This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document JOC_2002_181_E_0072_01
Amended proposal for a Council Decision adopting a specific programme for research, technological development and demonstration: "structuring the European Research Area" (2002-2006) (COM(2002) 43 final — 2001/0123(CNS)) (Text with EEA relevance)
Gewijzigd voorstel voor een beschikking van de Raad tot vaststelling van een specifiek programma voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie: "Structureren van de Europese onderzoekruimte" (2002-2006) (COM(2002) 43 def. — 2001/0123(CNS)) (Voor de EER relevante tekst)
Gewijzigd voorstel voor een beschikking van de Raad tot vaststelling van een specifiek programma voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie: "Structureren van de Europese onderzoekruimte" (2002-2006) (COM(2002) 43 def. — 2001/0123(CNS)) (Voor de EER relevante tekst)
PB C 181E van 30.7.2002, p. 72–93
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
Gewijzigd voorstel voor een Beschikking van de Raad tot vaststelling van een specifiek programma voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie: «Structureren van de Europese onderzoekruimte» (2002-2006) (door de Commissie ingediend overeenkomstig artikel 250, lid 2, van het EG-Verdrag) /* COM/2002/0043 def. - CNS 2001/0123 */
Publicatieblad Nr. 181 van 30/07/2002 blz. 0072 - 0093
Gewijzigd voorstel voor een BESCHIKKING VAN DE RAAD tot vaststelling van een specifiek programma voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie: "Structureren van de Europese onderzoekruimte" (2002-2006) (door de Commissie ingediend overeenkomstig artikel 250, lid 2, van het EG-Verdrag) TOELICHTING De Commissie heeft haar voorstellen voor het zesde kaderprogramma (EG en Euratom) [1] voor onderzoek en technologische ontwikkeling goedgekeurd op 21 februari 2001. Aan de voorstellen voor de specifieke programma's tot uitvoering van het zesde kaderprogramma [2] heeft zij op 30 mei 30 mei 2001 haar goedkeuring gehecht. Doel van deze voorstellen is een bijdrage te leveren aan de totstandbrenging van de Europese onderzoekruimte. [1] COM(2001)94. [2] COM(2001)279. Een belangrijke fase in het onderhandelingsproces over de besluiten inzake het kaderprogramma is inmiddels achter de rug: op 14 november 2001 gaf het Europees Parlement zijn advies in eerste lezing, en de Raad heeft op 28 januari 2002 een gemeenschappelijk standpunt vastgesteld. De standpunten van het Parlement en de Raad met betrekking tot het nieuwe kaderprogramma vertonen een hoge mate van convergentie, en komen inhoudelijk in grote lijnen met elkaar overeen wat betreft de totale begroting en de verdeling daarvan, de programmastructuur, de wetenschappelijke en technologische prioriteiten en de uitvoeringsmiddelen. De Commissie heeft ernaar gestreefd het convergentieproces te bevorderen, met name door haar voorstellen inzake het kaderprogramma zodanig te wijzigen dat daarin een groot deel van de amendementen van het Parlement werd verwerkt [3]. Zij merkt met tevredenheid op dat er dankzij de inspanningen van de Raad en het Parlement op tal van punten overeenstemming bestaat over de uitgangspunten van het nieuwe kaderprogramma, met name wat betreft de prioriteit die aan het gebruik van krachtige nieuwe instrumenten moet worden gegeven, de sterke nadruk op de thematische prioriteiten en de invoering van een grotere flexibiliteit bij de uitvoering van het programma. [3] COM(2001)709. De Commissie heeft nu een voldoende stabiel uitgangspunt om de gewijzigde voorstellen voor de specifieke programma's in te dienen. Hierin zijn de in eerste lezing voorgestelde wijzigingen in het kaderprogramma verwerkt, terwijl ook gedetailleerd wordt ingegaan op het te verrichten onderzoek en de uitvoeringsmiddelen. Doel is de andere instellingen te helpen bij de behandeling van de specifieke programma's, en de verdere onderhandelingen daarover, om in een vroeg stadium overeenkomst te bereiken over het kaderprogramma, de regels voor deelneming en de specifieke programma's. De grootste aanpassingen van de eerdere voorstellen van de Commissie zijn te vinden in het programma "Integratie en versterking van de Europese onderzoekruimte" met name: - Aanpassingen van de structuur en de gedetailleerde onderzoekinhoud van thematische prioriteit 1 (om de organisatie in twee delen, respectievelijk geavanceerde genomica en de toepassing daarvan voor de gezondheid en de bestrijding van belangrijke ziekten weer te geven) en thematische prioriteit 6 (om de organisatie in drie delen weer te geven: duurzame energiesystemen, duurzaam oppervlaktevervoer en veranderingen in het aardsysteem en ecosystemen). Minder ingrijpende, maar in sommige gevallen niettemin substantiële wijzigingen zijn aangebracht in de onderzoekinhoud van andere prioritaire thematische gebieden. - Aanpassingen aan de aanvankelijke beleidsgeoriënteerde onderzoekprioriteiten onder de titel "ondersteuning van het beleid en anticiperen op wetenschappelijke en technologische behoeften", in combinatie met enkele herschikkingen van onderzoekactiviteiten met betrekking tot de thematische prioriteiten (met name wat betreft onderzoek op het gebied van landbouw en marine ecosystemen). Hierbij is rekening gehouden met de wijzigingen van de inhoud en de aanzienlijke besnoeiing op de begroting na de eerste lezing. - De beschrijving van de instrumenten (bijlage III) is verfijnd en verduidelijkt, in het licht van de discussies voorafgaand aan de eerste lezing. Hierbij was het uitgangspunt dat moest worden gezorgd voor een soepele overgang van de "traditionele" naar de "nieuwe" instrumenten bij de uitvoering van de thematische prioritaire gebieden, en van het idee van een vierde instrument, in de geest van een "escalier d'excellence". De Commissie stelt voor dat zij bij de uitvoering van dit specifiek programma wordt bijgestaan door een comité van vertegenwoordigers van de lidstaten. Het comité zal in verschillende samenstellingen vergaderen, afhankelijk van de thematische prioritaire onderzoekgebieden. De wijzigingen die zijn aangebracht in het programma "Structureren van de Europese onderzoekruimte" hebben vooral betrekking op de mobiliteit en de infrastructuuractiviteiten; er zijn aanvullende details en verduidelijkingen toegevoegd wat betreft de te kiezen mechanismen en instrumenten, terwijl ook rekening is gehouden met de beperktere begroting die aan deze activiteiten is toegewezen. In het Euratom-programma op het gebied van kernenergie hebben de belangrijkste veranderingen betrekking op het onderdeel kernfusie, en de opneming van een nieuwe thematische prioriteit op het gebied van stralingsbescherming en activiteiten betreffende de veiligheid van kerninstallaties. In deze beide programma's zijn de beschrijvingen van de instrumenten (bijlage III) substantieel bijgewerkt, in lijn met het programma "Integratie en versterking van de Europese onderzoekruimte". In al deze gevallen zijn de begrotingstoewijzingen herzien overeenkomstig het gemeenschappelijk standpunt van de Raad. 2001/0123 (CNS) Gewijzigd voorstel voor een BESCHIKKING VAN DE RAAD tot vaststelling van een specifiek programma voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie: "Structureren van de Europese onderzoekruimte" (2002-2006) DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 166, Gezien het voorstel van de Commissie, [4] [4] PB Gezien het advies van het Europees Parlement, [5] [5] PB Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité, [6] [6] PB Overwegende hetgeen volgt: (1) Overeenkomstig artikel 166, lid 3, van het Verdrag, moet Besluit nr. .../.../EG [7] van het Europees Parlement en de Raad van [...] betreffende het zesde meerjarenkaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie ter bevordering van de totstandbrenging van de Europese onderzoekruimte (hierna "het kaderprogramma" genoemd), worden uitgevoerd door specifieke programma's waarin de nadere bepalingen voor de uitvoering ervan, de looptijd en de noodzakelijk geachte middelen worden vastgesteld. [7] PB (2) Het kaderprogramma is opgebouwd uit drie hoofdgroepen van activiteiten, "Bundeling en integratie van het communautaire onderzoek", "Structureren van de Europese onderzoekruimte" en "Versterking van de grondslagen van de Europese onderzoekruimte", waarvan de tweede moet worden uitgevoerd door dit specifiek programma. (3) De regels inzake de deelneming van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten, en inzake de verspreiding van de onderzoeksresultaten voor het kaderprogramma, die bij Besluit nr. .../../EG [8] zijn vastgesteld door het Europees Parlement en de Raad (hierna "regels voor deelneming en verspreiding" genoemd), zijn op dit specifieke programma van toepassing. [8] PB (4) Het belang van de nieuwe instrumenten (geïntegreerde projecten en topnetwerken) wordt erkend als een algemeen prioritair middel voor de verwezenlijking van de doelstellingen van een kritische massa, de vereenvoudiging van het beheer en de Europese meerwaarde die via het communautaire onderzoek wordt toegevoegd aan de reeds op nationaal niveau verrichte werkzaamheden, alsmede de integratie van de onderzoekcapaciteiten. Door middel van deze instrumenten moeten de personeelskosten en de administratieve uitgaven tot maximaal 6,0% van het totale voor de uitvoering van het programma nodig geachte bedrag kunnen worden verlaagd. (5) Overeenkomstig artikel 170 van het Verdrag staat dit programma open voor deelname van landen die daartoe de noodzakelijke overeenkomsten hebben gesloten, terwijl het op projectniveau en op basis van wederzijds voordeel tevens openstaat voor deelname van entiteiten uit derde landen en internationale organisaties voor wetenschappelijke samenwerking. (6) Bij de uitvoering van dit programma moet de nadruk worden gelegd op de behoeften van het MKB en moet de deelname van het MKB worden aangemoedigd. (7) De onderzoekactiviteiten uit hoofde van dit programma moeten worden uitgevoerd met inachtneming van de fundamentele ethische beginselen, met name die welke zijn genoemd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. (8) Overeenkomstig de mededeling van de Commissie "Vrouwen en wetenschap" [9] en de resoluties van de Raad [10] en het Europees Parlement [11] over dit thema, wordt een actieplan uitgevoerd dat gericht is op de versterking en de bevordering van de plaats en de rol van vrouwen in wetenschap en onderzoek en zijn verdere verbeterde maatregelen noodzakelijk. [9] COM(1999)76. [10] Resolutie van 20 mei 1999, PB C 201 van 16.7.1999. [11] Resolutie van 3 februari 2000, EP 284.656. (9) Deelname aan de activiteiten van dit programma wordt aangemoedigd door publicatie van de noodzakelijke informatie over inhoud, voorwaarden en procedures, die tijdig en op adequate wijze beschikbaar moet worden gemaakt aan potentiële deelnemers, met inbegrip van deelnemers uit de geassocieerde kandidaat-lidstaten en andere geassocieerde landen. Er worden specifieke activiteiten ondernomen ter ondersteuning van de deelname van wetenschappers en instellingen uit de ontwikkelingslanden, de mediterrane landen, met inbegrip van de landen op de westelijke Balkan, alsmede Rusland en de NOS. (10) Dit programma zal worden uitgevoerd op flexibele, doelmatige en transparante wijze, rekening houdend met de relevante belangen, met name van de wetenschappelijke, industriële, gebruikers- en beleidsgemeenschappen; de onderzoekactiviteiten uit hoofde van dit programma moeten zo nodig worden aangepast aan de behoeften van het Gemeenschapsbeleid en aan wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen. (11) Aangezien de voor de uitvoering van deze beschikking vereiste maatregelen beheersmaatregelen zijn in de zin van artikel 2 van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden [12], moeten zij worden vastgesteld volgens de beheersprocedure van artikel 4 van genoemd besluit. [12] PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23 (12) De Commissie dient er te zijner tijd voor te zorgen dat in een geest van openheid ten aanzien van alle betrokken actoren een onafhankelijke beoordeling plaatsvindt van de uitgevoerde activiteiten op de onder dit programma vallende gebieden. HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD: Artikel 1 1. Overeenkomstig het kaderprogramma wordt hierbij een specifiek programma met betrekking tot het structureren van de Europese onderzoekruimte" (hierna "specifiek programma" genoemd) vastgesteld voor de periode van [.....] tot 31 december 2006. 2. De doelstellingen en wetenschappelijke en technologische prioriteiten voor het specifiek programma zijn opgenomen in bijlage I. Artikel 2 Overeenkomstig bijlage II van het kaderprogramma beloopt het bedrag dat voor de uitvoering van het specifiek programma noodzakelijk wordt geacht 2 655 miljoen EUR, inclusief een maximum van 6,0% voor de administratieve uitgaven van de Commissie. Een indicatieve verdeling van dit bedrag is opgenomen in bijlage II. Artikel 3 Alle onderzoekwerkzaamheden uit hoofde van het specifiek programma moeten worden uitgevoerd met inachtneming van fundamentele ethische beginselen. Artikel 4 1. De nadere bepalingen voor de financiële deelneming van de Gemeenschap aan het specifieke programma zijn die bedoeld in artikel 2, lid 2, van het kaderprogramma. 2. Het specifiek programma wordt uitgevoerd met de instrumenten die zijn gedefinieerd in de bijlagen I en III van het kaderprogramma en zijn beschreven in bijlage III bij deze beschikking. 3. De regels voor deelneming en verspreiding zijn van toepassing op het specifiek programma. Artikel 5 1. De Commissie stelt een werkprogramma op voor de uitvoering van het specifiek programma, waarin de in bijlage I genoemde doelstellingen en wetenschappelijke en technologische prioriteiten alsmede het tijdschema voor de uitvoering nader zijn omschreven. 2. In het werkprogramma wordt rekening gehouden met de onderzoekactiviteiten die door de lidstaten, geassocieerde landen en Europese en internationale organisaties worden uitgevoerd. Indien nodig wordt het werkprogramma bijgewerkt. Artikel 6 1. De Commissie is belast met de uitvoering van dit specifiek programma. 