EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32001Y0203(02)

Mededeling van de Commissie - Communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu

PB C 37 van 3.2.2001, p. 3–15 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/12/2007

32001Y0203(02)

Mededeling van de Commissie - Communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu

Publicatieblad Nr. C 037 van 03/02/2001 blz. 0003 - 0015


Communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu

(2001/C 37/03)

A. INLEIDING

1. In 1994 heeft de Commissie de communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu(1) vastgesteld, waarvan de geldigheidsduur op 31 december 1999 verstreek. Overeenkomstig de bepalingen van punt 4.3 van de kaderregeling heeft de Commissie de kaderregeling in 1996 herzien en geconcludeerd dat de kaderregeling niet behoefde te worden gewijzigd vóór het verstrijken ervan. Op 22 december 1999 heeft de Commissie besloten de geldigheidsduur van deze kaderregeling te verlengen tot 30 juni 2000(2). Op 28 juni 2000 heeft de Commissie besloten de geldigheidsduur van deze kaderregeling nogmaals te verlengen tot 31 december 2000(3).

2. Sinds de vaststelling van deze kaderregeling hebben de maatregelen op milieugebied een verdere ontwikkeling doorgemaakt, op initiatief van de lidstaten en de Gemeenschap, maar ook op mondiaal niveau, met name ten gevolge van het Protocol van Kyoto. Zo nemen de lidstaten steeds vaker maatregelen in de energiesector, in vormen die tot dusver weinig gebruikt werden, zoals belastingverlagingen en -vrijstellingen. Voorts is er een tendens tot ontwikkeling van nieuwe vormen van productiesteun. De vaststelling van een nieuwe kaderregeling lijkt daarom noodzakelijk om de lidstaten en de ondernemingen in kennis te stellen van de criteria die de Commissie hanteert ter beoordeling of de door de lidstaten voorgenomen steunmaatregelen met de gemeenschappelijke markt verenigbaar zijn.

3. Overeenkomstig artikel 6 van het EG-Verdrag moeten de doelstellingen van het milieubeleid in het bijzonder met het oog op het bevorderen van een duurzame ontwikkeling worden geïntegreerd in het beleid van de Commissie inzake het toezicht op overheidssteun in de milieusector. Het mededingingsbeleid is geen tegenpool van het milieubeleid; maar de eisen inzake milieubescherming moeten worden geïntegreerd in de omschrijving en uitvoering van het mededingingsbeleid, in het bijzonder met het oog op het bevorderen van een duurzame ontwikkeling(4).

4. Dat de dwingende vereisten op milieugebied op de lange termijn in aanmerking moeten worden genomen, wil nog niet zeggen dat elke steunmaatregel moet worden goedgekeurd. Hierbij moet rekening worden gehouden met de betekenis van de steunmaatregel voor een duurzame ontwikkeling en een volledige toepassing van het beginsel dat de vervuiler betaalt. Bepaalde steunmaatregelen vallen ontegenzeglijk in deze categorie, vooral wanneer hiermee een hoger niveau van milieubescherming kan worden bereikt zonder dat dit ten koste gaat van de internalisering van de kosten. Andere maatregelen hebben daarentegen niet alleen negatieve gevolgen voor het handelsverkeer tussen lidstaten en de mededinging, maar kunnen indruisen tegen het beginsel dat de vervuiler betaalt en kunnen een duurzame ontwikkeling afremmen. Dit kan ook gelden voor sommige steunmaatregelen die er uitsluitend op gericht zijn de aanpassing aan nieuwe communautaire normen te bevorderen.

5. In deze kaderregeling zal de Commissie vaststellen in welke mate en in welke omstandigheden steunmaatregelen noodzakelijk kunnen zijn om de bescherming van het milieu en de duurzame ontwikkeling veilig te stellen zonder een onevenredig negatieve invloed uit te oefenen op de mededinging en de economische groei. Dit onderzoek moet worden gevoerd in het licht van de lessen die kunnen worden getrokken uit de werking van de in 1994 vastgestelde kaderregeling en van de wijzigingen die sindsdien in het milieubeleid zijn ingevoerd.

B. DEFINITIE EN TOEPASSINGSGEBIED

6. Het begrip milieubescherming: in het kader van de onderhavige kaderregeling verstaat de Commissie onder milieubescherming elke maatregel die gericht is op de preventie of het herstel van aantastingen van de natuurlijke omgeving of de natuurlijke hulpbronnen, dan wel op de aanmoediging van een rationeel gebruik van die hulpbronnen.

De Commissie is van mening dat energiebesparende maatregelen en maatregelen die het gebruik van hernieuwbare energiebronnen bevorderen, eveneens in de categorie maatregelen ten behoeve van de bescherming van het milieu vallen. Onder energiebesparende maatregelen worden meer bepaald maatregelen verstaan die de ondernemingen in staat stellen het energieverbruik in hun productiecyclus te verminderen. De aanpassing en de vervaardiging van machines of van vervoermiddelen die minder natuurlijke hulpbronnen verbruiken, vallen niet onder deze kaderregeling. Maatregelen in fabrieken of andere productie-installaties die gericht zijn op een hogere veiligheid of een betere hygiëne, zijn belangrijk en kunnen eventueel in aanmerking komen voor bepaalde steunmaatregelen, maar vallen niet onder deze kaderregeling.

Het begrip internalisering van de kosten: In dit document wordt onder internalisering verstaan dat ondernemingen alle met de bescherming van het milieu verbonden kosten in hun productiekosten moeten opnemen.

Het beginsel "de vervuiler betaalt": volgens dit beginsel moeten de kosten van het bestrijden van de vervuiling voor rekening komen van degenen die de vervuiling hebben veroorzaakt.

Vervuiler: degene direct of indirect schade toebrengt aan het milieu of de voorwaarden schept die deze schade veroorzaken(5).

Correcte prijsstelling: betekent dat in de prijzen van goederen of diensten de externe kosten verwerkt zijn die verband houden met de negatieve gevolgen voor het milieu van de productie en het op de markt brengen van die goederen of diensten.

Communautaire norm: verplichte communautaire norm waarbij de op milieugebied te bereiken normen zijn vastgesteld, alsmede de verplichting de beste beschikbare technische middelen te gebruiken die geen excessieve kosten meebrengen ("best available techniques" of "BAT").

Hernieuwbare energiebronnen: de hernieuwbare niet-fossiele energiebronnen: windenergie, zonne-energie, geothermische energie, golfenergie, getijdenenergie, waterkrachtinstallaties met een vermogen van minder dan 10 MW en biomassa, waarbij biomassa is gedefinieerd als producten van de land- en bosbouw, plantaardig afval van de landbouw, de bosbouw en de levensmiddelenindustrie, onbehandeld houtafval en kurkafval(7).

Elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen: elektriciteit opgewekt in installaties die uitsluitend gebruikmaken van hernieuwbare energiebronnen, alsook de elektriciteit die met hernieuwbare energiebronnen is opgewekt in hybride installaties die, in het bijzonder als noodvoorziening, ook met conventionele energiebronnen werken(8).

Milieubelasting: een heffing wordt als milieuheffing beschouwd wanneer de heffingsgrondslag is gerelateerd aan een duidelijk negatief milieueffect. Een heffing kan echter ook als milieuheffing worden beschouwd wanneer er een minder duidelijk, maar niettemin waarneembaar positief milieueffect van uitgaat. In het algemeen moeten de lidstaten zelf het veronderstelde milieueffect van de heffing aantonen(9).

7. Toepassingsgebied: De onderhavige kaderregeling is van toepassing op steunmaatregelen(10) die erop gericht zijn de milieubescherming te verzekeren in alle door het EG-Verdrag bestreken sectoren, met inbegrip van die waarvoor specifieke communautaire regelingen op het gebied van staatssteun gelden (bewerking van staal(11), scheepsbouw, automobielindustrie en de sectoren synthetische vezels, vervoer en visserij), met uitzondering van de activiteiten die onder de Communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouwsector(12) vallen. De bepalingen van deze richtsnoeren zijn van toepassing op de sectoren visserij en aquacultuur, zonder afbreuk te doen aan het bepaalde in Verordening (EG) nr. 2792/1999 van de Raad van 17 december 1999 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen en voorwaarden voor de structurele acties van de Gemeenschap in de visserijsector (13) en in de Richtsnoeren voor het onderzoek van steunmaatregelen in de sectoren visserij en aquacultuur(14). Steunmaatregelen ten behoeve van onderzoek en ontwikkeling op milieugebied vallen onder de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek en ontwikkeling(15). Evenzo is de Commissie van mening dat steunmaatregelen ten behoeve van opleidingen in de milieusector onvoldoende specifiek zijn om een verschillende behandeling te rechtvaardigen. De Commissie zal derhalve deze steunmaatregelen toetsen aan Verordening (EG) nr. 68/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op opleidingssteun(16).

Op grond van artikel 3 van Beschikking nr. 2496/96/EGKS van de Commissie van 18 december 1996 houdende communautaire regels voor steun aan de ijzer- en staalindustrie(17) zal steun voor milieubescherming in de staalindustrie tot het verstrijken van het EGKS-Verdrag worden getoetst aan de criteria van de communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu, bekendgemaakt in Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen C 72 van 10 maart 1994.

