Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52002IG0219(01)

    Initiatief van het Koninkrijk Spanje met het oog op de aanneming van een akte tot vaststelling, op grond van artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, van de Overeenkomst inzake de bestrijding door de douaneadministraties van illegale drugshandel op volle zee

    PB C 45 van 19.2.2002, p. 8–12 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    52002IG0219(01)

    Initiatief van het Koninkrijk Spanje met het oog op de aanneming van een akte tot vaststelling, op grond van artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, van de Overeenkomst inzake de bestrijding door de douaneadministraties van illegale drugshandel op volle zee

    Publicatieblad Nr. C 045 van 19/02/2002 blz. 0008 - 0012


    Initiatief van het Koninkrijk Spanje met het oog op de aanneming van een akte tot vaststelling, op grond van artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, van de Overeenkomst inzake de bestrijding door de douaneadministraties van illegale drugshandel op volle zee

    (2002/C 45/06)

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, met name op artikel 34, lid 2, onder d),

    Gezien het initiatief van het Koninkrijk Spanje(1),

    Gezien het advies van het Europees Parlement(2),

    Overwegende dat de lidstaten met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europese Unie, douanesamenwerking als een aangelegenheid van gemeenschappelijk belang beschouwen die onder de bij titel VI van het Verdrag ingestelde samenwerking valt,

    BESLUIT dat de overeenkomst waarvan de tekst aan deze akte is gehecht en die heden door de vertegenwoordigers van de regeringen en de lidstaten is ondertekend is vastgesteld;

    BEVEELT AAN dat de lidstaten deze overeenkomst overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen aannemen.

    Gedaan te ...

    Voor de Raad

    De voorzitter

    ...

    (1) PB C ...

    (2) Advies van ... (nog niet bekendgemaakt in het PB).

    BIJLAGE

    OVEREENKOMST DOOR DE RAAD VASTGESTELD OP GROND VAN ARTIKEL 34 VAN HET VERDRAG BETREFFENDE DE EUROPESE UNIE, INZAKE DE BESTRIJDING DOOR DE DOUANEADMINISTRATIES VAN ILLEGALE DRUGSHANDEL IN VOLLE ZEE

    DE HOGE OVEREENKOMSTSLUITENDE PARTIJEN, lidstaten van de Europese Unie,

    MEMOREREND dat de verplichtingen die vervat zijn in de Overeenkomst inzake wederzijdse bijstand tussen de onderscheiden douaneadministraties, ondertekend te Rome op 7 september 1967, en in de Overeenkomst betreffende de Europese Unie inzake wederzijdse bijstand en samenwerking tussen de douaneadministraties, ondertekend te Brussel op 18 december 1997, moeten worden versterkt,

    REKENING HOUDEND MET het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, ondertekend te Montego Bay op 10 december 1982, waarin onder andere het achtervolgingsrecht is opgenomen, en met het Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen, ondertekend te Wenen op 20 december 1988,

    OVERWEGENDE dat de douaneadministraties op het douanegebied van de Gemeenschap, met inbegrip van de territoriale zee en het luchtruim, en in het bijzonder op de plaats van binnenkomst en van vertrek, verantwoordelijk zijn voor de voorkoming, het onderzoek en de bestrijding van douane-inbreuken, niet alleen op communautaire regelingen, maar ook op nationale wetten, in het bijzonder van de bestrijding van de sluikhandel, ook in verdovende middelen en psychotrope stoffen,

    OVERWEGENDE dat het in de strijd tegen de drugshandel in bepaalde gevallen nodig en doelftreffend is dat de douaneadministraties buiten het douanegebied van de Gemeenschap optreden, met name in volle zee,

    OVERWEGENDE dat de toename van de handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen op zee een reële ernstige bedreiging van de volksgezondheid en de openbare veiligheid van de burgers van de Europese Unie vormt,

    OVERWEGENDE dat er bijzondere samenwerkingsvormen bestaan tussen de lidstaten van de Europese Unie, zowel op hun grondgebied als in hun respectieve territoriale zee, en dat deze regelingen het mogelijk maken dat ambtenaren van een lidstaat optreden op het grondgebied van een andere lidstaat, zonder voorafgaande toestemming in bepaalde gevallen,

    ERVAN OVERTUIGD dat het noodzakelijk is de samenwerking tussen douaneadministraties bij de bestrijding van drugshandel te versterken door in spoedeisende gevallen de mogelijkheid van onmiddellijk optreden zonder voorafgaande toestemming van de schepen van de bevoegde autoriteiten van een lidstaat tegen de schepen van een andere lidstaat uit te breiden, daar waar zulks thans niet mogelijk is zonder voorafgaande toestemming, te weten buiten de territoriale zee,

    ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:

    Artikel 1

    Definities

    In deze overeenkomst wordt verstaan onder:

    a) "schip": elk vaartuig of drijvend tuig dat in de maritieme wateren opereert voor het vervoer van goederen en/of personen, met inbegrip van luchtkussenvaartuigen, vaartuigen zonder waterverplaatsing en om zich mee onder water te verplaatsen;

    b) "optredende staat": de lidstaat die partij is bij deze overeenkomst en de daarin bedoelde maatregelen neemt tegen een schip dat de vlag voert of nationaliteitskentekens heeft van een andere lidstaat die partij is bij deze overeenkomst;

    c) "voorrang bij de uitoefening van rechtsmacht": wanneer met betrekking tot een relevante inbreuk twee lidstaten die partij zijn bij deze overeenkomst rechtsmacht hebben, heeft de vlaggenstaat het recht zijn rechtsmacht uit te oefenen met uitsluiting van de rechtsmacht van de andere staat;

    d) "relevante inbreuk": een in artikel 3 omschreven inbreuk;

    e) "douaneautoriteiten": de autoriteiten die bevoegd zijn voor de toepassing van de douanevoorschriften, alsmede de overige autoriteiten die aangewezen zijn met het oog op de toepassing van de bepalingen van deze overeenkomst.

    Te dien einde deelt elke lidstaat aan de overige lidstaten en het secretariaat-generaal van de Raad de lijst mede van de bevoegde autoriteiten die aangewezen zijn met het oog op de toepassing van deze overeenkomst.

    Artikel 2

    Doel

    De douaneautoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie werken in zo ruim mogelijke mate met elkaar samen om, overeenkomstig het internationale zeerecht, de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen op zee tegen te gaan.

    Artikel 3

    Inbreuken

    Elke lidstaat neemt de maatregelen die nodig zijn om de volgende feiten, begaan aan boord van een schip of met enig ander vaartuig of drijvend tuig dat overeenkomstig artikel 4 niet van het toepassingsgebied van deze overeenkomst is uitgesloten, strafbaar te stellen krachtens zijn nationale wetgeving en te bestraffen: bezit ten behoeve van distributie, vervoer, overlading, opslag, verkoop, vervaardiging of omzetting van verdovende middelen of psychotrope stoffen zoals gedefinieerd in de voor de lidstaten bindende internationale instrumenten.

    Artikel 4

    Van het toepassingsgebied van de overeenkomst uitgesloten schepen

    Oorlogsschepen en schepen die gebruikt worden voor officiële niet-commerciële overheidsdoeleinden worden van het toepassingsgebied van deze overeenkomst uitgesloten.

    Artikel 5

    Rechtsmacht

    1. Onverminderd het bepaalde in de Overeenkomst inzake wederzijdse bijstand en samenwerking tussen de douaneadminstraties, oefent elke lidstaat uitsluitend zijn rechtsmacht uit over de feiten die in zijn territoriale zee en binnenwateren zijn gepleegd, ook indien de uitvoering van de feiten in een andere lidstaat is begonnen of het de bedoeling is ze daar te voltooien.

    2. Met betrekking tot de in artikel 3 genoemde feiten die buiten de territoriale zee van één van de lidstaten zijn gepleegd, oefent de lidstaat onder wiens vlag het vaart het schip aan boord waarvan of waarmee de inbreuk is begaan, bij voorrang zijn rechtsmacht uít.

    Artikel 6

    Vertegenwoordigingsrecht

    1. Indien er redelijkerwijs vermoed kan worden dat één van de in artikel 3 genoemde feiten is gepleegd, verleent elke lidstaat de overige lidstaten een vertegenwoordigingsrecht op grond waarvan de schepen of luchtvaartuigen van de respectieve douaneautoriteiten kunnen optreden tegen de schepen van een andere lidstaat.

    2. Bij de uitoefening van het vertegenwoordigingsrecht als bedoeld in lid 1 kunnen de officiële schepen of luchtvaartuigen het schip achtervolgen, aanhouden, aan boord gaan van het schip, documenten onderzoeken, de identiteit vaststellen van de aanwezige personen en ze aanhouden en het schip doorzoeken, alsmede, indien de vermoedens bevestigd worden, verdovende middelen in beslag nemen, de vermoedelijk verantwoordelijke personen in hechtenis nemen en het schip naar de dichtstbijzijnde haven of de voor het vasthouden ervan meest geschikte haven begeleiden, waarbij ingeval van eventuele teruggave van het schip indien mogelijk van tevoren, of onmiddellijk daarna, de vlaggenstaat daarvan in kennis wordt gesteld.

