen.

    Artikel 47 scherpt de huidige procedureregels aan, met name door de veralgemening van de termijn van drie maanden die de nationale bevoegde instanties bij de beoordeling van de aanvragen tot erkenning moeten aanhouden en door de invoering van de verplichting voor die instanties de ontvangst van het dossier te bevestigen en de aanvrager in voorkomend geval te laten weten welke documenten ontbreken.

    Artikel 48 neemt in wezen de huidige regels betreffende het voeren van de beroepstitel van de ontvangende lidstaat over en specificeert de voorschriften die gelden in geval van beperkte toegang tot het beroep, overeenkomstig artikel 4, lid 3, van de richtlijn.

    Rekening houdend met de jurisprudentie van het Hof van Justitie [23] staat artikel 49 de ontvangende lidstaat toe van de aanvrager te verlangen dat hij over de talenkennis beschikt die voor de uitoefening van het beroep vereist is. De beoordeling van de verenigbaarheid van die eis met het Gemeenschapsrecht moet berusten op de mate waarin de verlangde talenkennis nodig is voor de uitoefening van het beroep. Wanneer de bevoegde instantie van oordeel is dat de aanvrager niet over de vereiste talenkennis beschikt, draagt de ontvangende lidstaat er zorg voor dat de aanvrager de ontbrekende kennis kan verwerven.

    [23] Zie het arrest van 4 juli 2000 in zaak C-424/97, Salomone Haim/Kassenzahnärztliche Vereinigung Nordrhein, Jurispr. 2000, blz. I-5123.

    Titel IV - Wijze van uitoefening van het beroep

    De artikelen 50 en 51

    Deze artikelen leggen de wijzen van uitoefening van het beroep vast wat het voeren van de opleidingstitel en de contractering door een ziektekostenverzekering betreft. Deze bepalingen gelden zowel voor de dienstverrichting als voor de vestiging.

    Titel V - Administratieve samenwerking en uitvoeringsbevoegdheden

    De artikelen 52 tot en met 54

    Artikel 52 breidt de algemene verplichting tot nauwe samenwerking tussen de bevoegde instanties van de lidstaat van oorsprong en de ontvangende lidstaat uit tot de hele richtlijn om te zorgen dat de bepalingen van deze richtlijn naar behoren worden toegepast en dat de eruit voortvloeiende rechten alleen voor het beoogde doel en niet frauduleus worden uitgeoefend. De lidstaten wijzen bovendien een coördinator aan die tot taak heeft de eenvormige toepassing van de richtlijn te bevorderen en de voor de uitvoering nuttige gegevens te verzamelen.

    Artikel 53 beoogt een formalisering van de rol van de contactpunten, de netwerken die zijn opgericht ter behandeling van bepaalde dossiers die met de interne markt in het algemeen en, meer recentelijk, met de erkenning van beroepskwalificaties te maken hebben.

    Artikel 54 richt een enkel comité op om de richtlijn te beheren en actueel te houden. Dit comitologiecomité vervangt alle comités van het vorige stelsel en werkt volgens de regelgevingsprocedure, zoals in de bepalingen terzake is vastgesteld. Daarnaast kan het comité over elke vraag betreffende de uitvoering van de richtlijn worden geraadpleegd.

    Titel VI - Overige bepalingen

    De artikelen 55 tot en met 60

    Artikel 55 verplicht de lidstaten de Commissie om de twee jaar een verslag over de toepassing van het stelsel van erkenning van beroepskwalificaties over te leggen.

    Artikel 56 bepaalt dat de Commissie eventuele ernstige moeilijkheden bij de toepassing van een bepaling van deze richtlijn samen met de betrokken lidstaat onderzoekt. In voorkomend geval dient de Commissie bij het comité passende voorstellen in om de lidstaat toe te staan op zijn grondgebied gedurende een beperkte periode van de toepassing van de bepaling af te wijken. Deze afwijkingsmaatregelen worden genomen volgens de comitéprocedure (regelgeving).

    Artikel 57 bepaalt dat de huidige richtlijnen inzake de erkenning van beroepskwalificaties worden ingetrokken.

    De artikelen 58 tot en met 60 bevatten de eindbepalingen inzake de omzetting, de inwerkingtreding en de adressaten van de richtlijn.

    2002/0061 (COD)

    Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de erkenning van beroepskwalificaties

    (Voor de EER relevante tekst)

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 40, artikel 47, lid 1 en lid 2, eerste en derde zin, en artikel 55,

    Gezien het voorstel van de Commissie [24],

    [24] PB C van , blz. .

    Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité [25],

    [25] PB C van , blz. .

    Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1) In artikel 3, lid 1, onder c), van het Verdrag wordt de afschaffing tussen de lidstaten van hinderpalen voor het vrije verkeer van personen en diensten als een van de doelstellingen van de Gemeenschap genoemd. Voor de onderdanen van de lidstaten houdt dat met name de mogelijkheid in om als zelfstandige of werknemer een beroep uit te oefenen in een andere lidstaat dan die waar de beroepskwalificaties werden verworven. Daarnaast is in artikel 47, lid 1, van het Verdrag bepaald dat richtlijnen inzake de onderlinge erkenning van diploma's, certificaten en andere titels worden vastgesteld.

    (2) Naar aanleiding van de Europese Raad van Lissabon van 23 en 24 maart 2000 heeft de Commissie een mededeling over "Een internemarktstrategie voor de dienstensector" [26] aangenomen, die met name tot doel heeft het vrij verrichten van diensten binnen de Gemeenschap even gemakkelijk te maken als binnen een lidstaat. Naar aanleiding van de mededeling van de Commissie over "nieuwe Europese arbeidsmarkten, open voor allen, met toegang voor allen" [27] heeft de Europese Raad van Stockholm van 23 en 24 maart 2001 de Commissie opdracht gegeven "om de Europese Raad in diens voorjaarsbijeenkomst van 2002 [...] specifieke voorstellen voor een meer uniforme, transparante en flexibele regeling voor de erkenning van opleidingstitels en studietijdvakken [...]" voor te leggen.

    [26] Doc. COM(2000) 888.

    [27] Doc. COM(2001) 116.

    (3) De door deze richtlijn geboden garantie aan personen die hun beroepskwalificaties in een lidstaat hebben behaald dat zij toegang hebben tot hetzelfde beroep in een andere lidstaat en dit kunnen uitoefenen met dezelfde rechten als de onderdanen van dat land, doet geen afbreuk aan de plicht van de migrerende beroepsbeoefenaar om eventuele niet-discriminerende voorwaarden van die lidstaat betreffende de uitoefening van dat beroep in acht te nemen, voor zover deze vanuit objectief oogpunt gerechtvaardigd en evenredig zijn.

    (4) Teneinde het vrij verrichten van diensten te vergemakkelijken, zijn specifieke regels noodzakelijk om de uitoefening van beroepswerkzaamheden op grond van de oorspronkelijke beroepstitel op ruimere schaal mogelijk te maken. Wat op afstand verrichte diensten van de informatiemaatschappij betreft, zijn ook de bepalingen van Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt [28] van toepassing.

    [28] PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1.

    (5) Aangezien voor het verrichten van diensten enerzijds en voor de vestiging anderzijds uiteenlopende regels zijn vastgesteld, moeten de criteria op basis waarvan bij een verplaatsing van de dienstverrichter naar het grondgebied van de ontvangende lidstaat tussen deze twee begrippen onderscheid wordt gemaakt, nader worden gepreciseerd door een tijdscriterium vast te stellen.

    (6) Terwijl de beginselen en waarborgen die ten grondslag liggen aan de verschillende erkenningsregelingen die van toepassing zijn behouden moeten blijven, dienen de voorschriften ervan in het licht van de ervaring te worden aangepast. Bovendien zijn de desbetreffende richtlijnen verscheidene malen gewijzigd, wat een reorganisatie en stroomlijning van de bepalingen ervan samen met een gelijktrekking van de toepasselijke beginselen noodzakelijk maakt. De Richtlijnen 89/48/EEG [29] en 92/51/EEG [30] van de Raad, alsmede Richtlijn 1999/42/EG [31] van het Europees Parlement en de Raad betreffende het algemeen stelsel van erkenning van beroepskwalificaties, en de Richtlijnen 77/452/EEG [32], 77/453/EEG [33], 78/686/EEG [34], 78/687/EEG [35], 78/1026/EEG [36], 78/1027/EEG [37], 80/154/EEG [38], 80/155/EEG [39], 85/384/EEG [40], 85/432/EEG [41], 85/433/EEG [42] et 93/16/EEG [43] van de Raad betreffende de beroepen van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger, beoefenaar der tandheelkunde, dierenarts, verloskundige, architect, apotheker en arts, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/19/EG [44] van het Europees Parlement en de Raad, moeten dus worden vervangen en tot één tekst worden samengevoegd.

    [29] PB L 19 van 24.1.1989, blz. 16.

    [30] PB L 209 van 24.7.1992, blz. 25.

    [31] PB L 201 van 31.7.111999, blz. 77.

    [32] PB L 176 van 15.7.111977, blz. 1.

    [33] PB L 176 van 15.7.1977, blz. 8.

    [34] PB L 233 van 24.8.1978, blz. 1.

    [35] PB L 233 van 24.8.1978, blz. 10.

    [36] PB L 362 van 23.12.1978, blz. 1.

    [37] PB L 362 van 23.12.1978, blz. 7.

    [38] PB L 33 van 11.2.1980, blz. 1.

    [39] PB L 33 van 11.2.1980, blz. 8.

    [40] PB L 223 van 21.8.1985, blz. 15.

    [41] PB L 253 van 24.9.1985, blz. 34.

    [42] PB L 253 van 24.9.1985, blz. 37.

    [43] PB L 165 van 7.7.1993, blz. 1.

    [44] PB L 206 van 31.7.2001, blz. 1.

    (7) Wat de beroepen betreft die onder het algemeen stelsel voor de erkenning van opleidingstitels, hierna "het algemeen stelsel" genoemd, vallen, behouden de lidstaten het recht om het vereiste minimumopleidingsniveau vast te stellen om de kwaliteit van de op hun grondgebied verrichte diensten te waarborgen. Op grond van de artikelen 10, 39 en 43 van het EG-Verdrag mogen zij een onderdaan van een lidstaat evenwel niet verplichten bepaalde kwalificaties te verwerven die zij over het algemeen slechts vaststellen door verwijzing naar de kwalificaties die in het kader van hun eigen nationale opleidingsstelsel gelden, terwijl de betrokkene al deze kwalificaties of een deel daarvan reeds in een andere lidstaat heeft verworven. Er moet dan ook worden vastgelegd dat elke ontvangende lidstaat waar een beroep is gereglementeerd, rekening houdt met in een andere lidstaat verworven kwalificaties en nagaat of die met de door hem geëiste kwalificaties overeenstemmen.

    (8) Bij gebrek aan harmonisatie van de minimumopleidingseisen voor de toegang tot beroepen die onder het algemeen stelsel vallen, moeten de ontvangende lidstaten de mogelijkheid hebben een compenserende maatregel op te leggen. Deze maatregel dient evenredig te zijn en met name rekening te houden met de beroepservaring van de aanvrager. Uit de ervaring blijkt dat het eisen van een proeve van bekwaamheid of aanpassingsstage, naar keuze van de migrant, voldoende waarborgen ten aanzien van het kwalificatieniveau van laatstgenoemde biedt, zodat elke afwijking van deze keuzemogelijkheid in elk afzonderlijk geval door een dwingende reden van algemeen belang moet zijn gerechtvaardigd.

    (9) Teneinde het vrije verkeer van werknemers, de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten te bevorderen en tegelijk een toereikend kwalificatieniveau te waarborgen, hebben verscheidene beroepsverenigingen en -organisaties op Europees niveau gemeenschappelijke platformen vastgesteld, op grond waarvan beroepsbeoefenaren die aan een reeks kwalificatiecriteria voldoen, gerechtigd zijn de door deze verenigingen of organisaties verleende beroepstitel te voeren. Onder bepaalde voorwaarden en steeds met inachtneming van het Gemeenschapsrecht, vooral dat op het gebied van de mededinging, dient met deze initiatieven rekening te worden gehouden door in deze context een grotere plaats in te ruimen voor automatische erkenning in het algemeen stelsel.

    (10) Teneinde rekening te houden met alle situaties waarvoor nog geen bepalingen betreffende de erkenning van beroepskwalificaties bestaan, dient het algemeen stelsel te worden uitgebreid tot die gevallen die niet onder een specifieke regeling vallen, hetzij omdat het betrokken beroep niet onder een van deze regelingen valt, hetzij omdat het beroep wel onder een dergelijke regeling valt, maar de aanvrager niet aan de voorwaarden voldoet om ervan te profiteren.

    (11) De regels betreffende de toegang tot een aantal industriële, commerciële en ambachtelijke werkzaamheden in lidstaten waar deze beroepen zijn gereglementeerd, moeten worden vereenvoudigd, voor zover deze werkzaamheden gedurende een redelijke tijd in een voldoende nabij verleden in een andere lidstaat zijn uitgeoefend; tegelijk moet voor deze werkzaamheden een stelsel van automatische erkenning op basis van beroepservaring worden gehandhaafd.

    (12) Het vrije verkeer en de onderlinge erkenning van de opleidingstitels van artsen, verantwoordelijk algemeen ziekenverplegers, beoefenaren der tandheelkunde, dierenartsen, verloskundigen, apothekers en architecten moeten gebaseerd zijn op het grondbeginsel dat opleidingstitels op basis van een coördinatie van de minimumopleidingseisen automatisch worden erkend. Bovendien moet de toegang tot het beroep van arts, verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger, beoefenaar der tandheelkunde, dierenarts, verloskundige en apotheker in de lidstaten afhankelijk zijn van het bezit van een bepaalde opleidingstitel, waardoor wordt gegarandeerd dat de betrokkene een opleiding heeft gevolgd die aan de vastgestelde minimumeisen voldoet. Dit systeem moet worden aangevuld met een reeks verworven rechten waarop de gekwalificeerde beroepsbeoefenaren onder bepaalde voorwaarden een beroep kunnen doen.

    (13) De beroepswerkzaamheden van huisartsen vallen onder een specifieke regeling, die verschilt van die voor basisartsen en specialisten. De lidstaten kunnen dus geen medisch specialisme erkennen waarvan de beroepswerkzaamheden overeenkomen met die van huisartsen.

    (14) Teneinde het stelsel met name met het oog op de uitbreiding te vereenvoudigen, moet het beginsel van automatische erkenning alleen van toepassing zijn op specialismen die in alle lidstaten bestaan en verplicht zijn. Medische en tandheelkundige specialismen die slechts in een beperkt aantal lidstaten bestaan, moeten onverminderd de verworven rechten in het algemeen stelsel worden opgenomen. De praktische gevolgen van deze wijziging moeten voor de migrant worden beperkt, dat wil zeggen dat in deze gevallen geen compenserende maatregelen mogen worden verlangd. Voorts laat deze richtlijn onverlet dat de lidstaten onderling volgens hun eigen specifieke regels een automatische erkenning kunnen invoeren voor bepaalde medische en tandheelkundige specialismen die zij met elkaar gemeen hebben.

    (15) In alle lidstaten moet de beoefening der tandheelkunde een specifiek beroep zijn dat zich van het beroep van arts onderscheidt, ongeacht of deze in de mond- en tandheelkunde is gespecialiseerd. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de tandartsenopleiding de beoefenaar der tandheelkunde alle noodzakelijke deskundigheid op het gebied van de preventie, diagnostiek en behandeling van afwijkingen en ziekten van het gebit, de mond, de kaken en omringende weefsels bijbrengt. De tandheelkunde kan alleen worden beoefend door personen die in het bezit zijn van een opleidingstitel van beoefenaar der tandheelkunde, zoals bedoeld in deze richtlijn.

    (16) Het lijkt niet wenselijk om een gestandaardiseerde verloskundigenopleiding voor alle lidstaten vast te stellen. Integendeel, de lidstaten moeten zoveel mogelijk vrijheid krijgen om zelf invulling te geven aan deze opleiding.

    (17) Met het oog op de vereenvoudiging moet het begrip "apotheker" worden gebruikt om het toepassingsgebied van de bepalingen betreffende de automatische erkenning van opleidingstitels af te bakenen, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de bijzondere kenmerken van de nationale regelingen inzake de desbetreffende werkzaamheden.

    (18) De houders van een opleidingstitel van apotheker zijn specialisten op het gebied van geneesmiddelen en dienen in principe in alle lidstaten toegang te hebben tot een minimumgamma van werkzaamheden op dit gebied. Door de vaststelling van dit minimumgamma moet deze richtlijn enerzijds voorkomen dat de in de lidstaten voor apothekers toegankelijke werkzaamheden, met name wat biomedische analyses betreft, worden beperkt en anderzijds dat ten gunste van deze beroepsbeoefenaren een monopolie wordt geschapen, waarvan de invoering uitsluitend onder de bevoegdheid van de lidstaten blijft vallen. Deze richtlijn belet de lidstaten niet om aanvullende opleidingseisen te stellen voor de toegang tot werkzaamheden die niet tot het gecoördineerde minimumgamma van werkzaamheden behoren. Wanneer de ontvangende lidstaat dergelijke eisen stelt, moet hij deze dus ook kunnen stellen aan onderdanen met een opleidingstitel die in de zin van deze richtlijn automatisch wordt erkend.

    (19) Deze richtlijn coördineert niet alle voorwaarden voor de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden op farmaceutisch gebied; met name de geografische spreiding van apotheken en het monopolie van de geneesmiddelenverstrekking vallen ook verder onder de bevoegdheid van de lidstaten. Deze richtlijn laat de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten die ondernemingen verbieden bepaalde werkzaamheden van apothekers uit te oefenen of die aan deze uitoefening bepaalde voorwaarden verbinden, onverlet.

    (20) De architectonische schepping, de kwaliteit van de bouwwerken, de harmonieuze inpassing ervan in het omringende milieu, de instandhouding van natuurlijke landschappen en stadsgezichten alsmede van het collectieve en particuliere erfgoed zijn zaken van openbaar belang. De onderlinge erkenning van de opleidingstitels moet dan ook worden gebaseerd op kwalitatieve en kwantitatieve criteria die waarborgen dat de houders van de erkende opleidingstitels begrip hebben voor en uitdrukking kunnen geven aan de behoeften van particulieren, sociale groepen en gemeenschappen op het gebied van de ruimtelijke ordening, het ontwerp, de planning en de verwezenlijking van bouwwerken, het behoud en de exploitatie van het architectonisch erfgoed en de instandhouding van het natuurlijke evenwicht

    (21) De nationale voorschriften op het gebied van de architectuur en de toegang tot en uitoefening van het beroep van architect lopen wat hun werkingssfeer betreft sterk uiteen. In de meeste lidstaten worden de werkzaamheden op het gebied van de architectuur rechtens of feitelijk uitgeoefend door personen die de beroepstitel van architect, al dan niet in combinatie met een andere beroepstitel, voeren, zonder dat de uitoefening van deze werkzaamheden uitsluitend aan deze personen is voorbehouden, tenzij bij wet anders is bepaald. Deze werkzaamheden, of sommige daarvan, kunnen ook worden uitgeoefend door andere beroepsbeoefenaren, met name ingenieurs, die een speciale opleiding op het gebied van de bouwkunde of bouwkunst hebben gevolgd. Teneinde deze richtlijn zo eenvoudig mogelijk te houden, moet het begrip "architect" worden gebruikt om het toepassingsgebied van de bepalingen betreffende de automatische erkenning van opleidingstitels af te bakenen, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de bijzondere kenmerken van de nationale regelingen betreffende de desbetreffende werkzaamheden.

    (22) Teneinde de doeltreffendheid van het stelsel van erkenning van beroepskwalificaties te waarborgen, dienen uniforme vormvoorschriften en procedureregels voor de uitvoering ervan, alsmede bepaalde regels betreffende de uitoefening van het beroep te worden vastgesteld.

    (23) Aangezien uitvoering van deze richtlijn en naleving van de daaruit voortvloeiende verplichtingen gemakkelijker zijn wanneer de lidstaten onderling en met de Commissie samenwerken, moeten de regels voor deze samenwerking worden vastgesteld.

    (24) Het beheer van de verschillende erkenningsregelingen, zoals die door de sectorrichtlijnen en het algemeen stelsel zijn ingevoerd, is omslachtig en complex gebleken. Het beheer en de aanpassing van deze richtlijn aan de wetenschappelijke en technologische vooruitgang moeten dus worden vereenvoudigd, met name wanneer de minimumopleidingseisen met het oog op de automatische erkenning van opleidingstitels zijn gecoördineerd. Te dien einde moet er één comité voor de erkenning van beroepskwalificaties worden opgericht.

    (25) Overeenkomstig artikel 2 van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden [45], moeten de nodige maatregelen tot uitvoering van deze richtlijn volgens de procedure van artikel 5 van dit besluit worden getroffen.

    [45] PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

    (26) Door een periodiek verslag van de lidstaten over de uitvoering van deze richtlijn, waarin statistische gegevens zijn opgenomen, zal kunnen worden bepaald wat de werking van het stelsel van erkenning van beroepskwalificaties is.

    (27) Er moet een passende procedure komen voor de vaststelling van tijdelijke maatregelen voor het geval dat de toepassing van deze richtlijn in een lidstaat grote problemen oplevert.

    (28) Deze richtlijn laat de bevoegdheid van de lidstaten inzake de organisatie van hun nationaal stelsel van sociale zekerheid en de vaststelling van de werkzaamheden die in het kader van dit stelsel moeten worden uitgeoefend, onverlet.

    (29) Gezien de snelle technische en wetenschappelijke vooruitgang is het voor veel beroepen van groot belang dat men levenslang bijleert. De lidstaten dienen in dit verband voorschriften vast te stellen om ervoor te zorgen dat beroepsbeoefenaren door een passende bij- en nascholing op de hoogte blijven van de technische en wetenschappelijke ontwikkelingen.