De onderhavige kaderregeling is niet van toepassing op de "gestrande kosten" (stranded costs), waarvoor specifieke regels zullen worden vastgesteld(18). De Commissie herinnert eraan dat krachtens Verordening (EG) nr. 69/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de minimis-steun(19) steun waarvan het bedrag over een periode van drie jaar voor een onderneming niet uitgaat boven 100000 EUR niet onder artikel 87 valt. Die verordening is evenwel niet van toepassing op de sectoren landbouw, visserij, vervoer en de sectoren die onder het EGKS-Verdrag vallen.

C. BELEID VAN TOEZICHT OP STEUNMAATREGELEN EN MILIEUBELEID

8. In de jaren zeventig en tachtig was het communautaire milieubeleid voornamelijk gericht op een corrigerende behandeling van problemen. Er werd vooral de klemtoon gelegd op de invoering van normen die betrekking hadden op de voornaamste onderdelen van het milieubeleid.

9. Het vijfde communautaire actieprogramma voor het milieu: "Op weg naar duurzame ontwikkeling" dat in 1993 is vastgesteld(20), breekt in zekere zin met die benadering. De klemtoon wordt gelegd op de noodzaak voortaan een langetermijnpolitiek te voeren met het oog op een duurzame ontwikkeling. Er wordt naar gestreefd de ontwikkeling van de Europese economie op lange termijn te verzoenen met de vereisten inzake milieubescherming. Zoals uitdrukkelijk is bepaald in artikel 6 van het EG-Verdrag, zoals gewijzigd bij het Verdrag van Amsterdam, mag het communautaire optreden niet langer beperkt blijven tot een reactie op milieuproblemen, maar moeten de eisen inzake milieubescherming reeds worden geïntegreerd in de omschrijving en uitvoering van het beleid en het optreden van de Gemeenschap en moeten de sociaal-economische actoren worden aangemoedigd tot een actieve deelname.

10. In artikel 174 van het Verdrag is tevens bepaald dat het milieubeleid van de Gemeenschap gebaseerd moet zijn op het beginsel dat de vervuiler betaalt. De kosten die verband houden met de bescherming van het milieu moeten evenals de andere productiekosten worden gedragen door de ondernemingen. Om een dergelijk beleid te kunnen voeren moet de Gemeenschap gebruik kunnen maken van een reeks instrumenten: regelgeving, en met name de vaststelling van normen, maar ook vrijwillige afspraken of economische instrumenten.

11. In 1996 heeft de Commissie een voortgangsverslag over het vijfde communautaire actieprogramma inzake het milieu opgemaakt. In dit verslag wordt vastgesteld dat de algemene strategie en de doelstellingen van het vijfde programma geldig blijven. Er is onmiskenbaar vooruitgang geboekt met de integratie van de milieudimensie en de duurzame ontwikkeling in de verschillende communautaire beleidsvormen. Er is echter nog steeds geen sprake van een echte attitudewijziging bij alle betrokkenen: politieke besluitvormers, ondernemingen en burgers. Ten aanzien van de milieuproblemen moet het begrip gedeelde verantwoordelijkheid worden ontwikkeld en moet elke burger bewust worden gemaakt van het belang van de inzet.

12. Voorts heeft de Commissie in 1999 een algemene evaluatie van het vijfde actieprogramma vastgesteld. In het verslag wordt geconstateerd dat, hoewel het vijfde actieprogramma bij de betrokken partijen, burgers en beleidsmakers in andere sectoren het besef heeft doen toenemen dat ook zij actief milieudoelstellingen moeten nastreven, er in het algemeen minder vooruitgang geboekt is bij het ombuigen van economische en maatschappelijke trends die schadelijk zijn voor het milieu.

13. In de evaluatie wordt voorts opgemerkt dat het steeds duidelijker wordt "dat schade aan het milieu kosten meebrengt voor de samenleving als geheel en, omgekeerd, dat milieuactie baten kan opleveren in de vorm van economische groei, werkgelegenheid en concurrentievermogen", alsmede dat "het van cruciaal belang [is] te komen tot een daadwerkelijke toepassing van het beginsel dat de vervuiler betaalt en van het beginsel dat alle milieukosten volledig moeten worden geïnternaliseerd"(21).

14. Het beleid van de Commissie inzake het toezicht op staatssteun ten behoeve van het milieu dient derhalve te beantwoorden aan een dubbel vereiste:

a) enerzijds moet de mededinging op de markten worden gewaarborgd en moeten de voltooiing van de interne markt en een groter concurrentievermogen van de ondernemingen worden bevorderd;

b) anderzijds moet het beleid garanderen dat de eisen inzake milieubescherming worden geïntegreerd in de omschrijving en de uitvoering van het mededingingsbeleid, in het bijzonder met het oog op het bevorderen van duurzame ontwikkeling. In dit kader is de Commissie van mening dat het internaliseren van de milieukosten een prioritaire doelstelling is. Die doelstelling kan met verschillende middelen worden bereikt, onder meer door instrumenten die gebaseerd zijn op de marktwerking of instrumenten die op regelgeving zijn gebaseerd. Deze middelen zijn het meest geschikt om de hierboven beschreven doelstellingen te bereiken.

15. De internalisering van de kosten draagt bij tot een juiste prijsstelling, omdat de deelnemers aan het economische verkeer zich bij de besteding van hun financiële middelen laten leiden door de prijzen van de goederen en diensten die zij willen verwerven. In het voortgangsverslag over het vijfde communautaire actieprogramma wordt beklemtoond dat een dergelijke juiste prijsstelling niet bereikt is, omdat de prijzen de ecologische kosten niet weergeven. Het ontbreken van een juiste prijsstelling beperkt de mogelijkheden om de burger bewust te maken van hetgeen er op het spel staat en werkt een overmatige exploitatie van de natuurlijke hulpbronnen in de hand.

16. Een juiste prijsstelling in alle fasen van het economische proces is het beste middel om alle deelnemers aan het economische verkeer bewust te maken van de kosten van milieubescherming. Naast de potentieel negatieve gevolgen voor het handelsverkeer en de mededinging druisen de steunmaatregelen in het algemeen in tegen deze doelstelling van een juiste prijsstelling, omdat zij bepaalde ondernemingen in staat stellen hun kosten kunstmatig te drukken en de kosten van milieubescherming aan het zicht van de consument te onttrekken. Bepaalde steunmaatregelen kunnen op termijn derhalve ten koste gaan van de doelstelling van een duurzame ontwikkeling.

17. De communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu die de Commissie in 1994 heeft vastgesteld, past in dit communautaire beleid. Het beginsel dat de vervuiler betaalt en de aan de ondernemingen opgelegde verplichting de milieukosten te dragen, pleiten in het algemeen a priori tegen de toekenning van steun aan de ondernemingen.

18. In de kaderregeling is evenwel bepaald dat steunmaatregelen in twee gevallen gerechtvaardigd kunnen zijn:

a) in bepaalde specifieke omstandigheden is een volledige internalisering van de werkelijke kosten nog niet mogelijk en kunnen steunmaatregelen, als "tijdelijke wisseloplossing", ondernemingen ertoe aanzetten zich aan te passen aan de normen;

b) de steunmaatregelen kunnen eveneens een stimulans zijn die de ondernemingen meer bepaald aanmoedigt de normen te overtreffen of extra investeringen uit te voeren hun installaties minder vervuilend te maken.

19. In de in 1994 vastgestelde kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu was de Commissie van mening dat een totale internalisering van de werkelijke kosten in bepaalde gevallen nog niet mogelijk was en dat steunmaatregelen tijdelijk onontbeerlijk konden zijn. Sinds 1994 hebben zich echter de volgende wijzigingen voorgedaan:

a) sinds de vaststelling van het vijfde communautaire programma voor het milieu, dat reeds gebaseerd is op het beginsel dat "de vervuiler betaalt", en op de internalisering van de werkelijke kosten, hebben de ondernemingen zeven jaar gehad om zich aan de geleidelijke tenuitvoerlegging van dit beginsel aan te passen;

b) in het verslag van de Commissie van 1997 over de voortgang van het vijfde programma en de algemene evaluatie van 1999 is bevestigd dat de werkelijke kosten in de prijs moeten worden verwerkt en dat een beroep moet worden gedaan op de marktinstrumenten om een wezenlijke vooruitgang te boeken op weg naar een beter milieu;

c) het gebruik van marktinstrumenten en van een correcte kostprijs wordt eveneens aangemoedigd in het Protocol van Kyoto inzake klimaatveranderingen.

20. Derhalve is de Commissie van mening dat steunverlening niet langer de veronachtzaming van de werkelijke kosten mag compenseren. Teneinde op lange termijn rekening te houden met milieuvereisten is een correcte prijsstelling noodzakelijk en moeten de milieubeschermingskosten volledig in de kostprijs worden verwerkt. Om die reden is de Commissie van mening dat steunverlening niet langer gerechtvaardigd is bij investeringen die alleen bedoeld zijn om zich te conformeren aan bestaande of nieuwe technische normen van de Gemeenschap. De Commissie is evenwel van oordeel dat om tegemoet te komen aan de specifieke moeilijkheden die kleine en middelgrote ondernemingen ("KMO's") ondervinden, in de mogelijkheid dient te worden voorzien dat deze ondernemingen steun krijgen om zich aan te passen aan nieuwe communautaire normen gedurende een periode van drie jaar te rekenen vanaf de vaststelling van de betrokken normen. Steunmaatregelen kunnen daarentegen nuttig zijn wanneer zij een stimulans zijn om een hoger beschermingsniveau te bereiken dan vereist is volgens de communautaire normen. Dit is het geval wanneer een lidstaat besluit nationale normen vast te stellen die strenger zijn dan de communautaire normen, waardoor een hoger beschermingsniveau wordt bereikt. Hetzelfde geldt wanneer een onderneming in milieubescherming investeert en daarmee de strengste geldende communautaire normen overtreft, of wanneer er geen communautaire normen zijn.