    3. Deze bevoegdheid wordt uitgeoefend overeenkomstig de algemene bepalingen van het internationale recht.

    Artikel 7

    Waarborgen voor het optreden

    1. Wanneer ter uitvoering van het vorige artikel een maatregel is genomen, wordt terdege rekening gehouden met de noodzaak de veiligheid van het leven op zee en de veiligheid van het schip of van de lading ervan niet in gevaar te brengen, en de handels- en juridische belangen van de vlaggenstaat alsook de handelsbelangen van derden niet te schaden.

    2. Indien het optreden plaatsvindt zonder dat er voloende vermoedens aanwezig zijn om de actie te ondernemen, kan de optredende lidstaat hoe dan ook aansprakelijk worden gesteld voor eventuele schade en verliezen, tenzij het optreden op verzoek van de vlaggenstaat plaatsvindt.

    3. De periode van vasthouding van het schip dient tot het strikte minimum te worden beperkt en de teruggave aan de vlaggenstaat of de vrije vaart dient zo spoedig mogelijk te worden bewerkstelligd.

    4. De in hechtenis genomen personen hebben dezelfde rechten als de onderdanen van de staat, in het bijzonder het recht op een tolk alsmede op bijstand door een raadsman.

    5. De hechtenis wordt rechterlijk getoetst en de in de wetgeving van de optredende lidstaat neergelegde termijnen zijn daarop van toepassing.

    Artikel 8

    Afstand van rechtsmacht

    1. Elke lidstaat heeft voorrang bij de uitoefening van rechtsmacht over zijn eigen schepen; hij kan daar afstand van doen ten gunste van de optredende staat.

    2. Na een eerste onderzoek zendt de optredende staat de vlaggenstaat een samenvatting van het verzamelde bewijsmateriaal met betrekking tot de relevante inbreuken toe, waarbij deze informatie indien mogelijk per fax of langs enige andere weg versneld wordt medegedeeld. De vlaggenstaat deelt binnen een termijn van één maand mede of hij zijn rechtsmacht uitoefent dan wel er afstand van doet; hij kan, indien hij zulks noodzakelijk acht, om aanvullende informatie verzoeken.

    3. Indien de termijn als bedoeld in lid 2 verstrijkt zonder dat enigerlei mededeling is gedaan, wordt vermoed dat de vlaggenstaat afstand doet van de uitoefening van zijn rechtsmacht.

    4. Indien de vlaggenstaat afstand doet van zijn voorrang bij de uitoefening van rechtsmacht dient hij de andere staat de gegevens en documenten toe te zenden waarover hij beschikt. Indien de andere staat beslist zijn rechtsmacht uitte oefenen, dient hij de staat die voorrang heeft bij de uitoefening van rechtsmacht het volgende over te dragen: de documenten en het verzamelde bewijsmateriaal, het corpus delicti en de in hechtenis genomen personen.

    5. Het rechtsstelsel van de optredende staat is van toepassing op de noodzakelijke en spoedeisende procedurele rechtshandelingen alsmede op het verzoek tot afstand van voorrang bij de uitoefening van rechtsmacht.

    6. De overdracht van de in hechtenis genomen personen noopt niet tot een formele uitleveringsprocedure daar een geïndividualiseerd rechterlijk aanhoudingsbevel of een daarmee gelijkgesteld stuk volstaat, indiende fundamentele beginselen van het rechtsstelsel van elke partij in acht worden genomen. De optredende staat bevestigt de duur van de vrijheidsbeneming.

    7. De duur van de vrijheidsbeneming in één van de lidstaten wordt in mindering gebracht op de straf die wordt opgelegd door de staat die zijn rechtsmacht heeft uitgeoefend.

    8. Onverminderd de standaardbevoegdheden van de ministeries van Buitenlandse Zaken van de lidstaten worden de in deze overeenkomst beoogde mededelingen in de regel via de respectieve ministeries van Justitie gedaan.

    Artikel 9

    Geschillenbeslechting

    1. De lidstaten komen overeen geschillen over de uitlegging of toepassing van deze overeenkomst, geschillen over schadevergoeding daaronder begrepen, te beslechten door middel van rechtstreekse onderhandelingen tussen de respectieve ministeries van Justitie en Buitenlandse Zaken.