    (30) In overeenstemming met de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, zoals neergelegd in artikel 5 van het Verdrag, kunnen de doelstellingen van de voorgestelde maatregel, namelijk de stroomlijning, vereenvoudiging en verbetering van de regels inzake de erkenning van beroepskwalificaties, door de lidstaten niet voldoende worden bereikt en dus beter op communautair niveau worden verwezenlijkt. Deze richtlijn beperkt zich tot het minimum dat vereist is om deze doelstellingen te bereiken en gaat niet verder dan hetgeen voor dit doel nodig is

    (31) Deze richtlijn laat de toepassing van artikel 39, lid 4, en van artikel 45 van het Verdrag, alsmede maatregelen die noodzakelijk zijn om een hoog niveau van gezondheidsbescherming en consumentenbescherming te waarborgen, onverlet.

    HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

    Titel I Algemene bepalingen

    Artikel 1 Doel

    Deze richtlijn stelt de regels vast volgens welke een lidstaat die de toegang tot of de uitoefening van een gereglementeerd beroep op zijn grondgebied afhankelijk stelt van het bezit van bepaalde beroepskwalificaties (hierna de "ontvangende lidstaat" genoemd), de in een andere lidstaat of andere lidstaten (hierna de "lidstaat van oorsprong" genoemd) verworven beroepskwalificaties die de houder van die kwalificaties het recht verlenen er hetzelfde beroep uit te oefenen, als toereikende voorwaarde voor de toegang tot en de uitoefening van dit beroep beschouwt.

    Artikel 2 Toepassingsgebied

    1. Deze richtlijn is van toepassing op alle onderdanen van een lidstaat die in een andere lidstaat dan die waar zij hun beroepskwalificaties hebben verworven, een gereglementeerd beroep willen uitoefenen, hetzij als zelfstandige, hetzij als werknemer.

    2. Elke lidstaat kan volgens zijn eigen regels toestaan dat op zijn grondgebied gereglementeerde beroepswerkzaamheden worden uitgeoefend door personen die houder zijn van niet in een lidstaat behaalde opleidingstitels. Voor de beroepen die onder titel III, hoofdstuk III, vallen, moeten bij deze eerste erkenning de in dat hoofdstuk bedoelde minimumopleidingseisen in acht worden genomen.

    Artikel 3 Definities

    1. In deze richtlijn wordt verstaan onder:

    a) "gereglementeerd beroep": een gereglementeerde beroepswerkzaamheid of een geheel van gereglementeerde beroepswerkzaamheden waartoe de toegang of waarvan de uitoefening of een van de wijzen van uitoefening krachtens wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen direct of indirect afhankelijk wordt gesteld van het bezit van bepaalde beroepskwalificaties;

    b) "beroepskwalificaties": kwalificaties die worden gestaafd door een opleidingstitel, een bekwaamheidsattest als bedoeld in artikel 11, lid 2, onder a), en/of beroepservaring;

    c) "opleidingstitel": een diploma, certificaat of andere titel die door een instantie van een lidstaat is afgegeven ter afsluiting van een overwegend in de Gemeenschap gevolgde beroepsopleiding.

    2. Met een gereglementeerd beroep wordt gelijkgesteld een beroep dat door de leden van een van de in bijlage I genoemde verenigingen of organisaties wordt uitgeoefend.

    Telkens wanneer een lidstaat erkenning verleent aan een in de eerste alinea bedoelde vereniging of organisatie, stelt hij de Commissie daarvan in kennis die deze informatie bekendmaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

    3. Met een opleidingstitel wordt gelijkgesteld elke in een derde land afgegeven opleidingstitel, wanneer de houder ervan een beroepservaring van drie jaar heeft die wordt bevestigd door de lidstaat die de betrokken titel overeenkomstig artikel 2, lid 2, heeft erkend.

    Artikel 4 Gevolgen van de erkenning

    1. Erkenning van de beroepskwalificaties door de ontvangende lidstaat geeft de begunstigde in deze lidstaat toegang tot hetzelfde beroep als dat waarvoor hij in de lidstaat van oorsprong de kwalificaties bezit en stelt hem in staat dit beroep uit te oefenen met dezelfde rechten als die welke voor eigen onderdanen gelden.

    2. Voor de toepassing van deze richtlijn is het beroep dat de aanvrager in de ontvangende lidstaat wenst uit te oefenen hetzelfde als dat waarvoor hij in de lidstaat van oorsprong de kwalificaties bezit, indien hieronder soortgelijke werkzaamheden vallen.

    3. Wanneer het beroep waarvoor de aanvrager in de lidstaat van oorsprong de kwalificaties bezit, een autonome werkzaamheid is van een beroep waaronder in de ontvangende lidstaat een groter aantal werkzaamheden valt, en dit verschil niet door een compenserende maatregel als bedoeld in artikel 14 kan worden overbrugd, verleent erkenning van de kwalificaties van de aanvrager hem in de ontvangende lidstaat alleen toegang tot deze werkzaamheid.

    Titel II Vrij verrichten van diensten

    Artikel 5 Beginsel van het vrij verrichten van diensten

    1. Onverminderd artikel 6, tweede alinea, kunnen de lidstaten het vrij verrichten van diensten in een andere lidstaat niet beperken om redenen die verband houden met beroepskwalificaties:

    a) indien de dienstverrichter op wettige wijze in een lidstaat is gevestigd om er dezelfde beroepswerkzaamheid uit te oefenen en

    b) indien, bij verplaatsing van de dienstverrichter, hij deze werkzaamheid gedurende ten minste twee jaar in de lidstaat van vestiging heeft uitgeoefend, wanneer het beroep er niet gereglementeerd is.

    2. Wanneer de dienstverrichter zich naar het grondgebied van de ontvangende lidstaat begeeft, wordt voor de toepassing van deze richtlijn onder "dienstverrichting" verstaan de uitoefening van een beroepswerkzaamheid in een lidstaat gedurende een periode die niet meer dan zestien weken per jaar bedraagt door een beroepsbeoefenaar die in een andere lidstaat is gevestigd.

    Het in de eerste alinea bedoelde vermoeden laat een beoordeling per geval, met name in het licht van de duur, frequentie, regelmaat en continuïteit van de verrichting, onverlet.

    3. De dienst wordt verricht onder de beroepstitel van de lidstaat waar de dienstverrichter op wettige wijze is gevestigd, wanneer voor de betrokken beroepswerkzaamheid in die lidstaat een dergelijke gereglementeerde beroepstitel bestaat.

    Deze titel wordt gevoerd in de officiële taal of één van de officiële talen van de lidstaat van vestiging, teneinde verwarring met de beroepstitel van de ontvangende lidstaat te vermijden.

    Artikel 6 Vrijstellingen

    Overeenkomstig artikel 5, lid 1, stelt de ontvangende lidstaat een in een andere lidstaat gevestigde dienstverrichter met name vrij van de eisen die worden gesteld aan op zijn grondgebied gevestigde beroepsbeoefenaren met betrekking tot:

    a) een vergunning, de inschrijving of de aansluiting bij een beroepsorganisatie;

    b) de inschrijving bij een publiekrechtelijke instelling van sociale zekerheid om de rekeningen inzake de ten gunste van sociaal verzekerden verrichte werkzaamheden op een verzekeringsinstelling te kunnen verhalen.

    De dienstverrichter stelt evenwel de in de eerste alinea, onder b), bedoelde instelling vooraf, of in spoedgevallen achteraf, van de door hem verrichte dienst in kennis.

    Artikel 7 Voorafgaande kennisgeving bij verplaatsing van de dienstverrichter

    Wanneer de dienstverrichter zich voor de dienstverrichting verplaatst, stelt hij het in artikel 53 bedoelde contactpunt van de lidstaat van vestiging vooraf hiervan in kennis. In spoedgevallen stelt de dienstverrichter het contactpunt van deze lidstaat zo spoedig mogelijk na de dienstverrichting in kennis.

    Artikel 8 Administratieve samenwerking

    De bevoegde instanties van de ontvangende lidstaat kunnen de bevoegde instanties van de lidstaat van vestiging om een bewijsstuk verzoeken waaruit de nationaliteit van de dienstverrichter blijkt alsmede om een bewijs dat hij de betrokken werkzaamheden op wettige wijze in die lidstaat uitoefent. De bevoegde instanties van de lidstaat van vestiging verstrekken deze informatie overeenkomstig artikel 52.

    Bovendien kunnen de bevoegde instanties van de ontvangende lidstaat in de in artikel 5, lid 1, onder b) bedoelde gevallen het in artikel 53 bedoelde contactpunt van de lidstaat van vestiging verzoeken om een bewijs dat de dienstverrichter de betrokken werkzaamheden gedurende ten minste twee jaar in de lidstaat van vestiging heeft uitgeoefend. Dit bewijs kan op elke gewenste wijze worden geleverd.

    Artikel 9 Informatie ten behoeve van de afnemers van de dienst

    In aanvulling op de overige informatievoorschriften van het Gemeenschapsrecht, zorgen de lidstaten ervoor dat de dienstverrichter de afnemer van de dienst de volgende informatie verstrekt:

    a) wanneer de dienstverrichter in een handelsregister of een vergelijkbaar openbaar register is ingeschreven, het handelsregister waar hij is ingeschreven en zijn inschrijvingsnummer, of een vergelijkbaar middel ter identificatie in dat register;

    b) wanneer voor uitoefening van de betrokken werkzaamheid in de lidstaat van vestiging een vergunning vereist is, de naam en het adres van de bevoegde toezichthoudende instantie;

    c) de beroepsordes of soortgelijke organisaties waarbij de dienstverrichter is aangesloten;

    d) de beroepstitel en de lidstaat waar deze werd verleend;

    e) vermelding van de beroepsregels die in de lidstaat van vestiging van toepassing zijn en hoe deze kunnen worden ingezien;

    f) wanneer de dienstverrichter een onder de BTW vallende werkzaamheid uitoefent, het identificatienummer, zoals bedoeld in artikel 22, lid 1, van Richtlijn 77/388/EEG van de Raad [46].

    [46] PB L 145 van 13.6.1977, blz. 1. Deze richtlijn is laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 1999/85/EG (PB L 277 van 28.10.1999, blz. 34).

    Titel III Vrijheid van vestiging

    Hoofdstuk I Algemeen stelsel van erkenning van opleidingstitels

    Artikel 10 Toepassingsgebied

    Dit hoofdstuk is van toepassing op alle beroepen die niet onder de hoofdstukken II en III van deze titel vallen alsmede op alle gevallen waarin de aanvrager niet aan de in die hoofdstukken opgenomen voorwaarden voldoet.

    Artikel 11 Kwalificatieniveaus

    1. Voor de toepassing van artikel 13 worden de volgende vijf beroepskwalificatieniveaus vastgesteld:

    a) niveau 1 "bekwaamheidsattest";

    b) niveau 2 "certificaat";

    c) niveau 3 "diploma ter afsluiting van een korte opleiding";

    d) niveau 4 "diploma tot afsluiting van een opleiding van middellange duur";

    e) niveau 5 "diploma tot afsluiting van een hogere opleiding".

    2. Niveau 1 komt overeen met:

    a) een door een bevoegde instantie van de lidstaat van oorsprong afgegeven bekwaamheidsattest, nadat men een zeer korte opleiding heeft genoten, een specifiek examen zonder voorafgaande opleiding heeft afgelegd of het beroep tijdens de voorafgaande tien jaren gedurende drie opeenvolgende jaren voltijds of gedurende een gelijkwaardige periode deeltijds in een lidstaat heeft uitgeoefend;

    b) een algemene opleiding op het niveau van het basis- of voortgezet onderwijs die aantoont dat de houder over een zekere algemene ontwikkeling beschikt.

    3. Niveau 2 komt overeen met een opleiding op het niveau van het voortgezet onderwijs, hetzij een voortgezette beroepsopleiding hetzij een voortgezette algemene opleiding aangevuld met een beroepsopleiding.

    4. Niveau 3 komt overeen met een opleiding op het niveau van het postsecundair onderwijs met een duur van ten minste één maar minder dan drie jaar.

    Met opleidingen van niveau 3 worden gelijkgesteld:

    a) opleidingen met een bijzondere structuur die tot een vergelijkbare beroepsbekwaamheid en tot een vergelijkbaar niveau van verantwoordelijkheden en taken opleiden. Hieronder vallen met name de in bijlage II genoemde opleidingen;

    b) gereglementeerde opleidingen die specifiek op de uitoefening van een bepaald beroep zijn gericht en die uit een opleidingscyclus bestaan die eventueel door een beroepsopleiding, een beroepsstage of praktijkervaring wordt aangevuld waarvan de structuur en het niveau in wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de betrokken lidstaat zijn vastgesteld of die worden gecontroleerd of goedgekeurd door een daartoe aangewezen instantie. Hieronder vallen met name de gereglementeerde opleidingen van bijlage III.

    5. Niveau 4 komt overeen met een opleiding op het niveau van het hoger of universitair onderwijs met een duur van ten minste drie maar minder dan vier jaar.

    Met opleidingen van niveau 4 worden gelijkgesteld gereglementeerde opleidingen die rechtstreeks op de uitoefening van een bepaald beroep zijn gericht en die bestaan uit een postsecundaire studiecyclus van drie jaar of een postsecundaire deeltijdse studiecyclus met een daaraan gelijkwaardige duur aan een universiteit of een onderwijsinstelling van gelijkwaardig niveau, en, in voorkomend geval, uit een beroepsopleiding, een beroepsstage of praktijkervaring die als aanvulling op de postsecundaire studiecyclus vereist is.

    De structuur en het niveau van de beroepsopleiding, de beroepsstage of de praktijkervaring worden in wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van de betrokken lidstaat vastgesteld of door een daartoe aangewezen instantie gecontroleerd of goedgekeurd.

    6. Niveau 5 komt overeen met een opleiding op het niveau van het hoger onderwijs met een duur van minimaal vier jaar.

    Aan opleidingen van niveau 5 worden gelijkgesteld gereglementeerde opleidingen die rechtstreeks op de uitoefening van een bepaald beroep zijn gericht en die bestaan uit een postsecundaire studiecyclus van ten minste vier jaar of een postsecundaire deeltijdse studiecyclus met een daaraan gelijkwaardige duur aan een universiteit of een onderwijsinstelling van gelijkwaardig niveau en, in voorkomend geval, uit een beroepsopleiding, een beroepsstage of praktijkervaring die als aanvulling op de postsecundaire studiecyclus vereist is.

    De structuur en het niveau van de beroepsopleiding, de beroepsstage of de praktijkervaring worden in wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van de betrokken lidstaat vastgesteld of door een daartoe aangewezen instantie gecontroleerd of goedgekeurd.

    Artikel 12 Gelijkgestelde opleidingen

    Met een titel ter afsluiting van een in artikel 11 bedoelde opleiding, met inbegrip van het betrokken niveau, wordt gelijkgesteld elke titel die of geheel van titels dat door een bevoegde instantie in een lidstaat is afgegeven, wanneer daarmee een in de Gemeenschap gevolgde opleiding wordt afgesloten welke door deze lidstaat als gelijkwaardig wordt erkend en daaraan dezelfde rechten inzake de toegang tot of uitoefening van een beroep zijn verbonden.

    Onder dezelfde voorwaarden als die van de eerste alinea wordt met een dergelijke opleidingstitel tevens gelijkgesteld elke beroepskwalificatie die weliswaar niet voldoet aan de eisen die in de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaat van oorsprong voor de toegang tot of uitoefening van een beroep zijn vastgesteld, maar die de houder ervan krachtens deze bepalingen verworven rechten verleent.

    Artikel 13 Voorwaarden inzake erkenning

    1. Wanneer in een ontvangende lidstaat de toegang tot of uitoefening van een gereglementeerd beroep afhankelijk wordt gesteld van het bezit van bepaalde beroepskwalificaties, staat de bevoegde instantie van deze lidstaat de toegang tot en uitoefening van dit beroep onder dezelfde voorwaarden als die welke voor eigen onderdanen gelden toe aan aanvragers die in het bezit zijn van het bekwaamheidsattest dat of de opleidingstitel die in een andere lidstaat verplicht wordt gesteld voor de toegang tot of uitoefening van dat beroep op zijn grondgebied.

    De bekwaamheidsattesten of opleidingstitels moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:

    a) zij moeten in een lidstaat zijn behaald;

    b) zij moeten blijk geven van een beroepskwalificatieniveau dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau onmiddellijk onder het door de ontvangende lidstaat vereiste niveau, zoals beschreven in artikel 11.

    2. De in lid 1 bedoelde toegang tot en uitoefening van het beroep worden eveneens toegestaan aan aanvragers die het in dat lid bedoelde beroep tijdens de voorafgaande tien jaar gedurende twee jaar voltijds hebben uitgeoefend in een andere lidstaat waar dat beroep niet is gereglementeerd, en die een of meer bekwaamheidsattesten of een of meer opleidingstitels bezitten.

    De bekwaamheidsattesten of opleidingstitels moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:

    a) zij moeten zijn afgegeven door een bevoegde instantie in een lidstaat die overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van die lidstaat is aangewezen;

    b) zij moeten blijk geven van een beroepskwalificatieniveau dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau onmiddellijk onder het in de ontvangende lidstaat vereiste niveau, zoals beschreven in artikel 11;

    c) zij moeten aantonen dat de houder op de uitoefening van het betrokken beroep is voorbereid.

    De in de eerste alinea bedoelde beroepservaring van twee jaar kan echter niet worden geëist wanneer de aanvrager met de in die alinea bedoelde opleidingstitel(s) een gereglementeerde opleiding in de zin van artikel 11, lid 4, onder b), lid 5, tweede alinea, lid 6, tweede alinea, heeft afgesloten.

    Artikel 14 Compenserende maatregelen

    1. Artikel 13 belet niet dat de ontvangende lidstaat in een van de volgende gevallen van de aanvrager verlangt dat hij een aanpassingsstage van ten hoogste drie jaar doorloopt of een proeve van bekwaamheid aflegt:

    a) wanneer de duur van de opleiding waarnaar door de aanvrager overeenkomstig artikel 13, leden 1 of 2, wordt verwezen, ten minste één jaar korter is dan de duur van de in de ontvangende lidstaat vereiste opleiding;

    b) wanneer de door hem gevolgde opleiding betrekking heeft op vakken die wezenlijk verschillen van die welke worden bestreken door de in de ontvangende lidstaat vereiste opleidingstitel;

    c) wanneer het in de ontvangende lidstaat gereglementeerde beroep een of meer gereglementeerde beroepswerkzaamheden omvat die niet bestaan in het overeenkomstige beroep in de lidstaat van oorsprong van de aanvrager, in de zin van artikel 4, lid 2, en dit verschil gekenmerkt wordt door een specifieke opleiding die in de ontvangende lidstaat vereist is en betrekking heeft op vakken die wezenlijk verschillen van die welke worden bestreken door het bekwaamheidsattest of de opleidingstitel waarnaar de aanvrager verwijst.

    2. Indien de ontvangende lidstaat van de mogelijkheid van lid 1 gebruik maakt, moet hij de aanvrager de keuze laten tussen een aanpassingsstage en een proeve van bekwaamheid.

    Wanneer een lidstaat meent dat het voor een bepaald beroep noodzakelijk is van de eerste alinea af te wijken en de migrant niet de keuze te laten tussen een aanpassingsstage en een proeve van bekwaamheid, stelt hij de andere lidstaten en de Commissie vooraf hiervan in kennis, waarbij hij deze afwijking afdoende motiveert.

    Indien de Commissie na ontvangst van alle nodige informatie van mening is dat de in de tweede alinea bedoelde afwijking onterecht of in strijd met het Gemeenschapsrecht is, verzoekt zij de betrokken lidstaat binnen drie maanden om van de voorgenomen maatregel af te zien. Wanneer binnen deze termijn geen reactie van de Commissie is ontvangen, kan de afwijking worden toegepast.

    3. Voor de toepassing van lid 1. onder b) en c), wordt onder "vakken die wezenlijk verschillen" verstaan vakken die van essentieel belang zijn voor de uitoefening van het beroep en waarvoor de door de migrant ontvangen opleiding qua duur of inhoud in belangrijke mate afwijkt van de door de ontvangende lidstaat vereiste opleiding.

    4. Lid 1 wordt toegepast met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel. Met name moet de ontvangende lidstaat, indien hij overweegt van de aanvrager een aanpassingsstage of proeve van bekwaamheid te verlangen, eerst nagaan of de door de aanvrager in het kader van zijn beroepservaring in een lidstaat of derde land verworven kennis het in lid 3 bedoelde wezenlijke verschil geheel of gedeeltelijk kan overbruggen.

    Artikel 15 Vrijstelling van compenserende maatregelen op basis van gemeenschappelijke platformen

    1. De beroepsverenigingen kunnen de Commissie in kennis stellen van gemeenschappelijke platformen die door hen op Europees niveau zijn vastgesteld. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder gemeenschappelijk platform verstaan een geheel van beroepskwalificatiecriteria die getuigen van een toereikend bekwaamheidsniveau voor de uitoefening van een bepaald beroep en op basis waarvan deze verenigingen de in de lidstaten verworven kwalificaties officieel erkennen.

    Wanneer de Commissie van mening is dat het betrokken platform de onderlinge erkenning van beroepskwalificaties kan vergemakkelijken, doet zij dit aan de lidstaten toekomen en neemt zij een beslissing overeenkomstig de procedure van artikel 54, lid 2.

    2. Wanneer de kwalificaties van de aanvrager voldoen aan de kwalificatiecriteria die op grond van een beslissing overeenkomstig lid 1 zijn vastgesteld, ziet de ontvangende lidstaat van toepassing van artikel 14 af.

    3. Indien een lidstaat meent dat een gemeenschappelijk platform niet meer voldoende waarborgen ten aanzien van de beroepskwalificaties biedt, stelt hij de Commissie hiervan in kennis, die in voorkomend geval een beslissing overeenkomstig de procedure van artikel 54, lid 2 neemt.

    Hoofdstuk II Erkenning van beroepservaring

    Artikel 16 Eisen inzake beroepservaring

    Wanneer in een lidstaat de toegang tot of uitoefening van een van de in bijlage IV vermelde werkzaamheden afhankelijk wordt gesteld van het bezit van algemene kennis, handels- of vakkennis en vakbekwaamheid, beschouwt deze lidstaat als genoegzaam bewijs van die kennis en bekwaamheid het feit dat de werkzaamheid in kwestie in een andere lidstaat is uitgeoefend. Deze werkzaamheid moet overeenkomstig de artikelen 17 en 18 zijn uitgeoefend.