21. Steunverlening heeft evenwel geen stimulerend effect wanneer alleen bestaande of nieuwe communautaire technische normen worden nageleefd. Deze normen maken deel uit van het gemene recht, dat de ondernemingen moeten naleven, en er mag geen steun worden verleend om de ondernemingen aan te sporen de wet na te leven(22).

Het bijzondere geval van de energiesector en de belastingverlagingen

22. Sinds de goedkeuring van de kaderregeling van 1994 heeft de energiesector ingrijpende wijzigingen ondergaan, waarmee rekening moet worden gehouden.

23. Bepaalde lidstaten hebben heffingen die gunstige gevolgen sorteren inzake milieubescherming, ingevoerd of voorbereid, of kunnen voornemens zijn dergelijke heffingen in te voeren. Soms worden aan bepaalde categorieën ondernemingen vrijstelling of verlaging van heffingen toegekend om te vermijden dat zij in een moeilijke concurrentiepositie terechtkomen. De Commissie is van mening dat die maatregelen steunmaatregelen kunnen vormen in de zin van artikel 87 van het Verdrag. De negatieve aspecten van die steunmaatregelen kunnen echter worden gecompenseerd door de positieve gevolgen van de invoering van heffingen. Dientengevolge is de Commissie van mening dat afwijkingen onder bepaalde voorwaarden en voor een beperkte periode aanvaardbaar kunnen zijn indien zij noodzakelijk zijn om heffingen in te kunnen voeren of te handhaven die van toepassing zijn op alle producten. Deze periode kan tien jaar duren wanneer aan de voorwaarden is voldaan. Bij het verstrijken van die periode van tien jaar behouden de lidstaten de mogelijkheid om de betrokken maatregelen opnieuw bij de Commissie aan te melden die in haar analyse dezelfde aanpak kan volgen, evenwel rekening houdend met de gunstige resultaten inzake verbetering van het milieu.

24. De maatregelen van de lidstaten ten gunste van hernieuwbare energiebronnen en warmetekrachtkoppeling zijn de laatste jaren eveneens toegenomen en het gebruik van die energiebronnen wordt door de Gemeenschap aangemoedigd wegens de belangrijke milieuvoordelen ervan. De Commissie is derhalve van mening dat maatregelen ten gunste van hernieuwbare energiebronnen en warmtekrachtkoppeling onder bepaalde voorwaarden aanvaardbaar zijn ook al vormen zij staatssteun. Met name moet de Commissie zich ervan vergewissen of deze steunmaatregelen niet strijdig zijn met andere bepalingen van het Verdrag of van de afgeleide wetgeving.

D. RELATIEF BELANG VAN STEUNMAATREGELEN TEN BEHOEVE VAN HET MILIEU

25. Uit de gegevens die in het kader van het achtste overzicht van de steunmaatregelen in de Europese Unie(23) zijn ontvangen, blijkt dat steun ten behoeve van het milieu tussen 1996 en 1998 gemiddeld slechts 1,85 % uitmaakte van het totale steunbedrag dat aan de be- en verwerkende industrie en de dienstensector werd toegekend.

26. In de periode 1994-1999 werd de overgrote meerderheid van de steun ten behoeve van het milieu toegekend in de vorm van subsidies. De andere vormen van steun (zachte leningen, overheidsgaranties enz.) worden verhoudingsgewijs weinig gebruikt.

27. Met betrekking tot de sectoren waarin de steun wordt toegekend, wordt vastgesteld dat de steun in de energiesector gedurende de laatste periode 1998/1999 is toegenomen, waarbij het zowel gaat om steun ten behoeve van energiebesparingen als om steun voor het gebruik van nieuwe of hernieuwbare energiebronnen, met name in de vorm van milieuheffingen.

E. ALGEMENE VOORWAARDEN VOOR DE GOEDKEURING VAN STEUNMAATREGELEN TEN BEHOEVE VAN HET MILIEU

E.1. Investeringssteun

E.1.1. Tijdelijke investeringssteun ten behoeve van KMO's om deze in staat stellen zich aan te passen aan nieuwe communautaire normen

28. Gedurende een periode van drie jaar, te rekenen vanaf de goedkeuring van nieuwe communautaire normen, kan investeringssteun ten behoeve van KMO's worden goedgekeurd om deze te laten voldoen aan de nieuwe normen. Deze steun mag maximaal 15 % bruto van de in aanmerking komende kosten bedragen.

E.1.2. Algemene voorwaarden voor de goedkeuring van investeringssteun voor de aanpassing aan en het overtreffen van de normen

29. Steun voor investeringen die ondernemingen in staat stellen de toepasselijke communautaire normen te overtreffen, kan worden toegekend tot een maximum van 30 % bruto van de voor steun in aanmerking komende investeringskosten, zoals deze in punt 37 zijn gedefinieerd. Deze voorwaarden gelden ook wanneer ondernemingen investeren bij ontstentenis van verplichte communautaire normen, of wanneer ondernemingen moeten investeren om zich aan te passen aan nationale normen die strenger zijn dan de toepasselijke communautaire normen.

E.1.3. Investeringen op energiegebied

30. Investeringen ten behoeve van energiebesparingen, zoals gedefinieerd in punt 6, worden gelijkgeschakeld met investeringen ten behoeve van het milieu. Deze investeringen spelen namelijk in economisch opzicht een belangrijke rol voor het bereiken van de communautaire doelstellingen op milieugebied(24). Deze investeringen kunnen dus aanspraak maken op investeringssteun tegen het basistarief van 40 % van de in aanmerking komende kosten.

31. Investeringen ten behoeve van warmtekrachtkoppeling komen eveneens in aanmerking voor toepassing van deze kaderregeling, indien kan worden aangetoond dat de betrokken maatregelen gunstig zijn voor de bescherming van het milieu, omdat het conversierendement(25) bijzonder hoog is, omdat het energieverbruik door deze maatregelen wordt beperkt of omdat het productieproces minder schadelijk is voor het milieu. De Commissie zal meer bepaald rekening houden met het soort primaire energie dat in het productieproces wordt gebruikt. Voorts moet rekening worden gehouden met het feit dat de betere benutting van energie dankzij warmtekrachtkoppeling een prioriteit op milieugebied is(26). Deze investeringen kunnen dus aanspraak maken op investeringssteun tegen het basistarief van 40 % van de in aanmerking komende kosten.

32. Investeringen ten behoeve van hernieuwbare energie worden gelijkgesteld met investeringen ten behoeve van het milieu die bij afwezigheid van verplichte normen worden gedaan. Hierbij moet ook in aanmerking worden genomen dat maatregelen ten behoeve van deze energiebronnen eveneens tot de prioriteiten van de Gemeenschap op milieugebied behoren(27). Het gaat hierbij om langetermijnmaatregelen die maximaal moeten worden aangemoedigd. Investeringen ten behoeve van deze energiebronnen komen dan ook in aanmerking voor het basissteunpercentage van 40 % van de subsidiabele kosten.

De Commissie is van mening dat ook het gebruik gestimuleerd moet worden van installaties voor hernieuwbare energie, waarmee een gehele gemeenschap (bijvoorbeeld een eiland of een agglomeratie) in een stelsel van zelfvoorziening bevoorraad kan worden. Investeringen die in dit verband worden gedaan, kunnen in aanmerking komen voor een verhoging van 10 procent bovenop het basistarief van 40 % van de subsidiabele kosten.

De Commissie is van oordeel dat wanneer de lidstaten kunnen aantonen dat investeringssteun ten behoeve van hernieuwbare energiebronnen onmisbaar is, zij steun mogen toekennen die kan oplopen tot het totale bedrag van de in aanmerking komende kosten. Deze installaties kunnen dan niet voor enige andere vorm van ondersteuning in aanmerking komen.

E.1.4. Verhoging voor ondernemingen die in steungebieden zijn gevestigd

33. In gebieden die voor steun in aanmerking komen op grond van nationale steunregelingen ten behoeve van de regio's, kunnen ondernemingen steun ontvangen die wordt toegekend ten behoeve van de regionale ontwikkeling. Teneinde deze ondernemingen aan te moedigen bijkomende milieu-investeringen te verrichten moeten zij, in voorkomend geval, in aanmerking kunnen komen voor een hoger steunbedrag om rekening te houden met de milieu-investering die in overeenstemming met punt 29 is uitgevoerd(28).

34. In de gebieden die voor steun in aanmerking komen, wordt het maximale milieusteunpercentage dat van toepassing is op de daarvoor in aanmerking komende kosten, zoals gedefinieerd in punt 37, als volgt vastgesteld.