    2. Indien een geschil niet op de in lid 1 omschreven wijze kan worden beslecht, is het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen bevoegd uitspraak te doen in elk geschil tussen lidstaten betreffende de uitlegging of de toepassing van deze overeenkomst wanneer de Raad er niet in slaagt het geschil te regelen binnen zes maanden te rekenen vanaf het tijdstip waarop één van zijn leden het hem heeft voorgelegd.

    3. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is onder de in de leden 4 tot en met 7 omschreven voorwaarden bevoegd, bij wijze van prejudiciële beslissing, een uitspraak te doen over de uitlegging van deze overeenkomst.

    4. Door middel van een verklaring afgelegd op het tijdstip van ondertekening van deze overeenkomst of op enig later tijdstip kan een lidstaat de bevoegdheid van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen aanvaarden om, bij wijze van prejudicië beslissing, een uitspraak te doen over de uitlegging van deze overeenkomst onder de in lid 5, onder a) of b), vermelde voorwaarden.

    5. Wanneer een lidstaat een verklaring heeft afgelegd uit hoofde van lid 4, geeft hij aan dat ofwel:

    a) elke nationale rechterlijke instantie van die lidstaat waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen kan verzoeken, bij wijze van prejudiciële beslissing, een uitspraak te doen over een vraag betreffende de uitlegging van deze overeenkomst, die wordt opgeworpen in een bij haar aanhangig gemaakte zaak, indien zij een beslissing op dit punt noodzakelijk acht voor het wijzen van haar vonnis;

    b) elke nationale rechterlijke instantie van die lidstaat het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen kan verzoeken, bij wijze van prejudiciële beslissing, een uitspraak te doen over een vraag betreffende de uitlegging van deze overeenkomst, die wordt opgeworpen in een bij haar aanhangig gemaakte zaak, indien zij een beslissing op dit punt noodzakelijk acht voor het wijzen van haar vonnis.

    6. Het protocol beteffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en het reglement voor de procesvoering van het Hof zijn van toepassing.

    7. Elke lidstaat mag, ongeacht of hij een verklaring uit hoofde van lid 4 heeft afgelegd of niet, memories of schriftelijke opmerkingen bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen indienen in gevallen als bedoeld in lid 5.

    8. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is niet bevoegd om de geldigheid of de evenredigheid na te gaan van operaties die in een lidstaat zijn uitgevoerd door de in het kader van deze overeenkomst bevoegde wetshandhavingsinstanties, noch om een uitspraak te doen over de uitoefening van de verantwoordelijkheden van de lidstaten ten aanzien van de handhaving van de openbare orde en de bescherming van de binnenlandse veiligheid.

    Artikel 10

    Slotbepalingen

    1. Deze overeenkomst wordt de lidstaten ter aanneming volgens hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen voorgelegd.

    2. De lidstaten stellen de depositaris in kennis van de voltooiing van de overeenkomstig hun grondwettelijke bepalingen voor de aanneming van deze overeenkomst vereiste procedure.

    3. Deze overeenkomst treedt in werking negentig dagen na de in lid 2 bedoelde kennisgeving voor de staat die daar als laatste toe overgaat en die op het tijdstip waarop de akte tot vaststelling van deze overeenkomst door de Raad wordt aangenomen, lidstaat van de Europese Unie is.

    Artikel 11

    Toetreding

    1. Elke lidstaat die lid wordt van de Europese Unie kan tot deze overeenkomst toetreden.

    2. Deze overeenkomst treedt ten aanzien van elke toetredende staat in werking negentig dagen nadat diens akte van toetreding is neergelegd, of op de data van haar inwerkingtreding indien deze overeenkomst bij het verstrijken van de genoemde periode van negentig dagen nog niet in werking is getreden.

    Artikel 12

    Wijzigingen

    1. Wijzigingen in de overeenkomst kunnen worden voorgesteld door elke lidstaat die partij is bij de overeenkomst. Ieder wijzigingsvoorstel wordt toegezonden aan de depositaris, die de Raad en de Commissie daarvan in kennis stelt.

    2. Wijzigingen in de overeenkomst worden vastgesteld door de Raad, die de lidstaten aanbeveelt deze overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen aan te nemen.

    3. De overeenkomstig lid 2 vastgestelde wijzigingen treden in werking overeenkomstig artikel 10, lid 3.

    Artikel 13

    Depositaris

    1. De secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie is depositaris van deze overeenkomst.

    2. De depositaris maakt de stand van de aannemingen en toetredingen, de toepassing, alsmede de verklaringen, voorbehouden en andere mededelingen met betrekking tot deze overeenkomst bekend in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

    Top