    Artikel 17 Werkzaamheden van lijst I van bijlage IV

    1. Bij werkzaamheden van lijst I van bijlage IV moet de voorafgaande werkzaamheid zijn uitgeoefend:

    a) hetzij gedurende vijf opeenvolgende jaren als zelfstandige of als bedrijfsleider;

    b) hetzij gedurende drie opeenvolgende jaren als zelfstandige of als bedrijfsleider, wanneer de begunstigde kan aantonen dat hij voor de betrokken werkzaamheid een voorafgaande opleiding van ten minste drie jaar heeft gevolgd, die met een door de Staat erkend certificaat is afgesloten of die door een bevoegde beroepsorganisatie als volwaardig is erkend;

    c) hetzij gedurende vier opeenvolgende jaren als zelfstandige of als bedrijfsleider, wanneer de begunstigde kan aantonen dat hij voor de betrokken werkzaamheid een voorafgaande opleiding van ten minste twee jaar heeft gevolgd, die met een door de Staat erkend certificaat is afgesloten of die door een bevoegde beroepsorganisatie als volwaardig is erkend.

    d) hetzij gedurende drie opeenvolgende jaren als zelfstandige of als bedrijfsleider, wanneer de begunstigde kan aantonen dat hij de betrokken werkzaamheid gedurende ten minste vijf jaar als werknemer heeft uitgeoefend;

    e) hetzij gedurende vijf opeenvolgende jaren als werknemer, wanneer de begunstigde kan aantonen dat hij voor de betrokken werkzaamheid een voorafgaande opleiding van ten minste drie jaar heeft gevolgd, die met een door de Staat erkend certificaat is afgesloten of die door een bevoegde beroepsorganisatie als volwaardig is erkend;

    f) hetzij gedurende zes opeenvolgende jaren als werknemer, wanneer de begunstigde kan aantonen dat hij voor de betrokken werkzaamheid een voorafgaande opleiding van ten minste twee jaar heeft gevolgd, die met een door de Staat erkend certificaat is afgesloten of die door een bevoegde beroepsorganisatie als volwaardig is erkend.

    2. In de onder a) en d) bedoelde gevallen mag deze werkzaamheid niet meer dan tien jaar vóór de datum van indiening van het volledige dossier van de betrokkene bij de in artikel 52 bedoelde bevoegde instantie zijn beëindigd.

    Artikel 18 Werkzaamheden van lijst II van bijlage IV

    1. Bij werkzaamheden van lijst II van bijlage IV moet de voorafgaande werkzaamheid zijn uitgeoefend:

    a) hetzij gedurende drie opeenvolgende jaren als zelfstandige of als bedrijfsleider;

    b) hetzij gedurende twee opeenvolgende jaren als zelfstandige of als bedrijfsleider, wanneer de begunstigde kan aantonen dat hij voor de betrokken werkzaamheid een voorafgaande opleiding heeft gevolgd, die met een door de Staat erkend certificaat is afgesloten of die door een bevoegde beroepsorganisatie als volwaardig is erkend;

    c) hetzij gedurende twee opeenvolgende jaren als zelfstandige of als bedrijfsleider, wanneer de begunstigde kan aantonen dat hij de betrokken werkzaamheid gedurende ten minste drie jaar als werknemer heeft uitgeoefend;

    d) hetzij gedurende drie opeenvolgende jaren als werknemer, wanneer de begunstigde kan aantonen dat hij voor de betrokken werkzaamheid een voorafgaande opleiding heeft gevolgd, die met een door de Staat erkend certificaat is afgesloten of die door een bevoegde beroepsorganisatie als volwaardig is erkend.

    2. In de onder a) en c) bedoelde gevallen mag deze werkzaamheid niet meer dan tien jaar vóór de datum van indiening van het volledige dossier van de betrokkene bij de in artikel 52 bedoelde bevoegde instantie zijn beëindigd.

    Artikel 19 Wijziging van de lijsten van werkzaamheden van bijlage IV

    De lijsten van werkzaamheden van bijlage IV waarvoor overeenkomstig artikel 16 beroepservaring wordt erkend, kunnen worden gewijzigd volgens de procedure van artikel 54, lid 2.

    Hoofdstuk III Erkenning op basis van de coördinatie van de minimumopleidingseisen

    Afdeling 1 Algemene bepalingen

    Artikel 20 Beginsel van automatische erkenning

    1. Elke lidstaat erkent de opleidingstitels van artsen, welke toegang geven tot de beroepswerkzaamheden van basisarts en specialist, alsmede die van verantwoordelijk algemeen ziekenverplegers, beoefenaars der tandheelkunde, dierenartsen, apothekers en architecten, zoals bedoeld in bijlage V, punten 5.1.2, 5.1.3, 5.2.3, 5.3.3, 5.4.3, 5.6.4 en 5.7.2 respectievelijk, die voldoen aan de minimumopleidingseisen van respectievelijk de artikelen 22, 23, 29, 32, 35, 40 en 42, door daaraan op zijn grondgebied wat de toegang tot en uitoefening van de betrokken beroepswerkzaamheden betreft hetzelfde rechtsgevolg toe te kennen als aan de door hem afgegeven opleidingstitels.

    Deze opleidingstitels moeten door bevoegde instellingen van de lidstaten zijn afgegeven en in voorkomend geval vergezeld gaan van het certificaat, zoals bedoeld in bijlage V, punten 5.1.2, 5.1.3, 5.2.3, 5.3.3, 5.4.3, 5.6.4 en 5.7.2 respectievelijk.

    Het bepaalde in de eerste en tweede alinea laat de in de artikelen 21, 25, 31, 34 en 45 bedoelde verworven rechten onverlet.

    2. Elke lidstaat erkent, voor de uitoefening van de werkzaamheden van arts als huisarts in het kader van zijn nationale stelsel van sociale zekerheid, de in bijlage V, punt 5.1.5, bedoelde opleidingstitels die aan onderdanen van de lidstaten door andere lidstaten met inachtneming van de minimumopleidingseisen van artikel 26 zijn afgegeven.

    Het bepaalde in de eerste alinea laat de in artikel 28 bedoelde verworven rechten onverlet.

    3. Elke lidstaat erkent de door de andere lidstaten aan onderdanen van de lidstaten afgegeven opleidingstitels van verloskundige, die in bijlage V, punt 5.5.4, zijn vermeld en die aan de in artikel 36 bedoelde minimumopleidingseisen en de in artikel 37 bedoelde uitvoeringsbepalingen voldoen, door daaraan op zijn grondgebied wat de toegang tot en uitoefening van de betrokken beroepswerkzaamheden betreft hetzelfde rechtsgevolg toe te kennen als aan de door hem afgegeven opleidingstitels Deze bepaling laat de in de artikelen 21 en 39 bedoelde verworven rechten onverlet.

    4. De in bijlage V, punt 5.7.2, bedoelde opleidingstitels van architect die op grond van lid 1 automatisch worden erkend, vormen de afsluiting van een opleiding die niet eerder dan gedurende het in die bijlage bedoelde referentieacademiejaar is begonnen.

    5. Elke lidstaat stelt de toegang tot en uitoefening van de beroepswerkzaamheden van artsen, verantwoordelijk algemeen ziekenverplegers, beoefenaars der tandheelkunde, dierenartsen, verloskundigen en apothekers afhankelijk van het bezit van een opleidingstitel als bedoeld in bijlage V, punten 5.1.2, 5.1.3, 5.1.5, 5.2.3, 5.3.3, 5.4.3, 5.5.4 en 5.6.4 respectievelijk, die waarborgt dat de betrokkene gedurende zijn gehele opleiding in voorkomend geval de in bijlage V, punten 5.1.1, 5.2.1, 5.3.1, 5.4.1, 5.5.1 en 5.6.1, bedoelde kennis en bekwaamheid heeft verworven.

    De kennis en bekwaamheid als bedoeld in bijlage V, punten 5.1.1, 5.2.1, 5.3.1, 5.4.1, 5.5.1 en 5.6.1, kunnen worden gewijzigd volgens de procedure van artikel 54, lid 2, teneinde ze aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.

    Deze aanpassing mag voor geen enkele lidstaat een wijziging van de bestaande rechtsbeginselen betreffende de regeling van beroepen met betrekking tot de opleiding en toegangsvoorwaarden voor natuurlijke personen inhouden.

    6. Elke lidstaat stelt de Commissie in kennis van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die hij met betrekking tot de afgifte van opleidingstitels op het door dit hoofdstuk bestreken gebied vaststelt.

    De Commissie doet hiervan mededeling in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen en vermeldt daarbij de door de lidstaten goedgekeurde benamingen voor de opleidingstitels alsmede, in voorkomend geval, de instelling die de opleidingstitel afgeeft, het certificaat dat deze titel vergezelt en de overeenkomstige beroepstitel, zoals opgenomen in bijlage V, punten 5.1.2, 5.1.3, 5.1.5, 5.2.3, 5.3.3, 5.4.3, 5.5.4, 5.6.4 en 5.7.2 respectievelijk.

    Artikel 21 Verworven rechten

    1. Onverminderd de specifieke verworven rechten in de betrokken beroepen, beschouwt elke lidstaat, wanneer de opleidingstitels van artsen die toegang geven tot de beroepswerkzaamheden van basisarts en specialist, van verantwoordelijk algemeen ziekenverplegers, beoefenaars der tandheelkunde, dierenartsen, verloskundigen en apothekers die aan onderdanen van de lidstaten zijn afgegeven, niet voldoen aan alle in de artikelen 22, 23, 29, 32, 35, 36 en 40 bedoelde opleidingseisen, de door deze lidstaten afgegeven opleidingstitels als genoegzaam bewijs, wanneer zij een opleiding afsluiten waarmee vóór de in bijlage V, punten 5.1.2, 5.1.3, 5.2.3, 5.3.3, 5.4.3, 5.5.4 en 5.6.4, opgenomen referentiedata is begonnen, op voorwaarde dat zij vergezeld gaan van een verklaring waarin wordt bevestigd dat de houders ervan de betrokken werkzaamheden tijdens de vijf jaar die aan de afgifte van de verklaring voorafgaan gedurende ten minste drie opeenvolgende jaren daadwerkelijk en op wettige wijze hebben uitgeoefend.

    2. Dezelfde bepalingen zijn van toepassing op de op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek verworven opleidingstitels van artsen, die toegang geven tot de beroepswerkzaamheden van basisarts en specialist, van verantwoordelijk algemeen ziekenverplegers, beoefenaars der tandheelkunde, dierenartsen, verloskundigen en apothekers, die niet aan alle in de artikelen 22, 23, 29, 32, 35, 36 en 40 bedoelde minimumopleidingseisen voldoen, wanneer deze de afsluiting zijn van een opleiding waarmee werd begonnen vóór:

    a) 3 oktober 1989 voor basisartsen, verantwoordelijk algemeen ziekenverplegers, beoefenaars der tandheelkunde, dierenartsen, verloskundigen, apothekers en

    b) 3 april 1992 voor specialisten.

    De in de eerste alinea bedoelde opleidingstitels verlenen het recht om op het gehele Duitse grondgebied de betrokken beroepswerkzaamheden uit te oefenen onder dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor de door de bevoegde Duitse instanties afgegeven opleidingstitels als bedoeld in bijlage V, punten 5.1.2, 5.1.3, 5.2.3, 5.3.3, 5.4.3, 5.5.4 en 5.6.4.

    3. Elke lidstaat erkent voor onderdanen van de lidstaten van wie de opleidingstitels van arts, verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger, beoefenaar der tandheelkunde, dierenarts, verloskundige en apotheker niet aan de voor die lidstaat opgenomen benamingen in bijlage V, punten 5.1.2, 5.1.3, 5.1.4, 5.1.5, 5.2.3, 5.3.3, 5.4.3, 5.5.4 en 5.6.4 voldoen, de door deze lidstaten afgegeven opleidingstitels vergezeld van een door de bevoegde instanties of instellingen afgegeven certificaat als genoegzaam bewijs.

    Het in de eerste alinea bedoelde certificaat bevestigt dat deze opleidingstitels de afsluiting vormen van een opleiding die in overeenstemming is met de artikelen 22, 23, 26, 29, 32, 35, 36 en 40 respectievelijk en dat zij door de lidstaat die ze heeft afgegeven worden gelijkgesteld aan die waarvan de benamingen zijn opgenomen in bijlage V, punten 5.1.2, 5.1.3, 5.1.4, 5.1.5, 5.2.3, 5.3.3, 5.4.3, 5.5.4 en 5.6.4.

    Afdeling 2 Artsen

    Artikel 22 De opleiding tot basisarts

    1. Voor de toelating tot de opleiding tot basisarts wordt het bezit vereist van een diploma of certificaat dat in een lidstaat voor de betrokken studie toegang geeft tot universiteiten of instellingen voor hoger onderwijs van een als gelijkwaardig erkend niveau.

    2. De medische basisopleiding omvat in totaal ten minste zes studiejaren of 5 500 uur theoretisch en praktisch onderwijs aan een universiteit of onder toezicht van een universiteit.

    Voor personen die vóór 1 januari 1972 met hun studie zijn begonnen, kan de in de eerste alinea bedoelde opleiding een praktische opleiding op universitair niveau van zes maanden omvatten, in de vorm van een voltijdse opleiding onder toezicht van de bevoegde instanties.

    3. Bij- en nascholing waarborgen, volgens de specifieke bepalingen van elke lidstaat, dat degenen die hun studie hebben afgesloten op de hoogte kunnen blijven van de vooruitgang op geneeskundig gebied.

    Artikel 23 De opleiding tot specialist

    1. Voor de toelating tot de opleiding tot specialist moeten in het kader van de in artikel 22 bedoelde opleiding met goed gevolg zes studiejaren zijn volbracht gedurende welke de vereiste medische basiskennis is verworven.

    2. De opleiding tot specialist omvat theoretisch en praktisch onderwijs in een universitair centrum, een academisch ziekenhuis of, in voorkomend geval, in een daartoe door de bevoegde instanties of instellingen erkende inrichting voor gezondheidszorg.

    De lidstaten dragen er zorg voor dat de minimumduur van de in bijlage V, punt 5.1.4, bedoelde specialistenopleidingen niet korter is dan de in dat punt genoemde duur. De opleiding wordt onder toezicht van de bevoegde instanties of instellingen gegeven. De aankomend specialist dient persoonlijk aan de werkzaamheden van de betrokken diensten deel te nemen en daarvoor verantwoordelijkheid te dragen.

    3. De opleiding is een voltijdse opleiding die plaatsvindt in het kader van door de bevoegde instanties erkende specifieke opleidingsplaatsen. Zij houdt deelneming in aan alle medische werkzaamheden van de afdeling waar de opleiding wordt genoten, inclusief de wachtdiensten, zodat de specialist in opleiding gedurende de gehele werkweek en gedurende het gehele jaar aan deze praktische en theoretische opleiding al zijn beroepswerkzaamheid wijdt op de door de bevoegde instanties vastgestelde wijze. Bijgevolg worden deze werkzaamheden op passende wijze bezoldigd.

    De opleiding kan worden onderbroken om redenen als militaire dienst, wetenschappelijke opdrachten, zwangerschap en ziekte. Deze onderbrekingen mogen de totale duur van de opleiding niet verkorten.

    4. Bij wijze van uitzondering kunnen de lidstaten toestemming geven voor een deeltijdopleiding tot specialist, volgens door de nationale bevoegde instanties toegestane voorwaarden, wanneer een voltijdse opleiding wegens gegronde persoonlijke omstandigheden niet mogelijk is. De bevoegde instanties zien erop toe dat de totale duur en de kwaliteit van de deeltijdopleiding tot specialist niet minder zijn dan die van de voltijdse specialistenopleiding. Dit niveau mag noch door het feit dat de opleiding op deeltijdbasis plaatsvindt, noch door de uitoefening van een betaalde beroepswerkzaamheid in de particuliere sector in gevaar worden gebracht

    De deeltijdopleiding tot specialist voldoet aan dezelfde eisen als de voltijdse opleiding, waarvan zij zich slechts onderscheidt door de mogelijkheid de deelneming aan de medische werkzaamheden te beperken tot een tijdsduur die ten minste gelijk is aan de helft van de duur die voor de voltijdse opleiding is voorgeschreven.

    Deze deeltijdopleiding wordt derhalve op passende wijze bezoldigd.

    5. De lidstaten stellen de afgifte van een opleidingstitel van specialist afhankelijk van het bezit van een van de in bijlage V, punt 5.1.2, bedoelde opleidingstitels van basisarts.

    6. De minimumopleidingsduur als bedoeld in bijlage V, punt 5.1.4, kan worden gewijzigd volgens de procedure van artikel 54, lid 2.

    Artikel 24 Benamingen van specialistenopleidingen

    De in artikel 20 bedoelde opleidingstitels van specialist zijn die welke door de in bijlage V, punt 5.1.3, bedoelde bevoegde instanties of instellingen zijn afgegeven en welke voor de desbetreffende specialistenopleiding overeenkomen met de in de verschillende lidstaten geldende en in bijlage V, punt 5.1.4, opgenomen benamingen.

    Volgens de procedure van artikel 54, lid 2, kan worden besloten om nieuwe medische specialismen gemeenschappelijke aan alle lidstaten bestaan aan bijlage V, punt 5.1.4, toe te voegen.

    Artikel 25 Specifieke verworven rechten van specialisten

    1. Elke ontvangende lidstaat kan van specialisten waarvan de deeltijdopleiding tot specialist onder de op 20 juni 1975 geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vielen en die uiterlijk op 31 december 1983 met een opleiding tot specialist zijn begonnen, verlangen dat hun opleidingstitels vergezeld gaan van een verklaring waaruit blijkt dat zij de betrokken werkzaamheden daadwerkelijk en op wettige wijze als specialist hebben uitgeoefend gedurende ten minste drie opeenvolgende jaren tijdens de vijf jaar die aan de afgifte van de verklaring voorafgaan.

    2. Elke lidstaat erkent de opleidingstitel van specialist die in Spanje is afgegeven aan artsen die hun specialistenopleiding vóór 1 januari 1995 hebben afgesloten, ook al voldoet deze niet aan de in artikel 23 vastgestelde minimumopleidingseisen, op voorwaarde dat deze titel vergezeld gaat van een door de bevoegde Spaanse autoriteiten afgegeven certificaat waaruit blijkt dat de betrokkene met goed gevolg de proeve van specifieke beroepsbekwaamheid heeft afgelegd die in het kader van de buitengewone regulariseringsmaatregelen uit hoofde van koninklijk besluit 1497/99 is georganiseerd om te verifiëren dat de betrokkene over een vakkennis en bekwaamheid beschikt die vergelijkbaar zijn met die van artsen die in het bezit zijn van de in bijlage V, punten 5.1.3 en 5.1.4, voor Spanje vastgestelde titels van specialist.

    3. Elke lidstaat waar terzake wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen bestaan, aanvaardt als genoegzaam bewijs de opleidingstitels van specialist die door de overige lidstaten zijn afgegeven en die wat de betrokken specialistenopleiding betreft overeenkomen met de in bijlage VI, punt 6.1, opgenomen benamingen, wanneer zij de afsluiting vormen van een opleiding waarmee vóór de in bijlage V, punt 5.1.3, genoemde referentiedatum werd begonnen, op voorwaarde dat zij vergezeld gaan van een verklaring waarin wordt bevestigd dat de houders ervan de betrokken werkzaamheden tijdens de vijf jaar die aan de afgifte van de verklaring voorafgaan gedurende ten minste drie opeenvolgende jaren daadwerkelijk en op wettige wijze hebben uitgeoefend.

    Dezelfde bepalingen zijn van toepassing op de op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek verworven opleidingstitels van specialist, wanneer deze de afsluiting zijn van een opleiding waarmee vóór 3 april 1992 werd begonnen, en het recht verlenen om de betrokken beroepswerkzaamheden op het gehele Duitse grondgebied onder dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor de door de bevoegde Duitse instanties afgegeven opleidingstitels als bedoeld in bijlage VI, punt 6.1, uit te oefenen.

    4. Elke lidstaat waar terzake wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen bestaan, erkent de opleidingstitels van specialist die voor de betrokken specialistenopleiding overeenkomen met de in bijlage VI, punt 6.1, opgenomen benamingen, en die door de daarin genoemde lidstaten zijn afgegeven na een opleiding waarmee na de in bijlage V, punt 5.1.3, vermelde referentiedatum en vóór de in artikel 58 vastgestelde uiterste termijn is begonnen, door daaraan op zijn grondgebied hetzelfde rechtgevolg toe te kennen als aan de door hemzelf afgegeven opleidingstitels met betrekking tot de toegang tot en uitoefening van de beroepswerkzaamheden van specialist.

    5. Elke lidstaat die de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen met betrekking tot de afgifte van de in bijlage VI, punt 6.1, genoemde opleidingstitels van specialist heeft ingetrokken en met betrekking tot de verworven rechten maatregelen ten gunste van zijn eigen onderdanen heeft getroffen, kent de onderdanen van de andere lidstaten het recht toe voor deze maatregelen in aanmerking te komen, voor zover deze opleidingstitels werden afgegeven vóór de datum vanaf welke de ontvangende lidstaat is opgehouden met het afgeven van zijn opleidingstitels voor het betrokken specialisme.

    De data van intrekking van deze bepalingen zijn opgenomen in bijlage VI, punt 6.1.

    Artikel 26 De opleiding tot huisarts

    1. Voor de toelating tot de opleiding tot huisarts moeten in het kader van de in artikel 22 bedoelde opleiding met goed gevolg zes studiejaren zijn volbracht.

    2. De huisartsenopleiding die tot het behalen van de vóór 1 januari 2006 afgegeven opleidingstitels leidt, heeft een duur van ten minste twee jaar bij voltijds onderwijs. Voor de na deze datum afgegeven opleidingstitels heeft zij een duur van ten minste drie jaar bij voltijds onderwijs.