In steungebieden is het maximale steunpercentage de hoogste van de volgende twee mogelijkheden:

a) ofwel het basistarief dat van toepassing is op investeringssteun ten gunste van het milieu, meer bepaald 30 % bruto (algemeen stelsel), of 40 % bruto (voor energiebesparingen, voor investeringen ten behoeve van hernieuwbare energiebronnen en voor investeringen ten behoeve van warmtekrachtkoppeling) of 50 % bruto (voor investeringen ten gunste van hernieuwbare energiebronnen die een gehele gemeenschap bevoorraden), te verhogen met 5 procent bruto voor gebieden die onder artikel 87, lid 3, onder c, vallen en 10 procent bruto voor gebieden die onder artikel 87, lid 3, onder a), vallen(29).

b) ofwel het regionale-steunpercentage, vermeerderd met 10 procent bruto.

E.1.5. Verhoging voor KMO's

35. Voor kleine en middelgrote ondernemingen die de in de punten 29 tot en met 32 bedoelde investeringen doen, kan de steun worden verhoogd met 10 procent bruto(30). De definitie van KMO's die in deze kaderregeling wordt gebruikt, is ontleend aan de toepasselijke communautaire teksten(31).

De genoemde verhogingen voor steungebieden en voor KMO's kunnen worden gecumuleerd, maar het maximale milieusteunpercentage mag in geen geval meer bedragen dan 100% bruto van de voor steun in aanmerking komende kosten. De KMO's kunnen niet in aanmerking komen voor een dubbele verhoging krachtens de bepalingen die van toepassing zijn op regionale steunmaatregelen, enerzijds, en de bepalingen die van toepassing zijn op milieugebied, anderzijds(32).

E.1.6. Relevante investeringen

36. De betrokken investeringen zijn investeringen in gronden (wanneer deze absoluut noodzakelijk zijn om aan de milieudoelstellingen te voldoen), gebouwen, installaties en uitrustingen, welke erop gericht zijn vervuiling of hinder te beperken of te beëindigen of de productiemethoden aan te passen met het oog op de bescherming van het milieu.

Ook uitgaven voor technologieoverdracht in de vorm van de verwerving van octrooien en van exploitatielicenties of licenties voor al dan niet geoctrooieerde technische kennis kunnen voor steun in aanmerking komen. Deze immateriële activa moeten evenwel aan de volgende voorwaarden voldoen:

a) zij moeten als activa kunnen worden afgeschreven;

b) zij moeten tegen marktvoorwaarden zijn verworven van ondernemingen waarin de verwerver geen directe of zijdelingse zeggenschap uitoefent;

c) zij moeten in het actief van de ondernemingsbalans zijn opgenomen en voor ten minste vijf jaar, te rekenen vanaf de datum van toekenning van de steun, bij de begunstigde blijven en worden geëxploiteerd, tenzij deze immateriële activa overeenstemmen met duidelijk achterhaalde technieken. Indien de activa in de loop van deze vijf jaar worden doorverkocht, moet de opbrengst van deze verkoop worden afgetrokken van de voor steun in aanmerking komende kosten en moet in voorkomende gevallen het bedrag van de steun in zijn geheel of gedeeltelijk worden terugbetaald.

E.1.7. Voor steun in aanmerking komende kosten

37. Alleen de extra investeringskosten die noodzakelijk zijn voor het verwezenlijken van de milieudoeleinden komen voor steun in aanmerking.

Dit houdt in dat wanneer de investeringskosten voor de bescherming van het milieu niet gemakkelijk kunnen worden gescheiden van de totale kosten, de Commissie rekening zal houden met objectieve en doorzichtige berekeningsmethoden, zoals bijvoorbeeld de kosten van een investering die in technisch opzicht vergelijkbaar is, maar waarmee niet hetzelfde niveau van milieubescherming kan worden bereikt.

In ieder geval moeten de in aanmerking komende kosten worden berekend, exclusief de voordelen van een eventuele capaciteitsverhoging, de kostenbesparingen gedurende de eerste vijf jaar van de gebruiksduur van de investering en de extra bijproducten gedurende diezelfde periode van vijf jaar(33).

Op het gebied van hernieuwbare energie zijn de investeringskosten die voor steun in aanmerking komen, in de regel de extra kosten die ten laste van de onderneming komen ten opzichte van een traditionele installatie voor de opwekking van energie van dezelfde capaciteit.

In het geval van aanpassing van KMO's aan nieuwe communautaire normen, omvatten de voor steun in aanmerking komende kosten de extra investeringskosten om het voor de nieuwe communautaire normen vereiste beschermingsniveau te bereiken.

In het geval van aanpassing aan nationale normen die bij ontstentenis van communautaire normen zijn vastgesteld, omvatten de voor steun in aanmerking komende kosten de extra investeringskosten om het voor de nationale normen vereiste beschermingsniveau te bereiken.

In het geval van aanpassing aan nationale normen die strenger zijn dan de communautaire normen, omvatten de voor steun in aanmerking komende kosten de extra investeringskosten om het beschermingsniveau te bereiken dat de communautaire normen overtreft. Kosten die verband houden met investeringen om het door de communautaire normen vereiste beschermingsniveau te bereiken, komen niet voor steun in aanmerking.

Bij ontstentenis van normen komen de investeringkosten in aanmerking die noodzakelijk zijn om een milieubeschermingsniveau te bereiken dat hoger is dan het niveau dat zonder enige milieusteun door de betrokken onderneming of ondernemingen zou worden bereikt.

E.1.8. Sanering van vervuilde industrieterreinen

38. De investeringen die ondernemingen verrichten om de aantasting van het milieu te herstellen door sanering van vervuilde industrieterreinen, kunnen binnen de werkingssfeer van deze kaderregeling vallen(34). Het gaat hierbij om aantasting van de kwaliteit van de bodem en het oppervlakte- of grondwater(35).

Wanneer vaststaat wie de vervuiler is, dient deze, overeenkomstig het aansprakelijkheidsbeginsel en bij ontstentenis van staatssteun, de sanering te financieren. Het begrip "de vervuiler" wordt omschreven in het in elke lidstaat toepasselijke recht, onverminderd de vaststelling van communautaire voorschriften ter zake.

Wanneer de vervuiler niet bekend is of niet aansprakelijk kan worden gesteld, kan de persoon die belast is met de sanering van het terrein, voor deze werkzaamheden steun krijgen(36).

De steun voor het saneren van vervuilde locaties kan tot 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen, vermeerderd met 15 % van de kosten van de werkzaamheden. De voor steun in aanmerking komende kosten zijn gelijk aan de kosten van de werkzaamheden, verminderd met de waardestijging van het terrein.

Het totale bedrag van de steun kan in geen geval hoger zijn dan de daadwerkelijke uitgaven van de onderneming.

E.1.9. Verhuizing van ondernemingen

39. De Commissie is van mening dat verhuizingen van ondernemingen naar nieuwe locaties in de regel niet onder de noemer milieubescherming vallen en derhalve geen aanleiding geven tot de toekenning van steun uit hoofde van de onderhavige kaderregeling.

De toekenning van steun kan echter gerechtvaardigd zijn wanneer een onderneming in een stedelijke omgeving of een Natura 2000-zone overeenkomstig de wet een activiteit uitoefent die een aanzienlijke vervuiling meebrengt en, wegens die locatie, haar vestigingsplaats verlaat om zich in een geschikter gebied te vestigen.

Hiervoor moet cumulatief aan de volgende criteria worden voldaan:

a) de verandering van locatie moet ingegeven zijn door milieuoverwegingen en het gevolg zijn van een administratief of gerechtelijk bevel tot verhuizing, en

b) de onderneming moet aan de strengste milieunormen voldoen die in het nieuwe vestigingsgebied gelden.

De onderneming die aan deze voorwaarden voldoet, kan in aanmerking komen voor investeringssteun overeenkomstig de in punt 29 vervatte bepalingen. Voorts is punt 35 betreffende de toekenning van een verhoging voor KMO's van toepassing.

Bij de vaststelling van het bedrag van de bij steunmaatregelen voor de verhuizing van ondernemingen in aanmerking komende kosten zal de Commissie enerzijds rekening houden met de opbrengst van de verkoop of verhuring van de verlaten installaties en terreinen alsook met de eventuele onteigeningsvergoeding, en anderzijds met de kosten van de koop van een terrein, de bouw of de koop van nieuwe installaties, tot een capaciteit die gelijk is aan die van de achtergelaten installaties. In voorkomende gevallen kunnen andere voordelen die verband houden met de verplaatsing van de installaties, meer bepaald de voordelen die voortvloeien uit een met de verplaatsing gepaard gaande verbetering van de gebruikte technologie, alsook de boekhoudkundige voordelen die verband houden met de waardering van de installaties, in aanmerking worden genomen. Investeringen die verband houden met een eventuele capaciteitsuitbreiding, kunnen bij de berekening van de in aanmerking komende kosten die recht geven op milieusteun, niet in aanmerking worden genomen.

Wanneer het administratieve of gerechtelijke besluit waarin de verhuizing wordt gelast, tot gevolg heeft dat een huurovereenkomst voor terreinen of gebouwen vroegtijdig wordt beëindigd, kunnen de eventuele dwangsommen welke door de onderneming verschuldigd zijn wegens de ontbinding van de overeenkomst, voor de berekening van de in aanmerking komende kosten in aanmerking worden genomen.

E.1.10. Algemene bepalingen

40. Er kan geen investeringssteun worden verleend voor het overtreffen van communautaire normen of voor investeringen bij de afwezigheid van dergelijke normen wanneer er slechts sprake is van naleving van reeds vastgestelde maar nog niet van toepassing zijnde communautaire normen. Een onderneming kan slechts in aanmerking komen voor steun om zich aan te passen aan nationale normen die strenger zijn dan de communautaire normen of steun ontvangen bij ontstentenis van communautaire normen wanneer zij zich aan de nationale normen heeft aangepast op de in die norm vastgestelde uiterste datum. Voor investeringen die na deze datum plaatsvinden, kan geen steun worden verleend(37).