2. Voor de aanneming van de volgende maatregelen geldt de procedure van artikel 7: - de opstelling en bijwerking van het werkprogramma als bedoeld in artikel 5, lid 1, met inbegrip van de instrumenten die op prioritaire basis worden gebruikt en eventuele verdere aanpassingen daarvan; - iedere aanpassing van de in bijlage II genoemde indicatieve verdeling van het bedrag. Artikel 7 1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie. 2. In gevallen waarin verwezen wordt naar dit lid, is de beheersprocedure van artikel 4 van Besluit 1999/468/EG [13] van toepassing, overeenkomstig artikel 7, lid 3, van dat besluit. [13] PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23 3. De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG genoemde termijn bedraagt twee maanden. Artikel 8 1. De Commissie brengt op gezette tijden verslag uit over het verloop van de uitvoering van het specifiek programma, overeenkomstig artikel 4 van het kaderprogramma; daarbij wordt informatie over financiële aspecten gevoegd. 2. De Commissie zorgt ervoor dat de in artikel 6 van het kaderprogramma bedoelde onafhankelijke monitoring en beoordeling plaatsvindt met betrekking tot de activiteiten die worden uitgevoerd op de onder het specifiek programma vallende gebieden. Artikel 9 Deze beschikking is gericht tot de lidstaten. Gedaan te Brussel, [...] Voor de Raad De Voorzitter [...] BIJLAGE I Wetenschappelijke en technologische doelstellingen en grote lijnen van de activiteiten Inleiding Dit programma is gericht op een aantal fundamentele structurele zwakten die aan het licht treden op alle gebieden van het Europese onderzoek en die, naar mate de economie en de samenlevingen in de EU-landen in toenemende mate kennisgebaseerd worden, steeds duidelijker effecten hebben op het vermogen van de EU om tegemoet te komen aan de verlangens van haar burgers. Het programma zal: - de geneigdheid versterken om, op alle niveaus, onderzoek te vertalen in nuttige en commercieel waardevolle innovaties; - de ontwikkeling bevorderen van menselijke hulpbronnen, die de voedingsbodem vormen waarop onderzoekvermogens moeten groeien, en van de mobiliteit van onderzoekers - en hun kennis en deskundigheid - tussen Europese landen en vanuit derde landen naar Europa; - de ontwikkeling en verbetering stimuleren van onderzoekinfrastructuur van de hoogste kwaliteit, op een meer rationele en kosteneffectieve basis, en faciliteiten en aanverwante hulpbronnen algemener beschikbaar maken voor onderzoekers in heel Europa die daarvan kunnen profiteren; - de middelen ontwikkelen voor een constructievere en doelmatigere gedachtewisseling tussen het onderzoek en de burgers in het algemeen, zodat de samenleving in haar geheel een beter geïnformeerde en constructievere invloed kan hebben op de toekomstige ontwikkeling en governance met betrekking tot wetenschap, technologie en innovatie. Door hun karakter en de uitvoeringsmiddelen, zijn de activiteiten in het kader van dit programma van toepassing op alle gebieden van onderzoek en technologie. Zij hebben specifieke doelen, die duidelijk gescheiden zijn van en complementair zijn met de activiteiten die in andere delen van het kaderprogramma worden uitgevoerd, met name die uit hoofde van het programma "Integratie en versterking van de Europese onderzoekruimte" op de prioritaire thematische gebieden die voor het EU-onderzoek in dat programma zijn gedefinieerd, en er zal worden gestreefd naar samenhang daarmee. Deze complementaire relatie komt tot uiting in: - verbeterde voorzieningen voor de ontwikkeling van menselijk potentieel en kennisoverdracht, voortvloeiend uit de uitvoering van de onder dit programma vallende activiteiten, onder andere met betrekking tot de prioritaire thematische onderzoekgebieden en breed toepasbare onderzoekinfrastructuren, inclusief die welke de grenzen tussen prioritaire gebieden overschrijden; - het gebruik, in voorkomend geval, van samenhangende methodes en instrumenten om innovatie door onderzoek te bevorderen en het onderzoek beter in overeenstemming te brengen met de behoefte van de maatschappij, en samenhangende kaders voor de uitvoering van maatregelen met betrekking tot menselijk potentieel, infrastructuurondersteuning, en de zorg voor ethisch verantwoord onderzoek, die onder andere kunnen worden uitgevoerd in het kader van geïntegreerde projecten en topnetwerken. Deelname van de kandidaat-lidstaten wordt aangemoedigd. Tijdens de uitvoering van dit kaderprogramma en in de daaruit voortvloeiende onderzoek activiteiten moeten de fundamentele ethische beginselen in acht worden genomen. Deze omvatten de beginselen die zijn neergelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name de bescherming van de menselijke waardigheid en het menselijk leven, de bescherming van persoonlijke gegevens en de persoonlijke levenssfeer en de bescherming van dieren en het milieu, overeenkomstig het Gemeenschapsrecht en toepasselijke internationale overeenkomsten en gedragscodes, zoals de Verklaring van Helsinki in de laatste versie, het Verdrag inzake de rechten van de mens en de biogeneeskunde van de Raad van Europa, dat op 4 april 1997 werd ondertekend te Oviedo, en het aanvullend protocol inzake het verbod op het klonen van mensen, dat op 12 januari 1998 werd ondertekend te Parijs, het VN-verdrag inzake de rechten van het kind, de universele verklaring inzake het menselijk genoom en de mensenrechten van de UNESCO, en de toepasselijke resoluties van de wereldgezondheidsorganisatie (WHO). Verder wordt rekening gehouden met de adviezen van de Europese groep van adviseurs op het gebied van de ethische implicaties van de biotechnologie ( 1991 -1997) en de adviezen van de Europese groep op het gebied van de ethiek in de wetenschap en nieuwe technologieën ( sinds 1998) Deelnemers aan onderzoekprojecten moeten zich houden aan de bestaande wet- en regelgeving in de landen waar het onderzoek wordt uitgevoerd. Voordat zij aan de OTO-activiteiten kunnen beginnen, moeten de deelnemers aan onderzoekprojecten in voorkomend geval toestemming vragen aan de bevoegde ethische comités. Bij voorstellen waarin gevoelige onderwerpen een rol spelen, vindt systematisch een ethische evaluatie plaats. In bepaalde gevallen kan tijdens de uitvoering van een project een ethische evaluatie worden uitgevoerd. De volgende onderzoekgebieden worden niet gefinancierd uit hoofde van dit kaderprogramma: - onderzoekactiviteiten die gericht zijn op het klonen van mensen voor voortplantingsdoeleinden; - onderzoek dat gericht is op het modificeren van menselijk genetisch materiaal, waardoor dergelijke veranderingen erfelijk kunnen worden [14]; [14] Onderzoek in verband met de behandeling van kanker van de gonaden kan worden gefinancierd. - onderzoekactiviteiten die uitsluitend gericht zijn op het kweken van menselijke embryo's voor onderzoekdoeleinden of om stamcellen te verkrijgen, bijvoorbeeld door overbrenging van somatische celkernen. Overeenkomstig het protocol van Amsterdam over de bescherming en het welzijn van dieren, moeten experimenten waar mogelijk worden vervangen door alternatieve oplossingen. Lijden van dieren moet worden voorkomen of tot een minimum worden beperkt. Dit geldt (overeenkomstig Richtlijn 86/609/EEG) met name voor dierproeven waarbij soorten worden gebruikt die zeer dicht bij de mens staan. Het veranderen van het genetisch materiaal van dieren en het klonen van dieren mag alleen worden overwogen als de doelstellingen ethisch gerechtvaardigd zijn en indien het gebeurt onder voorwaarden die het dierenwelzijn garanderen en de beginselen van de biodiversiteit worden gerespecteerd. Voor de aanvang van OTO-activiteiten moeten de deelnemers aan onderzoekprojecten in voorkomend geval goedkeuring vragen aan de bevoegde ethische comités. Bij voorstellen waarin gevoelige onderwerpen een rol spelen, vindt systematisch een ethische evaluatie op EU-niveau plaats. In bepaalde gevallen kan tijdens de uitvoering van een project een ethische evaluatie worden uitgevoerd. 1. Onderzoek en innovatie Doelstellingen De algemene doelstelling is een tastbare verbetering van de Europese innovatieprestaties, op korte, middellange en lange termijn, door een betere integratie tussen onderzoek en innovatie te stimuleren en toe te werken naar een meer samenhangend en innovatievriendelijk beleid en regelgevingsomgeving in de Europese Unie. Met dit doel, en overeenkomstig de doelstellingen van de mededeling [15] "Innovatie in een kennisgestuurde economie", worden activiteiten uitgevoerd op een aantal specifieke gebieden die complementair zijn en elkaar ondersteunen, zowel onderling als met de acties uit hoofde van "integratie en versterking van de Europese onderzoekruimte". Deze zijn gericht op verbetering van kennis, begrip en mogelijkheden van de betrokken actoren - onderzoekers, industriëlen, investeerders, overheidsinstanties op Europees, nationaal en regionaal niveau, en anderen - door het aanmoedigen van intensievere en vruchtbaardere interacties tussen hen, en door strategische informatie en diensten aan te bieden, en nieuwe methodes en instrumenten te ontwikkelen om hen bij hun specifieke ondernemingen bij te staan. Een algemeen uitgangspunt van deze activiteiten is dat innovatie niet los kan worden gezien van onderzoek; de maatregelen hebben ten doel de verbanden tussen onderzoek en innovatie te versterken, vanaf het opzetten van onderzoekactiviteiten tot het tijdstip van de realisering daarvan. [15] COM(2000)567 van 20.9.2000. Om het structurerende effect van deze activiteiten in Europa te versterken, zullen deze in voorkomend geval worden uitgevoerd in samenwerking met andere forums of organisaties op regionaal, nationaal of Europees niveau, zoals de EIB en het EIF, in het kader van het "Innovatie 2000-initiatief" en in coördinatie met maatregelen in het kader van de structuurfondsen op dit gebied. Overwogen activiteiten i) Netwerken van spelers en gebruikers en bevorderen van interacties tussen hen De effectiviteit van innovatiesystemen hangt af van de intensiteit van de interacties en uitwisselingen tussen de betrokken spelers. De Europese netwerken die bij deze activiteit zijn betrokken, hebben onder andere ten doel de totstandkoming van de raakvlakken tussen onderzoek en industrie en tussen het bedrijfsleven en financiering te bevorderen. De activiteiten hebben betrekking op het bevorderen en valideren van plaatselijke en regionale initiatieven ter bevordering van de totstandbrenging en ontwikkeling van innovatieve bedrijven; het betrekken van de gebruikers bij het innovatieproces; uitwisseling van goede praktijken en de uitvoering van transnationale samenwerking waarbij universiteiten, starterscentra, risicokapitaalfondsen, enz., betrokken zijn; en de optimalisering van praktijken met betrekking tot communicatie, opleiding, overdracht en het delen van kennis tussen universiteiten, bedrijven en de financiële wereld. ii) Bevordering van transregionale samenwerking Het regionale niveau is het meest geschikt om innovatiestrategieën en -programma's uit te voeren waarbij de belangrijkste plaatselijke spelers betrokken zijn. Doel van deze activiteit, die moet worden uitgevoerd in nauwe samenwerking met de activiteiten in het kader van regionaal beleid en de Structuurfondsen, is het bevorderen van uitwisseling van informatie over specifieke innovatiegerelateerde thema's; het vergemakkelijken van de overdracht van goede praktijken en het invoeren van innovatiestrategieën in de regio's in landen die kandidaat zijn voor toetreding tot de EU; en het bevorderen van de uitvoering op regionaal en transregionaal niveau van systemen of maatregelen die op Europees niveau succesvol zijn gebleken. iii) Experimenteren met nieuwe instrumenten en benaderingen Doel van deze activiteiten is te experimenteren met nieuwe innovatieconcepten en -methodes, met name om kritische punten in het innovatieproces aan te pakken. Deze activiteiten betreffen experimenten op Europese schaal met nieuwe concepten die worden toegepast in een nationale of regionale omgeving, ter bevordering van innovatie en het opzetten van innovatieve bedrijven; analyse van de mogelijkheden voor het reproduceren en/of toepassen van beproefde methodes, instrumenten of resultaten in nieuwe situaties; en het opzetten van geïntegreerde platforms die de input en verspreiding van kennis en knowhow met betrekking tot sociaal-technische processen in verband met innovatie mogelijk maken. iv) Opzetten van diensten en consolidatie daarvan Voor de totstandbrenging van de Europese onderzoekruimte en de geleidelijke integratie van innovatiesystemen in Europa, is een aanbod van informatie en diensten noodzakelijk dat niet wordt belemmerd door de bestaande nationale versnippering. De uit te voeren activiteiten betreffen de CORDIS-informatiedienst inzake onderzoek en innovatie, die zal worden aangevuld door andere media teneinde diverse doelgroepen te kunnen bereiken; het netwerk van innovatie-informatiecentra, waarvan de geografische dekking verder zal worden uitgebreid, en dat zal worden aangevuld door instrumenten ter bevordering van transnationale overdracht van kennis en technologieën; en informatie- en ondersteuningsdiensten op gebieden zoals intellectuele en industriële eigendom en toegang tot innovatiefinanciering. v) Verbetering van economische en technologische informatiediensten In de kennisgebaseerde economie is economische en technologische informatie van essentieel belang voor concurrerend onderzoek en innovatiestrategieën. De uit te voeren activiteiten zijn gericht op de innovatiespelers: het MKB, onderzoeker-ondernemers en investeerders. Er zijn hoofdzakelijk tussenpersonen bij betrokken die met/voor deze spelers werken, alsmede organisaties met deskundigheid op het gebied van economische en technologische informatie. De activiteiten zijn geconcentreerd op specifieke W&T-thema's of industriële sectoren en kunnen betrekking hebben op: bevordering van innovatie in MKB's, in het bijzonder via activiteiten die deelname van het MKB aan de communautaire onderzoekprogramma's vergemakkelijken; steun voor activiteiten voor het verzamelen, analyseren en verspreiden van informatie over W&T-ontwikkelingen, -toepassingen en -markten, die nuttig kan zijn voor de belanghebbenden; en identificatie en verspreiding van de beste praktijken met betrekking tot economische en technologische informatie. vi) Analyseren en evalueren van innovatie in communautaire onderzoekprojecten De onderzoek- en innovatieactiviteiten die in het kader van de communautaire projecten, in het bijzonder de topnetwerken en de geïntegreerde projecten, worden uitgevoerd, vertegenwoordigen een rijke bron van informatie over belemmeringen voor innovatie en de praktijken om die belemmeringen te overwinnen. De analyse achteraf van deze praktijken betreft het verzamelen en analyseren van informatie over innovatiebevorderende maatregelen in communautaire projecten, en van de eventuele belemmeringen en de maatregelen waarmee die moeten worden opgeheven; het vergelijken van de ervaringen uit communautaire projecten met de lessen die uit andere nationale of intergouvernementele programma's kunnen worden getrokken, en de validering van de verkregen informatie; en de actieve verspreiding van deze informatie onder de bedrijven en andere deelnemers bij het genereren en exploiteren van kennis. 