    Wanneer de in artikel 22 bedoelde opleiding een praktische opleiding omvat in een erkend ziekenhuis dat over de nodige uitrusting en diensten beschikt of in een erkende huisartsenpraktijk of in een erkend centrum waar artsen eerstelijnszorg verstrekken, kan de duur van deze praktische opleiding voor maximaal één jaar worden inbegrepen in de duur die in de eerste alinea voor vanaf 1 januari 2006 afgegeven opleidingstitels is vastgesteld.

    De in de tweede alinea bedoelde mogelijkheid bestaat alleen voor lidstaten waar de duur van de huisartsenopleiding op 1 januari 2001 twee jaar bedroeg.

    3. De huisartsenopleiding is een voltijdse opleiding onder toezicht van de bevoegde instanties of instellingen. Zij is meer van praktische dan theoretische aard.

    De praktische opleiding wordt enerzijds gegeven gedurende ten minste zes maanden in een erkend ziekenhuis dat over de nodige uitrusting en diensten beschikt, en anderzijds gedurende ten minste zes maanden in een erkende huisartsenpraktijk of een erkend centrum waar artsen eerstelijnszorg verstrekken.

    Deze vindt plaats in samenhang met andere instellingen of organisaties voor gezondheidszorg die zich bezighouden met de huisartsgeneeskunde. Onverminderd de in de tweede alinea genoemde minimumperioden mag de praktische opleiding evenwel gedurende ten hoogste zes maanden worden vervangen door een opleiding in andere erkende instellingen of organisaties voor gezondheidszorg die zich met huisartsgeneeskunde bezighouden.

    De opleiding bestaat erin in een persoonlijke deelname van de kandidaat aan de beroepswerkzaamheden en in de verantwoordelijkheden van degenen met wie hij werkt.

    4. Bij wijze van uitzondering kunnen de lidstaten toestemming geven voor een specifieke huisartsenopleiding op deeltijdbasis waarvan het niveau vanuit kwalitatief oogpunt gelijkwaardig is aan dat van de voltijdse opleiding, wanneer aan de volgende bijzondere voorwaarden is voldaan:

    a) de totale opleidingsduur mag niet korter zijn doordat de opleiding op deeltijdbasis plaatsvindt;

    b) het weekrooster van de deeltijdopleiding mag niet minder zijn dan de helft van het weekrooster van de voltijdse opleiding;

    c) de deeltijdopleiding dient een aantal voltijdse opleidingsperioden te omvatten, zowel voor het opleidingsonderdeel dat in een ziekenhuis wordt gegeven als voor het onderdeel in een erkende huisartsenpraktijk of in een erkend centrum waar artsen eerstelijnszorg verstrekken. Deze voltijdse opleidingsperioden moeten qua aantal en duur een passende voorbereiding op de daadwerkelijke uitoefening van de huisartsgeneeskunde waarborgen.

    5. De lidstaten stellen de afgifte van een opleidingstitel van huisarts afhankelijk van het bezit van een van de opleidingstitels van basisarts als bedoeld in bijlage V, punt 5.1.2.

    6. De lidstaten kunnen de in bijlage V, punt 5.1.5, genoemde opleidingstitels afgeven aan artsen die niet de in dit artikel bedoelde opleiding hebben gevolgd, maar wel een andere aanvullende opleiding die met een door de bevoegde instanties van een lidstaat afgegeven opleidingstitel is afgesloten. De lidstaten mogen deze opleidingstitel evenwel slechts afgeven indien deze de bekrachtiging vormt van kennis die vanuit kwalitatief oogpunt gelijkwaardig is aan die welke wordt verworven tijdens de opleiding als bepaald in dit artikel.

    De lidstaten bepalen met name in hoeverre de reeds door de aanvrager gevolgde aanvullende opleiding en diens beroepservaring in aanmerking kunnen komen als vervanging van de opleiding als bepaald in dit artikel.

    De lidstaten mogen de in bijlage V, punt 5.1.5, bedoelde opleidingstitel slechts afgeven indien de aanvrager gedurende ten minste zes maanden in een huisartsenpraktijk of in een erkend centrum waar artsen eerstelijnszorg verstrekken, als bedoeld in lid 3, ervaring in de huisartsgeneeskunde heeft opgedaan.

    Artikel 27 Uitoefening van de beroepswerkzaamheden van huisarts

    Elke lidstaat stelt, behoudens de bepalingen inzake verworven rechten, het in het kader van zijn nationale stelsel van sociale zekerheid verrichten van de werkzaamheden van arts als huisarts afhankelijk van het bezit van een opleidingstitel als bedoeld in bijlage V, punt 5.1.5.

    De lidstaten kunnen personen die de specifieke opleiding in de huisartsgeneeskunde volgen, van deze voorwaarde vrijstellen.

    Artikel 28 Specifieke verworven rechten van huisartsen

    1. Elke lidstaat bepaalt welke de verworven rechten zijn. Het recht om de werkzaamheden van arts als huisarts uit te oefenen in het kader van het nationale stelsel van sociale zekerheid van die lidstaat zonder de in bijlage V, punt 5.1.5, bedoelde opleidingstitel te bezitten, moet hij evenwel als verworven recht toekennen aan alle artsen die dit recht op de in dat punt vermelde referentiedatum krachtens de op artsen toepasselijke bepalingen die toegang geven tot de beroepswerkzaamheden van basisarts, bezitten en op die datum op zijn grondgebied praktiseren, omdat zij in aanmerking kwamen voor het bepaalde in artikel 20 of artikel 21.

    De bevoegde instanties van elke lidstaat geven aan artsen die op grond van de eerste alinea verworven rechten hebben, op hun verzoek een certificaat af waaruit blijkt dat zij het recht hebben om in het kader van hun stelsel van sociale zekerheid de werkzaamheden van arts als huisarts uit te oefenen zonder de in bijlage V, punt 5.1.5, bedoelde opleidingstitel te bezitten.

    2. Elke lidstaat erkent de in lid 1, tweede alinea, bedoelde en aan onderdanen van de lidstaten door andere lidstaten afgegeven certificaten, door daaraan op zijn grondgebied hetzelfde rechtsgevolg toe te kennen als aan de door hemzelf afgegeven opleidingstitels die het mogelijk maken de werkzaamheden van arts als huisarts in het kader van zijn nationale stelsel van sociale zekerheid uit te oefenen.

    Afdeling 3 Verplegers verantwoordelijke voor algemene zorgen

    Artikel 29 De opleiding tot verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger

    1. Voor de toelating tot de opleiding tot verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger is een algemene schoolopleiding van tien jaar vereist die wordt afgesloten met een door de bevoegde instanties of instellingen van een lidstaat afgegeven diploma, certificaat of andere titel, of een certificaat ten bewijze dat men geslaagd is voor een gelijkwaardig toelatingsexamen voor de scholen voor verpleegkunde.

    2. De opleiding tot verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger is een voltijdse opleiding en omvat ten minste het in bijlage V, punt 5.2.2, opgenomen studieprogramma.

    De lijsten van vakken in bijlage V, punt 5.2.2, kunnen worden gewijzigd volgens de procedure van artikel 54, lid 2, teneinde ze aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.

    Deze aanpassing mag voor geen enkele lidstaat een wijziging van de bestaande rechtsbeginselen betreffende de regeling van beroepen met betrekking tot de opleiding en toegangsvoorwaarden voor natuurlijke personen inhouden.

    3. De opleiding tot verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger omvat ten minste drie studiejaren, dan wel 4 600 uur theoretisch en klinisch onderwijs, waarbij de duur van het theoretisch onderwijs ten minste een derde van de totale duur bedraagt en die van het klinisch onderwijs ten minste de helft van de minimumduur van de opleiding. De lidstaten kunnen gedeeltelijke vrijstelling verlenen aan personen die een deel van deze opleiding hebben gevolgd in het kader van andere opleidingen van ten minste gelijkwaardig niveau.

    De lidstaten zien erop toe dat de met de verplegersopleiding belaste instelling verantwoordelijk is voor de coördinatie tussen theoretisch en klinisch onderwijs gedurende het gehele studieprogramma.

    Bij wijze van uitzondering kunnen de lidstaten toestemming geven voor een deeltijdopleiding, volgens door de nationale bevoegde instanties toegestane voorwaarden. De totale duur van de deeltijdopleiding mag niet korter zijn dan die van de voltijdse opleiding en het opleidingsniveau mag niet door het deeltijdse karakter in gevaar worden gebracht.

    4. Onder theoretisch onderwijs wordt verstaan dat deel van de opleiding in de verpleegkunde waar de leerling-verpleger de kennis, het inzicht, de vakbekwaamheid en de instelling verwerft die nodig zijn om de algemene verpleegkundige verzorging te plannen, te verstrekken en te beoordelen. Deze opleiding wordt gegeven door docenten in de verpleegkunde en andere bevoegde personen en vindt plaats in scholen voor verpleegkunde en andere door de opleidingsinstelling gekozen plaatsen waar onderwijs wordt gegeven.

    5. Onder klinisch onderwijs wordt verstaan dat deel van de opleiding in de verpleegkunde waar de leerling-verpleger in teamverband en in rechtstreeks contact met een gezond persoon of patiënt en/of gemeenschap op grond van verworven kennis en vaardigheden de vereiste algemene verpleegkundige verzorging leert plannen, verstrekken en beoordelen. De leerling-verpleger leert niet alleen in teamverband werken, maar ook als teamleider op te treden en zich bezig te houden met de organisatie van de algemene verpleegkundige verzorging, waaronder de gezondheidseducatie voor individuele personen en kleine groepen binnen de instelling voor gezondheidszorg of in de gemeenschap.

    Dit onderwijs wordt gegeven in ziekenhuizen en andere instellingen voor gezondheidszorg en in de gemeenschap onder leiding van docenten-verpleegkundigen en met samenwerking en assistentie van andere geschoolde verpleegkundigen. Ander geschoold personeel kan eveneens in het onderwijsproces worden ingeschakeld.

    De leerling-verplegers nemen deel aan de werkzaamheden van de betrokken diensten voor zover deze bijdragen tot hun opleiding en hen in staat stellen de verantwoordelijkheden op zich te leren nemen die aan de verpleegkundige verzorging zijn verbonden.

    Artikel 30 Uitoefening van de beroepswerkzaamheden van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger

    Voor de toepassing van deze richtlijn zijn de beroepswerkzaamheden van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger die welke onder de in bijlage V, punt 5.2.3, genoemde beroepstitels worden uitgeoefend.

    Artikel 31 Specifieke verworven rechten van verantwoordelijk algemeen ziekenverplegers

    De algemene regels inzake verworven rechten zijn alleen van toepassing op verantwoordelijk algemeen ziekenverplegers, wanneer de in artikel 21 bedoelde werkzaamheden de volledige verantwoordelijkheid voor de planning, de organisatie en de administratie van de verpleging van de patiënt hebben omvat.

    Afdeling 4 Beoefenaars van de tandheelkunde

    Artikel 32 De opleiding tot beoefenaar der tandheelkunde

    1. Voor de toelating tot de opleiding tot beoefenaar der tandheelkunde wordt het bezit vereist van een diploma of certificaat dat in een lidstaat voor de betrokken studie toegang geeft tot universiteiten of instellingen voor hoger onderwijs van een als gelijkwaardig erkend niveau.

    2. De tandheelkundige opleiding omvat in totaal ten minste vijf jaar theoretisch en praktisch onderwijs op voltijdbasis aan een universiteit, aan een instelling voor hoger onderwijs van een als gelijkwaardig erkend niveau of onder toezicht van een universiteit en omvat ten minste het in bijlage V, punt 5.3.2, opgenomen studieprogramma.

    De lijsten van vakken in bijlage V, punt 5.3.2, kunnen worden gewijzigd volgens de procedure van artikel 54, lid 2, teneinde ze aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.

    Deze aanpassing mag voor geen enkele lidstaat een wijziging van de bestaande rechtsbeginselen betreffende de regeling van beroepen met betrekking tot de opleiding en toegangsvoorwaarden voor natuurlijke personen inhouden.

    Artikel 33 Uitoefening van de beroepswerkzaamheden van beoefenaar der tandheelkunde

    1. Voor de toepassing van deze richtlijn zijn de beroepswerkzaamheden van beoefenaar der tandheelkunde die welke in lid 3 worden omschreven en onder de in bijlage V, punt 5.3.3, genoemde beroepstitels worden uitgeoefend.

    2. Het beroep van beoefenaar der tandheelkunde is gebaseerd op de in artikel 32 bedoelde tandheelkundige opleiding en is een specifiek beroep dat zich van het beroep van arts onderscheidt, ongeacht of deze is gespecialiseerd. Voor de uitoefening van de beroepswerkzaamheden van beoefenaar der tandheelkunde is het bezit vereist van een opleidingstitel als bedoeld in bijlage V, punt 5.3.3. Met de houders van een dergelijke opleidingstitel worden gelijkgesteld de begunstigden van de artikelen 21 of 34.

    3. De lidstaten dragen er zorg voor dat de beoefenaars der tandheelkunde algemeen toegang hebben tot werkzaamheden in verband met de preventie, diagnose en behandeling van afwijkingen en ziekten van tanden, mond, kaken en omliggende weefsels, en die werkzaamheden mogen uitoefenen, met inachtneming van de wettelijke bepalingen en de gedragsregels die op de in bijlage V, punt 5.3.3, bedoelde referentiedata voor het beroep gelden.

    Artikel 34 Specifieke verworven rechten van beoefenaars der tandheelkunde

    1. Elke lidstaat erkent met het oog op de uitoefening van de beroepswerkzaamheden van beoefenaars der tandheelkunde onder de in bijlage V, punt 5.3.3, opgenomen beroepstitels, de opleidingstitels van arts welke in Italië, Spanje en Oostenrijk zijn afgegeven aan personen die uiterlijk op de in die bijlage voor de betrokken lidstaat vermelde referentiedatum hun artsenopleiding hebben aangevangen, en welke vergezeld gaan van een door de bevoegde instanties van de betrokken lidstaat afgegeven verklaring.

    Uit deze verklaring moet blijken dat aan de volgende twee voorwaarden is voldaan:

    a) de betrokkenen hebben in die lidstaat tijdens de vijf jaar die aan de afgifte van de verklaring voorafgaan gedurende ten minste drie opeenvolgende jaren daadwerkelijk, wettig en als hoofdactiviteit de in artikel 33 bedoelde werkzaamheden uitgeoefend;

    b) de betrokkenen zijn bevoegd deze werkzaamheden uit te oefenen onder dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor de houders van de in bijlage V, punt 5.3.3, voor deze lidstaat opgenomen opleidingstitel.

    Van de in de tweede alinea, onder a), bedoelde praktijkervaring zijn vrijgesteld, personen die met goed gevolg een studie van ten minste drie jaar hebben gevolgd die volgens een officiële verklaring van de bevoegde instanties van de betrokken lidstaat gelijkwaardig is aan de in artikel 32 bedoelde opleiding.

    2. Elke lidstaat erkent de opleidingstitels van arts welke in Italië zijn afgegeven aan personen die na 28 januari 1980 en niet later dan 31 december 1984 met hun universitaire artsenopleiding zijn begonnen, en welke vergezeld gaan van een door de bevoegde Italiaanse instanties afgegeven verklaring.

    Uit deze verklaring moet blijken dat aan de volgende drie voorwaarden is voldaan:

    a) de betrokkenen hebben met goed gevolg de bijzondere proef van bekwaamheid afgelegd die de bevoegde instanties in Italië hebben georganiseerd teneinde na te gaan of de kennis en bekwaamheid van de betrokkenen op een niveau liggen dat vergelijkbaar is met dat van de houders van de opleidingstitel die voor Italië in bijlage V, punt 5.3.3, is vermeld;

    b) de betrokkenen hebben in Italië tijdens de vijf jaar die aan de afgifte van de verklaring voorafgaan gedurende ten minste drie opeenvolgende jaren daadwerkelijk, wettig en als hoofdactiviteit de in artikel 33 bedoelde werkzaamheden uitgeoefend;

    c) de betrokkenen zijn bevoegd de in artikel 33 bedoelde werkzaamheden uit te oefenen, of oefenen deze daadwerkelijk, wettig en als hoofdactiviteit uit, onder dezelfde voorwaarden als de houders van de opleidingstitel die voor Italië in bijlage V, punt 5.3.3, is vermeld.

    Van de in de tweede alinea, onder a), bedoelde proef van bekwaamheid zijn vrijgesteld, personen die met goed gevolg een studie van ten minste drie jaar hebben gevolgd die volgens een officiële verklaring van de bevoegde instanties gelijkwaardig is aan de in artikel 32 bedoelde opleiding.

    3. Elke lidstaat waar terzake wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen bestaan, erkent als genoegzaam bewijs de in bijlage VI, punt 6.2, bedoelde opleidingstitels van specialist in de tandheelkunde die door andere lidstaten zijn afgegeven, wanneer deze de afsluiting vormen van een opleiding waarmee vóór de in deze bijlage bedoelde referentiedatum is begonnen, op voorwaarde dat zij vergezeld gaan van een verklaring waarin wordt bevestigd dat de houders ervan de betrokken werkzaamheden tijdens de vijf jaar die aan de afgifte van de verklaring voorafgaan gedurende ten minste drie opeenvolgende jaren daadwerkelijk en op wettige wijze hebben uitgeoefend.

    Dezelfde bepalingen zijn van toepassing op de op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek verworven opleidingstitels van beoefenaar der tandheelkunde, wanneer deze de afsluiting zijn van een opleiding waarmee vóór 3 oktober 1989 werd begonnen, en het recht verlenen om de betrokken beroepswerkzaamheden op het gehele Duitse grondgebied onder dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor de door de bevoegde Duitse instanties afgegeven opleidingstitels als bedoeld in bijlage VI, punt 6.2, uit te oefenen.

    4. Elke lidstaat waar terzake wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen bestaan, erkent de in bijlage VI, punt 6.2, bedoelde opleidingstitels van specialist in de tandheelkunde, die door de daarin genoemde lidstaten zijn afgegeven na een opleiding waarmee na de in die bijlage vermelde referentiedatum en vóór de in artikel 58 vastgestelde uiterste termijn is begonnen, door daaraan op zijn grondgebied hetzelfde rechtsgevolg toe te kennen als aan de door hemzelf afgegeven opleidingstitels met betrekking tot de toegang tot en uitoefening van de beroepswerkzaamheden van specialist in de tandheelkunde.

    Afdeling 5 Dierenartsen

    Artikel 35 De opleiding tot dierenarts

    1. De diergeneeskundige opleiding omvat in totaal ten minste vijf jaar theoretisch en praktisch onderwijs op voltijdbasis aan een universiteit, aan een instelling voor hoger onderwijs van een als gelijkwaardig erkend niveau of onder toezicht van een universiteit en omvat ten minste het in bijlage V, punt 5.4.2, opgenomen studieprogramma.

    De lijsten van vakken in bijlage V, punt 5.4.2, kunnen worden gewijzigd volgens de procedure van artikel 54, lid 2, teneinde ze aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.

    Deze aanpassing mag voor geen enkele lidstaat een wijziging van de bestaande rechtsbeginselen betreffende de regeling van beroepen met betrekking tot de opleiding en toegangsvoorwaarden voor natuurlijke personen inhouden.

    2. Voor de toelating tot de diergeneeskundige opleiding wordt het bezit vereist van een diploma of certificaat dat in een lidstaat voor de betrokken studie toegang geeft tot universiteiten of instellingen voor hoger onderwijs van een als gelijkwaardig erkend niveau.

    Afdeling 6 Verloskundigen

    Artikel 36 De opleiding tot verloskundige

    1. De opleiding tot verloskundige omvat in totaal ten minste één van de volgende opleidingen:

    a) een specifieke voltijdse opleiding tot verloskundige van ten minste drie jaar theoretisch en praktisch onderwijs (mogelijkheid I) die ten minste het in bijlage V, punt 5.5.2, opgenomen programma omvat.

    b) een specifieke voltijdse opleiding tot verloskundige van achttien maanden (mogelijkheid II) die ten minste het in bijlage V, punt 5.5.2, opgenomen programma omvat voorzover dit niet op gelijkwaardige wijze is onderwezen in het kader van de opleiding tot verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger.

    De lidstaten zien erop toe dat de met de opleiding van verloskundigen belaste inrichting verantwoordelijk is voor de coördinatie tussen theorie en praktijk gedurende het gehele studieprogramma.

    De lijsten van vakken in bijlage V, punt 5.5.2, kunnen worden gewijzigd volgens de procedure van artikel 54, lid 2, teneinde ze aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.

    Deze aanpassing mag voor geen enkele lidstaat een wijziging van de bestaande rechtsbeginselen betreffende de regeling van beroepen met betrekking tot de opleiding en toegangsvoorwaarden voor natuurlijke personen inhouden.

    2. Voor de toelating tot de opleiding tot verloskundige moet aan één van de volgende voorwaarden zijn voldaan:

    a) voor mogelijkheid I, het doorlopen van ten minste tien jaar algemene schoolopleiding;

    b) voor mogelijkheid II, het bezit van een opleidingstitel van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger als bedoeld in bijlage V, punt 5.2.3.

    3. Bij wijze van uitzondering kunnen de lidstaten toestemming geven voor een deeltijdopleiding, volgens door de nationale bevoegde instanties toegestane voorwaarden. De totale duur van de deeltijdse opleiding mag niet korter zijn dan die van de voltijdse opleiding en het opleidingsniveau mag niet door het deeltijdse karakter in gevaar worden gebracht.

    Artikel 37 Regels ten aanzien van de erkenning van de opleidingstitels van verloskundige

    1. De in bijlage V, punt 5.5.4, bedoelde opleidingstitels van verloskundige worden overeenkomstig artikel 20 automatisch erkend, indien zij aan een van de volgende voorwaarden voldoen:

    a) een voltijdse opleiding tot verloskundige van ten minste drie jaar:

    i) hetzij op basis van het bezit van een diploma, certificaat of andere titel, dat/die toegang verleent tot universiteiten of instellingen voor hoger onderwijs, hetzij, bij ontstentenis daarvan, het bewijs van een opleiding die een gelijkwaardig niveau van kennis garandeert;

    ii) hetzij gevolgd door een praktijkervaring van twee jaar waarvoor overeenkomstig lid 2 een bewijs is afgegeven.

    b) een voltijdse opleiding tot verloskundige van ten minste twee jaar of 3 600 uren, waarvoor het bezit is vereist van een opleidingstitel van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger als bedoeld in bijlage V, punt 5.2.3.

    c) een voltijdse opleiding tot verloskundige van ten minste achttien maanden of 3 000 uren, waarvoor het bezit is vereist van een opleidingstitel van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger als bedoeld in bijlage V, punt 5.2.3, en gevolgd door een praktijkervaring waarvoor overeenkomstig lid 2 een bewijs is afgegeven.