E.2. Steun aan KMO's voor advisering op milieugebied

41. Adviesdiensten spelen een belangrijke rol voor KMO's, omdat zij hierdoor in staat worden gesteld vooruitgang te boeken op het gebied van de milieubescherming. De Commissie is daarom van mening dat hiervoor steun kan worden toegekend overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EG) nr. 70/2001(38).

E.3. Exploitatiesteun

E.3.1. Regels inzake exploitatiesteun ten behoeve van afvalbeheer en energiebesparing

42. De volgende regels zijn van toepassing op twee categorieën exploitatiesteun:

a) steun voor afvalbeheer wanneer dit beheer in overeenstemming is met de hiërarchische classificatie van de beginselen van afvalbeheer(39);

b) steun op energiebesparingsgebied.

43. Wanneer dergelijke steun noodzakelijk blijkt, moet deze worden beperkt tot een strikte compensatie voor de meerkosten van de productie ten opzichte van de marktprijs van de betrokken producten of diensten(40). Deze steun moet ook tijdelijk zijn en in beginsel in de tijd afnemen, om een prikkel te vormen om binnen een redelijke termijn het beginsel van een correcte prijsstelling na te leven.

44. De Commissie is van mening dat de onderneming in de regel zelf de kosten van verwerking van industrieel afval moeten betalen, overeenkomstig het beginsel dat "de vervuiler betaalt". Exploitatiesteun kan evenwel noodzakelijk blijken ingeval nationale normen worden vastgesteld die verder gaan de toepasselijke communautaire normen of ingeval nationale normen worden vastgesteld bij onstentenis van communautaire normen, hetgeen voor de ondernemingen resulteert in een tijdelijk verlies van hun concurrentiepositie op internationaal niveau.

De ondernemingen die exploitatiesteun ontvangen voor de verwerking van al dan niet industrieel afval, moeten deze verwerking financieren naar gelang van de hoeveelheid afval die zij produceren, en/of de verwerkingskosten ervan.

45. Voor al deze vormen van exploitatiesteun is de duur beperkt tot vijf jaar in het geval van degressieve steun. De intensiteit kan in het eerste jaar tot 100 % van de extra kosten bedragen, maar moet lineair afnemen tot een nulniveau aan het einde van het vijfde jaar.

46. Voor niet-degressieve steun is de duur tot vijf jaar beperkt, en is de intensiteit beperkt tot maximaal 50 % van de extra kosten.

E.3.2. Bepalingen die gelden voor alle exploitatiesteun in de vorm van belastingverlaging of -vrijstelling

47. Bij de invoering uit milieuoverwegingen van belastingen op bepaalde activiteiten kunnen de lidstaten het noodzakelijk achten tijdelijke uitzonderingen voor bepaalde ondernemingen vast te stellen, met name wegens het ontbreken van harmonisatie op Europees niveau of in verband met tijdelijke risico's van verlies van concurrentievermogen van bepaalde ondernemingen. Dergelijke uitzonderingen vormen in het algemeen exploitatiesteun in de zin van artikel 87 van het EG-Verdrag. Bij de beoordeling van deze maatregelen moet met name worden nagegaan of de belasting gebaseerd is op een communautair besluit, dan wel op een autonoom besluit van de lidstaat.

48. Wanneer aan de belasting een autonoom besluit van de lidstaat ten grondslag ligt, kunnen de betrokken ondernemingen grote moeilijkheden ondervinden bij een aanpassing op korte termijn aan de nieuwe fiscale lasten. In deze hypothese kan een tijdelijke uitzondering voor bepaalde ondernemingen gerechtvaardigd zijn om een aanpassing aan de nieuwe fiscale situatie mogelijk te maken.

49. Wanneer de belastingheffing op een communautaire richtlijn berust, kunnen zich twee gevallen voordoen:

a) de lidstaat past voor bepaalde producten een hoger belastingtarief toe dan het door de richtlijn voorgeschreven minimumtarief en kent een uitzondering voor bepaalde ondernemingen toe, die hierdoor een lager tarief betalen, dat evenwel ten minste gelijk is aan het door de richtlijn voorgeschreven minimum. De Commissie is van mening dat een tijdelijke uitzondering in deze hypothese gerechtvaardigd kan zijn om de ondernemingen in staat te stellen zich aan te passen aan de hogere belasting en milieuvriendelijker te werk te gaan;

b) de lidstaat heft op bepaalde producten belasting tegen het door de richtlijn voorgeschreven minimumtarief en kent voor bepaalde ondernemingen een uitzondering toe, waardoor deze ondernemingen onderworpen zijn aan een lagere belasting dan het minimumtarief. Indien de betrokken richtlijn een dergelijke uitzondering niet toelaat, vormt deze uitzondering een steunmaatregel die met artikel 87 van het EG-Verdrag onverenigbaar is. Indien de richtlijn deze uitzondering wel toelaat, kan de Commissie deze als met artikel 87 verenigbaar aanmerken, voorzover de uitzondering noodzakelijk is en de reikwijdte daarvan niet onevenredig aan de nagestreefde doelstellingen van de Gemeenschap is. De Commissie zal een bijzonder belang hechten aan een strikte beperking van dergelijke uitzonderingen in de tijd.

50. In het algemeen moeten de fiscale maatregelen in belangrijke mate bijdragen tot de bescherming van het milieu. Nagegaan moet worden of de uitzonderingen of vrijstellingen naar hun aard de nagestreefde algemene doelstellingen geen nadeel berokkenen.

51. Deze uitzonderingen kunnen exploitatiesteun vormen die volgens de volgende modaliteiten kan worden toegepast:

1. Wanneer een lidstaat uit milieuoverwegingen een nieuwe belasting invoert in een sector of over producten waarvoor geen fiscale harmonisatie op communautair niveau heeft plaatsgevonden, of wanneer de voorgenomen belasting van de lidstaat hoger is dan het bij de communautaire norm vastgestelde tarief, is de Commissie van mening dat een vrijstellingsbesluit voor een duur van tien jaar en zonder degressiviteit gerechtvaardigd kan zijn in twee gevallen:

a) wanneer aan deze vrijstellingen de voorwaarde wordt verbonden dat er overeenkomsten worden gesloten tussen de betrokken lidstaat en de begunstigde ondernemingen, waarbij de ondernemingen, of de ondernemersverenigingen, zich ertoe verbinden de milieudoelstellingen te verwezenlijken tijdens de geldigheidsduur van de vrijstellingen, of wanneer de ondernemingen toezeggen vrijwillige akkoorden van dezelfde strekking te sluiten. Deze overeenkomsten of toezeggingen kunnen met name betrekking hebben op een verlaging van het energieverbruik, een beperking van de uitstoot, of op andere maatregelen ten gunste van het milieu. De inhoud van deze overeenkomsten moet door elke lidstaat via onderhandelingen met de ondernemingen worden vastgesteld en zal bij de aanmelding van het steunvoornemen door de Commissie worden beoordeeld. De lidstaat moet een concrete follow-up organiseren van de verwezenlijking van de door de betrokken ondernemingen of verenigingen van ondernemingen aangegane verbintenissen. De door de lidstaat en de ondernemingen of verenigingen van ondernemingen gesloten overeenkomsten dienen te voorzien in sancties bij niet-naleving van de verbintenissen.

Deze bepalingen zijn ook van toepassing wanneer een lidstaat aan een belastingvermindering voorwaarden verbindt die hetzelfde effect hebben als voormelde akkoorden of verbintenissen;

b) deze vrijstellingen behoeven niet afhankelijk te zijn van het sluiten van overeenkomsten tussen de lidstaat en de begunstigde ondernemingen indien aan de volgende alternatieve voorwaarden is voldaan:

- wanneer de verlaging betrekking heeft op een communautaire heffing, moet het bedrag dat na de verlaging daadwerkelijk door de ondernemingen wordt betaald, hoger zijn dan het communautaire minimum, en minstens zo hoog dat de ondernemingen worden aangespoord inspanningen te leveren voor de verbetering van de milieubescherming;

- wanneer de verlaging betrekking heeft op een nationale heffing die is ingevoerd bij ontstentenis van een communautaire heffing, moeten de begunstigden van de verlaging niettemin een aanmerkelijk deel van de nationale heffing betalen.

2. De bepalingen in bovenstaand punt 51.1 kunnen worden toegepast op bestaande heffingen indien aan de beide onderstaande voorwaarden is voldaan:

a) de betrokken heffing moet een merkbaar positief effect sorteren op het gebied van de milieubescherming;

b) de uitzonderingen ten gunste van de begunstigde ondernemingen moeten zijn ingevoerd bij de goedkeuring van de heffing of moeten noodzakelijk zijn wegens een aanzienlijke wijziging van de economische omstandigheden die de ondernemingen in een bijzonder moeilijke concurrentiepositie plaatst. In dit laatste geval mag het bedrag van de belastingverlaging de verhoging van de kosten welke voortvloeit uit de gewijzigde economische omstandigheden, niet overschrijden. Wanneer deze kostenverhoging verdwijnt, moet de belastingverlaging eveneens worden opgeheven.

