EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52002AG0038

Gemeenschappelijk Standpunt (EG) nr. 38/2002 van 15 april 2002, vastgesteld door de Raad, volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met het oog op de aanneming van een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende afvalstoffenstatistieken (Voor de EER relevante tekst)

PB C 145E van 18.6.2002, p. 85–121 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

52002AG0038

Gemeenschappelijk Standpunt (EG) nr. 38/2002 van 15 april 2002, vastgesteld door de Raad, volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met het oog op de aanneming van een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende afvalstoffenstatistieken (Voor de EER relevante tekst)

Publicatieblad Nr. C 145 E van 18/06/2002 blz. 0085 - 0121


BIJLAGE

"BIJLAGE I

MILIEUTECHNISCHE SPECIFICATIES VOOR IN DE HANDEL VERKRIJGBARE BRANDSTOFFEN VOOR VOERTUIGEN MET ELEKTRISCHE-ONTSTEKINGSMOTOREN

Type: Benzine

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE II

MILIEUTECHNISCHE SPECIFICATIES VOOR IN DE HANDEL VERKRIJGBARE BRANDSTOFFEN VOOR VOERTUIGEN MET COMPRESSIEONTSTEKINGSMOTOREN

Type: Dieselbrandstof

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE III

MILIEUTECHNISCHE SPECIFICATIES VOOR IN DE HANDEL VERKRIJGBARE BRANDSTOFFEN VOOR VOERTUIGEN MET ELEKTRISCHE-ONTSTEKINGSMOTOREN

Type: Benzine

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE IV

MILIEUTECHNISCHE SPECIFICATIES VOOR IN DE HANDEL VERKRIJGBARE BRANDSTOFFEN VOOR VOERTUIGEN MET COMPRESSIEONTSTEKINGSMOTOREN

Type: Dieselbrandstof

>RUIMTE VOOR DE TABEL>"

MOTIVERING VAN DE RAAD

I. INLEIDING

1. De Commissie heeft haar voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG betreffende de kwaliteit van benzine en dieselbrandstof op 11 mei 2001 bij de Raad ingediend.

2. Het Europees Parlement heeft op 29 november 2001 advies uitgebracht.

Het Economisch en Sociaal Comité heeft op 18 oktober 2001 advies uitgebracht.

3. De Raad heeft op 15 april 2002 zijn gemeenschappelijk standpunt vastgesteld, overeenkomstig artikel 251, lid 2, van het Verdrag.

II. DOEL

Dit voorstel houdt het voorschrift in benzine en dieselbrandstof met een maximumzwavelgehalte van 10 mg/kg per 1 januari 2005 op basis van een evenwichtige geografische spreiding op de markt te brengen; de invoering van deze grenswaarde is aan een nader genoemde uiterste datum (1 januari 2011 in het voorstel) gebonden. De uiterste datum voor dieselbrandstof wordt nog besproken.

Het voorstel betekent ook een verduidelijking van de situatie met betrekking tot het momenteel toegelaten zwavelgehalte voor dieselbrandstof voor niet voor de weg bestemde mobiele machines. Daarvoor zijn evenwel geen nieuwe bepalingen opgenomen. Het voorstel bevat ook kleine wijzigingen van de bepalingen betreffende de technische aanpassing aan en afstemming op een in voorbereiding zijnde Europese norm inzake toezicht op de brandstofkwaliteit. Er worden geen wijzigingen voorgesteld voor andere brandstofparameters dan het zwavelgehalte.

III. ANALYSE VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT

1. Algemeen

De kernvraagstukken zijn:

- de uiterste datum waarna het maximumzwavelgehalte voor alle verkochte benzine en dieselbrandstof beperkt moet blijven tot 10 mg/kg: de Commissie heeft 1 januari 2011 voorgesteld en het EP 1 januari 2008; en de Raad is 1 januari 2009 overeengekomen. In verband met de beschikbaarheid van deze brandstof tegen 1 januari 2005 kwam de Raad overeen dat dit moet gebeuren op basis van een "passende" geografische spreiding, in plaats van een "evenwichtige" geografische spreiding zoals de Commissie heeft voorgesteld;

- niet voor de weg bestemde mobiele machines: de Commissie heeft hier geen wijziging voorgesteld, het EP heeft in overweging gegeven om dezelfde eisen met ingang van 1 januari 2005 toe te passen, en de Raad heeft de Commissie verzocht voorstellen in te dienen met betrekking tot de brandstofkwaliteit voor niet voor de weg bestemde mobiele machines; de lidstaten mogen nu evenwel, indien zij dat wensen, strengere normen voor het zwavelgehalte toepassen;

- strengere milieuspecificaties voor benzine en dieselbrandstof dan in de richtlijn, wanneer die door lokale milieuomstandigheden gerechtvaardigd zijn: de Raad heeft de huidige bepaling in Richtlijn 98/70/EG dat een lidstaat kan vragen om in specifieke gebieden op zijn grondgebied strengere milieuspecificaties voor benzine en/of dieselbrandstof te mogen toepassen om redenen van luchtkwaliteit, uitgebreid tot risico's wat betreft grondwaterverontreiniging.

De Commissie heeft het door de Raad vastgestelde gemeenschappelijk standpunt aanvaard.

2. Amendementen van het Europees Parlement

Het Europees Parlement heeft in zijn plenaire vergadering van 29 november 2001 36 amendementen op het voorstel goedgekeurd. Zeventien daarvan zijn reeds naar de letter of naar de geest, dan wel ten dele, overgenomen in het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (7 aangaande de artikelen en 10 aangaande de overwegingen).

a) De 19 amendementen die niet zijn overgenomen kunnen als volgt worden gegroepeerd:

Fiscale stimuleringsmaatregelen (amendementen 10, 19 en 27): Het Europees Parlement heeft voorgesteld dat de lidstaten automatisch het recht moeten hebben om door het gebruik van fiscale stimuleringsmaatregelen de vroegtijdige invoering van benzine en dieselbrandstof met een maximumzwavelgehalte van 10 mg/kg, te bevorderen. Dit is door de Raad niet aanvaard wegens onverenigbaarheid met de rechtsgrondslag voor dit voorstel en bestaande bepalingen in de communautaire wetgeving.

Afwijkingen (amendementen 20, 21, 24, 25): Het Europees Parlement heeft voorgesteld de mogelijkheid te schrappen dat een lidstaat met ingang van 1 januari 2005 tot maximaal twee jaar afwijkt van de verplichting om benzine en dieselbrandstof op de markt te brengen met een zwavelgehalte van minder dan 50 ppm. Dit is niet aanvaard.

Definitie van "evenwichtige geografische spreiding" (amendementen 42/45 en 43/46): Het Europees Parlement heeft voorgesteld dat de Commissie via een comitéprocedure criteria opstelt om te bepalen wat beschikbaarheid van olie en dieselbrandstof met een zwavelgehalte van 10 mg/kg op basis van een evenwichtige geografische spreiding tijdens de inleidende fase zou inhouden. Volgens de Raad zou de opstelling van dergelijke gemeenschappelijke criteria worden bemoeilijkt als gevolg van de uiteenlopende lokale omstandigheden.