    2. Het in lid 1 genoemde bewijs wordt afgegeven door de bevoegde instanties van de lidstaat van oorsprong. Hierin wordt verklaard dat de begunstigde, na de opleidingstitel van verloskundige te hebben behaald, in een ziekenhuis of in een daartoe erkende inrichting voor gezondheidszorg alle werkzaamheden van verloskundige gedurende het overeenkomstige tijdvak naar tevredenheid heeft verricht.

    Artikel 38 Uitoefening van de beroepswerkzaamheden van verloskundige

    1. Deze afdeling is van toepassing op de werkzaamheden van verloskundige, zoals die door elke lidstaat zijn omschreven, onverminderd het bepaalde in lid 2, en worden uitgeoefend onder de in bijlage V, punt 5.5.4, opgenomen beroepstitels.

    2. De lidstaten dragen er zorg voor dat de verloskundigen ten minste toegang hebben tot de in bijlage V, punt 5.5.3, genoemde werkzaamheden en deze mogen uitoefenen.

    Artikel 39 Specifieke verworven rechten van verloskundigen

    1. Elke lidstaat erkent, ten aanzien van onderdanen van de lidstaten van wie de opleidingstitels van verloskundige aan alle in artikel 36 vastgestelde minimumopleidingseisen voldoen, maar uit hoofde van artikel 37 alleen mogen worden erkend indien ze vergezeld gaan van het in artikel 37, lid 2, bedoelde bewijs van praktijkervaring, als genoegzaam bewijs de door deze lidstaten vóór de in bijlage V, punt 5.5.4, bedoelde referentiedatum afgegeven opleidingstitels, op voorwaarde dat zij vergezeld gaan van een verklaring waarin wordt bevestigd dat de houders ervan de betrokken werkzaamheden tijdens de vijf jaar die aan de afgifte van de verklaring voorafgaan gedurende ten minste drie opeenvolgende jaren daadwerkelijk en op wettige wijze hebben uitgeoefend.

    2. Lid 1 is van toepassing op onderdanen van de lidstaten van wie de opleidingstitels van verloskundige de afsluiting zijn van een opleiding die op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek werd gevolgd en die aan alle minimumopleidingseisen van artikel 36 voldoet, maar uit hoofde van artikel 37 alleen moeten worden erkend, indien zij vergezeld gaan van het in artikel 37, lid 2, bedoelde bewijs van praktijkervaring, wanneer zij de afsluiting zijn van een opleiding waarmee vóór 3 oktober 1989 werd aangevangen.

    Afdeling 7 Apothekers

    Artikel 40 De opleiding tot apotheker

    1. Voor de toelating tot de apothekersopleiding wordt het bezit vereist van een diploma of certificaat dat in een lidstaat voor de betrokken studie toegang geeft tot universiteiten of instellingen voor hoger onderwijs van een als gelijkwaardig erkend niveau.

    2. De opleidingstitel van apotheker vormt de afsluiting van een opleiding van ten minste vijf jaar waarvan:

    a) ten minste vier jaar voltijds theoretisch en praktisch onderwijs aan een universiteit, instelling voor hoger onderwijs van een als gelijkwaardig erkend niveau of onder toezicht van een universiteit;

    b) ten minste zes maanden stage in een voor het publiek toegankelijke apotheek of in een ziekenhuis onder toezicht van de farmaceutische dienst van dat ziekenhuis.

    De opleiding omvat ten minste het in bijlage V, punt 5.6.2, opgenomen studieprogramma.

    De lijsten van vakken in bijlage V, punt 5.6.2, kunnen worden gewijzigd volgens de procedure van artikel 54, lid 2, teneinde ze aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.

    Deze aanpassing mag voor geen enkele lidstaat een wijziging van de bestaande rechtsbeginselen betreffende de regeling van beroepen met betrekking tot de opleiding en toegangsvoorwaarden voor natuurlijke personen inhouden.

    Artikel 41 Uitoefening van de werkzaamheden van apotheker

    1. Voor de toepassing van deze richtlijn zijn de werkzaamheden van apotheker die waartoe de toegang en waarvan de uitoefening in een of meer lidstaten afhankelijk worden gesteld van eisen betreffende de beroepskwalificatie en die openstaan voor de houders van de in bijlage V, punt 5.6.4, bedoelde opleidingstitels.

    2. De lidstaten dragen er zorg voor dat de houders van een universitaire opleidingstitel of van een titel van een als gelijkwaardig erkend niveau op het terrein van de farmacie, die voldoet aan de in artikel 40 gestelde voorwaarden, ten minste gerechtigd zijn tot de toegang tot en de uitoefening van de in bijlage V, punt 5.6.3, bedoelde werkzaamheden, onder voorbehoud, in voorkomend geval, van de eis van aanvullende beroepservaring.

    3. Wanneer in een lidstaat de toegang tot en de uitoefening van een van de werkzaamheden van apotheker behalve van het bezit van een in bijlage V, punt 5.6.4, bedoelde opleidingstitel, afhankelijk worden gesteld van het bezit van aanvullende beroepservaring, erkent deze lidstaat als genoegzaam bewijs te dien einde een verklaring van de bevoegde instanties van de lidstaat van oorsprong waarin wordt bevestigd dat de betrokkene die werkzaamheden in de lidstaat van oorsprong gedurende een periode van gelijke duur heeft uitgeoefend.

    4. Wanneer er in een lidstaat op 16 september 1985 een vergelijkend onderzoek op de grondslag van een examen bestaat dat ten doel heeft onder de in lid 1 bedoelde houders de kandidaten te selecteren die zullen worden aangewezen als houders van nieuwe apotheken tot oprichting waarvan in het kader van een nationaal systeem voor geografische spreiding werd besloten, kan deze lidstaat in afwijking van lid 1 dit vergelijkend onderzoek handhaven en verplicht stellen voor onderdanen van de lidstaten die een van de in bijlage V, punt 5.6.4, bedoelde opleidingstitels van apotheker bezitten of die onder artikel 21 vallen.

    Afdeling 8 Architecten

    Artikel 42 De opleiding tot architect

    1. De opleiding tot architect omvat in totaal ten minste, hetzij vier jaar studie op voltijdsbasis, hetzij zes jaar studie, waarvan ten minste drie jaar voltijds, aan een universiteit of een vergelijkbare onderwijsinstelling. Ter afsluiting van deze opleiding moet met goed gevolg een examen op universitair niveau worden afgelegd.

    Deze opleiding op universitair niveau, die hoofdzakelijk betrekking heeft op de architectuur, moet evenveel aandacht besteden aan de theoretische als aan de praktische aspecten van de architectuuropleiding en moet de verwerving van de in bijlage V, punt 5.7.1, genoemde kennis en bekwaamheid waarborgen.

    De lijsten van vakken in bijlage V, punt 5.7.1, kunnen worden gewijzigd volgens de procedure van artikel 54, lid 2, teneinde ze aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.

    Deze aanpassing mag voor geen enkele lidstaat een wijziging van de bestaande rechtsbeginselen betreffende de regeling van beroepen met betrekking tot de opleiding en toegangsvoorwaarden voor natuurlijke personen inhouden.

    Artikel 43 Afwijkingen van de eisen inzake de architectenopleiding

    1. In afwijking van artikel 42 wordt eveneens als beantwoordend aan artikel 20 erkend de driejarige opleiding aan de "Fachhochschulen" van de Bondsrepubliek Duitsland, die op 5 augustus 1985 bestaat, die voldoet aan de eisen van artikel 42 en die in die lidstaat toegang geeft tot de in artikel 44 bedoelde werkzaamheden onder de beroepstitel van architect, voor zover deze opleiding wordt aangevuld met een periode van beroepservaring van vier jaar in de Bondsrepubliek Duitsland, waarvan het bewijs wordt geleverd door een certificaat dat is afgegeven door de beroepsorde waarbij de architect die voor de bepalingen van deze richtlijn in aanmerking wil komen, op de ledenlijst is ingeschreven.

    De beroepsorde moet vooraf beoordelen of de door de betrokken architect verrichte werkzaamheden op het gebied van de architectuur overtuigende toepassingen zijn van het geheel van de in bijlage V, punt 5.7.1, bedoelde kennis en bekwaamheid. Dit certificaat wordt afgegeven volgens dezelfde procedure als die welke voor de inschrijving op de ledenlijst van de beroepsorde van toepassing is.

    2. In afwijking van artikel 42 wordt, in het kader van de sociale verheffing of van deeltijdse universitaire studies, eveneens als beantwoordend aan artikel 20 erkend de opleiding die voldoet aan de eisen van artikel 42 en die wordt afgesloten met een examen in de architectuur dat met goed gevolg is afgelegd door een persoon die al zeven jaar of langer op het gebied van de architectuur werkzaam is onder toezicht van een architect of een architectenbureau. Dit examen moet op universitair niveau staan en gelijkwaardig zijn aan het in artikel 42, lid 1, eerste alinea, bedoelde afsluitende examen.

    Artikel 44 Uitoefening van de werkzaamheden van architect

    1. Voor de toepassing van deze richtlijn zijn beroepswerkzaamheden van architect die welke gewoonlijk onder de beroepstitel van architect worden uitgeoefend.

    2. De onderdanen van een lidstaat die gerechtigd zijn de beroepstitel van architect te voeren uit hoofde van een wet waarbij aan de bevoegde instantie van een lidstaat de bevoegdheid wordt gegeven deze titel te verlenen aan onderdanen van de lidstaten die zich in het bijzonder hebben onderscheiden door de kwaliteit van hun prestaties in de architectuur, worden geacht te voldoen aan de voorwaarden die worden gesteld voor het uitoefenen van de werkzaamheden van architect onder de beroepstitel van architect. De hoedanigheid van architect van de betrokkenen blijkt uit een certificaat dat door hun lidstaat van oorsprong is afgegeven.

    Artikel 45 Specifieke verworven rechten van architecten

    1. Elke lidstaat erkent de in bijlage VI, punt 6.3, bedoelde opleidingstitels van architect die door de andere lidstaten zijn afgegeven ter afsluiting van een opleiding waarmee uiterlijk gedurende het in de genoemde bijlage opgenomen referentieacademiejaar is begonnen, ook al voldoen zij niet aan de in artikel 42 bedoelde minimumeisen, door daaraan met betrekking tot de toegang tot en de uitoefening van de beroepswerkzaamheden van architect op zijn grondgebied hetzelfde rechtsgevolg toe te kennen als aan de door hemzelf afgegeven opleidingstitels van architect.

    De verklaringen van de bevoegde instanties van de Bondsrepubliek Duitsland als bewijs van de respectieve gelijkwaardigheid van de na mei 1945 door de bevoegde instanties van de Duitse Democratische Republiek afgegeven opleidingstitels aan de in de genoemde bijlage opgenomen titels, worden onder deze voorwaarden erkend.

    2. Onverminderd lid 1 erkent elke lidstaat, door daaraan met betrekking tot de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van architect onder de beroepstitel van architect op zijn grondgebied hetzelfde rechtsgevolg toe te kennen als aan de door hemzelf afgegeven opleidingstitels, de verklaringen die aan onderdanen van de lidstaten zijn afgegeven door lidstaten die op de volgende tijdstippen een regeling kennen voor de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van architect:

    a) 1 januari 1995 voor Oostenrijk, Finland en Zweden;

    b) 5 augustus 1987 voor de overige lidstaten.

    De in lid 1 bedoelde verklaringen bevestigen dat de houder ervan uiterlijk op deze datum toestemming heeft gekregen om de beroepstitel van architect te voeren en dat hij in het kader van deze regeling de betrokken werkzaamheden tijdens de vijf jaar die aan de afgifte van die verklaringen voorafgaan gedurende ten minste drie opeenvolgende jaren daadwerkelijk heeft uitgeoefend.

    Hoofdstuk IV Gemeenschappelijke bepalingen inzake vestiging

    Artikel 46 Documenten en formaliteiten

    1. Wanneer de bevoegde instanties van de ontvangende lidstaat overeenkomstig deze titel over een aanvraag tot uitoefening van het betrokken gereglementeerde beroep beslissen, kunnen zij de in bijlage VII genoemde documenten en certificaten verlangen.

    De in bijlage VII, punt 1, bedoelde documenten mogen bij overlegging niet ouder dan drie maanden zijn.

    De lidstaten, instellingen en andere rechtspersonen dragen er zorg voor dat de inhoud van de verstrekte informatie geheim blijft

    2. Indien de ontvangende lidstaat kennis heeft van ernstige en precieze feiten die vóór de vestiging van de betrokkene in deze lidstaat buiten zijn grondgebied hebben plaatsgevonden en daarbinnen van invloed kunnen zijn op de uitoefening van de betrokken werkzaamheid, kan hij de lidstaat van oorsprong hiervan op de hoogte stellen.

    De lidstaat van oorsprong gaat de juistheid van deze feiten na en zijn autoriteiten bepalen de aard en de omvang van het in te stellen onderzoek en stellen de ontvangende lidstaat in kennis van de consequenties die zij daaruit trekken ten aanzien van de verstrekte informatie.

    3. Wanneer een ontvangende lidstaat verlangt dat zijn onderdanen voor de toegang tot of de uitoefening van een gereglementeerd beroep een eed of belofte afleggen en de formule van deze eed of belofte niet door onderdanen van de andere lidstaten kan worden gebruikt, ziet hij erop toe dat de betrokkenen een passende en gelijkwaardige formule kunnen gebruiken.

    Artikel 47 Procedure voor de erkenning van beroepskwalificaties

    1. De bevoegde instantie van de ontvangende lidstaat bevestigt binnen één maand de ontvangst van het dossier van de aanvrager en deelt in voorkomend geval mede welk(e) document(en) ontbreken.

    2. De procedure voor de behandeling van een aanvraag om een gereglementeerd beroep te mogen uitoefenen, moet zo spoedig mogelijk worden afgerond; zij moet uiterlijk drie maanden na de indiening van het volledige dossier van de aanvrager door een met redenen omkleed besluit van de bevoegde instantie van de ontvangende lidstaat worden afgesloten.

    3. Tegen dit besluit, of tegen het uitblijven ervan binnen de gestelde termijn, kan bij een nationale rechterlijke instantie beroep worden aangetekend.

    Artikel 48 Het voeren van een beroepstitel

    1. Wanneer in een ontvangende lidstaat voorschriften gelden voor het voeren van de beroepstitel voor een van de werkzaamheden van het betrokken beroep, voeren de onderdanen van de andere lidstaten die op grond van titel III gerechtigd zijn een gereglementeerd beroep uit te oefenen, de beroepstitel die in de ontvangende lidstaat met dit beroep overeenkomt, en maken zij gebruik van de eventuele afkorting van deze titel.

    Wanneer evenwel de toegang tot een beroep in de ontvangende lidstaat overeenkomstig artikel 4, lid 3, is beperkt, kan die lidstaat de beroepstitel van een passende vermelding voorzien.

    2. Wanneer een beroep in de ontvangende lidstaat is gereglementeerd door een vereniging of organisatie als bedoeld in bijlage I, mogen de onderdanen van de lidstaten de door die organisatie of vereniging verleende beroepstitel of de afkorting daarvan uitsluitend gebruiken indien zij het bewijs overleggen dat zij lid van die organisatie of vereniging zijn.

    Wanneer de vereniging of organisatie het lidmaatschap afhankelijk stelt van bepaalde kwalificaties, mag zij deze kwalificaties slechts overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn eisen van onderdanen van andere lidstaten die over beroepskwalificaties beschikken.

    Artikel 49 Talenkennis

    1. De begunstigden van de erkenning van beroepskwalificaties beschikken over de talenkennis die voor de uitoefening van hun beroep in de ontvangende lidstaat vereist is.

    2. De lidstaten dragen er zorg voor dat in voorkomend geval de begunstigden de talenkennis verwerven die noodzakelijk is voor de uitoefening van hun beroepswerkzaamheden in de ontvangende lidstaat.

    Titel IV Wijze van uitoefening van het beroep

    Artikel 50 Het voeren van de opleidingstitel

    Onverminderd artikel 5, lid 3, en artikel 48, ziet de ontvangende lidstaat erop toe dat de betrokkenen het recht hebben gebruik te maken van hun opleidingstitel van de lidstaat van oorsprong, en eventueel van de afkorting daarvan, in de taal van deze lidstaat. De ontvangende lidstaat kan voorschrijven dat deze titel wordt gevolgd door de naam en de plaats van de instelling of van de examencommissie die de titel heeft verleend.

    Wanneer deze opleidingstitel van de lidstaat van oorsprong in de ontvangende lidstaat kan worden verward met een titel waarvoor in laatstgenoemde lidstaat een aanvullende opleiding is vereist die de begunstigde niet heeft gevolgd, kan de ontvangende lidstaat voorschrijven dat de begunstigde zijn opleidingstitel van de lidstaat van oorsprong voert in een door de ontvangende lidstaat aangegeven passende vorm.

    Artikel 51 Overeenkomsten op het gebied van de sociale zekerheid

    Onverminderd artikel 5, lid 1, en artikel 6, eerste alinea, onder b), verlenen de lidstaten die van degenen die op hun grondgebied hun beroepskwalificaties hebben verworven eisen dat zij een voorbereidende stage volbrengen en/of een periode van beroepservaring doorlopen om bij een ziektekostenverzekering te kunnen worden gecontracteerd, vrijstelling van deze verplichting aan de houders van in een andere lidstaat verworven beroepskwalificaties.

    Titel V Administratieve samenwerking en uitvoeringsbevoegdheden

    Artikel 52 Bevoegde instanties

    1. De bevoegde instanties van de ontvangende lidstaat en de lidstaat van oorsprong werken nauw samen en verlenen elkaar wederzijds bijstand bij de toepassing van deze richtlijn. Zij zien toe op de vertrouwelijkheid van de door hen uitgewisselde informatie.

    2. Elke lidstaat wijst uiterlijk bij het aflopen van de in artikel 58 vastgestelde termijn de bevoegde instanties en instellingen aan die gemachtigd zijn de opleidingstitels en andere documenten of informatie te verstrekken of te ontvangen, alsmede die welke gemachtigd zijn de aanvragen te ontvangen en de in deze richtlijn bedoelde besluiten te nemen, en stellen de andere lidstaten en de Commissie onverwijld hiervan in kennis.

    3. Elke lidstaat wijst een coördinator voor de werkzaamheden van de in lid 1 bedoelde instanties aan en stelt de andere lidstaten en de Commissie hiervan in kennis.

    De coördinator heeft de volgende taken:

    a) bevordering van een uniforme toepassing van deze richtlijn;

    b) bijeenbrenging van alle informatie die voor de toepassing van deze richtlijn van nut is, met name informatie over de toegangsvoorwaarden voor gereglementeerde beroepen in de lidstaten.

    Voor de uitvoering van de in de tweede alinea, onder b), bedoelde taak kan de coördinator een beroep doen op de in artikel 53 bedoelde contactpunten.

    Artikel 53 Contactpunten

    Elke lidstaat wijst uiterlijk bij het aflopen van de in artikel 58 vastgestelde termijn een contactpunt aan dat de volgende taken heeft:

    a) verstrekking van alle informatie die voor de erkenning van beroepskwalificaties overeenkomstig deze richtlijn van nut is aan burgers en contactpunten van de andere lidstaten, met name informatie over de nationale wetgeving inzake beroepen en de uitoefening ervan, met inbegrip van de sociale wetgeving en, in voorkomend geval, de beroepsregels;

    b) ondersteuning van burgers bij de uitoefening van de door deze richtlijn verleende rechten, onder meer, in voorkomend geval, door samenwerking met de andere contactpunten en de bevoegde instanties van de ontvangende lidstaat.

    De contactpunten stellen de Commissie binnen twee maanden na indiening in kennis van de zaken die zij uit hoofde van de eerste alinea, onder b), behandelen.

    Artikel 54 Comité voor de erkenning van beroepskwalificaties

    1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité voor de erkenning van beroepskwalificaties, hierna het "comité" genoemd, dat bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten en dat door de vertegenwoordiger van de Commissie wordt voorgezeten.

    2. In de gevallen waarin naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

    De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt op twee maanden vastgesteld.

    3. Aan het comité kunnen alle vragen met betrekking tot de uitvoering van deze richtlijn worden voorgelegd.

    4. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

    Titel VI Overige bepalingen

    Artikel 55 Verslagen

    Na het verstrijken van de in artikel 58 bedoelde termijn leggen de lidstaten aan de Commissie om de twee jaar een verslag over de toepassing van het ingevoerde stelsel voor. Behalve algemene toelichtingen bevat dat verslag een statistisch overzicht van de genomen besluiten, alsmede een beschrijving van de voornaamste problemen die uit de toepassing van de richtlijn voortvloeien.

    Artikel 56 Afwijkingsclausule

    Indien zich, bij de toepassing van een bepaling van deze richtlijn, voor een lidstaat op bepaalde terreinen ernstige moeilijkheden voordoen, onderzoekt de Commissie deze moeilijkheden samen met de lidstaat.

    In voorkomend geval besluit de Commissie overeenkomstig de procedure van artikel 54, lid 2, de betrokken lidstaat toe te staan om gedurende een bepaalde periode van de toepassing van de betrokken bepaling af te wijken.

    Artikel 57 Intrekking

    De Richtlijnen 77/452/EEG, 77/453/EEG, 78/686/EEG, 78/687/EEG, 78/1026/EEG, 78/1027/EEG, 80/154/EEG, 80/155/EEG, 85/384/EEG, 85/432/EEG, 85/433/EEG, 89/48/EEG, 92/51/EEG, 93/16/EEG en 1999/42/EG worden met ingang van de in artikel 58 vastgestelde datum ingetrokken.

    De verwijzingen naar de ingetrokken richtlijnen worden geacht betrekking te hebben op deze richtlijn.

