EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 92001E002776

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2776/01 van Chris Davies (ELDR) aan de Commissie. Handhaving van milieuvoorschriften in Griekenland.

PB C 134E van 6.6.2002, p. 98–99 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

European Parliament's website

92001E2776

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2776/01 van Chris Davies (ELDR) aan de Commissie. Handhaving van milieuvoorschriften in Griekenland.

Publicatieblad Nr. 134 E van 06/06/2002 blz. 0098 - 0099


SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2776/01

van Chris Davies (ELDR) aan de Commissie

(9 oktober 2001)

Betreft: Handhaving van milieuvoorschriften in Griekenland

Hoeveel heeft de Griekse regering in totaal betaald om de boete te voldoen die het Europese Hof van Justitie Griekenland heeft opgelegd voor het niet voorkomen van vervuiling als gevolg van de onjuiste opslag van afval op Kreta, en zijn er nog uitstaande betalingen?

Welke maatregelen zijn er genomen om te voorkomen dat het probleem zich nogmaals voordoet, en is de Commissie tevreden over hetgeen ondernomen is?

Wanneer is de Commissie begonnen met handhavingsmaatregelen om ervoor te zorgen dat het werk ter hand wordt genomen, en kan zij een raming geven van de kosten, uitgedrukt in de tijd die haar ambtenaren jarenlang aan deze bezigheden hebben besteed?

Welke lering heeft de Commissie hieruit getrokken die nuttig kan zijn voor haar toekomstige activiteiten op het gebied van handhaving van milieuvoorschriften?

Aan hoeveel soortgelijke gevallen werkt de Commissie momenteel, en is er een EU-land waartegen géén handhavingsmaatregelen lopen?

Antwoord van mevrouw Wallström namens de Commissie

(3 december 2001)

In zijn arrest(1) van 4 juli 2000 (tweede arrest overeenkomstig artikel 228 (oud artikel 171) van het EG-Verdrag) verklaarde het Europese Hof van Justitie dat door niet de noodzakelijke maatregelen te hebben genomen voor de verwijdering van de afvalstoffen in het gebied van Chania zonder gevaar voor de gezondheid van de mens en zonder nadelige gevolgen voor het milieu, overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 75/442/EEG(2) van de Raad, en door voor dit gebied geen plannen voor de verwijdering van afvalstoffen overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 75/442/EEG en geen programma's voor de verwijdering van toxische en gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig artikel 12 van Richtlijn 78/319/EEG(3) van

de Raad te hebben opgesteld, Griekenland niet alle maatregelen heeft genomen die de uitvoering van het arrest in zaak C-45/91 meebrengt (eerste arrest overeenkomstig artikel 226 (oud artikel 169) van het EG-Verdrag), en zij de krachtens artikel 171 van het EG-Verdrag op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

Het Hof van Justitie veroordeelde Griekenland aan de Commissie op de rekening eigen middelen van de EG een dwangsom van 20 000 te betalen voor elke dag die zij in gebreke blijft met de uitvoering van de noodzakelijke maatregelen om aan het arrest van 7 april 1992 in zaak C-45/91(4) te voldoen, te rekenen vanaf de datum van uitspraak van het tweede arrest tot aan de uitvoering van het eerste arrest.

De Commissie heeft de Griekse autoriteiten geregeld bij brief verzocht om betaling van de dagelijkse dwangsom van 20 000 voor de maanden juli 2000 (vanaf de vierde) tot en met februari 2001 wanneer Griekenland alle verschuldigde bedragen binnen de gestelde termijn heeft betaald. In totaal heeft Griekenland dus aan de Commissie een bedrag van 5 400 000 betaald.

Bij opeenvolgende brieven in juli 2000, oktober 2000 en maart 2001 hebben de Griekse autoriteiten de Commissie informatie verstrekt over de vaststelling van plannen voor het beheer van vaste en gevaarlijke afvalstoffen in het district Chania, de definitieve sluiting van de illegale stortplaats van Kouroupitos, het volledig functioneren van de nieuwe voorlopige installatie in Messomouri en het tijdschema voor de aanleg van een permanente vuilstortplaats met een composteerinstallatie in Korakia. Met het oog op controle van de technische en feitelijke dimensie van deze informatie heeft de Commissie twee onafhankelijke deskundigen geselecteerd, die na inspectie van het gebied (23-25 juni 2001) een verslag hebben opgesteld (9 juli 2001) met fotografisch bewijsmateriaal. In het licht van het bovenstaande heeft de Commissie geconcludeerd dat Griekenland aan de vereisten van het arrest van het Hof van Justitie heeft voldaan.