Niet voor de weg bestemde mobiele machines (amendementen 3, 12, 26 en 37): Het Europees Parlement heeft voorgesteld dat dieselbrandstof voor niet voor de weg bestemde mobiele machines met ingang van 1 januari 2005 aan dezelfde milieuspecificaties moet voldoen als dieselbrandstof voor gebruik op de weg. De Raad heeft deze amendementen niet aanvaard, maar de Commissie verzocht om bij de bespreking van de volgende fase van emissienormen voor voertuigen met compressieontstekingsmotoren die gebruikt worden in niet voor de weg bestemde mobiele machines, in artikel 1, punt 5, onder b), de nodige specificaties voor dieselbrandstof op te stellen.

Uiterste datum (amendementen 5, 11, 15, 18, 23 en 32): Het Europees Parlement heeft in overweging gegeven om de uiterste datum met ingang waarvan alle verkochte benzine en dieselbrandstof moeten voldoen aan het maximumzwavelgehalte van 10 mg/kg te vervroegen tot 1 januari 2008, zodat de Commissie de mogelijkheid wordt ontnomen om de uiterste datum te bevestigen in het geval van dieselbrandstof, en in de mogelijkheid wordt voorzien van een afwijking wegens sociaal-economische omstandigheden; deze amendementen zijn niet in het gemeenschappelijk standpunt verwerkt. De Raad heeft er echter wel mee ingestemd de uiterste datum te verschuiven naar 1 januari 2009, maar de mogelijkheid gehandhaafd dat de Commissie de datum in het geval van dieselbrandstof uiterlijk 31 december 2005 bevestigt.

b) De 17 amendementen die de Raad in zijn gemeenschappelijk standpunt heeft overgenomen kunnen als volgt worden gegroepeerd:

Rapportage (amendementen 29 en, in beginsel 28): De Commissie heeft ermee ingestemd in de gewenste informatie als bedoeld in de nieuwe alinea van amendement 29 (artikel 8, lid 4) beschikbaar te stellen; amendement 28 brengt kleine wijzigingen aan in de formulering van de rapportage-eis voor de lidstaten (artikel 8, lid 3). De meeste van deze wijzigingen zijn in het gemeenschappelijk standpunt overgenomen;

Data (amendement 30): De in dit amendement voorgestelde vervroegde herzieningsdatum van 31 december 2005 voor de volledige toepassing van het voorstel met betrekking tot dieselbrandstof, is woordelijk aanvaard, omdat dit strookt met het besluit van de Raad om de uiterste termijn twee jaar vroeger te doen ingaan dan door de Commissie is voorgesteld;

RON 91 voor benzine (amendement 35): Dit amendement maakt verdere verkoop van RON 91-benzine mogelijk en is in het gemeenschappelijk standpunt overgenomen;

Herzieningsclausule (amendementen 48 en gedeeltelijk 47): De evaluatiesclausule (artikel 9) die in het gemeenschappelijk standpunt is overeengekomen bevat het voorschrift dat wijziging van andere brandstofparameters wordt overwogen en de invoering van alternatieve brandstoffen, onder meer biobrandstoffen, bevorderd wordt (dit valt in beginsel onder amendement 48). De evaluatie houdt ook in dat de Commissie rekening moet houden met het "effect van metaalhoudende additieven en andere belangrijke punten betreffende de prestatie" van verontreiniging beperkende technologieën (dit valt in principe gedeeltelijk onder amendement 47);

Versterking van vrijwillige overeenkomsten (in principe amendement 34): Dit amendement is naar de geest overgenomen in artikel 9, lid 1, punt d), met twee kleine wijzigingen in de formulering;

Overwegingen (amendementen 1, 2, 4 (gedeeltelijk), 6, 7, 8, 9, 13, 16 en 44): Deze amendementen zijn overgenomen in de overwegingen van het gemeenschappelijk standpunt. Meer bepaald:

amendement 1 - hier wordt gewezen op het belang van het zwavelgehalte van brandstoffen, zowel voor wegvervoermiddelen als voor niet voor de weg bestemde mobiele machines (overweging 5);

amendement 2 - meer accurate verwijzing naar de titel van de richtlijn (overweging 6);

amendement 4 - beklemtoont dat een lager zwavelgehalte een impact heeft op de CO2-uitstoot van wegvoertuigen (overweging 7); het aandeel van niet voor de weg bestemde mobiele machines wordt niet in het gemeenschappelijk standpunt genoemd;

amendement 6 - wijst op de rol van fiscale stimuleringsmaatregelen (overweging 8);

amendement 7 - benadrukt dat er bij de herziening, in 2003, van de vrijwillige overeenkomsten met de grote autoproducenten rekening moet worden gehouden met benzine en dieselbrandstof met een maximumgehalte van 10 mg/kg om de CO2-uitstoot van voertuigen te verlagen (overweging 9);

amendement 8 - gedeeltelijk in overweging 10 verwerkt voorzover dat de tekst waarin naar het maximumzwavelgehalte wordt verwezen beter maakt. Het gedeelte van het amendement dat naar de verplichte beschikbaarheid van alle soorten benzine- en dieselbrandstof met een maximum zwavelgehalte van 10 mg/kg verwijst is echter niet in het gemeenschappelijk standpunt verwerkt;

amendement 9 - voert een nieuwe overweging in, waarbij toestemming wordt gegeven om gewone ongelode benzine op de markt te blijven brengen; dit wordt weerspiegeld in de bepaling in voetnoot 3 van de bijlagen I en III;

amendement 13 - wordt in principe weerspiegeld in overweging 14, aangezien met de systemen voor toezicht op de brandstofkwaliteit hetzelfde doel zal worden bereikt als het amendement;

amendementen 16 en 44 - wijzen op de noodzaak van een verdere evaluatie van alternatieve brandstoffen, biobrandstoffen en van het effect van een aantal maatregelen, met inbegrip van het gebruik van metaalhoudende additieven in verband met verontreiniging beperkende apparatuur; beide amendementen zijn weerspiegeld in overweging 17.

3. Belangrijkste door de Raad ingevoerde vernieuwingen

De belangrijkste vernieuwing, die ook inspeelt op het standpunt van het Parlement (amendementen nr. 5, 11, 15, 18, 23 en 32), is de wijziging van de uiterste datum voor de volledige beschikbaarheid op de markt van benzine en dieselbrandstof met een maximumzwavelgehalte van 10 mg/kg. De door de Commissie voorgestelde datum was 1 januari 2011; in het gemeenschappelijk standpunt is die vervroegd tot 1 januari 2009 (voorstel Europees Parlement: 1 januari 2008). Gelet op de vroegere einddatum is het amendement van het Europees Parlement om de evaluatiedatum met betrekking tot dieselbrandstof van 31 december 2006 te vervroegen tot 31 december 2005 in het gemeenschappelijk standpunt overgenomen.

De Commissie heeft geen wijziging van de brandstofeisen voor niet voor de weg gebruikte mobiele machines voorgesteld. De Raad heeft deze kwestie zeer zorgvuldig overwogen en het voorstel in die zin gewijzigd dat de Commissie wordt verzocht om bij de behandeling van de volgende fase van emissienormen voor compressieontstekingsmotoren een voorstel in te dienen met betrekking tot de brandstofkwaliteit voor niet op de weg gebruikte mobiele machines.