    Artikel 58 Omzetting

    De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op [twee jaar na de bekendmaking in het Publicatieblad] aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

    Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar deze richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van de bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

    Artikel 59 Inwerkingtreding

    Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

    Artikel 60 Adressaten

    Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

    Gedaan te Brussel, op

    Voor het Europees Parlement Voor de Raad

    De Voorzitter De Voorzitter

    BIJLAGE I Lijst van beroepsverenigingen of -organisaties die voldoen aan de voorwaarden van artikel 3, lid 2

    IERLAND [47]

    [47] Ierse onderdanen zijn eveneens lid van de volgende verenigingen of organisaties in het Verenigd Koninkrijk:

    1. The Institute of Chartered Accountants in Ireland [48] 2. The Institute of Certified Public Accountants in Ireland48 3. The Association of Certified Accountants48 4. Institution of Engineers of Ireland 5. Irish Planning Institute

    [48] Uitsluitend voor de controle van rekeningen.

    VERENIGD KONINKRIJK

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    BIJLAGE II Lijst van opleidingen met een bijzondere structuur bedoeld in artikel 11, lid 4, tweede alinea, onder a)

    1. Paramedisch en sociaal-pedagogisch gebied

    De volgende opleidingen:

    Duitsland

    - kinderverpleegkundige (Kinderkrankenschwester/Kinderkrankenpfleger);

    - fysiotherapeut (Krankengymnast(in)/Physiotherapeut(in)) [49];

    [49] Vanaf 1 juni 1994 vervangt de beroepstitel Physiotherapeut(in) die van Krankengymnast(in). Beroepsuitoefenaren die hun diploma voor die datum hebben behaald, kunnen desgewenst echter de oude titel Krankengymnast(in) blijven voeren.

    - bezigheids- en arbeidstherapeut (Beschäftigungs- und Arbeitstherapeut(in));

    - logopedist (Logopäde/Logopädin);

    - orthoptist (Orthoptist(in));

    - van staatswege erkend pedagogisch werker (staatlich anerkannte(r) Erzieher(in));

    - van staatswege erkend orthopedagogisch werker (staatlich anerkannte(r) Heilpädagoge(-in));

    - medisch laborant (medizinisch-technische(r) Laboratoriums-Assistent(in));

    - radiologisch laborant (medizinisch-technische(r) Radiologie-Assistent(in));

    - medisch-technisch assistent functionele diagnostiek (medizinisch-technische(r) Assistent(in) für Funktionsdiagnostik);

    - diergeneeskundig-technisch assistent (veterinärmedizinisch-technische(r) Assistent(in));

    - diëtist (Diätassistent(in));

    - farmaceutisch technicus (Pharmazieingenieur), gegeven voor 31 maart 1994 op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek;

    - psychiatrisch verpleegkundige (psychiatrische(r) Krankenschwester/Krankenpfleger);

    - spraaktherapeut (Sprachtherapeut(in));

    Italië

    - tandtechnicus (odontotecnico);

    - opticien (ottico);

    - podoloog (podologo);

    Luxemburg

    - radiologisch laborant (assistant(e) technique médical(e) en radiologie);

    - medisch laborant (assistant(e) technique médical(e) de laboratoire);

    - psychiatrisch verpleegkundige (infirmier/ière psychiatrique);

    - chirurgieassistent (assistant(e) technique médical(e) en chirurgie);

    - kinderverpleegkundige (infirmier/ière puériculteur/trice);

    - anesthesieverpleegkundige (infirmier/ière anesthésiste);

    - gediplomeerd masseur (masseur/euse diplômé(e));

    - pedagogisch werker (éducateur/trice);

    Nederland

    - dierenartsassistent,

    overeenkomende met opleidingen met een totale duur van ten minste 13 jaar, waarvan:

    (i) hetzij ten minste drie jaar beroepsopleiding aan een gespecialiseerde school, afgesloten met een examen, eventueel aangevuld met een specialisatiecyclus van een of twee jaar, afgesloten met een examen;

    (ii) hetzij ten minste tweeënhalf jaar beroepsopleiding aan een gespecialiseerde school, afgesloten met een examen en aangevuld met een praktijkervaring van ten minste zes maanden of een beroepsstage van ten minste zes maanden aan een erkende instelling;

    (iii) hetzij ten minste twee jaar beroepsopleiding aan een gespecialiseerde school, afgesloten met een examen en aangevuld met een praktijkervaring van ten minste een jaar of een beroepsstage van ten minste een jaar aan een erkende instelling;

    (iv) of, in het geval van de dierenartsassistent in Nederland, drie jaar beroepsopleiding aan een gespecialiseerde school (MBO-stelsel) of drie jaar beroepsopleiding in het leerlingwezen (LLW), die beide worden afgesloten met een examen;

    Oostenrijk

    - speciale basisopleiding kinder- en jeugdzorg (spezielle Grundausbildung in der Kinder- und Jugendlichenpflege);

    - speciale basisopleiding psychiatrische gezondheids- en ziekenzorg (spezielle Grundausbildung in der psychiatrischen Gesundheits- und Krankenpflege);

    - contactlenzenopticien (Kontaktlinsenoptiker);

    - pedicure (Fußpfleger);

    - audicien (Hörgeräteakustiker);

    - drogist (Drogist),

    overeenkomende met een opleidingscyclus met een totale duur van minstens 14 jaar, waarvan ten minste vijf jaar opleiding in een gestructureerd kader, verdeeld in een leerlingschap van ten minste drie jaar, gedeeltelijk in het bedrijf en gedeeltelijk in een instelling voor beroepsonderwijs, en een praktische opleiding in het bedrijf, afgesloten met een beroepsexamen dat het recht verleent het beroep uit te oefenen en leerlingen op te leiden;

    - masseur (Masseur),

    overeenkomende met een opleidingscyclus met een totale duur van 14 jaar, waarvan vijf jaar opleiding in een gestructureerd kader, bestaande uit een leerlingschap van twee jaar, een praktische opleiding van twee jaar in het bedrijf en een opleidingscursus van een jaar die wordt afgesloten met een beroepsexamen dat het recht verleent het beroep uit te oefenen en leerlingen op te leiden;

    - kleuterleider (Kindergärtner/in);

    - pedagogisch werker (Erzieher),

    overeenkomende met opleidingen met een totale duur van 13 jaar, waarvan vijf jaar beroepsopleiding aan een gespecialiseerde school, afgesloten met een examen.

    2. Sector meesters (mester/Meister/maître) overeenkomende met opleidingen voor ambachtelijke activiteiten die niet onder titel III, hoofdstuk II, van deze richtlijn vallen

    De volgende opleidingen:

    Denemarken

    - opticien (optometrist),

    overeenkomende met een opleidingscyclus met een totale duur van 14 jaar, waarvan gedurende ten minste vijf jaar een beroepsopleiding wordt gevolgd, verdeeld in een door de instelling voor beroepsonderwijs verzorgde theoretische opleiding van tweeënhalf jaar en een praktische opleiding van tweeënhalf jaar in het bedrijf, afgesloten met een erkend examen dat betrekking heeft op de ambachtelijke activiteit en het recht verleent de titel mester te voeren;

    - prothese/orthesemaker (ortopædimekaniker),

    overeenkomende met een opleidingscyclus met een totale duur van 12,5 jaar, waarvan gedurende drieënhalf jaar een beroepsopleiding wordt gevolgd, verdeeld in een door de instelling voor beroepsonderwijs verzorgde theoretische opleiding van een semester en een praktische opleiding van drie jaar in het bedrijf, afgesloten met een erkend examen dat betrekking heeft op de ambachtelijke activiteit en het recht verleent de titel mester te voeren;

    - orthopedisch schoenmaker (ortopædiskomager),

    overeenkomende met een opleidingscyclus met een totale duur van 13,5 jaar, waarvan gedurende vierenhalf jaar een beroepsopleiding wordt gevolgd, verdeeld in een door de instelling voor beroepsonderwijs verzorgde theoretische opleiding van twee jaar en een praktische opleiding van tweeënhalf jaar in het bedrijf, afgesloten met een erkend examen dat betrekking heeft op de ambachtelijke activiteit en het recht verleent de titel mester te voeren;

    Duitsland

    - opticien (Augenoptiker);

    - tandtechnicus (Zahntechniker);

    - bandagist (Bandagist);

    - audicien (Hörgeräteakustiker);

    - prothese/orthesemaker (Orthopädiemechaniker);

    - orthopedisch schoenmaker (Orthopädieschuhmacher);

    Luxemburg

    - opticien (opticien);

    - tandtechnicus (mécanicien dentaire);

    - audicien (audioprothésiste);

    - prothese/orthesemaker-bandagist (mécanicien orthopédiste/bandagiste);

    - orthopedisch schoenmaker (orthopédiste-cordonnier),

    overeenkomende met een opleidingscyclus met een totale duur van 14 jaar, waarvan ten minste vijf jaar opleiding in een gestructureerd kader, gedeeltelijk in het bedrijf en gedeeltelijk aan de instelling voor beroepsonderwijs, afgesloten met een examen dat met succes moet worden afgelegd om een als ambachtelijk beschouwde activiteit als zelfstandige of als werknemer met een vergelijkbaar verantwoordelijkheidsniveau te mogen uitoefenen;

    Oostenrijk

    - bandagist (Bandagist);

    - korsettenmaker (Miederwarenerzeuger);

    - opticien (Optiker);

    - orthopedisch schoenmaker (Orthopädieschuhmacher);

    - prothesemaker (Orthopädietechniker);

    - tandtechnicus (Zahntechniker);

    - tuinier (Gärtner),

    overeenkomende met opleidingen met een totale duur van minstens 14 jaar, waarvan ten minste vijf jaar opleiding in een gestructureerd kader, verdeeld in een leerlingschap van ten minste drie jaar, gedeeltelijk in het bedrijf en gedeeltelijk in een instelling voor beroepsonderwijs, en een praktische opleiding in het bedrijf van ten minste twee jaar, afgesloten met een meestersexamen dat het recht verleent het beroep uit te oefenen, leerlingen op te leiden en de titel Meister te voeren;

    de meestersopleidingen in de sectoren land- en bosbouw, met als specialisatie:

    - landbouw (Meister in der Landwirtschaft);

    - landbouwhuishoudkunde (Meister in der ländlichen Hauswirtschaft);

    - tuinbouw (Meister im Gartenbau);

    - groentekwekerij (Meister im Feldgemüsebau);

    - ooftkunde en fruitverwerking (Meister im Obstbau und in der Obstverwertung);

    - wijnbouw en wijnbereiding (Meister im Weinbau und in der Kellerwirtschaft);

    - melk- en zuivelbereiding (Meister in der Molkerei- und Käsereiwirtschaft);

    - paardenfokkerij (Meister in der Pferdewirtschaft);

    - visserij (Meister in der Fischereiwirtschaft);

    - pluimveehouderij (Meister in der Geflügelwirtschaft);

    - bijenteelt (Meister in der Bienenwirtschaft);

    - bosbouw (Meister in der Forstwirtschaft);

    - bosaanleg en -beheer (Meister in der Forstgarten- und Forstpflegewirtschaft);

    - opslag van landbouwproducten (Meister in der landwirtschaftlichen Lagerhaltung),

    overeenkomende met opleidingen met een totale duur van minstens 15 jaar, waarvan ten minste zes jaar opleiding in een gestructureerd kader, verdeeld in een leerlingschap van ten minste drie jaar, gedeeltelijk in het bedrijf en gedeeltelijk in een instelling voor beroepsonderwijs, en een praktische opleiding van ten minste drie jaar in het bedrijf, afgesloten met een erkend examen dat betrekking heeft op het beroep en dat het recht verleent leerlingen op te leiden en de titel Meister te voeren.

    3. Maritieme sector

    (a) Zeescheepvaart

    De volgende opleidingen:

    Denemarken

    - kapitein van de koopvaardij (skibsfører);

    - eerste stuurman (overstyrmand);

    - stuurman, officier werktuigkundige (enestyrmand, vagthavende styrmand)

    - officier werktuigkundige (vagthavende styrmand);

    - scheepswerktuigkundige (maskinchef);

    - eerste officier werktuigkundige (1. maskinmester);

    - eerste officier werktuigkundige/stuurman werktuigkundige (l. maskinmester/vagthavende maskinmester);

    Duitsland

    - kapitein AM (Kapitän AM);

    - kapitein AK (Kapitän AK);

    - zeevaartkundig scheepsofficier AMW (nautischer Schiffsoffizier AMW);

    - zeevaartkundig scheepsofficier AKW (nautischer Schiffsoffizier AKW);

    - scheepswerktuigkundige CT - hoofdmachinist (Schiffsbetriebstechniker CT - Leiter von Maschinenanlagen);

    - scheepsmachinist CMa - hoofdmachinist (Schiffsmaschinist CMa - Leiter von Maschinenanlagen);

    - scheepswerktuigkundige CTW (Schiffsbetriebstechniker CTW);

    - scheepsmachinist CMaW - enig technisch officier aan boord (Schiffsmaschinist CMaW - technischer Alleinoffizier);

    Italië

    - dekofficier (ufficiale di coperta);

    - werktuigkundige (ufficiale di macchina);

    Nederland

    - stuurman kleine handelsvaart (met aanvulling);

    - diploma motordrijver;

    - VTS-functionaris,

    overeenkomende met de volgende opleidingen:

    - in Denemarken, negen jaar basisonderwijs, gevolgd door een basisopleiding en/of dienst op zee van 17 à 36 maanden en aangevuld:

    (i) voor de officier werktuigkundige: met een jaar gespecialiseerde beroepsopleiding;

    (ii) voor de anderen: met drie jaar gespecialiseerde beroepsopleiding;

    - in Duitsland, een opleiding van in totaal 14 à 18 jaar, waarvan drie jaar basisberoepsopleiding en een jaar dienst op zee, gevolgd door een à twee jaar gespecialiseerde beroepsopleiding, eventueel aangevuld met twee jaar praktijkervaring;

    - in Italië, een opleiding van in totaal 13 jaar, waarvan ten minste vijf jaar beroepsopleiding, afgesloten met een examen, eventueel aangevuld met een beroepsstage;

    - in Nederland:

    (i) voor de stuurman kleine handelsvaart (met aanvulling) en de diploma motordrijver: een onderwijscyclus van 14 jaar, waarvan ten minste twee jaar aan een gespecialiseerde instelling voor beroepsonderwijs, aangevuld met twaalf maanden praktijkervaring;

    (ii) voor de VTS-functionaris: een onderwijscyclus met een totale duur van ten minste 15 jaar, waarvan ten minste drie jaar hoger beroepsonderwijs (HBO) of middelbaar beroepsonderwijs (MBO), gevolgd door landelijke en regionale specialisatieopleidingen die elk ten minste twaalf weken theoretische opleidingen omvatten en met een examen worden afgesloten,

    die erkend zijn in het kader van het Internationale STCW-Verdrag (Internationaal Verdrag van 1978 betreffende normen voor opleiding, diplomering en wachtlopen voor zeevarenden).

    (b) Zeevisserij

    De volgende opleidingen:

    Duitsland

    - kapitein BG visserij (Kapitän BG/Fischerei);

    - kapitein BLK visserij (Kapitän BLK/Fischerei);

    - zeevaartkundig scheepsofficier BGW visserij (nautischer Schiffsoffizier BGW/Fischerei);

    - zeevaartkundig scheepsofficier BK visserij (nautischer Schiffsoffizier BK/Fischerei);

    Nederland

    - stuurman werktuigkundige V;

    - werktuigkundige IV visvaart;

    - stuurman IV visvaart;

    - stuurman werktuigkundige VI,

    overeenkomende met:

    - in Duitsland, een opleiding van in totaal 14 à 18 jaar, waarvan drie jaar basisberoepsopleiding en een jaar dienst op zee, gevolgd door een à twee jaar gespecialiseerde beroepsopleiding, eventueel aangevuld met twee jaar praktijkervaring;

    - in Nederland, een onderwijscyclus van 13 à 15 jaar, waarvan ten minste twee jaar aan een gespecialiseerde instelling voor beroepsonderwijs, aangevuld met twaalf maanden praktijkervaring,

    die erkend zijn in het kader van het Verdrag van Torremolinos (Internationaal Verdrag van 1977 voor de beveiliging van vissersvaartuigen).

    4. Technische sector

    De volgende opleidingen:

    Italië

    - landmeter (geometra);

    - agronoom (perito agrario),

    overeenkomend met in totaal ten minste 13 jaar voortgezet technisch onderwijs, waarvan acht jaar verplicht onderwijs gevolgd door vijf jaar voortgezet onderwijs, dat drie jaar beroepsgericht onderwijs omvat, afgesloten met het examen van het technisch baccalaureaat en aangevuld met:

    (i) in het geval van de landmeter: hetzij een praktijkstage van ten minste twee jaar op een landmetersbureau, hetzij een beroepservaring van vijf jaar;

    (ii) in het geval van de agronoom: een praktijkstage van ten minste twee jaar,

    gevolgd door het staatsexamen;

    Nederland

    - gerechtsdeurwaarder;

    - tandprotheticus,

    overeenkomend met een onderwijs- en beroepsopleidingscyclus met een totale duur van:

    (i) in het geval van de gerechtsdeurwaarder: 19 jaar, waarvan acht jaar verplicht schoolonderwijs gevolgd door acht jaar voortgezet onderwijs, dat vier jaar technisch onderwijs omvat, afgesloten met een staatsexamen en aangevuld met drie jaar theorieonderwijs en praktijkgerichte opleiding toegespitst op de uitoefening van het beroep;

    (ii) in het geval van de tandprotheticus: ten minste 15 jaar voltijds en drie jaar deeltijds onderwijs, waarvan acht jaar basisonderwijs, vier jaar algemeen vormend voortgezet onderwijs en drie jaar beroepsgerichte opleiding, waaronder een theoretische en praktische opleiding tot tandtechnicus, aangevuld met drie jaar deeltijdse opleiding tot tandprotheticus, die wordt afgesloten met een examen;

    Oostenrijk

    - bosbouwkundig ambtenaar (Förster);

    - technisch adviseur (technisches Büro);

    - adviseur uitzendarbeid (Überlassung von Arbeitskräften - Arbeitsleihe);

    - arbeidsbemiddelaar (Arbeitsvermittlung);

    - beleggingsadviseur (Vermögensberater);

    - privé-detective (Berufsdetektiv);

    - bewakingsagent (Bewachungsgewerbe);

    - vastgoedmakelaar (Immobilienmakler);

    - vastgoedbeheerder (Immobilienverwalter);

    - reclame- en promotieagentschap (Werbeagentur);

    - projectontwikkelaar (Bauträger, Bauorganisator, Baubetreuer);

    - incassoagent (Inkassoinstitut),

    overeenkomende met opleidingen met een totale duur van ten minste 15 jaar, waarvan acht jaar verplicht schoolonderwijs gevolgd door minimaal vijf jaar voortgezet technisch of handelsonderwijs, afgesloten met een maturiteitsexamen, aangevuld met ten minste twee jaar opleiding in het bedrijf afgesloten met een beroepsexamen;

    - verzekeringsadviseur (Berater in Versicherungsangelegenheiten),

    overeenkomende met opleidingen met een totale duur van minstens 15 jaar, waarvan zes jaar opleiding in een gestructureerd kader, verdeeld in een leerlingschap van drie jaar en een praktische opleiding van drie jaar in het bedrijf, afgesloten met een examen;

    - bouwtechnicus/planning en technische berekeningen (planender Baumeister);

    - meester-timmerman/planning en technische berekeningen (planender Zimmermeister),

    overeenkomende met opleidingen van ten minste 18 jaar, waarvan ten minste negen jaar beroepsopleiding verdeeld in vier jaar voortgezet technisch onderwijs en vijf jaar praktische opleiding in het bedrijf afgesloten met een beroepsexamen dat het recht verleent het beroep uit te oefenen en leerlingen op te leiden, voorzover deze opleiding betrekking heeft op het recht om bouwplannen op te stellen, technische berekeningen uit te voeren en toezicht te houden op bouwactiviteiten (het Maria-Theresiavoorrecht).

    5. Opleidingen die in het Verenigd Koninkrijk zijn goedgekeurd als National Vocational Qualifications of als Scottish Vocational Qualifications

    De volgende opleidingen:

    - elektrotechnisch mijningenieur (mine electrical engineer);

    - werktuigbouwkundig mijningenieur (mine mechanical engineer);

    - gebitstherapeut (dental therapist);

    - gebitshygiënist (dental hygienist);

    - opticien (dispensing optician);

    - veiligheidsopzichter mijnen (mine deputy);

    - functionaris belast met insolventiezaken (insolvency practitioner);

    - erkend opsteller van overdrachtsakten (licensed conveyancer);

    - eerste stuurman - vracht-/passagiersschepen - onbeperkt (first mate - freight/passenger ships - unrestricted);

    - tweede stuurman - vracht-/passagiersschepen - onbeperkt (second mate - freight/passenger ships - unrestricted);

    - derde stuurman - vracht-/passagiersschepen - onbeperkt (third mate - freight/passenger ships unrestricted);

    - stuurman - vracht-/passagiersschepen - onbeperkt (deck officer - freight/passenger ships - unrestricted);

    - klasse 2 scheepswerktuigkundige - vracht-/passagiersschepen - onbeperkt handelsgebied (engineer officer - freight/passenger ships - unlimited trading area);

    - gediplomeerd technisch beheerder afvalverwerking (certified technically competent person in waste management),

    die leiden tot kwalificaties die als National Vocational Qualifications (NVQ) of, in Schotland, als Scottish Vocational Qualifications zijn goedgekeurd en die behoren tot de niveaus 3 en 4 van het National Framework of Vocational Qualifications van het Verenigd Koninkrijk.

    Deze niveaus komen overeen met de volgende omschrijvingen:

    - niveau 3: bekwaamheid voor een groot aantal uiteenlopende werkzaamheden in zeer diverse omstandigheden, meestal met een complex karakter en geen routinewerk. Er is een grote verantwoordelijkheid en zelfstandigheid aan verbonden en vaak wordt verlangd dat men toezicht uitoefent op of leiding geeft aan anderen;

    - niveau 4: bekwaamheid voor een groot aantal complexe technische of gespecialiseerde werkzaamheden in zeer diverse omstandigheden en met een hoge mate van persoonlijke verantwoordelijkheid en zelfstandigheid. Vaak is men verantwoordelijk voor het werk van anderen en voor de toewijzing van middelen.