2. Menselijk potentieel en mobiliteit De huidige kennisgebaseerde samenlevingen zijn sterk afhankelijk van hun vermogen om kennis te produceren, over te dragen en te gebruiken. Hiervoor moeten cognitieve hulpbronnen worden gebruikt, te beginnen met de onderzoekgemeenschap. De algemene strategische doelstelling van de activiteit op het gebied van menselijk potentieel en mobiliteit, is brede ondersteuning te bieden voor de ontwikkeling van een rijk en dynamisch menselijk potentieel van wereldklasse in het Europese onderzoeksysteem, rekening houden met de internationale dimensie van het onderzoek die onlosmakelijk mee verbonden is. De mobiliteit van onderzoekers zal worden bevorderd met het oog op een succesvolle totstandbrenging van de Europese onderzoekruimte. Hiervoor wordt een samenhangende reeks maatregelen genomen, hoofdzakelijk op basis van de financiering van mobiliteitssystemen voor onderzoekers. Deze zullen vooral gericht zijn op de ontwikkeling en de overdracht van onderzoekdeskundigheid, het consolideren en vergroten van de carrièremogelijkheden van de onderzoekers en de bevordering van topkwaliteit in het Europese onderzoek. Aan de betrokken maatregelen is de naam verbonden van Marie Curie. De activiteit staat open voor alle velden van wetenschappelijk en technologisch onderzoek die bij kunnen dragen aan de communautaire OTO-doelstellingen. Om te kunnen inspelen op de ontwikkeling van de Europese behoeften op dit gebied blijft de mogelijkheid behouden om prioriteiten te verfijnen, bijvoorbeeld wat betreft wetenschappelijke disciplines, de deelnemende regio's, soorten onderzoekorganisaties en het potentieel van de beoogde groepen van onderzoekers, in het bijzonder vrouwelijke en jonge wetenschappers, waarbij rekening zal worden gehouden met de maatregelen die worden genomen om synergieën tot stand te brengen op het gebied van het hoger onderwijs in Europa. . Aandacht wordt besteed aan: - de deelname van vrouwen aan alle activiteiten, en maatregelen ter bevordering van een beter evenwicht tussen mannen en vrouwen in het onderzoek; - de persoonlijke omstandigheden in verband met mobiliteit, met name wat betreft familie, carrièreontwikkeling en talen; - de ontwikkeling van onderzoekactiviteiten in minder begunstigde regio's van de EU en de geassocieerde landen en de behoefte aan intensievere en effectievere samenwerking tussen onderzoekdisciplines en tussen de academische wereld en het bedrijfsleven, inclusief het MKB. Met het oog op de verdere versterking van het menselijk potentieel voor het Europese onderzoek, is deze activiteit ook gericht op het aantrekken van de beste en meestbelovende onderzoekers uit derde landen [16], het bevorderen van de opleiding van Europese onderzoekers in het buitenland en het stimuleren van de terugkeer van buiten Europa gevestigde Europese wetenschappers. [16] Deelname van onderzoekers uit derde landen maakt deel uit van alle door de gastinstelling gestuurde mobiliteitssystemen (sectie -i) en van een van de op individuele onderzoekers gerichte systemen (sectie -ii). In dergelijke gevallen wordt rekening gehouden met eventuele toepasselijke regelingen tussen de EU en die landen - of groepen van landen, en met de regels inzake deelname en financiering van het Kaderprogramma. Te ondernemen activiteiten Er vinden drie soorten activiteiten plaats. i) Door gastinstellingen gestuurde activiteiten Dit type activiteit is gericht op het ondersteunen van onderzoeknetwerken, onderzoekorganisaties en -bedrijven, (in het bijzonder MKB's) door te voorzien in gestructureerde algemene regelingen voor de transnationale opleiding en mobiliteit van onderzoekers en de ontwikkeling en overdracht van deskundigheid op onderzoekgebied. De betrokken activiteiten moeten een sterk structurerend effect op het Europese onderzoeksysteem hebben, met name door jonge onderzoekers aan te moedigen om te kiezen voor een onderzoekloopbaan. De opleidingsonderdelen in dit verband zijn gericht op onderzoekers in de eerste fasen (meestal de eerste vier jaar) van hun onderzoekloopbaan, zoals onderzoekers die aan hun proefschrift werken, terwijl de overdracht van deskundigheid en kennis op meer ervaren onderzoekers is gericht. Deze activiteiten zijn tevens bedoeld om de mobiliteit tussen de verschillende sectoren te bevorderen. - Marie Curie-netwerken voor opleiding door onderzoek - Deze moeten onderzoekteams van internationale bekendheid de middelen geven om in het kader van een duidelijk gedefinieerd onderzoeksamenwerkingsproject met elkaar samen te werken om een gestructureerd opleidingsprogramma voor onderzoekers te formuleren en uit te voeren op een specifiek onderzoekgebied. De netwerken bieden een samenhangend maar flexibel kader voor de opleiding en de professionele ontwikkeling van onderzoekers, met name in de vroege fase van hun onderzoekloopbaan. Het is ook de bedoeling dat de netwerken een kritische massa van gekwalificeerde onderzoekers bereiken, met name op gebieden die sterk gespecialiseerd en/of gefragmenteerd zijn; en bijdragen aan het overwinnen van institutionele grenzen en grenzen tussen vakgebieden, met name door het bevorderen van multidisciplinair onderzoek. De activiteiten moeten tevens voorzien in een direct en effectief middel om de minder begunstigde regio's van de EU en de geassocieerde landen te betrekken bij internationaal erkende Europese onderzoeksamenwerking. De partners zullen een grote mate van zelfstandigheid en flexibiliteit krijgen wat betreft het praktische functioneren van de netwerken. De looptijd van een netwerk bedraagt normaliter vier jaar, met bijbehorende beurzen van maximaal drie jaar, met inbegrip van verblijven voor korte tijd. - Marie Curie-gastbeurzen voor initiële onderzoekopleiding - Deze zijn gericht op instellingen voor hoger onderwijs en onderzoekinstellingen, opleidingscentra en ondernemingen, met het oog op de versterking van hun opleidingsmogelijkheden. Het systeem is gericht op onderzoekers in de eerste fasen van hun professionele loopbaan. Centraal staat de verwerving van specifieke wetenschappelijke en technologische deskundigheid op onderzoekgebied, en het verwerven van aanvullende kennis bijvoorbeeld in verband met onderzoekmanagement en ethische aspecten. Gastinstellingen worden geselecteerd op basis van hun specialisatiegebied in onderzoekopleiding. De hieraan verbonden beurzen geven dus samen de mogelijkheid van een verblijf van maximaal drie jaar. Het systeem is ook gericht op meer gecoördineerde benaderingen van opleiding van de betrokken organisaties, met name tussen de organisaties die bij internationale promotieonderzoeken betrokken zijn. - Marie Curie-gastbeurzen voor kennisoverdracht - Deze zijn bestemd voor Europese organisaties (universiteiten, onderzoekcentra, ondernemingen, enz.) die nieuwe deskundigheidsgebieden moeten ontwikkelen, en op de bevordering van de ontwikkeling van onderzoekmogelijkheden in minder begunstigde regio's van de EU en de geassocieerde landen. Beurzen voor kennisoverdracht maken een verblijf van ervaren onderzoekers mogelijk bij dergelijke organisaties, met het oog op de overdracht van kennis, onderzoekdeskundigheid en technologie. De beurzen hebben een looptijd van maximaal twee jaar. - Marie Curie-conferenties en cursussen - Deze stellen jonge onderzoekers in staat te profiteren van de ervaring van de vooraanstaande onderzoekers. Er wordt ondersteuning gegeven voor specifieke opleidingsactiviteiten (inclusief virtuele activiteiten) waarin bepaalde Europese successen en belangen centraal staan. Hiervoor zijn twee soorten maatregelen gepland: de eerste betreft steun voor een samenhangende reeks van conferenties en/of cursussen op hoog niveau (zomercursussen, practica, enz.), die door een enkele organisator worden voorgesteld en betrekking hebben op een of meerdere specifieke thema's: de tweede behelst steun voor de deelname van jonge onderzoekers aan grote conferenties, die zijn uitgezocht vanwege hun specifieke belang voor de opleiding. Dergelijke activiteiten duren normaliter enkele dagen, maar kunnen tot enkele weken worden uitgebreid, bijvoorbeeld in het geval van zomercursussen. ii) Door individuele onderzoekers gestuurde activiteiten De tweede soort actie betreft de ondersteuning van individuele onderzoekers, als antwoord op hun specifieke behoeften met het oog op het vergroten van individuele deskundigheid , in het bijzonder in termen van multidisciplinariteit en onderzoekmanagement, voor het groeiproces naar professionele rijpheid en een onafhankelijke positie. Verder komen hier ook de verbanden tussen Europese onderzoekers en onderzoekers uit derde landen aan de orde. Het betreft een aantal regelingen die zijn opgezet naar gelang van de geografische herkomst en de bestemming van de onderzoeker. Onderzoekers met ten minste vier jaar onderzoekervaring, inclusief onderzoekers met een doctorsgraad, kunnen van deze regelingen gebruik maken. - Marie Curie-beurzen voor Europese wetenschappers in Europa - deze stellen de meestbelovende onderzoekers uit de EU en geassocieerde landen in staat om een opleiding door onderzoek te krijgen in de Europese organisaties die het best bij hun individuele behoeften aansluiten. De aanvraag wordt gedaan door de kandidaat-bursaal in combinatie met de gastinstelling. Het onderwerp kan vrij worden gekozen door de onderzoeker, in samenwerking met de gastinstelling, met het oog op de voltooiing of de verrijking van zijn/haar deskundigheid. Deze beurzen hebben een looptijd van één tot twee jaar. - Marie Curie-beurzen voor Europese wetenschappers voor werkzaamheden buiten Europa - deze worden toegekend aan onderzoekers uit de EU en geassocieerde landen om te gaan werken in onderzoekscentra die in derde landen zijn gevestigd, en zodoende hun internationale onderzoekervaring te verbreden. Voor dit type beurs moet een samenhangend individueel opleidingsprogramma worden ingediend, dat een eerste fase in het buitenland, gevolgd door een verplichte tweede fase in Europa omvat. - Marie Curie-beurzen voor werkzaamheden van wetenschappers uit derde landen in Europa - deze zijn gericht op het aantrekken van toponderzoekers uit derde landen, om hen in staat te stellen in Europa te werken en een onderzoekopleiding te volgen, met het oog op de ontwikkeling van een wederzijds bevorderlijke onderzoeksamenwerking tussen Europa en derde landen. In het geval van opkomende economieën en ontwikkelingslanden, kan hierbij ook worden gedacht aan het verlenen van bijstand aan bursalen bij de terugkeer naar hun land van herkomst. iii) Bevordering en erkenning van topkwaliteit Dit type activiteiten heeft betrekking op de bevordering en erkenning van topkwaliteit in het Europese onderzoek, en moet zodoende de zichtbaarheid en aantrekkelijkheid daarvan vergroten. Hiertoe moeten Europese onderzoekteams worden gepromoot, met name op nieuwe gebieden van onderzoek, en de aandacht worden gevestigd op persoonlijke successen van Europese onderzoekers, om deze te helpen in hun verdere ontwikkeling en bij het verkrijgen van internationale erkenning, en om de verspreiding van hun werk te bevorderen ten behoeve van de wetenschappelijke gemeenschap. - Marie Curie-toelagen voor topkwaliteit - deze zijn bedoeld om de vorming en ontwikkeling van onderzoekteams die geacht worden over mogelijkheden te beschikken om een hoog kwaliteitsniveau te bereiken, te ondersteunen , met name ten behoeve van grensverleggende of interdisciplinaire onderzoekwerkzaamheden. De subsidie bestrijkt een periode van maximaal vier jaar en wordt toegekend op basis van een duidelijk omschreven onderzoekprogramma. - Marie Curie-prijzen voor topkwaliteit - Dit zijn wetenschappelijke prijzen waarmee publieke erkenning wordt verleend aan de topkwaliteit van onderzoekers die in het verleden gebruik hebben gemaakt van opleidings- en mobiliteitsondersteuning door de Gemeenschap. Het prijzengeld wordt toegekend als subsidie die voor professionele vooruitgang moet worden gebruikt, met de verplichting dat binnen twee jaar verslag moet worden uitgebracht over het gebruik dat van de subsidie gemaakt is. Kandidaten kunnen zichzelf voorstellen of door anderen worden voorgesteld. - Marie Curie-leerstoelen - deze worden toegekend om topaanstellingen mogelijk te maken, met name om onderzoekers van wereldniveau aan te trekken en hen aan te moedigen hun loopbaan voort te zetten in Europa. De ondersteuning duurt normaliter drie jaar. Deze maatregel kan worden ontwikkeld in synergie met de door de gastinstellingen gestuurde activiteiten. iv) Terugkeer- en reïntegratiemechanismen Een ander