De Raad heeft tevens besloten de toepassing van een vorige bepaling in artikel 6 van Richtlijn 98/70/EG, waarbij de lidstaten, afhankelijk van een communautaire controleprocedure, nu kunnen eisen dat het op de markt brengen van brandstof onderworpen wordt aan strengere milieuspecificaties in sommige delen van een lidstaat om redenen van luchtkwaliteit, uit te breiden tot risico's wat betreft grondwaterverontreiniging.

IV. CONCLUSIE

De Raad is van oordeel dat in zijn gemeenschappelijk standpunt in ruime mate rekening wordt gehouden met het advies van het Europees Parlement in eerste lezing. Met het gemeenschappelijk standpunt van de Raad zijn de voorstellen van de Commissie opgeschoven in de richting van het advies van het Europees Parlement wat betreft de meeste amendementen die hij niet heeft aanvaard. Het betreft hier een evenwichtige oplossing voor de gewijzigde richtlijn, waarbij de nieuwe grenswaarden zorgen voor een schoner milieu, terwijl de eisen die aan het bedrijfsleven worden gesteld praktisch uitvoerbaar zijn.

GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT (EG) Nr. 38/2002

door de Raad vastgesteld op 15 april 2002

met het oog op de vaststelling van verordening (EG) nr. .../2002 van het Europees Parlement en de Raad van ... betreffende afvalstoffenstatistieken

(2002/C 145 E/05)

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met name artikel 285,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1) De Gemeenschap heeft behoefte aan regelmatige communautaire statistieken over het vrijkomen en het beheer van bedrijfsafval en huishoudelijk afval voor het toezicht op de toepassing van het afvalstoffenbeleid; dat vormt de grondslag voor het toezicht op de inachtneming van de beginselen van maximale terugwinning en veilige verwijdering. Statistische instrumenten zijn echter ook nodig voor de beoordeling van de inachtneming van het beginsel van afvalpreventie en voor het leggen van een verband tussen gegevens over afvalproductie en wereldwijde, nationale en regionale inventarisaties van het gebruik van hulpbronnen.

(2) De begrippen voor de beschrijving van afval en afvalbeheer moeten worden gedefinieerd om de vergelijkbaarheid van de afvalstoffenstatistieken te waarborgen.

(3) Ten behoeve van het afvalstoffenbeleid van de Gemeenschap zijn een aantal uitgangspunten vastgesteld die door afvalproducenten eenheden en afvalbeheerders moeten worden nageleefd. Zulks vereist toezicht in de verschillende stadia van de afvalstroom: bij het vrijkomen, de inzameling, de terugwinning en de verwijdering.

(4) Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad van 17 februari 1997 betreffende de communautaire statistiek(4) vormt het referentiekader voor de bepalingen van deze verordening.

(5) Om vergelijkbare resultaten te verkrijgen moeten binnen een bepaalde termijn na het einde van het referentiejaar afvalstoffenstatistieken volgens de vastgestelde indeling in een geschikte vorm worden opgesteld.

(6) Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel, zoals vervat in artikel 5 van het Verdrag, kan de doelstelling van de overwogen maatregel, namelijk het vaststellen van regels voor de opstelling van communautaire afvalstoffenstatistieken inzake het vrijkomen, de terugwinning en de verwijdering van afvalstoffen onvoldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt, daar de begrippen voor de beschrijving van afval en afvalbeheer moeten worden gedefinieerd om te waarborgen dat de door de lidstaten verstrekte statistieken vergelijkbaar zijn, en kan die doelstelling derhalve beter door de Gemeenschap worden verwezenlijkt. Deze verordening gaat niet verder dan hetgeen nodig is voor het bereiken van die doelstelling.

(7) Afzonderlijke lidstaten hebben voor de opstelling van hun afvalstoffenstatistieken wellicht een overgangsperiode nodig wat de economische activiteiten van de bij Verordening (EEG) nr. 3037/90 van 9 oktober 1990 vastgestelde NACE Rev. 1(5) betreft, waarvoor hun nationaal statistisch systeem ingrijpend moet worden aangepast.

(8) De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(6).

(9) Het Comité statistisch programma is door de Commissie geraadpleegd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Doelstelling

1. Doel van deze verordening is, regels vast te stellen voor de opstelling van communautaire statistieken inzake het vrijkomen, de terugwinning en de verwijdering van afvalstoffen.

2. De lidstaten en de Commissie stellen binnen de grenzen van hun respectieve bevoegdheden communautaire statistieken op over het vrijkomen, de terugwinning en de verwijdering van afvalstoffen, met uitzondering van radioactief afval, waarvoor reeds een andere wetgeving bestaat.

3. De statistieken omvatten de volgende gebieden:

a) het vrijkomen van afval overeenkomstig bijlage I;

b) terugwinning en verwijdering van afvalstoffen overeenkomstig bijlage II.

4. Bij de samenstelling van de statistieken houden de lidstaten en de Commissie zich aan de voornamelijk naar stof ingedeelde statistische nomenclatuur die gegeven is in bijlage III.

5. De Commissie stelt volgens de procedure van artikel 7, lid 2, een equivalentietabel tussen de statistische nomenclatuur van bijlage III en de bij Beschikking 2000/532/EG van de Commissie(7) vastgestelde lijst van afvalstoffen op.

Artikel 2

Definities

1. Voor de toepassing en in het kader van deze verordening wordt verstaan onder:

a) "afvalstof": stof of voorwerp als omschreven in artikel 1, punt a), van Richtlijn 75/442/EEG van de Raad betreffende afvalstoffen(8), als gewijzigd;

b) "gescheiden ingezamelde afvalfracties": huishoudelijk en soortgelijk afval dat selectief in homogene fracties is ingezameld door overheidsdiensten, organisaties zonder winstoogmerk en particuliere ondernemingen die actief zijn op het gebied van de georganiseerde inzameling van afval;

c) "recycling": hetgeen daaronder verstaan wordt in artikel 3, punt 7, van Richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende verpakking en verpakkingsafval(9);

d) "terugwinning": handeling, genoemd in bijlage II B bij Richtlijn 75/442/EEG;

e) "verwijdering": handeling, genoemd in bijlage II A bij Richtlijn 75/442/EEG;

f) "terugwinnings- of verwijderingsinrichting": inrichting waarvoor een vergunning of registratie vereist is overeenkomstig artikel 9, artikel 10 of artikel 11 van Richtlijn 75/442/EEG;

g) "gevaarlijk afval": afvalstof als omschreven in artikel 1, lid 4, van Richtlijn 91/689/EEG van de Raad(10);

h) "niet gevaarlijk afval": afval dat niet onder de definitie van punt g) valt;

i) "verbranding": thermische behandeling van afvalstoffen in een verbrandingsinstallatie als omschreven in artikel 3, punt 4), of een meeverbrandingsinstallatie als omschreven in artikel 3, punt 5), van Richtlijn 2000/76/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 december 2000 betreffende de verbranding van afval(11);

j) "stortplaats": afvalverwijderingsterrein als omschreven in artikel 2, punt g), van Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen(12);

k) "capaciteit van afvalverbrandingsinstallaties": maximumcapaciteit voor de verbranding van afval in ton per jaar, of in gigajoules;

l) "capaciteit van afvalrecyclinginstallaties": maximumcapaciteit voor de recycling van afval, in ton per jaar;

m) "capaciteit van stortplaatsen": restcapaciteit (aan het einde van het referentiejaar voor de gegevens) van de stortplaats voor de verwijdering van afval in de toekomst, in kubieke meters;

n) "capaciteit van andere verwijderingsinstallaties": capaciteit van de installatie voor de verwijdering van afval, in ton per jaar.