3. De lidstaten kunnen eveneens prikkels verlenen voor de invoering van elektriciteitsopwekkingsprocessen die gebruik maken van traditionele energie, zoals bijvoorbeeld gas, maar tot een veel hogere energie-efficiëntie leiden dan de traditionele opwekkingsprocessen. In dit geval is de Commissie van mening dat volledige ontheffing voor een periode van vijf jaar, bij ontstentenis van degressiviteit, gerechtvaardigd kan zijn voorzover rekening wordt gehouden met de gunstige effecten van dergelijke technieken voor de bescherming van het milieu en de gebruikte primaire energie de ongunstige gevolgen voor het milieu aanzienlijk vermindert. Uitzonderingen met een duur van tien jaar kunnen eveneens worden toegestaan overeenkomstig de in de punten 51.1 en 51.2 vastgestelde voorwaarden.

52. Wanneer een bestaande belasting aanzienlijk wordt verhoogd en de lidstaat van oordeel is dat voor bepaalde ondernemingen uitzonderingen noodzakelijk zijn, worden de in punt 51.1 vastgestelde voorwaarden voor nieuwe belastingen, op analoge wijze toegepast.

53. Wanneer de verlagingen betrekking hebben op een belasting waarvoor harmonisatie op communautair niveau heeft plaatsgevonden, en wanneer de voorgenomen belasting van de lidstaat lager is dan of gelijk is aan het communautaire minimumtarief, is de Commissie van mening dat vrijstellingen van lange duur niet gerechtvaardigd zijn. In dit geval moeten de eventuele vrijstellingen voldoen aan de in de punten 45 en 46 vastgestelde voorwaarden en is in elk geval een uitdrukkelijke goedkeuring nodig om te kunnen afwijken van het communautaire minimumtarief.

In alle gevallen van belastingvermindering behoudt de lidstaat de mogelijkheid exploitatiesteun toe te kennen op de in de punten 45 en 46 genoemde voorwaarden.

E.3.3. Voorwaarden voor exploitatiesteun ten behoeve van hernieuwbare energiebronnen

54. Exploitatiesteun ten behoeve van de productie van energie uit hernieuwbare bronnen vormt in het algemeen steun ten gunste van het milieu die in aanmerking komt voor toepassing van de bepalingen van de onderhavige kaderregeling.

55. De Commissie is van mening dat voor deze steun bijzondere regels kunnen worden vastgesteld, omdat deze energiebronnen in bepaalde gevallen moeilijk kunnen concurreren met de traditionele energiebronnen. Hierbij moet ook in aanmerking worden genomen dat het beleid van de Gemeenschap gericht is op de verdere ontwikkeling van deze energiebronnen, met name uit milieuoverwegingen. Steun kan vooral nodig zijn wanneer deze energie met de beschikbare technische procédés niet voor een eenheidsprijs kan worden geproduceerd die vergelijkbaar is met de eenheidsprijs van traditionele energie.

56. In dezelfde hypothese kan exploitatiesteun gerechtvaardigd zijn om het verschil tussen de productiekosten van de energie uit hernieuwbare energiebronnen ten opzichte van de marktprijs van deze energie te dekken. De vorm van deze steun kan variëren naargelang de betrokken energiebron en de door de lidstaten gekozen modaliteiten. Overigens zal de Commissie bij de beoordeling letten op de concurrentiepositie van de betrokken energiebron.

57. De lidstaten kunnen steun toekennen voor het gebruik van hernieuwbare energiebronnen onder de volgende voorwaarden:

E.3.3.1. Optie 1

58. Op het gebied van hernieuwbare energie zijn de investeringskosten per eenheid bijzonder hoog en hebben zij doorgaans een bepalende invloed op de totale kosten voor de ondernemingen en laten deze vaak geen ruimte voor een concurrerende prijsvoering op de markten waar zij hun energie verkopen.

59. Om beter rekening te kunnen houden met dit beletsel voor de intrede van hernieuwbare energie op de markt, kunnen de lidstaten ook steun toekennen die het verschil tussen de productiekosten van de energie uit hernieuwbare bronnen en de marktprijs voor de betrokken energiebron compenseren. De eventuele exploitatiesteun kan slechts worden toegekend voor de afschrijving van de installaties. Voor de extra energie die door de betrokken installatie wordt geproduceerd, kan geen enkele vorm van steun worden verleend. De steun kan echter eveneens een billijke vergoeding van het kapitaal dekken wanneer de lidstaten kunnen aantonen dat dit onontbeerlijk is, meer bepaald wegens de zwakke concurrentiepositie van bepaalde hernieuwbare energiebronnen.

Voorts moet bij de bepaling van het bedrag van de exploitatiesteun rekening worden gehouden met de eventuele investeringssteun die reeds aan de betrokken onderneming is uitgekeerd voor de bouw van haar installatie.

De precieze bepalingen betreffende de steun die door een lidstaat zijn vastgesteld, en met name de wijze van berekening van het steunbedrag, moeten gedetailleerd worden uiteengezet in de steunregelingen die bij de Commissie worden aangemeld. Indien deze regelingen door de Commissie worden goedgekeurd, moet de betrokken lidstaat deze bepalingen en berekeningswijze vervolgens toepassen bij de toekenning van steun aan ondernemingen.

60. In tegenstelling tot de meeste andere hernieuwbare energiebronnen zijn de investeringskosten bij biomassa relatief lager, maar de exploitatiekosten zijn hoger. Dientengevolge kan de Commissie exploitatiesteun aanvaarden die de investeringskosten overstijgt wanneer de lidstaten kunnen aantonen dat de totale kosten van de ondernemingen na afschrijving van de installaties, nog steeds hoger liggen dan de marktprijs van de energie.

E.3.3.2. Optie 2

61. De lidstaten kunnen steun toekennen voor hernieuwbare energiebronnen door marktmechanismen te gebruiken zoals groene certificaten of systemen van aanbestedingen. Dergelijke regelingen bieden aan alle producenten van energie uit hernieuwbare energiebronnen de mogelijkheid zijdelings baat te vinden bij een gegarandeerde vraag naar de energie die zij produceren, tegen een prijs die boven de marktprijs voor gewone energie ligt. De prijs voor groene certificaten wordt niet vooraf vastgesteld, maar komt tot stand door de wet van vraag en aanbod.

62. Ingeval deze regelingen staatssteun behelzen, kunnen zij door de Commissie worden goedgekeurd voorzover de lidstaten kunnen aantonen dat de steun onontbeerlijk is om de levensvatbaarheid van het gebruik van de betrokken hernieuwbare energiebronnen veilig te stellen, hij in het algemeen geen overcompensatie ten gunste van het gebruik van dergelijke energiebronnen meebrengt, noch de producenten die energie uit hernieuwbare bronnen produceren, demotiveert hun concurrentiekracht te verhogen. Ten einde na te gaan of aan de voorwaarden is voldaan, is de Commissie voornemens deze steunregelingen goed te keuren voor periodes van tien jaar. Aan het einde van een dergelijke periode moet een balans worden opgemaakt om na te gaan of een voortzetting van de ondersteuning noodzakelijk is.

E.3.3.3. Optie 3

63. De lidstaten kunnen exploitatiesteun toekennen ten behoeve van nieuwe installaties voor de opwekking van hernieuwbare energie, berekend op basis van de externe kosten die aldus worden vermeden. De externe kosten die worden vermeden, zijn de milieukosten die de samenleving had moeten dragen indien dezelfde hoeveelheid energie was geproduceerd door een productie-installatie die met klassieke energiebronnen werkt. Deze kosten zullen worden berekend op basis van het verschil tussen de externe kosten die de producenten van hernieuwbare energie maakten doch niet betaalden, en de externe kosten die de producenten van niet-hernieuwbare energie maakten doch niet betaalden. Om deze berekeningen uit te voeren moet de lidstaat een berekeningsmethode gebruiken die internationaal erkend is, en aan de Commissie is meegedeeld. De lidstaat zal met name een vergelijkende, beredeneerde en gekwantificeerde kostenanalyse moeten verstrekken, met een evaluatie van de externe kosten van concurrerende energieproducenten, zodat wordt aangetoond dat de steun daadwerkelijk een compensatie is van de niet-gedekte externe kosten.

In ieder geval mag het bedrag van de aldus aan de producent van hernieuwbare energie toegekende steun niet meer dan 5 eurocent per kWh bedragen.

Overigens moet het deel van het door de producenten ontvangen steunbedrag dat hoger is dan de steun welke wordt verleend in bovenstaande optie 1, verplicht opnieuw worden geïnvesteerd in ondernemingen uit de sector hernieuwbare energie. De Commissie zal dit steunbedrag in aanmerking nemen wanneer voor deze activiteit staatssteun wordt verleend.

64. Om de samenhang tussen optie 3 en de algemene mededingingsregels te behouden, moet de Commissie er zeker van kunnen zijn dat de steun niet resulteert in een mededingingsdistorsie die het gemeenschappelijk belang schaadt. Met andere woorden, de Commissie moet de zekerheid hebben dat de steun zal resulteren in een reële algemene ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen ten koste van klassieke energiebronnen - en niet eenvoudig in een verschuiving van marktaandelen tussen diverse hernieuwbare energiebronnen. Daarom dient aan de volgende voorwaarden te worden voldaan:

a) de steun die in het kader van deze optie wordt toegekend, moet deel uitmaken van een stelsel waarbij de ondernemingen uit de sector hernieuwbare energiebronnen op voet van gelijkheid worden behandeld;

b) het stelsel dient erin te voorzien dat bij de toekenning van de steun zich geen discriminatie voordoet tussen de ondernemingen die dezelfde soort hernieuwbare energie produceren;

c) dit stelsel moet om de vijf jaar door de Commissie worden gecontroleerd.