mechanisme, namelijk de Marie Curie terugkeer- en reïntegratietoelagen, zijn bestemd voor onderzoekers uit de EU en geassocieerde landen die zojuist een Marie Curie-beurs van ten minste twee jaar hebben afgesloten. De toelage bestaat uit een vast bedrag in de vorm van een subsidie die binnen één jaar na afloop van de Marie Curie-activiteit moet worden gebruikt. Het bedrag wordt aan de bursalen toegekend op basis van een duidelijk omschreven project, dat op eigen merites zal worden beoordeeld. Het mechanisme moet een hulpmiddel zijn bij de professionele reïntegratie van de onderzoeker; daarbij wordt prioriteit gegeven aan reïntegratie in zijn of haar eigen land of regio van herkomst. Een soortgelijk mechanisme, dat evenwel een langere periode van maximaal twee jaar kan beslaan, zal gelden voor Europese wetenschappers die gedurende ten minste vijf jaar onderzoek hebben verricht buiten Europa, ongeacht of zij hierbij steun uit hoofde van een Marie Curie-activiteit hebben ontvangen. Samenwerking met lidstaten en geassocieerde landen De activiteit Menselijk potentieel en mobiliteit beoogt initiatieven mede te financieren die samenwerking bevorderen en synergieën creëren met en binnen nationale en regionale programma's, waar deze aansluiten bij de specifieke doelstellingen van de bovenomschreven regelingen. Deze samenwerking is gebaseerd op de toepasselijke communautaire criteria, zodat alle onderzoekers uit de EU en de geassocieerde landen werkelijk toegang krijgen tot deze initiatieven en de toepassing van wederzijds erkende normen inzake onderzoekopleiding wordt bevorderd. Er worden initiatieven ondernomen om de samenwerking met lidstaten en de geassocieerde landen te intensiveren om onderzoekers te voorzien van "nabijheidsondersteuning", die een essentieel onderdeel vormt van elke mobiliteitsregeling voor onderzoekers die binnen Europa in gastinstellingen werken of naar Europa terugkeren. Dit kan met name gebeuren door ondersteuning van het netwerken van bestaande en nieuwe structuren op nationaal of regionaal niveau, met het doel praktische bijstand te geven aan buitenlandse onderzoekers in zaken die met hun mobiliteit te maken hebben (juridisch, administratief, familiaal of cultureel). Een ander aspect van deze samenwerking betreft een aantal taken in verband met het beheer van de activiteit, naast het toegenomen belang van de door gastinstellingen gestuurde activiteiten. Alternatieve beheermethodes en de follow-up van individuele beurscontracten waaraan in dit verband kan worden gedacht zouden een duidelijke afbakening van taken en verantwoordelijkheden, overeenkomstig de financiële voorschriften en regels van de Gemeenschap, alsmede toepasselijke kosten-batenanalyses vereisen. Samenwerking binnen het kaderprogramma De rol van de activiteit Menselijk potentieel en mobiliteit is de ondersteuning van onderzoekopleiding en de ontwikkeling van onderzoekdeskundigheid. Dit sluit niet uit dat andere activiteiten in het nieuwe kaderprogramma soortgelijke elementen in zich hebben. De activiteit Menselijk potentieel en mobiliteit biedt ondersteuning met betrekking tot de vaststelling van samenhangende criteria in relatie tot de evaluatie, selectie en monitoring van dergelijke activiteiten alsmede de bevordering van gemeenschappelijke benaderingen tussen de activiteiten, teneinde voor samenhang te zorgen en waar mogelijk synergieën tot stand te brengen en een rechtvaardig evenwicht te garanderen in de deelname van mannen en vrouwen. 3. Onderzoekinfrastructuur Om een vooraanstaande positie te behouden op alle gebieden van wetenschap en technologie, moeten de Europese onderzoekteams kunnen beschikken over moderne infrastructuur. De term "onderzoekinfrastructuren" heeft betrekking op faciliteiten en hulpbronnen die voorzien in essentiële diensten ten behoeve van universitair en industrieel onderzoek. Onderzoekinfrastructuur kan zich op één enkele plaats bevinden (één faciliteit op één locatie), verdeeld zijn over meerdere plaatsen (een netwerk van verspreide faciliteiten, met inbegrip van infrastructuur op basis van Grid-architectuur) of een virtueel karakter hebben (de dienst wordt elektronisch verstrekt). De algemene doelstelling van deze activiteit is de bevordering van de ontwikkeling van een samenhangend geheel van onderzoekinfrastructuren met de hoogste kwaliteit en de beste prestaties in Europa en het optimaal gebruik daarvan op Europese schaal, afgestemd op de behoeften van de onderzoekgemeenschap. Het is met name de bedoeling dat: - Europese onderzoekers toegang kunnen krijgen tot de infrastructuur die zij nodig hebben voor hun onderzoek, ongeacht de locatie daarvan; - steun wordt verleend voor een gecoördineerde benadering van de ontwikkeling van nieuwe onderzoekinfrastructuur, ook op regionaal en transregionaal niveau, en voor het functioneren en de verbetering van bestaande infrastructuren, ook wanneer in Europa geen geschikte faciliteiten van wereldniveau bestaan. In voorkomend geval wordt steun voor onderzoekinfrastructuur in dit programma verleend in samenhang met de thematische prioriteit van het kaderprogramma en met de andere beschikbare vormen van ondersteuning. Er zijn vijf steunmechanismen gepland: - Transnationale toegang. Doel is de bevordering van nieuwe mogelijkheden voor onderzoekteams (inclusief individuele onderzoekers) om toegang te krijgen tot belangrijke individuele onderzoekinfrastructuren die het best voor hun werkzaamheden geschikt zijn. De communautaire financiering dient ter dekking van de kosten die nodig zijn om onderzoekteams daadwerkelijk toegang tot deze infrastructuur te geven, voorzover deze onderzoekteams werken in andere lidstaten en andere geassocieerde landen dan die waar de exploitant van de betrokken infrastructuur is gevestigd. - Geïntegreerde activiteiten. Doel is de verstrekking van essentiële diensten voor de onderzoekgemeenschap op Europees niveau te ondersteunen. Hierbij kan het, naast transnationale toegang, tevens gaan om de vorming en het functioneren van samenwerkingsnetwerken en de uitvoering van gezamenlijke onderzoekprojecten waardoor de prestaties van de betrokken infrastructuur worden verbeterd. Dit systeem moet er tevens toe bijdragen dat de belemmeringen voor de exploitatie van onderzoekresultaten door bedrijven, met name het MKB, worden verkleind. Geïntegreerde activiteiten worden geselecteerd op basis van een grootschalig maar flexibel wetenschappelijk en technologisch programma met een Europese dimensie die eventueel de duurzaamheid op lange termijn van het programma garandeert. Dit systeem kan worden geïmplementeerd door middel van geïntegreerde infrastructuurinitiatieven en coördinatiewerkzaamheden. - Ontwikkeling van communicatienetwerken. Doel van deze maatregel ter ondersteuning van bestaande onderzoekinfrastructuur, is de vorming, in samenhang met het prioritaire thematische onderzoekgebied Technologieën van de informatiemaatschappij, van een dichter netwerk tussen verwante initiatieven, met name door het opzetten van een krachtig en snel communicatienetwerk voor alle onderzoekers in Europa (GEANT) en speciale hoogwaardige Grids en proefnetwerken (GRIDs), en elektronische publicatiediensten. - Ontwerpstudies. Doel is van geval tot geval een bijdrage te leveren aan haalbaarheidsstudies en voorbereidende technische werkzaamheden voor nieuwe infrastructuur die worden uitgevoerd door één of een aantal lidstaten, en die een duidelijke Europese dimensie hebben en een Europees belang dienen, waarbij rekening wordt gehouden met de behoeften van alle potentiële gebruikers en systematisch de mogelijkheden worden verkend van bijdragen uit andere bronnen, met inbegrip van de EIB en de structuurfondsen, voor de financiering van deze infrastructuren. - Ontwikkeling van nieuwe infrastructuur. Optimalisering van Europese infrastructuur door beperkte steun voor de ontwikkeling van een beperkt aantal projecten voor nieuwe infrastructuren in goed gemotiveerde gevallen waarin de steun een katalyserend effect kan hebben in termen van Europese meerwaarde. Deze steun, waarvoor terdege rekening wordt gehouden met het standpunt van de lidstaten, kan een aanvulling vormen op bijdragen van de EIB en de structuurfondsen, ten behoeve van de financiering van deze infrastructuren. In het algemeen geldt dat de financiering voor nieuwe of verbeterde infrastructuur beperkt is tot het minimum dat noodzakelijk is om de activiteit op gang te brengen; het grootste deel van de bouw en de exploitatie en de duurzaamheid op lange termijn van de betrokken infrastructuur moet door nationale en/of andere financieringsbronnen mogelijk worden gemaakt. Deze financiering wordt alleen verstrekt op grond van een gedetailleerde motivering, waarin de Europese meerwaarde wordt aangetoond en de wetenschappelijke, juridische en financiële dimensies van de voorgestelde ontwikkeling worden aangegeven. . Breedbandcommunicatienetwerken, die van grote betekenis zijn voor de beleidsdoelstellingen van de Europese Onderzoekruimte en het e-Europe-initiatief, moeten tevens worden gebruikt als middel om de wetenschappelijke samenwerking met derde landen te verbeteren. Bij steunverlening aan onderzoekinfrastructuur uit hoofde van dit programma moet in voorkomend geval rekening worden gehouden met bestaande of toekomstige mechanismen voor een gecoördineerde benadering van onderzoekinfrastructuur in Europa (bijvoorbeeld nationale onderzoek- en onderwijsnetwerken - NRENS), en met het wetenschappelijk advies van bestaande Europese en internationale organisaties (bv. de Europese stichting voor wetenschappen - ESF). Eventueel kunnen begeleidende maatregelen uit hoofde van dit programma worden uitgevoerd ter ondersteuning van deze mechanismen. 4. Wetenschap en samenleving Wetenschap en technologie zijn vandaag de dag niet meer weg te denken uit de economie en de dagelijkse werkelijkheid, en in de kennisgebaseerde maatschappij van morgen zal dat in nog sterkere mate het geval zijn. Om de mogelijkheden van wetenschap en technologie ten volle te benutten om de kwaliteit van leven - in de breedste zin - van de Europese burgers steeds verder te verbeteren, zijn nieuwe verhoudingen en een productievere dialoog tussen de wetenschappelijke gemeenschap, de industrie, beleidsmakers en de maatschappij als geheel noodzakelijk. Een dergelijke dialoog kan niet beperkt blijven tot de EU alleen, maar moet in internationaal verband worden gevoerd, waarbij ten volle rekening wordt gehouden met de vooruitzichten met betrekking tot de uitbreiding van de EU en de mondiale context. Gelet op het grote aantal aspecten en interacties die een rol spelen in de verhoudingen tussen wetenschap en technologie enerzijds, en de bredere gemeenschap anderzijds, moeten deze overwegingen worden geïntegreerd in alle activiteitengebieden van het kaderprogramma. De functie van deze specifieke activiteit is het ontwikkelen van structurele verbanden tussen de instellingen en de betrokken activiteiten, en het geven van een centrale leidraad, door middel van gemeenschappelijke referentiekaders en de ontwikkeling van geschikte instrumenten en benaderingen, om richting te geven aan de activiteiten op dit gebied die onder de verschillende delen van het kaderprogramma vallen. De activiteit wordt uitgevoerd door middel van netwerken, benchmarking, uitwisseling van beste praktijken, de ontwikkeling en verspreiding van methodologieën, studies en het bundelen van de nationale inspanningen. In bepaalde gevallen kan eventueel specifiek onderzoek worden gesteund. i) Wetenschap en samenleving dichter bij elkaar brengen Doel is de verschillende aspecten van de problematiek "wetenschap en governance" systematisch te onderzoeken, om de voorwaarden te creëren waaronder beleidsbeslissingen beter beantwoorden aan maatschappelijke behoeften en beter wetenschappelijk gefundeerd zijn, en tegelijkertijd rekening houden met de bezorgdheid die leeft in de burgermaatschappij. Daarom moet aandacht worden gegeven aan een doelmatige dialoog over nieuwe wetenschappelijke en technologische onderwerpen die uiteindelijk consequenties hebben voor prospectieve beleidsontwikkeling; het ontwikkelen van geschikte middelen om wetenschappelijke referenties te creëren en ervoor te zorgen dat wetenschappelijk advies de beleidsmakers bereikt; en beleidsmakers voorzien van de instrumenten waarmee zij wetenschappelijke onzekerheid, risico's en voorzorgsmaatregelen kunnen beoordelen en beheren. - Wetenschap en governance: analyseren en ondersteunen van beste praktijken; ontwikkelen van nieuwe overlegmechanismen ter bevordering van een productievere betrokkenheid van de burgermaatschappij en relevante belanghebbenden bij beleidsformulering en -uitvoering, met inbegrip van het meedelen van voor beslissingen noodzakelijke wetenschappelijke bevindingen in een vorm die voor de burgermaatschappij en andere belanghebbenden begrijpelijk is; bewaking van het functioneren van het beleidsvormingsproces, om de interactie tussen deskundigen, de industrie, de burgermaatschappij en beleidsmakers te beoordelen. - Wetenschappelijk advies en referentiesystemen: uitwisseling van ervaring en goede praktijken; monitoring van de totstandkoming van wetenschappelijk advies wereldwijd en van de wijze waarop dit advies wordt ingebracht bij het nemen van beslissingen; ontwikkeling van nieuwe en betere methodes voor betrouwbare en erkende referentiesystemen; zorgen voor een soepel functionerend en doelmatig gebruik van het Europees onderzoekadviesorgaan en de subcomités daarvan, die wetenschappelijk advies uitbrengen met betrekking tot de ontwikkeling van de Europese onderzoekruimte. ii) Verantwoord onderzoek en toepassing van wetenschap en technologie Doel is ervoor te zorgen dat de snelle wetenschappelijke vooruitgang verenigbaar is met de ethische waarden van alle Europeanen. De activiteiten zijn gericht op de bevordering van "verantwoord onderzoek" in Europa, waarin de eisen van onderzoekvrijheid beter in overeenstemming zijn gebracht met de verantwoordelijkheid op