Artikel 3

Gegevensverzameling

1. De lidstaten verzamelen onder inachtneming van de volgens de procedure van artikel 7, lid 2, te definiëren kwaliteits- en nauwkeurigheidseisen de benodigde gegevens voor de beschrijving van de kenmerken, genoemd in de bijlagen I en II, door middel van:

- enquêtes;

- administratieve of andere bronnen, zoals de rapportagevoorschriften krachtens de Gemeenschapswetgeving betreffende afvalbeheer;

- statistische schattingen op basis van steekproeven of afvalgerelateerde schatters, of

- een combinatie van deze middelen.

Ter beperking van de belasting voor de respondenten hebben de nationale autoriteiten en de Commissie toegang tot administratieve gegevensbronnen onder de door elke lidstaat en de Commissie binnen de grenzen van hun respectieve bevoegdheden vastgestelde beperkingen en voorwaarden.

2. Ter verlichting van de administratieve belasting voor kleine ondernemingen worden ondernemingen met minder dan tien werknemers uitgesloten van de enquêtes, tenzij zij een significant aandeel in het vrijkomen van afval hebben.

3. De lidstaten stellen de statistische resultaten op volgens de in de bijlagen I en II vastgestelde indeling.

4. De in lid 2 bedoelde uitsluiting moet stroken met de in sectie 7, punt 1, van de bijlagen I en II genoemde doelstellingen inzake dekking en kwaliteit.

5. De lidstaten zenden de resultaten, met inbegrip van vertrouwelijke gegevens, in een passend formaat aan Eurostat toe binnen de in de bijlagen I en II bepaalde termijn na het einde van de referentieperiode.

6. De verwerking van vertrouwelijke gegevens en de in lid 5 bedoelde toezending van dergelijke gegevens vinden plaats overeenkomstig de bestaande communautaire bepalingen inzake statistische geheimhouding.

Artikel 4

Overgangsperiode

1. Gedurende een overgangsperiode van ten hoogste twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening kan de Commissie volgens de procedure van artikel 7, lid 2, op verzoek van een lidstaat toestaan dat wordt afgeweken van de bepalingen van sectie 5 van de bijlagen I en II voor de opstelling van resultaten betreffende sectie 8.1.1, de punten 13 tot en met 17 van bijlage I en sectie 8.2 van bijlage II.

2. De in lid 1 bedoelde afwijkingen kunnen een lidstaat slechts worden toegestaan voor de gegevens van het eerste referentiejaar.

Artikel 5

In- en uitvoer van afvalstoffen

1. De Commissie stelt een programma op van op basis van vrijwilligheid door de lidstaten uit te voeren pilotstudies inzake de in- en uitvoer van afvalstoffen. De pilotstudies hebben tot doel na te gaan of het zinvol en haalbaar is gegevens te verkrijgen, en de kosten en baten van het inzamelen van gegevens, alsmede de belasting voor het bedrijfsleven te evalueren.

2. Het pilotstudieprogramma van de Commissie stemt overeen met de inhoud van de bijlagen I en II, met name de aspecten betreffende de werkingssfeer van de statistieken en de afvalstoffen waarvan opgave moet worden gedaan, de afvalcategorieën voor de indeling van afval, de referentiejaren en de frequentie, waarbij rekening moet worden gehouden met de rapportagevoorschriften van Verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap(13).

3. De Commissie draagt maximaal 100 % van de kosten van de uitvoering van de pilotstudies.

4. Op basis van de conclusies van deze pilotstudies informeert de Commissie het Europees Parlement en de Raad over de mogelijkheden om statistieken betreffende afval op te stellen voor die activiteiten en kenmerken die in het kader van de pilotstudies inzake de in- en uitvoer van afvalstoffen zijn onderzocht. De Commissie stelt volgens de procedure van artikel 7, lid 2, de noodzakelijke uitvoeringsbepalingen vast.

5. De pilotstudies moeten worden uitgevoerd binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 6

Uitvoeringsbepalingen

De bepalingen voor de uitvoering van deze verordening worden volgens de procedure van artikel 7, lid 2, vastgesteld. Het betreft maatregelen:

a) tot aanpassing aan de economische en technische ontwikkelingen op het gebied van verzameling en statistische verwerking van gegevens en van verwerking en toezending van resultaten;

b) tot aanpassing van de in de bijlagen I, II en III genoemde specificaties;

c) voor het opstellen van resultaten overeenkomstig artikel 3, leden 2, 3 en 4, met inachtneming van de economische structuren en de technische omstandigheden in een lidstaat; die maatregelen kunnen inhouden dat een lidstaat geen gegevens behoeft over te leggen voor bepaalde punten van de classificatie, mits aangetoond is dat het effect daarvan op de kwaliteit van de statistieken beperkt is. Wanneer een vrijstelling wordt verleend, moet steeds de totale hoeveelheid afvalstoffen worden gegeven voor ieder volgnummer, genoemd in de secties 2.1 en 8.1 van bijlage I;

d) voor de omschrijving van geschikte criteria voor de evaluatie van de kwaliteit en de inhoud van de kwaliteitsverslagen, bedoeld in sectie 7 van de bijlagen I en II;

e) voor het bepalen van het passende formaat waarin de resultaten door de lidstaten moeten worden toegezonden, binnen twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening;

f) voor het opstellen van de lijst van aan de lidstaten toegestane overgangsperiodes en afwijkingen, als bepaald in artikel 4;

g) voor de toepassing van de resultaten van de pilotstudies, als bepaald in artikel 5, lid 4, bijlage I, sectie 2, punt 4, en bijlage II, sectie 8, punt 3.

Artikel 7

Comitéprocedure

1. De Commissie wordt bijgestaan door het Comité statistisch programma dat is ingesteld bij Besluit 89/382/EEG, Euratom van de Raad(14).

2. Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 daarvan.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde periode wordt vastgesteld op drie maanden.

3. Het Comité stelt zijn reglement van orde vast.

4. De Commissie geeft de aan het Comité statistisch programma voorgelegde maatregelen door aan het bij Richtlijn 75/442/EEG ingestelde comité.

Artikel 8

Verslag

1. De Commissie legt het Europees Parlement en de Raad binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening en vervolgens om de drie jaar een verslag voor over de op grond van deze verordening opgestelde statistieken, en met name over de kwaliteit ervan en de belasting voor de ondernemingen.

2. De Commissie dient binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening een voorstel bij het Europees Parlement en de Raad in tot eliminatie van doublures in de rapportagevoorschriften.

Artikel 9

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te ...

Voor het Europees Parlement

De Voorzitter

Voor de Raad

De Voorzitter

(1) PB C 87 van 29.3.1999, blz. 22 en PB C 180 E van 26.6.2001, blz. 202.

(2) PB C 329 van 17.11.1999, blz. 17.