    BIJLAGE III Lijst van gereglementeerde opleidingen bedoeld in artikel 11, lid 4, tweede alinea, onder b)

    Verenigd Koninkrijk

    De gereglementeerde opleidingen die leiden tot de kwalificaties die als National Vocational Qualifications (NVQ) of, in Schotland, als Scottish Vocational Qualifications zijn goedgekeurd en die behoren tot de niveaus 3 en 4 van het National Framework of Vocational Qualifications van het Verenigd Koninkrijk.

    Deze niveaus komen overeen met de volgende omschrijvingen:

    - niveau 3: bekwaamheid voor een groot aantal uiteenlopende werkzaamheden in zeer diverse omstandigheden, meestal met een complex karakter en geen routinewerk. Er is een grote verantwoordelijkheid en zelfstandigheid aan verbonden en vaak wordt verlangd dat men toezicht uitoefent op of leiding geeft aan anderen;

    - niveau 4: bekwaamheid voor een groot aantal complexe technische of gespecialiseerde werkzaamheden in zeer diverse omstandigheden en met een hoge mate van persoonlijke verantwoordelijkheid en zelfstandigheid. Vaak is men verantwoordelijk voor het werk van anderen en voor de toewijzing van middelen.

    Duitsland

    De volgende gereglementeerde opleidingen:

    - de gereglementeerde opleidingen voor de beroepen van technisch assistent (technische(r) Assistent(in)) en commercieel assistent (kaufmännische(r) Assistent(in)), voor de sociale beroepen (soziale Berufe) en voor het beroep van adem-, spraak- en stemleraar met een staatsdiploma (staatlich geprüfte(r) Atem-, Sprech- und Stimmlehrer(in)), met een totale duur van ten minste 13 jaar, die impliceren dat de eerste cyclus van het voortgezet onderwijs (mittlerer Bildungsabschluss) met succes werd voltooid en het volgende omvatten:

    (i) hetzij ten minste drie jaar [50] beroepsopleiding aan een vakschool (Fachschule) die met een examen wordt afgesloten, eventueel aangevuld met een specialisatiecyclus van een of twee jaar die eveneens met een examen wordt afgesloten;

    [50] De minimumduur kan van drie tot twee jaar worden gereduceerd indien de betrokkene in het bezit is van de kwalificatie die nodig is om te worden toegelaten tot de universiteit (Abitur) (13 jaar voorafgaande opleiding) of van de kwalificatie die nodig is om te worden toegelaten tot de Fachhochschule (Fachhochschulreife) (twaalf jaar voorafgaande opleiding).

    (ii) hetzij ten minste tweeënhalf jaar beroepsleiding aan een vakschool (Fachschule) die met een examen wordt afgesloten, aangevuld met ten minste zes maanden praktijkervaring of ten minste zes maanden beroepsgerichte stage in een erkende instelling;

    (iii) hetzij ten minste twee jaar beroepsopleiding aan een vakschool (Fachschule) die met een examen wordt afgesloten, aangevuld met ten minste een jaar praktijkervaring of ten minste een jaar beroepsgerichte stage in een erkende instelling;

    - de gereglementeerde opleidingen voor de beroepen van door de staat erkend (staatlich geprüfte(r)) technicus (Techniker(in)), bedrijfseconoom (Betriebswirte(in)), ontwerper (Gestalter(in)) en gezinsverzorger (Familienpfleger(in)), met een totale duur van ten minste 16 jaar, die impliceren dat het verplichte schoolonderwijs of een gelijkwaardige opleiding (van ten minste negen jaar) met succes is voltooid en dat een opleiding aan een vakschool (Berufsschule) van ten minste drie jaar met succes is voltooid, en die na een praktijkervaring van ten minste twee jaar een opleiding van ten minste twee jaar voltijds of van een gelijkwaardige duur deeltijds omvatten;

    - de gereglementeerde opleidingen en de gereglementeerde vervolgopleidingen, met een totale duur van ten minste 15 jaar, die gewoonlijk impliceren dat het verplichte schoolonderwijs (ten minste negen jaar) en een beroepsopleiding (doorgaans drie jaar) met succes zijn voltooid en die gewoonlijk ten minste twee jaar (doorgaans drie jaar) praktijkervaring omvatten alsook een examen in het kader van de vervolgopleiding, ter voorbereiding waarvan gewoonlijk begeleidende opleidingsmaatregelen worden genomen, hetzij naast de praktijkervaring (ten minste 1 000 uren), hetzij voltijds (ten minste een jaar).

    De Duitse autoriteiten verstrekken de Commissie en de overige lidstaten een lijst van de opleidingen waarop deze bijlage betrekking heeft.

    Nederland

    - Gereglementeerde opleidingscyclussen met een totale duur van ten minste 15 jaar die impliceren dat acht jaar basisonderwijs en vier jaar middelbaar algemeen voortgezet onderwijs (MAVO), voorbereidend beroepsonderwijs (VBO) of algemeen voortgezet onderwijs van een hoger niveau met succes zijn voltooid en dat een drie- of vierjarige opleiding in een school voor middelbaar beroepsonderwijs (MBO) is voltooid, die met een examen wordt afgesloten.

    - Gereglementeerde opleidingscyclussen met een totale duur van ten minste 16 jaar die impliceren dat acht jaar basisonderwijs plus vier jaar onderwijs op het niveau van ten minste voorbereidend beroepsonderwijs (VBO) of algemeen voortgezet onderwijs van een hoger niveau met succes zijn voltooid en dat een beroepsopleiding van ten minste vier jaar in het leerlingwezen is voltooid, met ten minste een dag per week theoretisch onderwijs op school en de andere dagen een praktijkopleiding in een bedrijf of praktijkleerplaats, afgesloten met een examen van secundair of tertiair niveau.

    De Nederlandse autoriteiten verstrekken de Commissie en de overige lidstaten een lijst van de opleidingen waarop deze bijlage betrekking heeft.

    Oostenrijk

    - Opleidingen die worden verstrekt in scholen voor hoger beroepsonderwijs (Berufsbildende Höhere Schulen) en onderwijsinstellingen van een hoger niveau voor land- en bosbouw (Höhere Land- und Forstwirtschaftliche Lehranstalten), met inbegrip van de bijzondere vormen (einschließlich der Sonderformen), waarvan structuur en niveau in wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen zijn vastgesteld.

    Deze opleidingen hebben een totale duur van ten minste 13 jaar en omvatten vijf jaar beroepsopleiding, die wordt afgesloten met een eindexamen dat het bewijs van vakbekwaamheid levert.

    - Opleidingen in meesterscholen (Meisterschulen), meesterklassen (Meisterklassen), industriële meesterscholen (Werkmeisterschulen) of vakscholen voor bouwvakarbeiders (Bauhandwerkerschulen), waarvan structuur en niveau in wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen zijn vastgesteld.

    Deze opleidingen hebben een totale duur van ten minste 13 jaar, waarvan negen jaar verplicht schoolonderwijs gevolgd door hetzij ten minste drie jaar beroepsopleiding in een gespecialiseerde school, hetzij ten minste drie jaar opleiding in een bedrijf en parallel in een vakschool (Berufsschule), die beide worden afgesloten met een examen en aangevuld met een opleiding van ten minste een jaar in een meesterschool (Meisterschule), meesterklas (Meisterklasse), industriële meesterschool (Werkmeisterschule) of vakschool voor bouwvakarbeiders (Bauhandwerkerschule). In de meeste gevallen bedraagt de totale duur ten minste 15 jaar, met perioden met praktijkervaring die voorafgaand aan de opleidingen in deze instellingen wordt opgedaan of met deeltijdse opleidingen (minstens 960 uren) wordt aangevuld.

    De Oostenrijkse autoriteiten verstrekken de Commissie en de overige lidstaten een lijst van de opleidingen waarop deze bijlage betrekking heeft.

    BIJLAGE IV Werkzaamheden die verband houden met de beroepservaringscategorieën bedoeld in de artikelen 17 en 18

    Lijst I

    Klassen die vallen onder Richtlijn 64/427/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 69/77/EEG en bij de Richtlijnen 68/366/EEG, 75/368/EEG, 75/369/EEG, 82/470/EEG en 82/489/EEG

    1

    Richtlijn 64/427/EEG

    (Liberaliseringsrichtlijn: 64/429/EEG)

    NICE-nomenclatuur (overeenkomend met ISIC-klasse 23-40)

    Klasse 23 Textielnijverheid

    232 Verwerking van textielstoffen op machines ter bewerking van wol

    233 Verwerking van textielstoffen op machines ter bewerking van katoen

    234 Verwerking van textielstoffen op machines ter bewerking van zijde

    235 Verwerking van textielstoffen op machines ter bewerking van linnen en hennep

    236 Verwerking van andere textielvezels (jute en harde vezels), touwfabrieken

    237 Tricot- en kousenindustrie

    238 Textielveredeling

    239 Overige textielnijverheid

    Klasse 24 Vervaardiging van schoenen, kleding, beddengoed, matrassen e.d.

    241 Schoenindustrie (met uitzondering van rubber- en houten schoenen)

    242 Schoenmakerijen en -reparatiebedrijven

    243 Vervaardiging van kleding en huishoudgoederen (met uitzondering van bontkleding)

    244 Bedden- en matrassenmakerijen en dekenstikkerijen

    245 Pelsbereiderijen en bontwerkerijen

    Klasse 25 Verwerking van hout en kurk (met uitzondering van de vervaardiging van houten meubelen)

    251 Zagerijen, schaverijen

    252 Fabrieken van houten halffabrikaten

    253 Timmer- en parketvloerenfabrieken (seriefabricage)

    254 Hout-emballagefabrieken

    255 Vervaardiging van andere houtwaren (behalve meubels)

    259 Riet-, stro-, kurk- en borstelwarenfabrieken

    Klasse 26 260 Meubelfabrieken en meubelmakersbedrijven (geen rieten of stalen meubelen)

    Klasse 27 Vervaardiging van papier en papierwaren

    271 Houtslijp- en cellulosefabrieken; papier- en kartonfabrieken

    272 Papierwaren- en kartonnagefabrieken (vervaardiging van artikelen uit papierstof, papier en karton)

    Klasse 28 280 Grafische nijverheid, uitgeverijen

    Klasse 29 Vervaardiging van leder en lederwaren

    291 Leerlooierijen

    292 Lederwarenfabrieken

    Ex klasse 30 Rubberfabrieken, asbestfabrieken, kunststofverwerkende industrie, fabrieken van synthetische vezels, zetmeelfabrieken

    301 Rubber- en asbestfabrieken

    302 Kunststofverwerkende industrie

    303 Kunstmatige en synthetische continugaren- en vezelfabrieken

    Ex klasse 31 Chemische industrie

    311 Chemische grondstoffenfabrieken; geïntegreerde fabrieken voor de vervaardiging en verwerking van chemische grondstoffen

    312 Gespecialiseerde fabrieken voor de vervaardiging van chemische grondstoffen voor industriële of agrarische toepassing (hieraan moet worden toegevoegd: de vervaardiging van industriële oliën en vetten van plantaardige of dierlijke oorsprong behorende bij ISIC-groep 312)

    313 Gespecialiseerde fabrieken van chemische verbruiksgoederen (wordt hier uitgesloten: de vervaardiging van geneesmiddelen en farmaceutische producten, ex ISIC-groep 319)

    Klasse 32 320 Aardolie-industrie

    Klasse 33 Verwerking van minerale producten (met uitzondering van metalen)

    331 Baksteen- en dakpannenfabrieken e.d.

    332 Glas- en glaswarenfabrieken

    333 Aardewerkfabrieken, vuurvast-materiaalfabrieken

    334 Cement-, kalk- en gipsfabrieken

    335 Bouwelementen- en -platenfabrieken e.d.

    339 Bewerking van natuursteen en van overige niet-metalen mineralen

    Klasse 34 Vervaardiging en eerste bewerking van ferro- en non-ferrometalen

    341 IJzer- en staalindustrie (volgens EGKS-Verdrag, met inbegrip van cokesovens verbonden aan hoogovens)

    342 Stalen-buizenfabrieken

    343 Trekkerijen en koudwalserijen

    344 Vervaardiging en bewerking van non-ferrometalen

    345 Gieterijen (ijzer-, staal en non-ferrometalen)

    Klasse 35 Vervaardiging van producten uit metaal (met uitzondering van machines en transportmiddelen)

    351 Smederijen (excl. kettingfabrieken, gereedschapsfabrieken en ambachtelijke smeden); vervaardiging van zwaar pers- en stampwerk

    352 Fabrieken van licht pers- en stampwerk, façondraaiwerk, sintermetaal, oppervlaktebewerking van metaal

    353 Constructiewerkplaatsen (vervaardiging en montage ter plaatse)

    354 Ketel- en reservoirbouw

    355 Gereedschappen-, ijzer-, staal- en andere metaalwarenfabrieken

    359 Gereedschapsslijperijen, dorpssmederijen en lasinrichtingen

    Klasse 36 Machinebouw

    361 Landbouwmachine- en -tractorenfabrieken

    362 Kantoormachinefabrieken

    363 Metaalbewerkingsmachinefabrieken, vervaardiging van mechanische hand- en machinegereedschappen

    364 Textielmachine- en onderdelenfabrieken, naaimachinefabrieken

    365 Fabrieken van machines en apparaten voor de voedings- en genotmiddelenindustrie, de chemische en verwante industrieën

    366 Fabrieken van machines en installaties voor de mijnbouw, de metallurgische industrie en de bouwnijverheid; hijs- en hefwerktuigenfabrieken

    367 Fabrieken van tandwielen, lagers en andere overbrengingsmechanismen

    368 Overige fabrieken van machines voor bepaalde bedrijfstakken

    369 Overige machinebouw

    Klasse 37 Elektrotechnische industrie

    371 Elektrische draad- en kabelfabrieken

    372 Fabrieken van elektromotoren, -generatoren en -transformatoren en van schakel- en installatiemateriaal

    373 Fabrieken van elektrische apparaten en toestellen voor industriële toepassing

    374 Telecommunicatie- en signaalapparatenfabrieken; fabrieken van elektrische meetinstrumenten en medische apparaten

    375 Fabrieken van elektronische apparaten, van radio- en televisietoestellen en van elektroakoestische apparaten

    376 Fabrieken van huishoudelijke elektrische apparaten

    377 Gloeilampen-, buizen- en verlichtingsartikelenfabrieken

    378 Accumulatoren- en batterijfabrieken

    379 Reparatie, montage en technische installatie van elektrotechnische producten

    Ex klasse 38 Transportmiddelenindustrie

    383 Automobielbouw; auto-onderdelenfabrieken

    384 Auto- en (motor)rijwielreparatiebedrijven

    385 Rijwiel- en motorrijwielfabrieken; fabrieken van rijwiel- en motorrijwielonderdelen

    389 Overige transportmiddelenindustrie

    Klasse 39 Fijnmechanische en optische industrie; nijverheidsbedrijven niet elders genoemd

    391 Fijnmechanische industrie

    392 Medische- en orthopedische-artikelenfabrieken (met uitzondering van fabrieken van orthopedisch schoeisel)

    393 Optische-artikelenfabrieken; foto- en filmapparatenfabrieken

    394 Klokken- en uurwerkfabrieken en -reparatiebedrijven

    395 Goud- en zilversmederijen; diamantnijverheid

    396 Muziekinstrumentenfabrieken en -reparatiebedrijven

    397 Speelgoed- en sportartikelenfabrieken

    399 Overige nijverheidsbedrijven

    Klasse 40 Bouwnijverheid

    400 Algemene bouwnijverheid (zonder bepaalde specialisatie), slopersbedrijven

    401 Burgerlijke en utiliteitsbouw (bouw van woningen en andere gebouwen)

    402 Water-, spoor- en wegenbouw; cultuurtechnische werken

    403 Installatiebedrijven

    404 Bouwbedrijven voor de afwerking van gebouwen

    2

    Richtlijn 68/366/EEG

    (Liberaliseringsrichtlijn: 68/365/EEG)

    NICE-nomenclatuur

    Klasse 20A 200 Vervaardiging van dierlijke en plantaardige oliën en vetten

    20B Voedingsmiddelennijverheid

    201 Slachterijen en vervaardiging van vleeswaren en vleesconserven

    202 Zuivel- en melkproductenfabrieken

    203 Groente- en fruitverwerkende industrie

    204 Visbewerkingsinrichtingen

    205 Maalbedrijven, meelfabrieken, pellerijen

    206 Brood-, beschuit-, banket-, koek- en biscuitfabrieken

    207 Suikerfabrieken en -raffinaderijen

    208 Cacao-, chocolade- en suikerwerkfabrieken

    209 Overige voedingsmiddelenfabrieken

    Klasse 21 Vervaardiging van dranken

    211 Ethylalcohol- (fermentatieproduct) fabrieken, gistfabrieken, branderijen en distilleerderijen

    212 Vervaardiging van wijnen en van moutvrije alcoholische dranken

    213 Bierbrouwerijen en mouterijen

    214 Vervaardiging van mineraalwater en alcoholvrije dranken

    Ex 30 Vervaardiging van rubber, plastische materialen, kunst- en synthetische vezels en zetmeelproducten

    304 Vervaardiging van zetmeelproducten

    3

    Richtlijn 75/368/EEG (activiteiten bedoeld in artikel 5, lid 1)

    ISIC-nomenclatuur

    Ex 04 Visserij

    043 Visserij op de binnenwateren

    Ex 38 Vervaardiging van transportmaterieel

    381 Scheepsbouw en herstelling van schepen

    382 Vervaardiging van spoorwegmaterieel

    386 Vliegtuigbouw (met inbegrip van de bouw van ruimtevaartmaterieel)

    Ex 71 Hulpdiensten van het vervoer en andere diensten dan vervoer vallende onder de volgende groepen

    Ex 711 Exploitatie van slaap- en restauratiewagens; onderhoud van spoorwegmaterieel in de reparatiewerkplaatsen; schoonmaken van de wagons

    Ex 712 Onderhoud van materieel voor stads-, voorstads- en interlokaal vervoer van personen

    Ex 713 Onderhoud van ander materieel voor personenvervoer over de weg (zoals auto's, autobussen en taxi's)

    Ex 714 Exploitatie en onderhoud van kunstwerken ten behoeve van het wegvervoer (zoals wegen, tunnels en bruggen met tolheffing, autobusstations, parkings, autobusgarages en tramremises)

    Ex 716 Hulpdiensten van de binnenvaart (zoals exploitatie en onderhoud van waterwegen, havens en andere kunstwerken voor de binnenvaart; slepen en loodsen in havens, betonning, lossen en laden van schepen en andere overeenkomstige werkzaamheden, zoals berging van schepen, jagen, exploitatie van botenloodsen)

    73 Communicatiediensten: posterijen en telecommunicatie

    Ex 85 Persoonlijke diensten

    854 Wasserijen, stomerijen en ververijen

    Ex 856 Fotostudio's: portretfotografie en fotografie voor handelsdoeleinden, met uitzondering van persfotografie

    Ex 859 Persoonlijke diensten, niet elders ingedeeld (alleen onderhoud en schoonhouden van gebouwen of lokalen)

    4

    Richtlijn 75/369/EEG (artikel 6: wanneer de activiteit als industrieel of ambachtelijk wordt beschouwd)

    ISIC-nomenclatuur

    Ambulante uitoefening van de volgende werkzaamheden:

    a) - de koop en verkoop van goederen door venters en colporteurs (ex ISIC-groep 612);

    - de koop en verkoop van goederen op overdekte markten anders dan in vaste inrichtingen en op niet-overdekte markten;

    b) de werkzaamheden waarvoor reeds aangenomen overgangsmaatregelen gelden, doch waarin de ambulante vorm van deze werkzaamheden uitdrukkelijk wordt uitgesloten of niet wordt vermeld.

    5

    Richtlijn 82/470/EEG (artikel 6, leden 1 en 3)

    Groepen 718 en 720 van de ISIC-nomenclatuur

    De bedoelde werkzaamheden bestaan met name in:

    - het organiseren, aanbieden en verkopen, tegen een forfaitair bedrag of tegen provisie, van de afzonderlijke of gecoördineerde elementen van een reis of verblijf (vervoer, logies, voeding, excursie enz.), ongeacht de reden van de reis of het verblijf [artikel 2, punt B, onder a)];

    - het als tussenpersoon optreden tussen ondernemers van de verschillende takken van vervoer en personen die goederen verzenden of zich goederen laten toezenden, en het verrichten van verschillende daarmee samenhangende werkzaamheden door:

    aa) het sluiten, voor rekening van opdrachtgevers, van de overeenkomsten met de vervoerondernemers;

    bb) het kiezen van de tak van vervoer, de onderneming en de route die voor de opdrachtgever het voordeligst worden geacht;

    cc) de technische voorbereiding van het vervoer (bijvoorbeeld de voor het vervoer noodzakelijke verpakking); het verrichten van diverse bijkomende werkzaamheden tijdens het vervoer (bijvoorbeeld het voorzien van koelwagens met ijs);

    dd) het vervullen van de aan het vervoer verbonden formaliteiten zoals het invullen van de vrachtbrieven, het groeperen en splitsen van zendingen;

    ee) het coördineren van de verschillende gedeelten van een transport middels het toezicht op de doorvoer, de wederverzending, de overlading en diverse eindverrichtingen;

    ff) het bezorgen van respectievelijk vracht aan de vervoerondernemers en vervoergelegenheid aan personen die goederen verzenden of zich goederen laten toezenden:

    - het berekenen van de vervoerkosten, het nazien van de afrekening;

    - het uit naam en voor rekening van een reder of een ondernemer van transporten over zee permanent of incidenteel verrichten van bepaalde formaliteiten (bij havenautoriteiten, scheepsleveranciers enz.).