maatschappelijk en milieugebied in verband met de ontwikkeling en de toepassing van wetenschap en technologie, alsmede de maatschappelijke dialoog, de bewaking van ethische en maatschappelijke problemen - en vroegtijdige waarschuwing in dit verband - en de risico's van nieuwe technologische ontwikkelingen, ten behoeve van nationale en internationale beleidsmakers en andere belanghebbende groeperingen. - Ethiek: netwerken tussen bestaande organisaties en activiteiten op ethisch gebied in Europa, en bevordering van de dialoog over ethiek in onderzoek met andere regio's wereldwijd; bewustmaking en opleidingsactiviteiten op het gebied van ethiek; coördinatie en ontwikkeling van gedragscodes voor onderzoekactiviteiten en technologische ontwikkelingen; onderzoek inzake ethiek in relatie tot wetenschap, technologische ontwikkelingen en de toepassing daarvan, bijvoorbeeld ten aanzien van de informatiemaatschappij, nanotechnologieën, menselijke genetica en biomedisch onderzoek en in voedseltechnologieën. - Onzekerheid, risico's en toepassing van het voorzorgsbeginsel: analyse en ondersteuning van de beste praktijken bij de toepassing van het voorzorgsbeginsel op diverse gebieden van beleidsvorming en bij de beoordeling, het beheer en het bekendmaken van onzekerheid en risico's. iii) Intensivering van de dialoog wetenschap/maatschappij en vrouwen in de wetenschap Voor de ondersteuning van een verantwoorde ontwikkeling van wetenschap en technologie is niet alleen een permanente dialoog tussen de relevante belanghebbenden noodzakelijk, maar ook een beter publiek bewustzijn van wetenschappelijke en technologische vooruitgang en de mogelijke implicaties daarvan, naast een ruimer begrip van wetenschappelijke en innovatiecultuur. Verder bestaan er ook specifieke behoeften om de wetenschappelijke belangstelling van jonge mensen te stimuleren, de aantrekkelijkheid van een wetenschappelijke loopbaan te vergroten en vorderingen te maken op weg naar gendergelijkheid in het onderzoek, die tevens zal leiden tot vergroting van het menselijk potentieel en verbetering van het kwaliteitsniveau in het Europese onderzoek. - Begrip bij het publiek: ondersteuning van bewustmakingsinitiatieven en de erkenning van resultaten van het Europese onderzoek; analyse van de factoren die de publieke opinie beïnvloeden, met inbegrip van de rol van de media en personen die informatie over wetenschap verspreiden; ontwikkeling van nieuwe manieren om het bewustzijn en de kennis bij het publiek te vergroten; aanmoedigen van diepgaande discussies tussen alle belanghebbenden en stimuleren van het innovatiebewustzijn in de samenleving. - Belangstelling van jonge mensen voor wetenschappelijke loopbaan: initiatieven om de jongere generatie te laten deelnemen aan de discussie over wetenschap en technologie en de maatschappelijke effecten daarvan en om het W&T-bewustzijn onder de jeugd te vergroten; ondersteuning voor de ontwikkeling van betere benaderingen van wetenschap voor jongens en meisjes in en buiten het officiële onderwijssysteem, en voor maatregelen met betrekking tot een beter begrip van de relatieve aantrekkelijkheid en de sociale aspecten van een wetenschappelijke loopbaan. - Vrouwen en wetenschap: maatregelen om de beleidsdiscussie op nationaal en regionaal niveau te stimuleren, om vrouwelijke wetenschappers te mobiliseren en deelname van de particuliere sector te bevorderen; verbetering van het Gender Watch System en aanverwante activiteiten, om gendergelijkheid te bevorderen via het kaderprogramma; specifieke maatregelen om een beter begrip te kweken van het gendervraagstuk in de wetenschap. BIJLAGE II INDICATIEVE VERDELING VAN HET BEDRAG Soort activiteit // Bedrag (miljoen euro) // Onderzoek en innovatie Menselijk potentieel Onderzoekinfrastructuren Wetenschap/samenleving // 300 1630 665 [17] [17] Inclusief maximaal 200 miljoen EUR voor de verdere ontwikkeling van Géant en GRID. Totaal // 2655 BIJLAGE III - MIDDELEN VOOR DE UITVOERING VAN HET PROGRAMMA Voor de uitvoering van het specifiek programma en overeenkomstig het besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende het meerjarenkaderprogramma 2002-2006 van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie ter bevordering van de totstandbrenging van de Europese Onderzoekruimte (2002/.../EG) en met de regels inzake de deelneming van ondernemingen, onderzoekcentra en universiteiten en inzake de verspreiding van de onderzoeksresultaten (2002/.../EG), kan de Commissie op het gehele gebied van wetenschap en technologie gebruik maken van: - Specifieke gerichte innovatieprojecten die worden uitgevoerd op het gebied van "onderzoek en innovatie". Zij zijn bedoeld om nieuwe innovatieconcepten en -methodes op Europees niveau te testen, te valideren en te verspreiden. - Specifieke gerichte onderzoekprojecten die worden uitgevoerd op het gebied van "wetenschap en samenleving". Zij hebben een sterk geconcentreerd karakter en kunnen een van de volgende vormen of een combinatie van beide aannemen: (a) een project voor onderzoek en technologische ontwikkeling dat nieuwe kennis moet opleveren om nieuwe producten, procédés en diensten aanzienlijk te verbeteren of te ontwikkelen, dan wel om te voorzien in andere behoeften van de samenleving of het communautair beleid; (b) een demonstratieproject dat de levensvatbaarheid moet aantonen van nieuwe technologieën die potentiële economische voordelen bieden maar die niet rechtstreeks kunnen worden gecommercialiseerd. - Geïntegreerde infrastructuurinitiatieven die worden uitgevoerd op het gebied van "onderzoekinfrastructuur". Hierbij worden verschillende activiteiten die van essentieel belang zijn voor de versterking en de ontwikkeling van onderzoekinfrastructuur in één enkele activiteit gebundeld, zodat diensten op Europees niveau kunnen worden geleverd. Hiertoe worden netwerkactiviteiten gecombineerd met een ondersteuningsactiviteit (zoals bijvoorbeeld in verband met transnationale toegang) of onderzoekactiviteiten die noodzakelijk zijn om de prestaties van infrastructuur te verbeteren, echter met uitzondering van de financiering van investeringen voor nieuwe infrastructuur, die alleen kunnen worden gefinancierd in het kader van specifieke ondersteuningsactiviteiten. Ze omvatten een onderdeel voor de verspreiding van kennis naar potentiële gebruikers, met inbegrip van het bedrijfsleven en met name het MKB. - Acties om menselijk potentieel en mobiliteit te bevorderen en te ontwikkelen, uitgevoerd op het gebied van "menselijk potentieel en mobiliteit". Deze zijn gericht op opleiding, ontwikkeling van deskundigheid en kennisoverdracht. Ze omvatten steun voor acties die worden uitgevoerd door natuurlijke personen, gaststructuren, met inbegrip van opleidingsnetwerken, en Europese onderzoekteams. - Coördinatiewerkzaamheden die worden uitgevoerd op alle gebieden van het programma. Zij zijn bedoeld om de gecoördineerde initiatieven van een reeks onderzoek- en innovatieoperatoren te bevorderen en te ondersteunen en zodoende tot een betere integratie te komen. Zij hebben betrekking op activiteiten zoals de organisatie van conferenties, bijeenkomsten, het uitvoeren van studies, de uitwisseling van personeel, de uitwisseling en verspreiding van goede praktijken, het opzetten van informatiesystemen en deskundigengroepen, en ze kunnen zo nodig ook ondersteuning inhouden voor het definiëren, organiseren en beheren van gezamenlijke of gemeenschappelijke initiatieven. - Specifieke ondersteunende activiteiten die worden uitgevoerd op alle gebieden van het programma. Zij dienen ter aanvulling van de uitvoering van het kaderprogramma en kunnen worden gebruikt als hulpmiddel bij de voorbereidingen voor toekomstige beleidsactiviteiten op het gebied van communautair onderzoek en technologische ontwikkeling, met inbegrip van monitoring- en beoordelingsactiviteiten. Zij omvatten met name conferenties, seminars, studies en analyses, prestigieuze wetenschappelijke onderscheidingen en wedstrijden, werkgroepen en deskundigengroepen, operationele ondersteuning en verspreiding, informatie en communicatieactiviteiten, of een combinatie hiervan, al naargelang het geval. Tevens kunnen ze activiteiten omvatten voor het ondersteunen van onderzoekinfrastructuur, bijvoorbeeld in verband met transnationale toegang en voorbereidende technische werkzaamheden (met inbegrip van haalbaarheidsstudies) en de ontwikkeling van nieuwe infrastructuur. De Commissie beoordeelt de voorstellen aan de hand van de beoordelingscriteria die in bovengenoemde besluiten worden vermeld. De communautaire bijdrage wordt toegekend overeenkomstig de bovengenoemde besluiten en met inachtneming van de communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek. Bij deelname van organisaties uit regio's met een ontwikkelingsachterstand bestaat de mogelijkheid dat, wanneer een project het voor medefinanciering toegestane maximumbedrag uit hoofde van het kaderprogramma dan wel een globale subsidie ontvangt, een aanvullende bijdrage uit de Structuurfondsen wordt toegekend overeenkomstig Verordening nr. 1260/1999 van de Raad . Bij deelname van organisaties uit de geassocieerde kandidaat-lidstaten kan een aanvullende bijdrage uit de financiële instrumenten in het kader van de pretoetreding worden verleend onder soortgelijke voorwaarden. Bij deelname van organisaties uit landen in het Middellandse-Zeegebied of ontwikkelingslanden kan een bijdrage in het kader van het MEDA-programma en de financiële instrumenten van de Gemeenschap voor ontwikkelingshulp worden overwogen. Activiteiten in het kader van de artikelen 169 en 171 van het EG-Verdrag, die bijdragen tot de verwezenlijking van de in bijlage I genoemde wetenschappelijke en technologische doelstellingen, kunnen financieel worden gesteund uit hoofde van het specifiek programma, overeenkomstig de desbetreffende besluiten krachtens artikel 172 van het Verdrag. Bij de uitvoering van het programma kan de Commissie een beroep doen op technische bijstand. FINANCIEEL MEMORANDUM BIJ HET BESLUIT Beleidsgebied(en): Onderzoek Activiteit(en): Onderzoekacties op grond van het EG-Verdrag. Benaming van de actie Voorstel voor een beschikking van de Raad tot vaststelling van een specifiek programma voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie ter bevordering van het structureren van de Europese onderzoekruimte 1. BEGROTINGSPLAATS(EN) + OMSCHRIJVING(EN) Onderafdeling B6 6 Werkzaamheden onder contract: deze begrotingsplaatsen worden gepreciseerd aan het begin van de begrotingsprocedure 2003 rekening houdend met de ABB-nomenclatuur, die momenteel wordt uitgewerkt. 2. ALGEMENE CIJFERS 2.1. Totale toewijzing voor de actie (deel B): 3.050 miljoen EUR aan vastleggingskredieten 2.2. Duur: 2002-2006 2.3. Meerjarenraming van de uitgaven: a) Tijdschema vastleggingskredieten/betalingskredieten (financiering uit de begroting) (cf. punt 6.1.1) in miljoen EUR (tot op drie decimalen nauwkeurig) >RUIMTE VOOR DE TABEL> b) Technische en administratieve bijstand en ondersteuningsuitgaven (cf. punt 6.1.2) Deze begrotingscategorie is niet van toepassing op dit gebied. c) Financiële gevolgen in verband met de personele middelen en andere huishoudelijke uitgaven (cf. punten 7.2 en 7.3) >RUIMTE VOOR DE TABEL> >RUIMTE VOOR DE TABEL> 2.4. Verenigbaarheid met de financiële programmering en de financiële vooruitzichten |X| Voorstel verenigbaar met de bestaande financiële programmering | | Dit voorstel vereist een herprogrammering van de betrokken rubriek van de financiële vooruitzichten. | | inclusief, in voorkomend geval, een beroep op de bepalingen van het interinstitutioneel akkoord. 2.5 Financiële gevolgen voor de ontvangsten | | Geen enkele financiële implicatie (betreft technische aspecten in verband met de tenuitvoerlegging van een maatregel) |X| Financiële gevolgen - het effect op de ontvangsten is als volgt: Sommige geassocieerde staten dragen bij in de financiering van dit specifiek programma. De associatieovereenkomsten zijn verbonden met een kaderprogramma. Over de verlenging ervan wordt opnieuw onderhandeld na de vaststelling van het nieuwe kaderprogramma en het is dus niet mogelijk a priori de bedragen van deze ontvangsten te voorzien. Conform artikel 27 van het Financieel Reglement kunnen sommige ontvangsten opnieuw worden aangewend. 3. BEGROTINGSKENMERKEN >RUIMTE VOOR DE TABEL> 4. RECHTSGRONDSLAG Artikel 166 van het EG-Verdrag. Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende het meerjarenkaderprogramma 2002-2006 van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie ter bevordering van de totstandbrenging van de Europese onderzoekruimte. 