(3) Advies van het Europees Parlement van 4 september 2001 (nog niet verschenen in het Publicatieblad), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 15 april 2002 en besluit van het Europees Parlement van ... (nog niet verschenen in het Publicatieblad).

(4) PB L 52 van 22.2.1997, blz. 1.

(5) PB L 293 van 24.10.1990, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 29/2002 van de Commissie (PB L 6 van 10.1.2002, blz. 3).

(6) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(7) PB L 226 van 6.9.2000, blz. 3. Besluit laatstelijk gewijzigd bij Besluit van de Raad 2001/573/EG (PB L 203 van 28.7.2001, blz. 18).

(8) PB L 194 van 25.7.1975, blz. 39. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Besluit van de Commissie 96/350/EG (PB L 135 van 6.6.1996, blz. 32).

(9) PB L 365 van 31.12.1994, blz. 10.

(10) PB L 377 van 31.12.1991, blz. 20. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 94/31/EG (PB L 168 van 2.7.1994, blz. 28).

(11) PB L 332 van 28.12.2000, blz. 91.

(12) PB L 182 van 16.7.1999, blz. 1.

(13) PB L 30 van 6.2.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2557/2001 van de Commissie (PB L 349 van 31.12.2001, blz. 1).

(14) PB L 181 van 28.6.1989, blz. 47.

BIJLAGE I

AFVALPRODUCTIE

SECTIE 1

Dekking

1. De statistieken worden opgesteld voor alle activiteiten die vallen onder secties C tot en met Q van de NACE Rev. 1. Onder deze secties vallen alle economische activiteiten, behalve landbouw, jacht en bosbouw (A) en visserij (B), die buiten deze bijlage vallen.

Onder deze bijlage valt ook:

a) huishoudelijk afval;

b) afval van terugwinnings- en/of verwijderingsactiviteiten.

2. De Commissie stelt een programma op voor vrijwillig door de lidstaten te verrichten pilotstudies om te beoordelen of het zin heeft de secties A en B van NACE Rev. 1 in de in punt 1 genoemde lijst op te nemen. De Commissie draagt maximaal 100 % van de kosten van die pilotstudies. Op grond van de conclusies van die pilotstudie stelt de Commissie volgens de procedure van artikel 7, lid 2, van deze verordening de nodige uitvoeringsbepalingen vast.

SECTIE 2

Afvalcategorieën

1. Er worden statistieken opgesteld voor de volgende afvalcategorieën:

Geaggregeerde lijst

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2. Overeenkomstig de rapporteringsvoorschriften uit hoofde van Richtlijn 94/62/EG stelt de Commissie een programma op van door de lidstaten op basis van vrijwilligheid uit te voeren pilotstudies om te beoordelen of het zinvol is verpakkingsafval op te nemen in bovenstaande lijst (EAC-Stat v. 2). De Commissie draagt maximaal 100 % van de kosten van deze pilotstudies. Op basis van de conclusies van deze pilotstudies stelt de Commissie volgens de procedure van artikel 7 van deze verordening de nodige uitvoeringsbepalingen vast.

SECTIE 3

Kenmerken

1. Kenmerken van de afvalcategorieën:

Voor elke in sectie 2, punt 1, genoemde afvalcategorie moet de hoeveelheid vrijgekomen afval worden opgegeven.

2. Regionale kenmerken:

Bevolking of woningen die worden bereikt door een regeling voor de inzameling van gemengd huishoudelijk en soortgelijk afval (NUTS 2-niveau).

SECTIE 4

Eenheid

1. De voor alle afvalcategorieën te gebruiken eenheid is 1000 ton (normaal) nat afval. Voor de afvalcategorieën "slib" moet voorts de hoeveelheid droge stof worden vermeld.

2. De eenheid voor de regionale kenmerken is het percentage van de bevolking of van de woningen.

SECTIE 5

Eerste referentiejaar en frequentie

1. Het eerste referentiejaar is het tweede kalenderjaar na de inwerkingtreding van deze verordening.

2. De lidstaten verstrekken gegevens voor elk tweede jaar na het eerste referentiejaar.

SECTIE 6

Toezending van de resultaten aan Eurostat

De resultaten worden toegezonden binnen 18 maanden na het einde van het referentiejaar.

SECTIE 7

Rapport over de dekking en de kwaliteit van de statistieken

1. De lidstaten vermelden voor elke in sectie 8 (activiteiten en huishoudens) genoemd volgnummer welk percentage de verstrekte statistieken uitmaken van het totaal onder dit volgnummer. Het minimale dekkingspercentage wordt vastgesteld volgens de procedure van artikel 7, lid 2, van deze verordening.

2. De lidstaten dienen een kwaliteitsrapport in, waarin wordt aangegeven hoe nauwkeurig de verzamelde gegevens zijn. Er wordt een beschrijving gegeven van de schattingen, aggregaties of uitsluitingen, en van de gevolgen die deze bewerkingen hebben voor de verdeling van de in sectie 2, punt 1, genoemde afvalcategorieën over de economische activiteiten en huishoudens, genoemd in sectie 8.

3. De Commissie neemt de rapporten over de dekking en kwaliteit op in het in artikel 8 van deze verordening voorgeschreven verslag.

SECTIE 8

Opstelling van resultaten

1. De resultaten voor de in sectie 3, punt 1, genoemde kenmerken moeten worden opgesteld voor:

1.1. de volgende secties, afdelingen, groepen en klassen van NACE Rev. 1:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

1.2. huishoudens:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2. Voor economische activiteiten worden, overeenkomstig het statistisch systeem van elke lidstaat, als statistische eenheden lokale eenheden of eenheden van economische activiteit gebruikt, zoals gedefinieerd in Verordening (EEG) nr. 696/93 van de Raad van 15 maart 1993 inzake de statistische eenheden voor waarneming en analyse van het productiestelsel in de Gemeenschap(1).

In het overeenkomstig sectie 7 uit te brengen kwaliteitsrapport moet een beschrijving worden opgenomen van de gevolgen die de keuze van de statistische eenheid voor de verdeling van de branchegegevens heeft.

(1) PB L 76 van 30.3.1993, blz. 1. Verordening gewijzigd door de Toetredingsakte van 1994.

BIJLAGE II

TERUGWINNING EN VERWIJDERING VAN AFVALSTOFFEN

SECTIE 1

Dekking

1. De statistieken worden opgesteld voor alle terugwinnings- en verwijderingsinrichtingen die de in sectie 8, punt 2, genoemde activiteiten uitvoeren en behoren tot of deel uitmaken van de economische activiteiten volgens de in bijlage I, sectie 8, punt 1.1, vermelde indeling van NACE Rev. 1.

2. Inrichtingen waarvan de afvalbehandelingsactiviteiten zich beperken tot de recycling van afvalstoffen op de plaats waar die afvalstoffen zijn geproduceerd, vallen niet onder deze bijlage.

SECTIE 2

Afvalcategorieën

De afvalcategorieën waarvoor statistieken voor iedere in sectie 8, punt 2, genoemde terugwinnings- of verwijderingsactiviteit moeten worden opgesteld, zijn:

Verbranding

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Activiteiten die kunnen leiden tot terugwinning (met uitzondering van energieterugwinning)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Verwijdering (met uitzondering van verbranding)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

SECTIE 3

Kenmerken

De kenmerken waarvoor statistieken inzake de in sectie 8, punt 2, genoemde terugwinnings- en verwijderingsactiviteiten worden opgesteld, staan vermeld in de onderstaande tabel.