Hoewel enkele inbreukprocedures tegen lidstaten zijn ingeleid overeenkomstig artikel 228 van het EG-Verdrag, zoals vermeld in het achttiende jaarlijkse verslag over de controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht (2000)(5), is dit het eerste arrest van het Hof van Justitie dat op dit artikel is gebaseerd en een lidstaat een boete oplegt. Gezien het bijzondere en unieke karakter van deze zaak heeft de Commissie ze op een zeer omzichtige manier behandeld, waarvoor een groot aantal ambtenaren diende te worden ingezet en een grote investering in tijd was vereist. Daaraan moet worden toegevoegd dat de procedure om Griekenland ertoe aan te zetten maatregelen te treffen om aan de milieuwetgeving van de Gemeenschap te voldoen, al in 1989 begon.

Uit de ervaring met deze zaak zal de Commissie mede conclusies kunnen trekken voor de behandeling van soortgelijke zaken in de toekomst en de Commissie zal erop kunnen steunen bij het ten uitvoer leggen van de milieuwetgeving. De Kouroupitos-zaak vormt een sterk precedent vooral voor Griekenland, waar zich veel problemen voordoen met ongecontroleerde stortplaatsen. Dezelfde conclusie is overigens geldig voor andere lidstaten die met soortgelijke problemen worden geconfronteerd. In feite komen de lidstaten snel communautaire verplichtingen na, wanneer druk wordt uitgeoefend met het betalen van boetes overeenkomstig artikel 228 van het EG-Verdrag. De invoering van deze nieuwe procedure door het Verdrag van Maastricht blijkt met andere woorden succes te hebben. Opgemerkt moet worden dat twee zaken met betrekking tot de toepassing van Richtlijn 76/160/EEG(6) van de Raad, nl. in het Verenigd Koninkrijk (C-85/2001) en in Spanje (C-278/2001), in behandeling zijn bij het Hof van Justitie volgens de procedure van artikel 228 (van het EG-Verdrag).

Voorts is bij de Commissie een groot aantal zaken hangende in verband met ongecontroleerde verwijdering van afvalstoffen. Van de 1330 open zaken betreffende overtredingen van de milieuwetgeving van de Gemeenschap hebben er 146 betrekking op illegale stortplaatsen, waarvan 42 zaken in Spanje, 27 in Italië, 21 in Griekenland, 12 in Frankrijk, 11 in Ierland, 10 in het Verenigd Koninkrijk, 8 in Duitsland, 6 in België, telkens 2 in Oostenrijk, Denemarken, Luxemburg en Portugal en 1 zaak in Nederland. Er zijn geen klachten voor Finland en Zweden op dit gebied. De nieuwe Richtlijn 1999/31/EG(7) van de Raad, die op 16 juli 2001 in werking is getreden, bevat nadere bepalingen inzake de minimumeisen voor ontwerp, exploitatie, sluiting en nazorg van stortplaatsen en zal mede bijdragen tot verbetering van het beheer van nieuwe stortplaatsen in de Gemeenschap.

(1) Arrest van 4 juli 2000, C-387/97, Jurispr. blz. 5047. Opgemerkt moet worden dat het in het arrest vermelde artikel 171 thans artikel 228 is.

(2) Richtlijn 75/442/EEG van de Raad van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen, PB L 194 van 25.7.1975.

(3) Richtlijn 78/319/EEG van de Raad van 20 maart 1978 betreffende toxische en gevaarlijke afvalstoffen, PB L 84 van 31.3.1978.

(4) Arrest van 7 april 1992, C-45/91, Jurispr. blz. 2509.

(5) COM(2001) 309 def. (deel I).

(6) Richtlijn 76/160/EEG van de Raad van 8 december 1975 betreffende de kwaliteit van het zwemwater, PB L 31 van 5.2.1976.

(7) Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen, PB L 182 van 16.7.1999.

Top