5. BESCHRIJVING EN MOTIVERING 5.1. Noodzaak van communautaire steunverlening 5.1.1 Doelstellingen Zoals erkend werd op het hoogste politieke niveau op de Europese Raad van Lissabon, Feira, Nice en nog recentelijk in Stockholm blijkt onderzoek een centrale component te zijn van de kenniseconomie en -maatschappij, die zich op mondiale schaal ontwikkelen. De doelstelling die wat betreft de Unie in Lissabon werd vastgesteld, is voor het komende decennium de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie te worden van de wereld, die in staat is duurzame economische groei te koppelen aan meer en betere banen en een grotere sociale samenhang. Meer dan ooit doet het onderzoek zich gelden als een van de fundamentele motoren van de economische en sociale vooruitgang, een sleutelfactor van het concurrentievermogen van de ondernemingen, de werkgelegenheid en de kwaliteit van het bestaan. Wetenschap en technologie vormen bovendien een centraal element in het politieke besluitvormingsproces zowel op het niveau van de EU als op nationaal niveau. De structurele zwakke punten van Europa op onderzoekgebied zijn echter nog altijd aanwezig. Zij hebben betrekking op vier essentiële punten: I. Te lage en versnipperde investeringen in onderzoek en technologische ontwikkeling en meer in het algemeen in kennis (OTO, onderwijs en software) hetgeen leidt tot een achterstand ten opzichte van onze concurrenten. In 1999 heeft de Europese Unie 76 miljard EUR minder in onderzoek en ontwikkeling geïnvesteerd dan de Verenigde Staten. Zij ligt momenteel achter op haar concurrenten in termen van uitgaven voor onderzoek in verhouding tot het BBP (in 1999 1,9% voor de EU tegenover 2,6% voor de VS en 2,9% voor Japan [18]). In 1999 investeerden de VS nog 9% in kennis tegenover de EU (7,6%) en Japan (6,9%). Bovendien blijft de kloof dieper worden. [18] Cijfer van 1998. II. Onvoldoende personele middelen op onderzoekgebied. Onderzoekers vertegenwoordigen 5,3/1000 van de arbeidskrachten in de EU (1998), 7,4/1000 in de VS (1993) en 8,9/1000 in Japan (1998), waar de ondernemingen twee keer meer onderzoekers tellen. De directe overheidsuitgaven voor hoger onderwijs corresponderen met 0,9% van het BBP in de EU, 1,4% in de VS en 0,5% in Japan (1997). III. Een beperkte capaciteit voor het omzetten van wetenschappelijke doorbraken in innoverende en concurrerende producten en diensten, ondanks een uitstekende wetenschappelijke productie. Het aantal octrooien dat door de Europese, Amerikaanse en Japanse octrooibureaus per miljoen inwoners werd toegekend, bedraagt 32 in de EU, 49 in de VS en 88 in Japan. In 1998 vertoonde de handelsbalans voor hightechproducten in de EU een tekort van 28 miljard EUR (deze trend werd gedurende het gehele decennium bevestigd), terwijl de VS een tekort vertonen van 8 miljard EUR en Japan een overschot van 39 miljard EUR. De investeringen in risicokapitaal in de speerpuntsectoren belopen 80% in de VS en, hoewel in stijgende lijn, slechts 26% in de EU en 23% in Japan. IV. Versnippering van het onderzoekbeleid in Europa. De EU beschikt nog steeds niet over een echt onderzoekbeleid. De 15 lidstaten voeren elk apart naast het communautaire kaderprogramma een nationaal beleid zonder voldoende onderlinge coördinatie om tot een doeltreffende organisatie en exploitatie te komen. Dit gebrek aan coördinatie is eveneens nefast voor de totstandkoming en doeltreffende exploitatie van de onderzoekinfrastructuur. Om deze situatie te ondervangen heeft de Commissie een voorstel gedaan voor en hebben de Raad en het Parlement hun goedkeuring gehecht aan een "Europese onderzoekruimte". De totstandbrenging zal noodzakelijkerwijs het resultaat zijn van een gezamenlijke inspanning door de Gemeenschap, de lidstaten en de onderzoekwereld. De communautaire kaderprogramma's voor onderzoek (2002-2006) en de specifieke programma's zullen daaraan bijdragen met name door het significante hefboomeffect ervan voor de integratie, coördinatie en structurering van het onderzoek in de EU en voor het versterken van de fundamenten van de Europese onderzoekruimte. Voor een structurele verandering van de W/T-structuur van de EU die de vermelde zwakke punten verhelpt, zijn middelen vereist die in verhouding tot het streven staan. De Commissie heeft een financiering van het kaderprogramma voorgesteld in de orde van 17,5 miljard EUR, hetgeen overeenkomt met het vorige financieringsniveau, plus inflatie en groei (maar nog steeds slechts 5 à 6% van de OTO-overheidsuitgaven vertegenwoordigt). De Commissie is van oordeel dat een dergelijk bedrag een waarneembaar effect op het onderzoeksysteem als zodanig kan hebben, minstens sommige algemene onderzoekindicatoren kan verbeteren en een significant effect kan sorteren op de prioritaire gebieden van het kaderprogramma, die de vooruitgang van de EU in zich dragen. Globaal zal dit financieringsniveau het mogelijk maken gedurende de periode 2003-2006 de communautaire OTO-activiteit, uitgedrukt in percentage van het BBP, op het huidige niveau te handhaven. Beoogd wordt de kaderprogramma's ten uitvoer te leggen door middel van vijf specifieke programma's, waarvan er drie onder het Verdrag inzake de Europese Gemeenschap en twee onder het Verdrag inzake de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) vallen. Elk specifiek programma wordt vastgesteld afhankelijk van de aard van de ten uitvoer gelegde instrumenten, de doelstellingen en de organisatie van het kaderprogramma: - Een programma "Integratie en versterking van de Europese onderzoekruimte" dat de werkzaamheden op contract omvat die worden voorgesteld onder de titel "Integratie van het onderzoek" en onder de titel "Versterking van de grondslagen van de Europese onderzoekruimte", dat hiermee de activiteiten voor onderzoek en coördinatie verenigt. - Een programma "Structureren van de Europese onderzoekruimte", dat de horizontale, ondersteunende en structurerende activiteiten omvat. - Twee programma's "Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (GCO)" die de door het GCO respectievelijk op nucleair en niet-nucleair gebied uitgevoerde eigen werkzaamheden omvatten. - Een programma "Kernenergie" dat de werkzaamheden op contract op het gebied van kernenergie omvat. De doelstellingen van het specifieke programma "Structureren van de Europese onderzoekruimte" worden hieronder per actiegebied uiteengezet; ze worden gemotiveerd en er wordt ingegaan op de Europese toegevoegde waarde die zij kunnen bieden. 1. Onderzoek en innovatie De doelstelling van deze activiteiten is het stimuleren, in de Gemeenschap en al haar regio's, van technologische innovatie, de exploitatie van onderzoekresultaten, de overdracht van kennis en technologieën en de oprichting van technologiebedrijven. Motivering en Europese toegevoegde waarde - De verschillen in prestatie tussen Europese regio's moeten worden weggewerkt. - Beleidsmaatregelen en ontwikkelingsstrategieën voor innovatie moeten worden gestimuleerd. - Deelnemers aan communautaire onderzoekwerkzaamheden moeten over informatie en gespecialiseerde diensten op een Europese schaal beschikken. - Informatie over economische en technologische trends ontbreekt momenteel of is niet sterk genoeg geprofileerd. - Samenwerking tussen partijen met aanvullende knowhow moet met het oog op innovatie worden gestimuleerd. 2. Menselijk potentieel en mobiliteit De activiteiten in dit kader hebben tot doel de ontwikkeling te ondersteunen van een overvloedig menselijk potentieel van wereldniveau in alle regio's van de Gemeenschap, door bevordering van de transnationale mobiliteit voor opleidingsdoeleinden, ontwikkeling van deskundigheid of kennisoverdracht, met name tussen verschillende sectoren, ondersteuning voor de ontwikkeling van wetenschappelijke topkwaliteit en steun om Europa aantrekkelijker te maken voor wetenschappers uit derde landen. In dit verband moet optimaal gebruik worden gemaakt van het potentieel dat hiervoor in alle groepen van de bevolking, en met name bij vrouwen, aanwezig is, door middel van daartoe geëigende maatregelen. Motivering en Europese toegevoegde waarde - Gering aandeel van de Europese arbeidskrachten in O&O (5,3 per duizend werknemers in 1998) tegenover de VS (7,4 in 1993) en Japan (8,9 in 1998). - Braindrain naar de VS van Europese wetenschappers, waarvan ongeveer 50 % (in 1998) na het behalen van een doctorsgraad in de VS blijft. - In 1998 zijn weinig wetenschappelijke studies en academische onderzoekopdrachten gestart, met 23% van de personen tussen 20 en 29 jaar in de EU in het hoger onderwijs, tegenover 39% in de VS en 21% in Japan. - Starheid van een academische loopbaan en aantrekkelijkere vooruitzichten bij een loopbaan in het bedrijfsleven. - Uiteenlopende nationale en regionale wetgevingen en praktijken zijn van invloed op de mobiliteit van onderzoekers. 3. Onderzoekinfrastructuur De werkzaamheden in dit kader hebben tot doel de totstandkoming te bevorderen van een complex van onderzoekinfrastructuren van het hoogste niveau in Europa en een optimaal gebruik daarvan op Europese schaal te stimuleren. Motivering en Europese toegevoegde waarde - Er zijn nog steeds hinderpalen voor transnationale toegang tot faciliteiten. - De mogelijkheden van elektronische communicatienetten worden nog niet ten volle benut. - Multinationale financieringsovereenkomsten komen moeilijk tot stand. - Technologische ontwikkelingen in verband met infrastructuur worden gehinderd door een gebrek aan kritische massa. 4. Wetenschap en samenleving De doelstelling van de activiteiten in dit kader is in Europa de ontwikkeling te stimuleren van harmonieuze relaties tussen wetenschap en samenleving, en een open houding tegenover innovatie te bevorderen, door nieuwe verhoudingen tot stand te brengen en een intelligente dialoog tussen onderzoekers, industriëlen, beleidsmakers en burgers op te zetten. Motivering en Europese toegevoegde waarde - Recente gebeurtenissen in Europa, zoals BSE en GGO, hebben het vertrouwen van het publiek in wetenschap en technologie geschokt. - Beleidsmakers wensen een snel en precies antwoord op complexe wetenschappelijke vraagstukken, gewoonlijk over geografische grenzen heen. - Traditionele onderwijsmethoden blijken niet langer te voldoen. - Vrouwen zijn sterk ondervertegenwoordigd in het wetenschappelijk onderzoek (vrouwen vertegenwoordigen bijvoorbeeld 50% van de afgestudeerden in Europa, maar slechts 10% van de gewone hoogleraren). 5.1.2 Naar aanleiding van de evaluatie ex ante genomen maatregelen De Commissiediensten hebben bij het opstellen van het voorstel voor specifieke programma's een evaluatie ex ante verricht. De resultaten daarvan steunen met name op: - de aanbevelingen naar aanleiding van de vijfjaarlijkse evaluatie van de kaderprogramma's en specifieke programma's die in de loop van het jaar 2000 door onafhankelijke deskundigen is verricht; - het tussentijdse onderzoek van het vijfde kaderprogramma (1998-2002) door de Commissie, dat is gepresenteerd in COM(2000)612 van 4 oktober 2000 en nader is toegelicht in het werkdocument van de Commissiediensten SEC(2000) 1780 van 23 oktober 2000; - breed overleg onder de betrokkenen over de twee mededelingen inzake de Europese onderzoekruimte in de loop van het jaar 2000 [19] en het voorstel voor het kaderprogramma begin 2001; [19] COM (2000) 612 van 4 oktober 2000 COM (2000) 6 van 18 januari 2000. - een reeks studies van binnen en buiten de Commissie betreffende de gebieden economie, beleid, prognose en impact van OTO-werkzaamheden. De resultaten van de evaluatie ex-ante komen vooral naar voren in de keuzes die zijn gemaakt met betrekking tot de structuur van de programma's, de doelstellingen en prioriteiten en de implementatie-instrumenten. Bij de keuze van de doelstellingen en prioriteiten werd het criterium van Europese toegevoegde waarde strikt gehanteerd. Hieronder vallen de volgende aspecten met betrekking tot de prioritaire thema's en geselecteerde activiteiten, waarvan de motivering en Europese toegevoegde waarde nader zijn beschreven in punt 5.1 en de verwachte resultaten in punt 5.2. - Belang van samenwerking uit een economisch oogpunt (schaalvoordelen) en vanwege de gunstige effecten op de particuliere onderzoekactiviteit en het industriële concurrentievermogen; - instandhouding of ontwikkeling van de positie van de EU op OTO-gebieden die voor de EU van strategisch belang zijn; - noodzaak om de complementaire deskundigheid te combineren die in de verschillende landen aanwezig is, met name waar men wordt geconfronteerd met interdisciplinaire problemen en er behoefte is aan vergelijkende studies op Europese schaal; - verbanden met de prioritaire belangen van de EU en met de wetgeving en het beleid van de Gemeenschap; - het noodzakelijkerwijs transnationale karakter van het onderzoek vanwege de schaal waarop de problemen zich voordoen of om redenen van wetenschappelijke aard. Op het gebied van implementatie-instrumenten zijn nieuwe instrumenten, die vanwege het karakter ervan uitsluitend op communautair niveau kunnen worden gehanteerd, ontworpen om op EU-niveau bij te dragen tot: - bevordering van de interactie tussen onderzoek en innovatie; - ontwikkeling van het menselijk potentieel en uitbreiding van de mobiliteit; - ondersteuning van de onderzoekinfrastructuur; - ontwikkeling van harmonieuze relaties tussen wetenschap en samenleving. Deze instrumenten en de bijbehorende doelstellingen zijn in punt 5.2 beschreven. 5.1.3 Naar aanleiding van de evaluatie ex post genomen maatregelen Bij de uitwerking van het voorstel voor specifieke programma's is rekening gehouden met de aanbevelingen van de vijfjaarlijkse evaluatie van de kaderprogramma's en specifieke programma's die in 2000 plaatshad, met name met de aanbevelingen betreffende: - de noodzaak om de achterstand van Europa op OTO-gebied op de concurrenten in te halen; - de behoefte aan complementariteit en coherentie tussen nationaal en communautair OTO-beleid en de essentiële rol van de Commissie bij het verwezenlijken van dit doel; - het gunstige effect van het kaderprogramma dat "een leemte opvult in Europa door universitaire en industriële onderzoekers in staat te stellen samen toegepast onderzoek te verrichten"; - de noodzaak om de procedures van het programma 1998-2002 te versoepelen en de noodzaak om "de structuren en procedures voor het beheer van het kaderprogramma te herzien"; - het inpassen van de communautaire onderzoekactiviteiten in de ruimere context van een echt Europees onderzoekbeleid; - het versterken van de concentratie van de programma's; - het voortzetten van het onderzoek dat nodig is om de doelstellingen van het Gemeenschapsbeleid te bereiken; - de gewenste ontwikkeling naar een aangepast en flexibeler instrumentarium, rekening houdend met alle mogelijkheden die het Verdrag biedt. Bovendien heeft het tussentijdse onderzoek van het vijfde kaderprogramma met name geleid tot aanpassingen van de jaarlijkse werkprogramma's van de specifieke programma's, die beogen de activiteiten meer te concentreren en proefprojecten te starten die relevant zijn voor de maatregelen welke voor het volgende kaderprogramma worden overwogen (netwerken, clusters, industriële platforms, grootschaligere projecten, enz.). 