Aantal en capaciteit van de terugwinnings- en verwijderingsactiviteiten per regio

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

SECTIE 4

Eenheid

De voor alle afvalcategorieën te gebruiken eenheid is 1000 ton (normaal) nat afval. Voor de afvalcategorieën "slib" moet voorts de hoeveelheid droge stof worden vermeld.

SECTIE 5

Eerste referentiejaar en frequentie

1. Het eerste referentiejaar is het tweede kalenderjaar na de inwerkingtreding van deze verordening.

2. De lidstaten verstrekken gegevens voor elk tweede jaar na het eerste referentiejaar over de in sectie 8, punt 2, bedoelde inrichtingen.

SECTIE 6

Toezending van de resultaten aan Eurostat

De resultaten worden toegezonden binnen 18 maanden na het einde van het referentiejaar.

SECTIE 7

Rapport over de dekking en de kwaliteit van de statistieken

1. De lidstaten vermelden voor de in sectie 3 genoemde kenmerken en voor elk volgnummer van de in sectie 8, punt 2, genoemde soorten activiteit welk percentage de verstrekte statistieken vertegenwoordigen van het totaal van de onder het desbetreffende volgnummer vallende hoeveelheden afval. Het minimale dekkingspercentage wordt vastgesteld volgens de procedure van artikel 7, lid 2, van deze verordening.

2. Voor de in sectie 3 genoemde kenmerken dienen de lidstaten een kwaliteitsrapport in, waarin wordt aangegeven hoe nauwkeurig de verzamelde gegevens zijn.

3. De Commissie neemt de rapporten over de dekking en kwaliteit op in het in artikel 8 van deze verordening voorgeschreven verslag.

SECTIE 8

Opstelling van resultaten

1. De resultaten worden opgesteld voor elke post van de in sectie 8, punt 2, genoemde soorten activiteit, overeenkomstig de kenmerken, bedoeld in sectie 3.

2. Lijst van terugwinnings- en verwijderingsactiviteiten; de codes verwijzen naar de codes in de bijlagen bij Richtlijn 75/442/EEG.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

3. De Commissie stelt een programma op van op basis van vrijwilligheid door de lidstaten uit te voeren pilotstudies. Die pilotstudies hebben tot doel te beoordelen of het zinvol en haalbaar is gegevens te verkrijgen over de hoeveelheden afval die zijn voorbehandeld als omschreven in de bijlagen II A en II B bij Richtlijn 75/442/EEG. De Commissie draagt maximaal 100 % van de kosten van de uitvoering van deze pilotstudies. Op basis van de conclusies van deze pilotstudies stelt de Commissie volgens de procedure van artikel 7, lid 2, van deze verordening de nodige uitvoeringsbepalingen vast.

4. Als statistische eenheden worden, naar gelang van het statistische systeem van de verschillende lidstaten, lokale eenheden of eenheden van economische activiteit gebruikt, zoals gedefinieerd in Verordening (EEG) nr. 696/93.

In het overeenkomstig sectie 7 uit te brengen kwaliteitsrapport dient een beschrijving te worden opgenomen van de gevolgen die de keuze van de statistische eenheid heeft voor de verdeling van de gegevens over de groepen NACE Rev. 1-rubrieken.

BIJLAGE III

STATISTISCHE LIJST VAN AFVALSTOFFEN

(bedoeld in bijlage I, sectie 2, punt 1, en bijlage II, sectie 2) EAC-Stat rev. 2 (statistische lijst van afvalstoffen, hoofdzakelijk naar stof)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

MOTIVERING VAN DE RAAD

I. INLEIDING

1. De Commissie heeft op 28 januari 1999 een voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de statistiek van het afvalbeheer ingediend(1).

2. Het Economisch en Sociaal Comité heeft op 22 september 1999 advies uitgebracht(2).

3. De Commissie heeft vervolgens haar voorstel gewijzigd en op 9 maart 2001 een gewijzigd voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende afvalstoffenstatistieken ingediend(3). Dit voorstel is gebaseerd op artikel 285 van het Verdrag.

4. Het Europees Parlement heeft op 4 september 2001 in eerste lezing advies uitgebracht.

5. Op 11 december 2001 heeft de Commissie een gewijzigd voorstel ingediend waarin de meeste amendementen van het Europees Parlement zijn overgenomen.

6. Op 15 april 2002 heeft de Raad overeenkomstig artikel 251 van het Verdrag zijn gemeenschappelijk standpunt vastgesteld.

II. DOELSTELLINGEN

Dit voorstel beoogt regels vast te stellen voor de opstelling van communautaire statistieken die het mogelijk maken de uitvoering van het afvalstoffenbeleid te volgen. De lidstaten moeten in dit aldus vastgestelde kader regelmatig gegevens over de productie, de terugwinning en de verwijdering van afvalstoffen verstrekken.

III. ANALYSE VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT

A. ALGEMENE OPMERKINGEN

Een logisch classificatiesysteem, dat stoelt op de praktijk van het beheer maar geen dubbelzinnigheden bevat (geen overlappingen bijvoorbeeld), dat wetenschappelijk goed gefundeerd is en berust op gemeenschappelijke, eenduidige definities, is onontbeerlijk voor de opstelling van statistieken. Op een aantal gebieden is van dergelijke randvoorwaarden nog geen sprake, bijvoorbeeld ten aanzien van afval afkomstig uit de landbouw en de visserij, of de in- en uitvoer van afvalstoffen. Het gemeenschappelijk standpunt bepleit dat eerst pilotstudies worden uitgevoerd om na te gaan of het zinvol en haalbaar is gegevens te verkrijgen, en de kosten en baten van het inzamelen van gegevens, alsmede de belasting voor het bedrijfsleven te evalueren, voordat besloten wordt deze sectoren in het toepassingsgebied van de verordening op te nemen.

Er moet worden gezocht naar een juist evenwicht tussen relevante statistieken die op efficiënte wijze het doel dienen enerzijds en de werklast en de kosten voor de ondernemingen en de overheid anderzijds. Het gemeenschappelijk standpunt geeft de voorkeur aan statistieken van hoge kwaliteit die met regelmatige tussenpozen worden geproduceerd boven te frequente en te gedetailleerde statistieken. De periode tussen twee producties van gegevens moet echter wel zo kort zijn dat snel reeksen statistieken beschikbaar zijn. Voorts maakt afstemming op de overige internationale behoeften het mogelijk het informatiesysteem optimaal te laten functioneren. Om die redenen is in het gemeenschappelijk standpunt uiteindelijk gekozen voor een periode van 2 jaar voor alle communautaire afvalstatistieken.

Het is absoluut noodzakelijk dat de vergelijkbaarheid van de door de lidstaten verstrekte gegevens wordt gewaarborgd doordat minimumkwaliteitsnormen vastgesteld worden. Deze vergelijkbaarheid wordt evenwel niet aangetast wanneer de lidstaten zelf hun statistische methode mogen kiezen. De lidstaten dienen op grond van het subsidiariteitsbeginsel over deze vrijheid te beschikken; hierdoor kunnen de methodes worden aangepast aan de verschillende economische structuren en technische omstandigheden in de lidstaten, met als resultaat een hogere totaalkwaliteit tegen lagere kosten.