E.3.3.4. Optie 4

65. De lidstaten behouden de mogelijkheid exploitatiesteun toe te kennen overeenkomstig de in de punten 45 en 46 vervatte algemene bepalingen betreffende exploitatiesteun.

E.3.4. Voorwaarden voor exploitatiesteun ten behoeve van warmtekrachtkoppeling

66. De Commissie is van oordeel dat exploitatiesteun voor warmtekrachtkoppeling gerechtvaardigd kan zijn wanneer de in punt 31 bedoelde voorwaarden zijn vervuld. Deze steun kan worden toegekend aan ondernemingen die de openbare distributie van warmte en elektriciteit verzorgen, wanneer de productiekosten van de elektriciteit of de warmte hoger zijn dan de markprijs ervan. In deze omstandigheid kan exploitatiesteun worden toegekend op de in de punten 58 tot en met 65 vervatte voorwaarden. Om vast te stellen of de steun onontbeerlijk is, zal rekening worden gehouden met de kosten en de inkomsten die het gevolg zijn van de productie en de verkoop van de warmte en de elektriciteit.

67. Onder dezelfde voorwaarden kan exploitatiesteun worden toegekend ten gunste van het industriële gebruik van warmtekrachtkoppeling wanneer daadwerkelijk is aangetoond dat de kostprijs van een op grond van deze techniek geproduceerde energie-eenheid hoger is dan de marktprijs van een traditionele energie-eenheid. De normale rendabiliteit van de installatie mag in de productiekosten vervat zijn, maar de eventuele voordelen die de onderneming uit de warmteproductie put, moeten van de productiekosten worden afgetrokken.

F. BELEID, MAATREGELEN EN INSTRUMENTEN TER BEPERKING VAN DE UITSTOOT VAN BROEIKASGASSEN

68. Het door de lidstaten en de Gemeenschap ondertekende Protocol van Kyoto bepaalt dat de ondertekenaars zich ertoe verbinden dat zij hun uitstoot van broeikasgassen in de periode 2008-2012 zullen hebben beperkt of verminderd. Voor de gehele Gemeenschap is de doelstelling de uitstoot van deze gassen met 8 % te verminderen ten opzichte van het niveau van 1990.

69. De doelstellingen van de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen kunnen door de lidstaten en de Gemeenschap als respectieve partijen worden verwezenlijkt door enerzijds gemeenschappelijke en op communautair niveau gecoördineerde beleidsmaatregelen(41) te nemen, met inbegrip van economische instrumenten, en anderzijds gebruik te maken van de bij het Protocol van Kyoto zelf ingestelde instrumenten, namelijk de verhandelbare uitstootrechten, de gezamenlijke uitvoering en het mechanisme van schone ontwikkeling.

70. Bij ontstentenis van een communautaire tekst op dit gebied, en onverminderd het recht van initiatief van de Commissie met betrekking tot een dergelijke tekst, staat het aan elke lidstaat het beleid, de maatregelen en de instrumenten te definiëren die hij wenst te gebruiken om zich te richten naar de in het kader van het Protocol van Kyoto onderschreven doelstellingen.

71. De Commissie is van mening dat bepaalde middelen die de lidstaten gebruiken om zich naar de doelstellingen van dit Protocol te voegen, staatssteun kunnen zijn. Het is evenwel voorbarig de voorwaarden waaronder dergelijke maatregelen kunnen worden goedgekeurd, vast te stellen.

G. RECHTSGRONDSLAG VAN DE UITZONDERING VOOR ALLE STEUNVOORNEMENS DIE DOOR DE COMMISSIE WORDEN ONDERZOCHT

72. Binnen de grenzen en op de voorwaarden die in deze kaderregeling zijn aangegeven, keurt de Commissie steunmaatregelen ten gunste van het milieu goed overeenkomstig het bepaalde in artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag voor "steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid (...) te vergemakkelijken, zonder dat de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad".

73. Steunmaatregelen die de verwezenlijking van belangrijke projecten van Europees belang tot doel hebben op gebieden waar de bescherming van het milieu prioriteit heeft en die vaak een gunstig effect hebben buiten de grenzen van de betrokken lidstaat of lidstaten, kunnen worden toegestaan op grond van de uitzondering van artikel 87, lid 3, onder b), van het EG-Verdrag. Voorwaarde is echter dat de steun onmisbaar is voor de verwezenlijking van het project en dat het om een concreet, nauwkeurig omschreven en in kwalitatief opzicht belangrijk project gaat, dat een voorbeeldige en duidelijk aanwijsbare bijdrage tot het gemeenschappelijke Europese belang levert. Bij de toepassing van deze uitzondering kan de Commissie steun goedkeuren tot een hoger niveau dan de voor toepassing van artikel 87, lid 3, onder c), vastgestelde plafonds.

H. CUMULERING VAN STEUN UIT VERSCHILLENDE BRONNEN

74. De in deze kaderregeling vastgestelde steunplafonds zijn van toepassing ongeacht of de betrokken steun volledig dan wel gedeeltelijk met staatsmiddelen of met communautaire middelen wordt gefinancierd. De steunmaatregelen welke krachtens de onderhavige kaderregeling worden goedgekeurd, kunnen niet worden gecumuleerd met andere steunmaatregelen in de zin van artikel 87, lid 1, van het Verdrag, noch met andere communautaire financiering, indien een dergelijke cumulering tot gevolg heeft dat de steunintensiteit het in deze kaderregeling vastgestelde niveau overschrijdt.

Wanneer steunmaatregelen ten behoeve van verschillende doelstellingen betrekking hebben op dezelfde in aanmerking komende kosten, geldt het gunstigste steunplafond.

I. DIENSTIGE MAATREGELEN IN DE ZIN VAN ARTIKEL 88, LID 1, VAN HET EG-VERDRAG

75. De Commissie zal de lidstaten overeenkomstig artikel 88, lid 1, van het Verdrag de volgende dienstige maatregelen voorstellen met betrekking tot hun bestaande steunmaatregelen.

76. Om de Commissie in staat te stellen de toekenning van omvangrijke steun in het kader van goedgekeurde regelingen en de verenigbaarheid van deze steun met de gemeenschappelijke markt te beoordelen, zal zij de lidstaten als dienstige maatregel in de zin van artikel 88, lid 1, voorstellen dat deze elk voornemen om uit hoofde van een goedgekeurde regeling, investeringssteun te verlenen, van tevoren bij haar aanmelden wanneer de in aanmerking komende kosten meer dan 25 miljoen EUR bedragen en de steun het bruto-subsidie-equivalent van 5 miljoen EUR overschrijdt. De aanmelding dient te geschieden met behulp van het formulier naar het model in de bijlage.

77. Voorts zal de Commissie de lidstaten als dienstige maatregel in de zin van artikel 88, lid 1, voorstellen hun bestaande steunregelingen ten behoeve van het milieu vóór 1 januari 2002 met de onderhavige kaderregeling in overeenstemming te brengen.

78. De Commissie zal de lidstaten uitnodigen haar binnen één maand na de ontvangst van het in de punten 74 en 75 bedoelde voorstel van dienstige maatregelen mee te delen dat zij zich naar deze bepalingen zullen voegen. Indien een antwoord uitblijft, zal de Commissie ervan uitgaan dat de betrokken lidstaat niet met het voorstel instemt.

79. De Commissie herinnert eraan dat deze kaderregeling, met uitzondering van de overeenkomstig Verordening (EG) nr. 69/2001(42) als de minimis-steun aangemerkte maatregelen, geen afbreuk doet aan de aanmeldingsverplichting van de lidstaten op grond van artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag die betrekking heeft op alle steunregelingen, alle wijzigingen van die regelingen alsook op elke individuele steunmaatregel die buiten de goedgekeurde regelingen aan ondernemingen wordt verleend.

80. De Commissie is voornemens de goedkeuring van elke toekomstige regeling te toetsen aan de naleving van de bepalingen van deze kaderregeling.

J. TOEPASSING VAN DE KADERREGELING

81. De onderhavige kaderregeling is van toepassing met ingang van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. De toepassing van de kaderregeling eindigt op 31 december 2007. De Commissie kan deze, na raadpleging van de lidstaten, vóór 31 december 2007 wijzigen om gewichtige redenen die verband houden met het mededingingsbeleid, het milieubeleid, of op grond van andere terreinen van het communautaire beleid of internationale verplichtingen.

82. De Commissie zal de bepalingen van deze kaderregeling toepassen op alle aangemelde steunvoornemens waarover zij zich na de bekendmaking van de kaderregeling in het Publicatieblad uitspreekt, zelfs wanneer deze voornemens voorafgaand aan de bekendmaking zijn aangemeld.

Voor niet-aangemelde steunmaatregelen zal de Commissie:

a) de bepalingen van de onderhavige kaderregeling toepassen indien de steun is toegekend na de bekendmaking van deze kaderregeling in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen;

b) in alle andere gevallen de kaderregeling toepassen die op het moment van toekenning van de steun van kracht is.