5.2. Overwogen activiteiten en wijze van financiering uit de begroting Van de activiteiten die worden overwogen voor het specifieke programma "Structureren van de Europese onderzoekruimte" wordt hieronder een gedetailleerd overzicht gegeven per activiteitengebied. Hierdoor kan de aandacht worden gevestigd op de schattingen voor wat betreft de verwachte resultaten, de bijdragen aan algemene doelstellingen van het kaderprogramma of de Gemeenschap en de daarmee verband houdende mogelijke prestatieparameters. Deze aanwijzingen worden als oriëntatiepunten en niet als definitief vastgestelde doelstellingen opgevat. Verder worden in tabelvorm de activiteitengebieden en de gehanteerde typen instrumenten naast elkaar gezet. 1. Onderzoek en innovatie i) netwerken van spelers en bevorderen van interacties tussen hen; ii) bevordering van transregionale samenwerking; iii) experimenteren met nieuwe instrumenten en benaderingen; iv) opzetten en consolideren van informatiediensten; v) verbetering van economische en technologische informatiediensten; vi) analyseren en evalueren van innovatie in communautaire onderzoekprojecten. Verwachte resultaten, bijdragen aan algemene doelstellingen of mogelijke prestatieparameters - Vermeerdering van het aantal "startende bedrijven"; - verhoging van het risicokapitaal dat in innoverende bedrijven wordt geïnvesteerd; - uitbreiding van de samenwerking tussen regio's en met geassocieerde landen; - opvoering van het aantal gebruikers en het aantal transacties waarbij specifiek Europese informatiediensten zijn betrokken; - verdubbeling van het aantal leden van netwerken waarbij het MKB is betrokken. 2. Menselijk potentieel en mobiliteit i) Door gastinstellingen gestuurde activiteiten (Marie Curie-netwerken voor opleiding door onderzoek, Marie Curie-gastbeurzen voor initiële onderzoekopleiding, Marie Curie-gastbeurzen voor kennisoverdracht, Marie Curie-conferenties en -cursussen) ii) Door individuele onderzoekers gestuurde activiteiten (Marie Curie-beurzen voor Europese wetenschappers in Europa, Marie Curie-beurzen voor Europese wetenschappers voor werkzaamheden buiten Europa, Marie Curie-beurzen voor werkzaamheden van wetenschappers uit derde landen in Europa, Marie Curie-toelagen voor reïntegratie) iii) Bevordering en erkenning van topkwaliteit (Marie Curie-toelagen voor topkwaliteit, Marie Curie-prijzen voor topkwaliteit, Marie Curie-leerstoelen) (Samenwerking met lidstaten en geassocieerde landen, samenwerking binnen het kaderprogramma) Verwachte resultaten, bijdragen aan algemene doelstellingen of mogelijke prestatieparameters - Evaluatie van het aantal internationale samenwerkingsprojecten en individuele initiatieven, betrokken landen, duur van het verblijf, leeftijd van de onderzoekers; - evaluatie van het aantal onderzoekers/onderzoeker-maanden, leeftijdsprofiel, disciplines en soorten opleiding; - toename van het aantal vaste betrekkingen na mobiliteit; - bevordering van de terugkeer naar Europa van Europese wetenschappers; - toename van het aantal bekroonde onderzoekers/teams. 3. Onderzoekinfrastructuur Integratieactiviteiten ontwikkeling van een communicatienetwerk, transnationale toegang, ontwerpstudies, ontwikkeling van nieuwe infrastructuur. Verwachte resultaten, bijdragen aan algemene doelstellingen of mogelijke prestatieparameters - Verschaffing van toegang tot, of diensten van, ongeveer 100 infrastructuren voor een gemiddelde van ongeveer 8.000 onderzoekers per 100 miljoen EUR aan financiering; - bevordering van samenwerking onder een gemiddelde van ongeveer 100 deelnemers in 10 netwerken of onderzoekprojecten per 100 miljoen EUR aan financiering; - toename van het aantal nieuwe technieken, technologieën of elektronische netwerken, waardoor de dienstverlening door de infrastructuur op het betrokken gebied aanzienlijk kan verbeteren. 4. Wetenschap en samenleving i) Wetenschap en samenleving dichter bij elkaar brengen (wetenschap en governance, wetenschappelijk advies en referentiesystemen) ii) Verantwoorde ontwikkeling en toepassing van wetenschap en technologie (ethische aspecten, onzekerheid, risico en toepassing van het voorzorgsbeginsel) iii) Intensivering van de dialoog wetenschap/maatschappij en vrouwen in de wetenschap (begrip bij het publiek, belangstelling van jongeren voor wetenschappelijke loopbaan, vrouwen en wetenschap) Verwachte resultaten, bijdragen aan algemene doelstellingen of mogelijke prestatieparameters - Richtsnoeren voor wetenschap en governance en wetenschappelijke referentiesystemen, met het oog op betere relaties tussen de wetenschappelijke gemeenschap, beleidsmakers en de maatschappij als geheel. - In kaart brengen van de wetenschappelijke adviesstructuren in de EU en de wereld. - Uitvoering van ethische beoordelingen die moeten waarborgen dat communautaire onderzoekactiviteiten aan ethische beginselen voldoen en uitwerking van gedragscodes. - Streven naar een aanwezigheid van 40% vrouwen in vergaderingen en panels. De wijze van steunverlening en financiële deelneming krachtens het kaderprogramma is, naar gelang van de doelstellingen, als volgt: >RUIMTE VOOR DE TABEL> >RUIMTE VOOR DE TABEL> (1) Specifieke ondersteunende activiteiten kunnen ook worden uitgevoerd door middel van het specifieke programma. (2) Als regel geldt dat de financiële bijdrage van de Gemeenschap de uitgaven voor werkzaamheden onder contract niet voor 100% kan dekken, behalve bij voorstellen waarin een aankoopprijs is opgenomen die binnen de voor openbare aanbestedingsprocedures geldende voorwaarden valt of waarbij het gaat om een door de Commissie vooraf vastgesteld vast bedrag. De financiële bijdrage van de Gemeenschap kan echter maximaal 100% bedragen van de uitgaven van werkzaamheden onder contract, als het gaat om een aanvulling van kosten die anders door de deelnemers worden gedragen. In het specifieke geval van coördinatiewerkzaamheden kan de financiële bijdrage van de Gemeenschap maximaal 100% bedragen van het bedrag dat nodig is voor de coördinatie van activiteiten die door de deelnemers zelf worden gefinancierd. (3) Afhankelijk van bepaalde voorwaarden kunnen bepaalde rechtspersonen, in het bijzonder publieke organen, financiering ontvangen tot maximaal 100% van hun marginale/bijkomende kosten. (4) De steunpercentages kunnen worden gedifferentieerd overeenkomstig de regels van het communautaire kader voor staatssteun voor onderzoek en ontwikkeling, afhankelijk van de vraag of de activiteiten verband houden met onderzoek (maximaal 50 %) of demonstratie (maximaal 35 %) of met andere ondernomen activiteiten, zoals de opleiding van onderzoekers (maximaal 100 %) of het beheer van het consortium (maximaal 100 %) (5) De activiteiten van een geïntegreerd initiatief in verband met infrastructuur moeten één netwerkactiviteit (coördinatieactiviteit: maximaal 100 % van het budget) en ten minste één van de volgende activiteiten omvatten: onderzoekactiviteiten (maximaal 50 % van het budget) of dienstverleningsspecifieke activiteiten (specifieke ondersteunende activiteit, bijvoorbeeld transnationale toegang tot onderzoekinfrastructuren: maximaal 100 % van het budget) (6) Voor activiteiten ter ondersteuning van onderzoekinfrastructuur in verband met voorbereidende technische werkzaamheden (met inbegrip van haalbaarheidsstudies) en de ontwikkeling van nieuwe infrastructuur, blijft de bijdrage uit hoofde van het zesde kaderprogramma beperkt tot maximaal 50 % respectievelijk 10 % van het budget. De financiering uit de communautaire begroting is bestemd voor bedrijven (en met name het MKB), onderzoekcentra, universiteiten en nationale of Europese organisaties die onderzoekactiviteiten financieren. Deze laatste kunnen eveneens als tussenschakel voor de financiering uit de communautaire begroting fungeren. 5.3. Tenuitvoerlegging De Commissie zorgt voor de uitvoering van de acties. In bepaalde naar behoren gemotiveerde gevallen kan zij zich laten bijstaan door externe instanties. 6. FINANCIËLE GEVOLGEN 6.1. Totale financiële gevolgen voor deel B - (voor de gehele programmeringsperiode) Pro memorie, het referentiebudget voor het kaderprogramma van de Europese Gemeenschap bedraagt 16.270 miljoen EUR. Het totaal van de kaderprogramma's 2002-2006 bedraagt 17 500 miljoen EUR. 6.1.1 Financiering: Vastleggingskredieten in miljoen EUR (tot op drie decimalen nauwkeurig) Uitsplitsing naar doelstelling // Totaal Structureren van de Europese onderzoekruimte // 2655 1) Onderzoek en innovatie // 300 2) Menselijk potentieel // 1630 3) Onderzoekinfrastructuur // 665 [20] [20] Inclusief maximaal 200 miljoen EUR voor de verdere ontwikkeling van Géant en GRID. 4) Wetenschap en samenleving // 60 TOTAAL // 2655 Een jaarlijks schema voor elke doelstelling heeft op dit niveau geen zin. Het enige dat vaststaat is dat het strikt evenredig moet zijn aan dat voor het gehele specifieke programma, dat dan weer moet beantwoorden aan het tijdschema van het kaderprogramma. De jaarlijkse interne uitsplitsing zal later in de werkprogramma's worden vastgesteld. 6.1.2 Technische en administratieve bijstand, ondersteuningsuitgaven en IT-uitgaven (vastleggingskredieten) Deze begrotingscategorie is niet van toepassing op dit gebied. 6.2. Berekening van de kosten per overwogen maatregel in deel B (voor de gehele programmeringsperiode) Voor de werkzaamheden op contract van het vijfde OTO-kaderprogramma van de Europese Gemeenschap (1998-2002) bedraagt het jaarlijkse volume circa 3500 nieuwe ondertekende contracten (alle categorieën), voor een jaarlijks budget van 3000 miljoen EUR. Voor de werkzaamheden op contract van het kaderprogramma 2002-2006 zal het jaarlijkse budget in de orde van 3700 miljoen EUR liggen, een stijging in reële termen met 13 %. Zoals aangegeven in punt 5.1.2, werden evenwel voor de uitvoering van dit nieuwe kaderprogramma nieuwe instrumenten ontwikkeld. Vergeleken met vroegere kaderprogramma's omvatten deze instrumenten meer dan alleen maar wetenschappelijke projecten en wordt ermee het concept integratie en structurering van onderzoek geïntroduceerd, met name door het tot stand brengen van een kritische massa en het netwerken van competenties en middelen op bepaalde gebieden. 7. GEVOLGEN VOOR HET PERSONEELSBESTAND EN DE ADMINISTRATIEVE UITGAVEN In de onderdelen van het vijfde kaderprogramma die betrekking hebben op niet-nucleair onderzoek onder contract, bedraagt het financiële plafond voor personele middelen en andere administratieve uitgaven 7%. Ervan uitgaande dat de uitvoeringsmethodes voor het kaderprogramma onveranderd blijven, en gezien de noodzaak om in deze categorie van uitgaven een zekere marge aan te houden, heeft de Commissie geen reden om af te wijken van dit algemene plafond van 7%. Met een begroting voor het zesde kaderprogramma die 17% is gestegen ten opzichte van die van het vijfde kaderprogramma, zou dit een netto toename hebben betekend van circa 250 permanente posten, bovenop de 1.654 posten die in 2002 zijn toegewezen. De Commissie streeft echter naar substantiële productiviteitswinsten bij de uitvoering van het zesde kaderprogramma. Dit streven moet leiden tot een belangrijke inkrimping van het aandeel in verband met personeels- en administratiekosten in vergelijking met het voorgaande kaderprogramma. In het oorspronkelijke Commissievoorstel werd een verlaging van de administratieve uitgaven en personeelskosten mogelijk gemaakt tot 5,5% van de programmabegroting, en zou het aantal statutaire posten zijn bevroren op het niveau van 2002. Dit zou vooral mogelijk worden door de productiviteitswinsten als gevolg van de invoering van de nieuwe instrumenten die in het volgende kaderprogramma zijn voorgesteld, namelijk de geïntegreerde projecten, de topnetwerken en de gezamenlijke uitvoering van nationale onderzoekprogramma's in het kader van artikel 169 van het Verdrag. In het oorspronkelijke voorstel van de Commissie zou voor de uitvoering van de thematische prioriteiten, die het grootste deel van het kaderprogramma uitmaken, een exclusief gebruik van deze instrumenten worden gemaakt. Gelet op het gemeenschappelijk standpunt van de Raad met betrekking tot het kaderprogramma, en op de amendementen van het Europees Parlement, zal het gebruik van de nieuwe instrumenten geen exclusief karakter hebben. Daardoor zal verder gebruik worden gemaakt van de instrumenten van het vijfde kaderprogramma, naast de nieuwe instrumenten, en zulks in ruimere mate dan oorspronkelijk werd beoogd. Bij deze instrumenten gaat het in het algemeen over kleinschalige contracten die rechtstreeks met de Commissie worden gesloten. Als direct gevolg van dit besluit zal de Commissie in vergelijking met het oorspronkelijke voorstel een veel groter aantal contracten moeten beheren. Het is niet precies bekend om hoeveel extra projecten het gaat; op grond van aannemelijke scenario's zou het aantal te beheren contracten 25% tot 33% hoger liggen dan het oorspronkelijk beoogde aantal. Deze substantiële verwachte toename van het aantal te beheren contracten, brengt in feite extra taken voor de Commissie met zich mee. Uit het besluit dat de Commissie heeft genomen naar aanleiding van de exercitie van de Peer Group om geen extra taken te aanvaarden als de bijbehorende middelen niet beschikbaar zijn, volgt dan ook dat er meer administratieve en personele middelen voor het kaderprogramma beschikbaar moeten komen. Om na te gaan waar deze extra middelen vandaan kunnen komen, heeft de Commissie verschillende opties onderzocht: - herschikking van de personele middelen: als onderdeel van de exercitie van de Peer Group is het beheer van het vijfde kaderprogramma aan een gedetailleerd onderzoek per activiteit onderworpen. Er werden belangrijke besparingsmogelijkheden aangegeven bij de werkzaamheden onder contract op het gebied van niet-nucleair onderzoek (98 posten in DG Onderzoek ofwel circa 10% van het statutair personeel). Deze besparingen zijn nu gerealiseerd via herschikkingen en andere maatregelen. Er lijkt geen ruimte te zijn voor verdere herschikkingen op korte tot middellange termijn. - herstructurering van de personeelsformatie door van C-personeel A- en B-personeel te maken: deze optie is onderzocht, maar bleek niet echt bruikbaar als gevolg van het feit dat ondersteunend personeel in de