Technische kenmerken horen niet in wetgevingsbesluiten thuis; ze moeten worden vastgesteld in het kader van de comitologieprocedure.

B. SPECIFIEKE OPMERKINGEN

1. Standpunt van de Raad ten aanzien van de amendementen van het Europees Parlement

1.1. De Raad heeft de amendementen 1, 5 en 25 in zijn gemeenschappelijk standpunt opgenomen.

1.2. De Raad heeft de volgende amendementen inhoudelijk of gedeeltelijk overgenomen:

Amendementen 2 en 11 (overweging 7 en artikel 4):

De Raad kan niet aanvaarden dat de overgangsperiode volledig wordt afgeschaft, omdat de lidstaten de tijd moeten krijgen om hun nationaal statistieksysteem aan te passen aan de eisen van de verordening die wordt aangenomen. Het feit dat de besprekingen over dit voorstel al enige tijd duren, kan geen argument voor de afschaffing van de overgangsperiode zijn, omdat de lidstaten pas wanneer de tekst is aangenomen - en de inhoud vaststaat - in alle vertrouwen een begin kunnen maken met de voor de uitvoering noodzakelijke aanpassingen.

Om aan de wensen van het Europees Parlement tegemoet te komen heeft de Raad evenwel:

- de overgangsperiode beperkt tot de activiteiten waarvoor aanzienlijke aanpassingen nodig zijn,

- het individuele karakter van een verzoek om afwijking van een lidstaat onderstreept, afhankelijk van de moeilijkheden waarmee een lidstaat te maken krijgt en die in het kader van de comitologieprocedures zullen worden onderzocht.

Amendementen 3 en 12 (artikelen 1 en 5):

De Raad erkent dat er een politieke noodzaak is voor de verzameling van gegevens over de in- en uitvoer van afvalstoffen. Voorbereidingen zijn evenwel noodzakelijk om een aantal technische problemen op te lossen (met name de uitwerking van een gemeenschappelijke methodologie en de vaststelling van gemeenschappelijke definities) voordat deze gebieden in de verordening worden opgenomen.

De Raad heeft evenwel de leden 4 en 5 van artikel 5 gewijzigd om meer zekerheid te geven dat de statistieken over de in- en uitvoer van afvalstoffen zullen worden verzameld zodra dit mogelijk is.

Amendement 4 (artikel 1, lid 4):

De Raad is het met de redenering van het Europees Parlement eens. Hij heeft evenwel gekozen voor een andere formulering, omdat in een wettekst niet verwezen kan worden naar een tekst die niet meer van toepassing is (Beschikking 94/3/EG). Het accent is gelegd op de statistische nomenclatuur, die voornamelijk naar stof is vastgesteld. Voorts wordt gepreciseerd dat Bijlage III in het kader van de comitologieprocedure moet worden aangepast om rekening te houden met Beschikking 2000/532/EG van de Commissie, die Beschikking 94/3/EG heeft vervangen (nieuw lid 5 van het gemeenschappelijk standpunt).

Deze nieuwe formulering brengt met het oog op de samenhang in de tekst de volgende wijzigingen met zich mee:

- Bijlage II, Sectie 2: schrapping van de paragrafen 1 en 2;

- Bijlage III:

- wijziging van de titel

- schrapping van de vóór de benamingen vermelde codes (die verouderd zijn) en louter redactionele correctie van de benamingen als gevolg van de schrapping van de codes (sommige benamingen kwamen met verschillende codes verscheidene keren terug; nu de codes zijn geschrapt, is herhaling van de benamingen overbodig).

Amendementen 6, 7 en 8 (artikel 3, lid 1):

De Raad heeft de door het Europees Parlement in de eerste alinea aangebrachte redactionele preciseringen overgenomen.

Daarentegen kan de Raad een uniforme verzamelingsmethode niet aanvaarden. Het afvalstoffenbeheer is niet in alle lidstaten op dezelfde manier georganiseerd. Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel moet elke lidstaat de verzamelwijze aan zijn eigen situatie aanpassen. Een uniforme verzamelingsmethode is niet nodig, zal onuitvoerbaar zijn en tot hogere kosten en geringere kwaliteit leiden. De verzameling van de gegevens en de resultaten moeten steunen op minimumkwaliteitsnormen, maar de methode waarmee aan deze normen wordt voldaan, moet vrijelijk door de lidstaten worden gekozen.

Amendement 10 (artikel 3, lid 3):

De Raad aanvaardt de door het Europees Parlement gevraagde schrapping. De economische structuren en de technische omstandigheden in een lidstaat kunnen evenwel van dien aard zijn dat bepaalde gegevens niet kunnen worden verstrekt. De Raad is van oordeel dat de kwaliteit van de verstrekte gegevens hier niet onder mag lijden (zo kunnen er bijvoorbeeld geen vrijstellingen zijn voor de productie van globale resultaten), en dat deze kwestie per geval in het kader van de comitologieprocedure moet worden geanalyseerd en opgelost. In verband hiermee is de geschrapte tekst in een restrictievere formulering overgebracht naar artikel 6 c).

Amendement 13 (artikel 7, lid 1):

Het amendement kan niet ongewijzigd worden aanvaard, omdat het in strijd is met Besluit 1999/468/EG om twee of meer comités aan te wijzen die de Commissie voor de aanneming van één en dezelfde maatregel moeten bijstaan. Aangezien de behandelde tekst een wetgevende tekst is op het gebied van de statistiek, moet de Commissie overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EG) nr. 322/97 worden bijgestaan door het Comité statistisch programma. Gezien evenwel de wens van het Europees Parlement om de samenwerking tussen statistici en technici te bevorderen, is artikel 7, lid 4, gewijzigd, teneinde de adviserende rol van het Comité voor de aanpassing van de EG-wetgeving aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang te versterken.

Amendement 14 (artikel 8, lid 2):

De Raad is het met het Europees Parlement eens dat zo spoedig mogelijk voorstellen voor de afschaffing van elkaar overlappende rapporteringsverplichtingen moeten worden ingediend. In navolging van het amendement van het Europees Parlement zijn de woorden "zo nodig" geschrapt. Een termijn van één jaar voor de indiening van dit verslag lijkt evenwel niet realistisch. De herziening van de rapportageverplichtingen maakt ook deel uit van de maatregelen in het voorstel voor een 6e actieprogramma op milieugebied dat thans bij het Europees Parlement in behandeling is; de beoogde herzieningen van dit programma en van het hier besproken voorstel moeten gelijktijdig plaatsvinden. Twee jaar lijkt een redelijke termijn.

Amendementen 15 en 20 (Bijlage I, Sectie 1 en Bijlage I, Sectie 8, paragraaf 1.1):

De Raad aanvaardt de schrapping van de uitsluiting van afdeling 12 van de NACE Rev. 1.