    [werkzaamheden in artikel 2, punt A onder a), b) of d)]

    6

    Richtlijn 82/489/EEG

    ISIC-nomenclatuur

    Ex 855 Kapsalons (met uitzondering van de werkzaamheden van de pedicure en opleidingsinstituten voor schoonheidsspecialist en kapper)

    Lijst II

    Richtlijnen 64/222/EEG, 68/364/EEG, 68/368/EEG, 75/368/EEG, 75/369/EEG, 70/523/EEG en 82/470/EEG

    1

    Richtlijn 64/222/EEG

    (Liberaliseringsrichtlijnen: 64/223/EEG en 64/224/EEG)

    1. Niet in loondienst verrichte werkzaamheden welke onder de groothandel ressorteren, met uitzondering van die welke ressorteren onder de groothandel in geneesmiddelen en farmaceutische producten, in giftige producten en ziekteverwekkende agentia en in steenkool (ex groep 611).

    2. Werkzaamheden van de tussenpersoon die op grond van een of meer opdrachten belast is met het inleiden of afsluiten van handelstransacties op naam en voor rekening van derden.

    3. Werkzaamheden van de tussenpersoon die, zonder hiermede blijvend belast te zijn, personen die rechtstreeks contracten willen afsluiten met elkaar in contact brengt, of de handelstransacties inleidt, dan wel bij de afsluiting daarvan zijn diensten verleent.

    4. Werkzaamheden van de tussenpersoon die op eigen naam voor rekening van derden handelstransacties afsluit.

    5. Werkzaamheden van de tussenpersoon die voor rekening van derden groothandelsveilingen houdt.

    6. Werkzaamheden van de tussenpersoon die van huis tot huis bestellingen opneemt.

    7. Professionele dienstverrichting door een tussenpersoon in loondienst van een of meer ondernemingen op het gebied van handel, industrie of ambacht.

    2

    Richtlijn 68/364/EEG

    (Liberaliseringsrichtlijn: 68/363/EEG)

    Ex ISIC-groep 612: Kleinhandel

    Uitgesloten werkzaamheden:

    012 Verhuur van landbouwmachines

    640 Onroerende goederen, verhuur

    713 Verhuur van automobielen, rijtuigen en paarden

    718 Verhuur van spoorwegrijtuigen en -wagons

    839 Verhuur van machines voor handelsfirma's

    841 Plaatsbespreking voor bioscopen en verhuur van films

    842 Plaatsbespreking voor theaters en verhuur van theateruitrusting

    843 Verhuur van boten, verhuur van rijwielen, verhuur van automaten

    853 Verhuur van gemeubileerde kamers

    854 Verhuur van gewassen linnengoed

    859 Verhuur van kleding

    3

    Richtlijn 68/368/EEG

    (Liberaliseringsrichtlijn: 68/367/EEG)

    ISIC-nomenclatuur

    Ex ISIC-klasse 85

    1. Restaurants en slijterijen (ISIC-groep 852).

    2. Hotels, pensions en dergelijke inrichtingen, kampeerterreinen (ISIC-groep 853).

    4

    Richtlijn 75/368/EEG (artikel 7)

    Alle activiteiten in de bijlage bij Richtlijn 75/368/EEG, behalve de activiteiten in artikel 5, onder d), van die richtlijn (lijst I,

    punt 3, van deze bijlage).

    ISIC-nomenclatuur

    Ex 62 Banken en andere financiële instellingen

    Ex 620 Octrooimakelaars en ondernemingen die zich bezighouden met de uitkering van vergoedingen uit licenties

    Ex 71 Vervoer

    Ex 713 Reizigersvervoer over de weg, met uitzondering van vervoer met motorvoertuigen

    Ex 719 Exploitatie van leidingen bestemd voor het vervoer van vloeibare koolwaterstoffen en andere vloeibare chemische stoffen

    Ex 82 Diensten tot nut van het algemeen

    827 Bibliotheken, musea, plantentuinen en dierentuinen

    Ex 84 Recreatie

    843 Diensten op recreatief gebied, niet elders ingedeeld:

    - sportactiviteiten (sportterreinen, organisatie van sportieve ontmoetingen enz.), met uitzondering van de werkzaamheden van sportleraren;

    - spelen (renstallen, speelterreinen, renbanen enz.);

    - andere recreatieve activiteiten (circussen, lunaparken en andere amusementsbedrijven enz.)

    Ex 85 Persoonlijke diensten

    Ex 851 Huishoudelijke diensten

    Ex 855 Schoonheidsinstituten en manicure, met uitzondering van de werkzaamheden van de pedicure en opleidingsinstituten voor schoonheidsspecialist en kapper

    Ex 859 Persoonlijke diensten, niet elders ingedeeld, met uitzondering van die van sport- en paramedische masseurs en van berggidsen, als volgt ingedeeld:

    - ontsmetting en bestrijding van ongedierte;

    - verhuur van kleding en bewaring van voorwerpen;

    - huwelijksbemiddeling en soortgelijke diensten;

    - waarzeggerij en soortgelijke werkzaamheden;

    - hygiënische diensten en aanverwante werkzaamheden;

    - begrafenisondernemingen en onderhoud van kerkhoven;

    - reisleiders en toeristentolken

    5

    Richtlijn 75/369/EEG (artikel 5)

    Ambulante uitoefening van de volgende werkzaamheden:

    a) de koop en verkoop van goederen:

    - door venters en colporteurs (ex ISIC-groep 612);

    - op overdekte markten anders dan in vaste inrichtingen en op niet-overdekte markten;

    b) de werkzaamheden waarvoor reeds aangenomen overgangsmaatregelen gelden, doch waarin de ambulante vorm van deze werkzaamheden uitdrukkelijk wordt uitgesloten of niet wordt vermeld.

    6

    Richtlijn 70/523/EEG

    Niet in loondienst verrichte werkzaamheden welke onder de groothandel in steenkool ressorteren en werkzaamheden van tussenpersonen op het gebied van steenkool (ex ISIC-groep 6112).

    7

    Richtlijn 82/470/EEG (artikel 6, lid 2)

    [Activiteiten genoemd in artikel 2, punt A, onder c) of e), punt B, onder b), punten C of D.]

    Deze werkzaamheden bestaan met name in:

    - het in huur geven van spoorwegwagons of -rijtuigen voor het vervoer van reizigers of goederen;

    - het als tussenpersoon optreden bij de aankoop, de verkoop of de verhuur van schepen;

    - het voorbereiden van, onderhandelen over en sluiten van overeenkomsten voor het vervoer van emigranten;

    - het in entrepots, pakhuizen, meubelopslagplaatsen, koelhuizen, silo's enz., al dan niet onder douanetoezicht, voor rekening van de bewaargever in bewaring nemen van alle voorwerpen en goederen;

    - het aan de bewaargever afgeven van een titel voor het in bewaring ontvangen voorwerp of goed;

    - het verschaffen van verblijfsruimte, voeder en verkoopruimte voor vee dat hetzij voor de verkoop, hetzij onderweg naar of van de markt in tijdelijke bewaring wordt gegeven;

    - het verrichten van de technische controle of expertise van motorrijtuigen;

    - het meten, wegen en ijken van goederen.

    BIJLAGE V Erkenning op basis van de coördinatie van de minimumopleidingseisen Bijlage V.1: Arts

    5.1.1. Kennis en bekwaamheid

    De opleiding tot basisarts waarborgt dat de betrokkene de volgende kennis en bekwaamheid heeft verworven:

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    5.1.2. Opleidingstitels van basisartsen

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    5.1.3. Opleidingstitels van specialisten

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    5.1.4. Benamingen van specialistenopleidingen

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    5.1.5. Opleidingstitels van huisartsen

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    Bijlage V.2: Verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger

    5.2.1. Kennis en bekwaamheid

    De opleiding tot verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger waarborgt dat de betrokkene de volgende kennis en bekwaamheid heeft verworven:

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    5.2.2. Studieprogramma voor de opleiding tot verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    5.2.3. Opleidingstitels van verantwoordelijk algemeen ziekenverplegers

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    Bijlage V.3: Beoefenaar der tandheelkunde

    5.3.1. Kennis en bekwaamheid

    De opleiding tot beoefenaar der tandheelkunde waarborgt dat de betrokkene de volgende kennis en bekwaamheid heeft verworven:

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    5.3.2. Studieprogramma voor beoefenaren der tandheelkunde

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    5.3.3. Opleidingstitels van beoefenaren der tandheelkunde

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    Bijlage V.4: Dierenarts

    5.4.1. Kennis en bekwaamheid

    De opleiding tot dierenarts waarborgt dat de betrokkene de volgende kennis en bekwaamheid heeft verworven:

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    5.4.2. Studieprogramma voor dierenartsen

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    5.4.3. Opleidingstitels van dierenartsen

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    Bijlage V.5: Verloskundige

    5.5.1. Kennis en bekwaamheid (opleidingsmogelijkheden I en II)

    De opleiding tot verloskundige waarborgt dat de betrokkene de volgende kennis en bekwaamheid heeft verworven:

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    5.5.2. Studieprogramma voor verloskundigen (opleidingsmogelijkheden I en II)

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    Het theoretische en technische onderwijs (deel A van het opleidingsprogramma) moet in evenwicht gebracht en gecoördineerd worden met de klinische opleiding voor verloskundigen (deel B van het programma) zodat de in deze bijlage aangegeven kennis en ervaring op voldoende wijze kunnen worden verworven.

    Voor de klinische opleiding voor verloskundigen (deel B van het opleidingsprogramma) moeten stages worden gevolgd in ziekenhuisafdelingen of bij andere inrichtingen voor gezondheidszorg die door de bevoegde instanties of instellingen zijn erkend. Tijdens deze opleiding nemen de leerling-verloskundigen deel aan de werkzaamheden van de betrokken diensten, voorzover deze werkzaamheden bijdragen tot hun opleiding. Zij worden vertrouwd gemaakt met de taken die aan de werkzaamheden van verloskundigen verbonden zijn.

    5.5.3. Werkzaamheden van de verloskundige bedoeld in artikel 38, lid 2

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    5.5.4. Opleidingstitels van verloskundigen

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    Bijlage V.6: Apotheker

    5.6.1. Kennis en bekwaamheid

    De opleiding tot apotheker waarborgt dat de betrokkene de volgende kennis en bekwaamheid heeft verworven:

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    5.6.2. Studieprogramma voor apothekers

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    5.6.3. Werkzaamheden van de apotheker bedoeld in artikel 41, lid 2

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    5.6.4. Opleidingstitels van apothekers

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    Bijlage V.7: Architect

    5.7.1. Kennis en bekwaamheid

    De opleiding tot architect waarborgt dat de betrokkene de volgende kennis en bekwaamheid heeft verworven:

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    5.7.2. Opleidingstitels van architecten die zijn erkend overeenkomstig artikel 20, lid 1

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    BIJLAGE VI Verworven rechten voor de beroepen die onder de erkenning op basis van de coördinatie van de minimumopleidingseisen vallen

    6.1. Verworven rechten van specialisten

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    6.2. Verworven rechten van specialisten in de tandheelkunde

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    6.3. Opleidingstitels van architecten waarvoor overeenkomstig artikel 45, lid 1, verworven rechten gelden

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    BIJLAGE VII Volgens artikel 46, lid 1, opvraagbare documenten en certificaten

    1. Documenten

    a) Nationaliteitsbewijs.

    b) Kopie van de bekwaamheidsattesten of van de opleidingstitel die toegang verleent tot het beroep in kwestie plus eventueel een bewijs van beroepservaring.

    c) Voor de in artikel 16 bedoelde gevallen: een verklaring aangaande de aard en de duur van de werkzaamheden, afgegeven door de bevoegde instantie of instelling in de lidstaat van oorsprong.

    d) Een bevoegde instantie in de ontvangende lidstaat die de toegang tot een gereglementeerd beroep afhankelijk maakt van de indiening van bewijzen dat de betrokkene van goed zedelijk gedrag is of nooit failliet is gegaan, of die de uitoefening van zo'n beroep in geval van ernstige beroepsfouten of strafrechtelijke inbreuken tijdelijk of permanent verbiedt, aanvaardt voor onderdanen van de lidstaten die het beroep op haar grondgebied willen uitoefenen als genoegzaam bewijs documenten afgegeven door de bevoegde instanties in de lidstaat van oorsprong waaruit blijkt dat aan de voorwaarden is voldaan. Deze instanties moeten de gevraagde documenten binnen twee maanden verstrekken.

    Indien de in de eerste alinea bedoelde documenten niet door de bevoegde instanties in de lidstaat van oorsprong worden afgeven, worden ze vervangen door een verklaring onder ede - of, in de lidstaten waar de eed niet bestaat, door een plechtige verklaring - door de betrokkene afgelegd tegenover een bevoegde gerechtelijke of overheidsinstantie of eventueel tegenover een notaris of een bevoegde beroepsvereniging in de lidstaat van oorsprong, die een attest verstrekt dat de verklaring onder ede of de plechtige verklaring is afgelegd.

    e) Indien een ontvangende lidstaat voor de toegang tot een gereglementeerd beroep van zijn onderdanen een document aangaande de geestelijke of lichamelijke gezondheid van de aanvrager verlangt, aanvaardt die lidstaat als genoegzaam bewijs het document dat in de lidstaat van oorsprong wordt verlangd. Indien de lidstaat van oorsprong dergelijke documenten niet verlangt, aanvaardt de ontvangende lidstaat een getuigschrift afgegeven door een bevoegde instantie van die lidstaat. In dat geval moeten de bevoegde instanties in de lidstaat van oorsprong het gevraagde document binnen twee maanden verstrekken.

    f) Indien een ontvangende lidstaat voor de toegang tot een gereglementeerd beroep van zijn onderdanen:

    - een bewijs van de financiële draagkracht van de aanvrager verlangt of

    - een bewijs verlangt dat de aanvrager is verzekerd tegen de monetaire risico's die verband houden met de beroepsverantwoordelijkheid volgens de wettelijke voorschriften betreffende de voorwaarden en de omvang van deze garantie in de ontvangende lidstaat,

    dan aanvaardt die lidstaat als genoegzaam bewijs een getuigschrift terzake afgegeven door de banken en verzekeringsmaatschappijen van een andere lidstaat.

    2. Certificaten

    a) Met het oog op een vlotte toepassing van titel III, hoofdstuk III, van deze richtlijn kunnen de lidstaten verlangen dat de begunstigden die aan de opleidingseisen voldoen naast hun opleidingstitel een certificaat van de bevoegde instantie van de lidstaat van oorsprong overleggen waarin wordt verklaard dat deze titels met de in deze richtlijn bedoelde titels overeenstemmen.

    b) In geval van gegronde twijfel kan de ontvangende lidstaat de bevoegde instanties van een andere lidstaat vragen om bevestiging van de echtheid van de in die andere lidstaat afgegeven getuigschriften en opleidingstitels, alsmede, in voorkomend geval, om bevestiging dat de begunstigde voor de beroepen in titel III, hoofdstuk III, van deze richtlijn voldoet aan de minimumopleidingseisen in de artikelen 22, 23, 26, 29, 32, 35, 36, 40 en 42.

    FINANCIEEL MEMORANDUM

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    1. BEGROTINGSONDERDEEL + OMSCHRIJVING

    A-1, A-7031 Vergaderkosten van comités

    2. ALGEMENE CIJFERS

    2.1 Totale toewijzing voor de actie (deel B): miljoen EUR aan VK

    Niet van toepassing

    2.2 Duur:

    (begin- en eindjaar)

    2005-[...]

    2.3 Meerjarenraming van de uitgaven:

    a) Tijdschema vastleggingskredieten/betalingskredieten (financiering uit de begroting) (cf. punt 6.1.1)

    Niet van toepassing

    in miljoen EUR (tot op 3 decimalen nauwkeurig)

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    b) Technische en administratieve bijstand en ondersteuningsuitgaven (cf. punt 6.1.2)

    Niet van toepassing

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    c) Financiële gevolgen in verband met de personele middelen en andere huishoudelijke uitgaven (cf. punten 7.2 en 7.3) (*)

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    (*) De voorziene uitgaven dekken niet de tolkenkosten, die momenteel niet door de SCIC worden gefactureerd. Indien deze kosten in de toekomst worden aangerekend, moeten zij bij het aangegeven bedrag worden opgeteld.

    2.4 Verenigbaarheid met de financiële programmering en de financiële vooruitzichten

    [X] Voorstel verenigbaar met de bestaande financiële programmering.

    Dit voorstel vereist een herprogrammering van de betrokken rubriek van de financiële vooruitzichten.

    inclusief, in voorkomend geval, een beroep op de bepalingen van het interinstitutioneel akkoord.

    2.5 Financiële gevolgen voor de ontvangsten [51]

    [51] Zie het afzonderlijke oriënterend document voor meer informatie.

    [X] Geen enkele financiële implicatie (betreft technische aspecten in verband met de tenuitvoerlegging van een maatregel)

    OF

    Financiële gevolgen - Het effect op de ontvangsten is als volgt:

    NB: alle opmerkingen en toelichtingen met betrekking tot de methode waarmee de gevolgen voor de ontvangsten worden berekend, moeten op een afzonderlijk blad worden toegevoegd aan dit financieel memorandum.

    in miljoen EUR (tot op 1 decimaal nauwkeurig)

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    (Elk betrokken begrotingsonderdeel beschrijven en het passende aantal regels aan de tabel toevoegen indien het effect betrekking heeft op meerdere begrotingsonderdelen)

    3. BEGROTINGSKENMERKEN

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    4. RECHTSGRONDSLAG

    (Hier uitsluitend de belangrijkste rechtsgrondslag vermelden)

    Artikelen 40, 47 en 55 van het EG-Verdrag.

    5. BESCHRIJVING EN MOTIVERING

    5.1 Doel van het communautaire optreden [52]

    [52] Zie het afzonderlijke oriënterend document voor meer informatie.

    5.1.1 Doelstellingen

    De voorziene uitgaven zijn bedoeld voor de financiering van de vergaderingen van het Comité voor de erkenning van beroepskwalificaties, waarvan de oprichting in Titel V van het voorstel voor een richtlijn wordt voorgesteld.

    Dit comité werkt in het kader van het comitologiebesluit. De regelgevingsprocedure is van toepassing voor de bijwerking van bepaalde technische aspecten van de richtlijn, die bij de erkenning van beroepskwalificaties een rol spelen, alsmede voor de goedkeuring van besluiten betreffende de gemeenschappelijke platformen en de afwijkingsclausule.

    5.1.2 Genomen maatregelen die onder de evaluatie ex ante vallen

    (Hier:

    a) moet worden uitgelegd hoe en wanneer de evaluatie ex ante is uitgevoerd (uitvoerende instantie, tijdschema, eventuele beschikbaarheid van verslag(en) of wijze waarop de desbetreffende informatie is ingewonnen) [53];

    [53] Zie document SEC (2000)1051 voor de verplichte minimale gegevens die bij nieuwe initiatieven moeten worden ingediend.

    b) moeten de vaststellingen van de evaluatie ex ante en de hieruit getrokken lessen kort worden beschreven.)

    Niet van toepassing

    5.1.3 Naar aanleiding van de evaluatie ex post genomen maatregelen

    Niet van toepassing

    5.2 Voorgenomen acties en wijze van financiering uit de begroting

    Niet van toepassing

    5.3 Tenuitvoerlegging

    Niet van toepassing

    ±. FINANCIËLE GEVOLGEN

    6.1 Totale financiële gevolgen voor deel B (voor de gehele programmeringsperiode)

    Geen financiële gevolgen voor deel B van de begroting.

    6.1.1 Financiering

    VK in miljoen EUR (tot op 3 decimalen nauwkeurig)

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    6.2 Berekening van de kosten per overwogen maatregel in deel B (voor de gehele programmeringsperiode) [54]

    [54] Zie het afzonderlijke oriënterend document voor meer informatie.

    Geen financiële gevolgen voor deel B van de begroting.

    VK in miljoen EUR (tot op 3 decimalen nauwkeurig)

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    Zo nodig de wijze van berekening toelichten.

    7. GEVOLGEN VOOR HET PERSONEELSBESTAND EN DE HUISHOUDELIJKE UITGAVEN

    7.1 Gevolgen voor de personele middelen

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    7.2 Algemene financiële gevolgen in verband met de personele middelen

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    De bedragen stemmen overeen met de totale uitgaven gedurende 12 maanden.

    7.3 Andere huishoudelijke uitgaven die uit de actie voortvloeien

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    (*) De voorziene uitgaven dekken niet de tolkenkosten, die momenteel niet door de SCIC worden gefactureerd. Indien deze kosten in de toekomst worden aangerekend, moeten zij bij het aangegeven bedrag worden opgeteld.

    De behoeften aan personele en administratieve middelen zullen worden gedekt uit de toewijzing aan het beherende DG in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure.

    De bedragen stemmen overeen met de totale uitgaven gedurende 12 maanden.

    (1) De aard van het comité en de groep waar het deel van uitmaakt, vermelden.

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    8. TOEZICHT EN EVALUATIE

    8.1 Follow-upsysteem

    (Bij iedere actie moeten vanaf het begin gegevens worden verzameld over de gebruikte financiële en andere middelen, de geleverde prestaties en de resultaten van de actie. In de praktijk houdt dit in: (i) de vaststelling van indicatoren voor financiële en andere middelen, geleverde prestaties en resultaten; (ii) de ontwikkeling van methodes voor het verzamelen van gegevens.)

    Niet van toepassing

    8.2 Procedure en periodiciteit van de voorgeschreven evaluatie

    (Beschrijf het geplande tijdschema en de modaliteiten voor tussentijdse evaluaties en evaluaties ex post, die moeten worden uitgevoerd om na te gaan of de doelstellingen zijn bereikt. Bij meerjarenprogramma's moet ten minste één grondige evaluatie plaatsvinden tijdens de duur van het programma. Voor de andere acties moet een evaluatie ex post of een tussentijdse evaluatie worden uitgevoerd na ten hoogste zes jaren.)

    Niet van toepassing

    9. FRAUDEBESTRIJDINGSMAATREGELEN

    (Artikel 3, lid 4, van het Financieel Reglement: "De Commissie verstrekt, om het risico van fraude en onregelmatigheden te voorkomen, in het financieel memorandum inlichtingen over de voorgenomen of bestaande preventieve en beschermende maatregelen".)

    Niet van toepassing

    Top