onderzoeksector 26% uitmaakt van het totaal, wat ruim onder het Commissiegemiddelde van 32% ligt. Een verdere verlaging van dit percentage zou tot problemen leiden bij het beheer van de onderzoekcontracten. - vacaturepercentage: het huidige vacaturepercentage van 8% ligt hoger dan het Commissiegemiddelde van 4%, maar dat is het gevolg van omstandigheden die gelden voor een specifieke personeelscategorie, namelijk het ondersteunend personeel in categorie C. Dit heeft te maken met de al lang bestaande structurele problemen bij de aanwerving van personeel in de onderzoeksector, waar de mogelijkheden tot nu toe zeer beperkt waren. Deze problemen komen aan de orde in de mededeling van de Commissie van 27 december 2001 over de hervorming van het beleid inzake onderzoekpersoneel, en verwacht wordt dat er op middellange termijn verbetering optreedt, zodat het gemiddelde vacaturepercentage in de onderzoeksector omlaag wordt gebracht tot het algemene gemiddelde van de Commissie. - externalisering: het oorspronkelijke voorstel van de Commissie was in belangrijke mate gebaseerd op het exclusieve gebruik van de nieuwe instrumenten, waarbij een aantal beheertaken kan worden overgedragen aan de organisaties die feitelijk deelnamen aan de projecten. In het gemeenschappelijk standpunt van de Raad inzake het zesde kaderprogramma, zijn de oude instrumenten weer in het programma opgenomen, zodat de Commissie een aantal van deze taken weer moet "internaliseren". Naast de externalisering als gevolg van het gebruik van de nieuwe instrumenten, onderzoekt de Commissie een verdere externalisering van specifieke onderdelen van het programma, maar deze vooronderstelling was reeds ingebouwd in het oorspronkelijke voorstel voor 5,5% van de administratieve kosten. De zaak zal verder worden onderzocht na inwerkingtreding van de verordening van de Raad betreffende het statuut voor uitvoerende agentschappen die zijn belast met bepaalde taken bij het beheer van communautaire programma's [21]. [21] (COM(2000) 788 - C5-0036/2001 - 2000/0337(CNS)). De Commissie heeft ook mogelijkheden onderzocht voor verdere productiviteitsstijgingen. Hoewel het totale aantal contracten aanzienlijk zal stijgen in vergelijking met het oorspronkelijke voorstel, meent de Commissie dat de voor het beheer van deze projecten benodigde personeelstoename dankzij een grotere productiviteit en efficiëntie verhoudingsgewijs minder groot hoeft te zijn dan de toename van de werklast. Geconcludeerd wordt dat de oorspronkelijke 5,5% van de administratieve en personeelskosten moet worden verhoogd zodat de aanvullende taken die de Commissie ingevolge het gemeenschappelijk standpunt moet uitvoeren, kunnen worden gedekt. Deze verhoging heeft in de eerste plaats betrekking op 50 aanvullende statutaire posten (28A, 15B, 7C) met een tijdelijk karakter. In samenhang met de extra productiviteitswinsten vertegenwoordigt deze toename circa 3% van het totale statutaire personeel. Hij voorziet tevens in een aanvullende belangrijke investering in de ontwikkeling van een adequaat IT-systeem - zoals werd aanbevolen in een recent verslag van de Europese Rekenkamer. De 50 extra tijdelijke posten zijn die van artikel 2a van de RAA, en leidt dus niet tot een verhoging van het huidige totale aantal vaste posten in de Commissie. In deze extra uitgaven kan dus worden voorzien binnen het algemene plafond van 6% van de begroting. De Commissie stelt dus voor het algemene maximumbedrag voor personele middelen en andere administratieve uitgaven voor de twee indirecte, niet-nucelaire programma's van 7% in het vijfde kaderprogramma omlaag te brengen tot 6% in het zesde kaderprogramma. Dit plafond van 6% geeft nog steeds duidelijk aan dat de Commissie vast voornemens is verder na te denken over en verbeteringen aan te brengen in de uitvoering van het kaderprogramma binnen de grenzen van het gemeenschappelijk standpunt. Het is een randvoorwaarde voor de verwezenlijking van de vereenvoudiging van het beheer, die de Commissie in haar voorstel betreffende de regels voor deelneming in september 2000 heeft voorgesteld. De Commissie is van plan het plafond van 6% voor 2006 opnieuw te bezien en, alvorens voorstellen voor het volgende kaderprogramma te doen, aanbevelingen te formuleren in het licht van de ervaring die wordt opgedaan bij de uitvoering van het zesde kaderprogramma en bij het gebruik van de nieuwe instrumenten. Bij dit onderzoek zal de ruimte voor extra efficiëntiewinsten bij het beheer van het programma worden onderzocht, inclusief de mogelijkheid van een verdere verlaging van de administratieve kosten. Het voorgestelde plafond voor de administratieve en personeelsuitgaven vereist tevens efficiënte programma- en begrotingsstructuren, en dit verlaagde plafond van 6% moet gelden voor het totaal van de twee indirecte niet-nucleaire onderzoekprogramma's. Dit vereist billijke inspanningen voor productiviteitswinsten in alle onderzoekactiviteiten. Bij de uitvoering van deze programma's zal de Commissie ervoor zorgen dat het aandeel van de administratieve uitgaven op passende wijze wordt verdeeld over de diensten die verantwoordelijk zijn voor het beheer van de onderzoekactiviteiten. Hierbij zal rekening worden gehouden met het totale te beheren budget, de intensiteit waarmee gebruik wordt gemaakt van de drie nieuwe instrumenten, het arbeidsintensieve karakter en de recentste technologische ontwikkelingen van de activiteiten in de verschillende fasen van hun levenscyclus, met inbegrip van hun lengte, en de noodzaak om te zorgen voor een doelmatig beheer van de contracten die uit hoofde van voorgaande kaderprogramma's zijn gesloten. 7.1. Gevolgen voor de personele middelen >RUIMTE VOOR DE TABEL> Voor onderzoekwerkzaamheden op contract is er in 2001 een specifieke personeelsformatie die 954 A-posten, 273 B-posten en 427 C-posten omvat, in totaal 1654 posten (EG en EURATOM, inclusief GAB 3/2001). Bij deze personeelsformatie komen, zonder financiële gevolgen voor de begroting van deze programma's, nog 156 posten van de huishoudelijke begroting onder de begrotingsplaats deelname aan het uitstippelen en ten uitvoer leggen van het onderzoekbeleid. De geraamde maximale versterking met 50 posten moet nu bij deze cijfers worden opgeteld; dit resulteert in een totaal van 1704 posten (EG en EURATOM) en 156 posten van de huishoudelijke begroting (zie punt 7). 7.2 Algemene financiële gevolgen in verband met de personele middelen >RUIMTE VOOR DE TABEL> De bedragen stemmen overeen met de totale uitgaven voor de duur van het programma. 7.3 Andere huishoudelijke uitgaven die uit de actie voortvloeien >RUIMTE VOOR DE TABEL> De bedragen stemmen overeen met de totale uitgaven voor de actie gedurende de vier uitvoeringsjaren van dit specifieke programma, d.w.z. een jaarlijkse totale uitgave van 40.000 miljoen EUR. I. Totaal (7,2 + 7,3) (miljoen EUR) II. Duur van de actie (jaar) III. Indicatieve jaarlijkse kosten (miljoen EUR) // 159.300 40.000 8. TOEZICHT EN EVALUATIE 8.1 Follow-upsysteem De specifieke programma's zijn opgezet om te helpen bij de totstandbrenging van de Europese onderzoekruimte en zij worden ten uitvoer gelegd parallel aan en in nauwe samenwerking met andere communautaire en nationale activiteiten waarmee dezelfde doelstellingen worden nagestreefd. Het karakter zelf van het onderzoek en de verschillende soorten activiteiten op de verschillende niveaus maken de vaststelling van de oorzaken en gevolgen moeilijk, terwijl het toezicht en de evaluatie van de resultaten en impact complex zijn. Op basis van de ervaring met de vorige programma's en lopende methodologische studies werd al of wordt momenteel een reeks instrumenten ontwikkeld om de doelstellingen uit te werken en de resultaten en impact van het kaderprogramma en de programma's waarmee dit ten uitvoer wordt gelegd alsook de activiteiten die onder de totstandbrenging van de EOR vallen, te volgen en evalueren. De Commissie zal vóór de tenuitvoerlegging van de programma's te gelegener tijd de stand van zaken opmaken betreffende de ontwikkeling van deze instrumenten. Zodoende zal geleidelijk een gestructureerd systeem voor verzameling van gegevens en statistieken worden opgezet. Binnen deze context zullen algemene indicatoren die aan de specificiteit van het kaderprogramma zijn aangepast, worden ontwikkeld om met name de bijdragen van de programma's te kunnen toetsen aan de uitdagingen van de EU die in punt 5.1 zijn vastgesteld (Investeringen in OTO en in kennis, algemeen en op de prioritaire gebieden van de EU, personele middelen op het gebied van OTO, exploitatie van de resultaten op het gebied van OTO, coherentie van het nationale en communautaire onderzoekbeleid en het beleid inzake onderzoekinfrastructuur). Bovendien zullen specifiekere indicatoren worden vastgesteld voor de verschillende doelstellingen van de programma's betreffende met name productie, beheer en netwerken, exploitatie en impact van de kennis die voortvloeit uit de activiteiten die uit hoofde van de programma's worden verricht. Eerste algemene lijnen ter overweging in die zin zijn reeds vermeld in punt 5.2 onder verwachte resultaten, bijdragen aan algemene doelstellingen of mogelijke prestatieparameters. 8.2 Procedure en periodiciteit van de voorgeschreven evaluatie - Jaarlijkse voortgangscontrole: De Commissie, die daarbij eventueel een beroep doet op adequate expertise, toetst continu de voortgang van het kaderprogramma en de specifieke programma's aan de vastgestelde doelstellingen. Zij beoordeelt met name of de doelstellingen, prioriteiten, instrumenten, financiële middelen en het beheer nog steeds aangepast zijn aan de ontwikkeling van de situatie. Gestreefd wordt naar het versterken en verbeteren van de systematische verzameling, de coherentie en de kwaliteit van de basisinformatie, die een effectieve analyse en follow-up alsmede een substantiële bijdrage aan de vijfjaarlijkse evaluatie mogelijk maakt. Om de beheerders van het communautaire onderzoek meer bewust te maken van kwesties in verband met toezicht op de uitvoering en de resultaten en impact van de programma's wordt ook overwogen een gemeenschappelijk formaat voor auto-evaluatie uit te werken. Bovendien worden maatregelen genomen om te zorgen voor een betere coherentie tussen de follow-up van het kaderprogramma, de specifieke programma's en de voortgang van de Europese onderzoekruimte. Jaarlijks verslag: De stand van zaken betreffende de uitvoering van het kaderprogramma en de specifieke programma's wordt gepubliceerd in het jaarlijkse verslag dat krachtens artikel 173 van het Verdrag bij het Europees Parlement en de Raad wordt ingediend. Dit omvat met name de resultaten van de jaarlijkse voortgangscontrole, een beschrijving van de activiteiten die gedurende het voorgaande jaar inzake onderzoek en technologische ontwikkeling, totstandbrenging van de Europese onderzoekruimte en verspreiding van de resultaten zijn verricht, en het werkprogramma van het lopende jaar. - Vijfjaarlijkse evaluatie: Alvorens haar voorstel voor het volgende kaderprogramma en de specifieke programma's te presenteren, laat de Commissie door onafhankelijke deskundigen van hoog niveau de uitvoering van de communautaire activiteiten in de laatste vijf jaar vóór deze evaluatie, het bereiken van de doelstellingen en de impact van de activiteiten toetsen aan de in de betrokken periodes van toepassing zijnde doelstellingen. De Commissie deelt de conclusies van deze evaluatie, vergezeld van haar opmerkingen, aan het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's mee. 9. FRAUDEBESTRIJDINGSMAATREGELEN Bij het indienen van de verslagen die aanleiding kunnen geven tot de consolidatie van de ontvangsten in de boekhouding van de deelnemers, dient de financiële coördinator alle financiële documentatie ter beschikking te stellen van de Commissie om haar in staat te stellen haar financiële controles te verrichten, en deelt hij het tijdschema en de consolidatie van de boekhouding van de deelnemers mee. De Commissie voert eventueel dergelijke financiële controles uit, met name indien zij redenen heeft om te twijfelen aan de realiteit van de boekhouding met het oog op de voortgang van de werkzaamheden zoals beschreven in de activiteitenverslagen. De financiële controles van de Gemeenschap worden uitgevoerd door eigen personeel of door boekhouddeskundigen die overeenkomstig de wetgeving van de gecontroleerde deelnemer zijn erkend. De Gemeenschap kiest deze laatsten vrij maar vermijdt risico's van belangenconflicten die haar door de gecontroleerde deelnemer kunnen worden meegedeeld. Bovendien dient de Commissie er bij het uitvoeren van de onderzoekactiviteiten voor te zorgen dat de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen worden beschermd door effectieve controles en, wanneer onregelmatigheden worden ontdekt, maatregelen alsmede afschrikkende en evenredige sancties. Daartoe zullen regels in verband met controles, maatregelen en sancties, onder verwijzing naar de Verordeningen nrs. 2988/95, 2185/96, 1073/99 en 1074/99, worden opgenomen in alle juridische instrumenten die bij de tenuitvoerlegging van de programma's gebruikt worden, inclusief de specifieke contracten en de modelcontracten. Met name moet in de contracten in de volgende punten worden voorzien: - de opname van specifieke contractuele clausules om de financiële belangen van de EG te beschermen bij het uitvoeren van controles en controlemaatregelen in verband met de toekenningen; - de inzet van administratieve controles op het gebied van fraudebestrijding, in overeenstemming met de Verordeningen nrs. 2185/96, 1073/99 en 1074/99; - de toepassing van administratieve sancties voor alle opzettelijke of nalatige onregelmatigheden bij de tenuitvoerlegging van de contracten, in overeenstemming met Kaderverordening nr. 2988/95, inclusief een mechanisme voor plaatsing op een zwarte lijst; - het feit dat mogelijke invorderingsopdrachten in geval van onregelmatigheden en fraude executoriale titel vormen overeenkomstig artikel 256 van het EG-Verdrag.