Wat landbouw-, jacht-, bosbouw- en visserijafval betreft is de Raad dezelfde mening toegedaan als het Europees Parlement, namelijk dat deze economische activiteiten afvalbronnen zijn die niet veronachtzaamd mogen worden en dat de middelen moeten worden gecreëerd voor een beheersbeleid. De Raad is van mening dat pilotstudies nodig zijn om na te gaan of het zinvol en haalbaar is gegevens te verkrijgen, en de kosten en baten van het inzamelen van gegevens, alsmede de belasting voor het bedrijfsleven te evalueren; hiertoe heeft hij in Bijlage I, Sectie 1, een nieuwe paragraaf 2 toegevoegd.

Amendementen 16, 22 en 23 (Bijlage I, Sectie 2, geaggregeerde lijst, volgnummers 31 en 32 (nieuw); Bijlage II, Sectie 2, tabel "terugwinning", volgnummers 12 en 13 (nieuw); Bijlage II, Sectie 2, tabel "verwijdering", volgnummer 5):

Wat Bijlage I en de tabel "terugwinning" van Bijlage II betreft aanvaardt de Raad de gedachte achter het amendement van het Europees Parlement - dat een scheiding van dierlijke en plantaardige afvalstoffen beoogt -, maar hij kiest voor een andere formulering om rekening te houden met de in Bijlage III gebruikte terminologie. Voor Bijlage II, tabel "verwijdering", kan hij dit amendement niet aanvaarden, omdat het voor stortplaatsen onuitvoerbaar zou zijn of tot te hoge of ongerechtvaardigde kosten zou leiden.

Amendementen 18 en 24 (Bijlage I, Sectie 5 en Bijlage II, Sectie 5):

De Raad vindt het belangrijker te zorgen voor de verzameling van kwalitatief goede gegevens dan de frequentie van de verzameling op te voeren. Een jaarlijkse enquête op een gebied waar de gegevens in een jaar tijd weinig veranderen is niet te verdedigen, gezien de meerkosten die dit voor de gemeenschap en de ondernemingen met zich mee zou brengen. Om evenwel aan de wensen van het Europees Parlement tegemoet te komen en tevens de tekst samenhangender te maken, brengt de Raad in het kader van beide bijlagen de periodiciteit van de verstrekking van de gegevens terug tot twee jaar.

Amendement 26 (Bijlage II, Sectie 8, tabel "terugwinning"):

De Raad aanvaardt het amendement, met een aanscherping van de nieuwe titel (terugwinning "met uitzondering van energieterugwinning"), omdat de toevoeging van het woord "terugwinning" zonder nadere aanduiding tot verwarring zou kunnen leiden, aangezien hieronder ook verbranding met energieterugwinning valt (reeds opgenomen onder voorgaand volgnummer "verbranding"). Ter wille van de samenhang van de tekst in zijn geheel is in Bijlage II, Sectie 2, dezelfde precisering aangebracht. De Raad handhaaft de plustekens om duidelijk te maken dat de te verstrekken gegevens overeenkomen met het totaal van de gegevens voor volgnummer 3.

Amendement 27 (Bijlage II, Sectie 8, tabel "verwijdering"):

De Raad neemt de formulering van het amendement over, maar handhaaft de indeling van de verwijderingsactiviteiten van de volgnummers 4 en 5 zoals zij in het Commissievoorstel staan. De bedoeling is onder een zelfde volgnummer de gegevens over de op de stortplaats verrichte verwijderingsactiviteiten bijeen te brengen (activiteiten voor de definitieve verwijdering op een bepaalde vaste stortplaats): uitrijden (D2) maakt geen deel uit van deze categorie en dient onder volgnummer 5 vermeld blijven, terwijl de opslag in waterbekkens (D4) onder volgnummer 4 vermeld moet blijven.

De Raad handhaaft de plustekens om duidelijk te maken dat de te verstrekken gegevens overeenkomen met het totaal van de gegevens voor volgnummer 4 en voor volgnummer 5.

1.3. De Raad heeft de volgende amendementen niet overgenomen:

De amendementen 9 (artikel 3, lid 2) en 19 (Bijlage I, Sectie 7, paragraaf 1):

Het gaat om technische specificaties die niet in een wetgevende tekst thuishoren en die bovendien onvoldoende gegrond zijn wat de gekozen criteria betreft. Dergelijke technische specificaties moeten worden vastgesteld in het kader van de comitologieprocedure, na een diepgaand onderzoek van alle factoren.

Amendement 17 (Bijlage I, Sectie 2, geaggregeerde lijst, oud volgnummer 35, dat in het gemeenschappelijk standpunt volgnummer 36 is geworden):

Aangezien Beschikking 2000/532/EG de Europese Afvalcatalogus (EAC) op dit punt heeft gewijzigd, acht de Raad het redelijk om te wachten totdat Bijlage III aan de nieuwe beschikking is aangepast, alvorens te bepalen of een nieuw volgnummer "baggerslib" in de verordening moet worden opgenomen.

Amendementen 21 (Bijlage I, Sectie 8, paragraaf 2) en 28 (Bijlage II, Sectie 8, paragraaf 4):

De Raad is van oordeel dat de lidstaten hun eigen statistische methode moeten kunnen kiezen naar gelang van de bedrijfsregisters waarover zij beschikken, ook al omdat het feit dat de statistieken worden verzameld bij lokale eenheden of eenheden van economische activiteit niet belet dat vergelijkbare gegevens worden verstrekt.

2. Gewijzigd Commissievoorstel

2.1. Het gemeenschappelijk standpunt van de Raad wijkt in de volgende opzichten van het Commissievoorstel af:

de amendementen 2 en 11 (overgangsperiode);

de amendementen 15 en 20 (landbouw, jacht, bosbouw en visserij);

de amendementen 16, 22 en 23 (volgnummer voor dierlijk afval). Voor de amendementen 16 en 22 is de Raad van oordeel dat pas na afloop van de pilotstudies over de eventuele opneming van de landbouw in de statistieken (zie 1.2. hierboven, amendementen 15 en 20) duidelijk zal zijn of het volgnummer "gier en mest" dat in het gewijzigde Commissievoorstel voorkomt, moet worden opgenomen. Deze opneming blijft namelijk mogelijk in het kader van de comitologieprocedure;

amendement 17 (Bijlage I, geaggregeerde lijst: baggerspecie);

amendement 24 (frequentie van de gegevensverstrekking in het kader van Bijlage II);

amendement 27 (Bijlage II, Sectie 8, indeling van de verwijderingsactiviteiten onder de volgnummers 4 en 5).

2.2. De Raad heeft de redactionele wijzigingen die door de Commissie zijn aangebracht in Bijlage II, Sectie 7, paragraaf 1, en Sectie 8, paragraaf 1, overgenomen.

Bovendien heeft de Raad:

- de overbodig geworden codes in Bijlage II, Sectie 3, paragraaf 1, en Sectie 8, paragraaf 1, geschrapt;

- besloten dat Bijlage II, Sectie 8, paragraaf 1, moet verwijzen naar de drie rubrieken van Sectie 3 en niet alleen naar de totale hoeveelheid behandelde afvalstoffen (rubriek 3).

(1) PB C 87 van 29.3.1999, blz. 22.

(2) PB C 329 van 17.11.1999, blz. 17.

(3) PB C 180 E van 26.6.2001, blz. 202.

Top