K. INTEGRATIE VAN HET MILIEUBELEID IN DE OVERIGE KADERREGELINGEN OP HET GEBIED VAN OVERHEIDSSTEUN

83. Op grond van artikel 6 van het Verdrag moeten "de eisen inzake milieubescherming worden geïntegreerd in de omschrijving en uitvoering van het beleid en het optreden van de Gemeenschap, als bedoeld in artikel 3, in het bijzonder met het oog op het bevorderen van duurzame ontwikkeling". Bij de vaststelling of herziening van andere communautaire kaderregelingen op het gebied van overheidssteun zal de Commissie nagaan in hoeverre beter rekening kan worden gehouden met deze eisen. In dit verband zal de Commissie nagaan of het nuttig zou zijn van de lidstaten te verlangen dat zij bij de aanmelding van elk omvangrijk steunvoornemen een studie over de effecten daarvan op het milieu verstrekken, ongeacht de betrokken sector van activiteiten.

(1) PB C 72 van 10.3.1994, blz. 3.

(2) PB C 14 van 19.1.2000, blz. 8.

(3) PB C 184 van 1.7.2000, blz. 25.

(4) De wil van de Commissie om het milieubeleid te integreren in de andere beleidsvormen is eveneens bevestigd in haar "Rapport van Keulen inzake de integratie van de milieudimensie in het beleid" van 26 mei 1999 en in haar Verslag aan de Europese Raad over de integratie van milieuzorg en duurzame ontwikkeling in het communautaire beleid (SEC(1999) 1941 def.).

(5) Aanbeveling van de Raad van 3 maart 1975 betreffende de toekenning der kosten en het optreden van de overheid op milieugebied, (PB L 194 van 25.7.1975, blz. 1).

(6) Het begrip "beste beschikbare technische middelen" ("BAT") is in de communautaire wetgeving ingevoerd bij Richtlijn 76/464/EEG van de Raad van 4 mei 1976 betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de Gemeenschap worden geloosd (PB L 129 van 18.5.1976, blz. 23) en is, in licht gewijzigde vorm, overgenomen in Richtlijn 84/360/EEG van de Raad van 28 juni 1984 betreffende de bestrijding van door industriële inrichtingen veroorzaakte luchtverontreiniging (PB L 188 van 16.7.1984, blz. 20). In Richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (PB L 257 van 10.10.1996, blz. 26) (de "IPPC-richtlijn"), is dit concept bevestigd en verder ontwikkeld. Tot het toepassingsgebied van de "IPPC-richtlijn" behoren installaties die een groot verontreinigingspotentieel hebben. Voor nieuwe installaties of ingrijpende wijzigingen van een bestaande installaties is de richtlijn sinds november 1999 van toepassing. Bestaande installaties moeten vóór oktober 2007 voldoen aan de regels van de "IPPC-richtlijn". Tot aan deze datum blijven de bepalingen betreffende de "BAT" van de beide richtlijnen van toepassing. In de regel worden de concrete normen, dat wil zeggen de maximale emissie- of verbruikswaarden op basis van het gebruik van de beste beschikbare technische middelen, niet door de Gemeenschap, maar door de nationale autoriteiten vastgesteld.

(7) Deze definitie komt uit het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bevordering van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen op de interne elektriciteitsmarkt (PB C 311 E van 31.10.2000, blz. 320). Zodra deze richtlijn door het Parlement en de Raad is vastgesteld, zal de Commissie de definitie uit de definitieve tekst toepassen.

(8) Dezelfde opmerkingen gelden als bij voetnoot 7.

(9) Milieubelastingen en -heffingen in de gemeenschappelijke markt COM(97) 9 def. van 26 maart 1997.

(10) De onderhavige kaderregeling is niet gericht op een gedachtewisseling over het begrip staatssteun. Dit begrip vloeit voort uit artikel 87, lid 1, van het Verdrag en de rechtspraak van het Hof van Justitie en het Gerecht van eerste aanleg.

(11) Binnen de perken van het bepaalde in punt 7, derde alinea.

(12) PB C 28 van 1.2.2000, blz. 2.

(13) PB L 337 van 30.12.1999, blz. 10.

(14) PB C 100 van 23.7.1997, blz. 12. De Commissie herinnert eraan dat de onderhavige kaderregeling enkel betrekking heeft op steun ten behoeve van het milieu, waarbij de toepasselijkheid van overige communautaire regels inzake staatssteun onverlet wordt gelaten, binnen de beperkingen inzake cumulering waarvan sprake in punt 74 van de onderhavige kaderregeling.

(15) PB C 45 van 17.2.1996, blz. 5.

(16) PB L 10 van 13.1.2001, blz. 20.

(17) PB L 338 van 28.12.1996, blz. 42.

(18) Onder gestrande kosten worden de kosten verstaan die ondernemingen moeten dragen ten gevolge van verplichtingen die zij in het verleden zijn aangegaan, maar die zij niet langer kunnen nakomen in verband met de liberalisering van de betrokken sector.

(19) PB L 10 van 13.1.2001, blz. 30.

(20) PB C 138 van 17.5.1993, blz. 1.

(21) Het milieu in Europa: Wat zijn de vooruitzichten? De algemene evaluatie van het beleidsplan en actieprogramma van de Europese Gemeenschap op het gebied van het milieu en duurzame ontwikkeling "Op weg naar duurzame ontwikkeling". COM(1999) 543 def. van 24.11.1999.

(22) Met uitzondering van KMO's, zoals bepaald in punt 20 van de onderhavige kaderregeling.

(23) COM(2000) 205 def. van 11.4.2000.

(24) Actieplan voor energie-efficiëntie in de Europese Gemeenschap. COM(2000) 247 def. van 26.4.2000.

(25) Met "conversierendement" wordt bedoeld de verhouding tussen de hoeveelheid primaire energie die gebruikt wordt om secundaire energie op te wekken en de hoeveelheid secundaire energie die daadwerkelijk wordt geproduceerd. Dit rendement wordt als volgt berekend: (geproduceerde elektrische energie + geproduceerde thermische energie)/gebruikte energie.

(26) Resolutie van de Raad van 18 december 1997 betreffende een communautaire strategie voor de bevordering van warmtekrachtkoppeling (PB C 4 van 8.1.1998, blz. 1).

(27) Resolutie van de Raad van 8 juni 1998 betreffende duurzame energiebronnen (PB C 198 van 24.6.1998, blz. 1).

(28) Deze verhogingen worden niet toegepast wanneer de staat de investeringssteun toekent op grond van punt 32, derde alinea (steun ten bedrage van 100 % van de in aanmerking komende kosten).

(29) De investeringen in de steungebieden komen voor investeringssteun in aanmerking indien voldaan is aan de voorwaarden uit de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen, (PB C 74 van 10.3.1998, blz. 9).

(30) Deze verhogingen worden niet toegepast wanneer de staat de investeringssteun toekent op grond van punt 32, derde alinea (steun ten bedrage van 100 % van de in aanmerking komende kosten).

(31) Aanbeveling van de Commissie van 3 april 1996 betreffende de definitie van de kleine en middelgrote ondernemingen (PB L 107 van 30.4.1996, blz. 4).

(32) De investeringen door KMO's komen in aanmerking voor investeringssteun, op grond van Verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen ( PB L 10 van 13.1.2001, blz. 33).

(33) Betreffen de investeringen uitsluitend milieubescherming zonder dat dit enige andere economische baten oplevert, dan worden geen aanvullende verminderingen in rekening gebracht voor de vaststelling van de in aanmerking komende kosten.

(34) De Commissie herinnert eraan dat saneringsactiviteiten die door de overheid worden verricht als dusdanig buiten de werkingssfeer van artikel 87 van het Verdrag vallen. Er kan evenwel een staatssteunprobleem ontstaan wanneer de terreinen na de sanering ervan onder hun marktwaarde worden overgedragen aan ondernemingen.

(35) Voor de sanering van vervuilde locaties worden alle uitgaven die door de onderneming worden gedaan om het terrein te saneren, beschouwd als in aanmerking komende investeringen ongeacht of zij boekhoudkundig als een vast actief kunnen worden geboekt.

(36) Het begrip "persoon die belast is met de sanering" laat de aansprakelijkheid voor de vervuiling onverlet.

(37) Het in dit punt bepaalde doet geen afbreuk aan hetgeen in punt 28 werd bepaald inzake steun voor KMO's.

(38) Genoemd in voetnoot 32.

(39) De classificatie is vastgesteld in de communautaire strategie voor het afvalbeheer, COM(96) 399 def. van 30.7.1996. In deze mededeling herinnert de Commissie eraan dat het afvalbeheer een van de prioritaire doelstellingen van de Gemeenschap is, met name met het oog op de vermindering van de gevaren voor het milieu. Het concept van terugwinning van afval moet vanuit een drievoudige oogpunt worden beschouwd: hergebruik, recyclage en terugwinning van energie. Kan de productie van bepaalde soorten afval niet worden voorkomen, dan dient dit te worden teruggewonnen en veilig te worden verwijderd.

(40) Onder "de productiekosten" moeten de kosten worden verstaan zonder steun, maar met inbegrip van een normale winst.

(41) Zie voor nadere bijzonderheden over de gemeenschappelijke en gecoördineerde beleidsmaatregelen met name "Voorbereiding van de uitvoering van het Protocol van Kyoto", COM(1999) 230 van 19.5.1999.

(42) PB L 10 van 13.1.2001, blz. 30.

BIJLAGE

AANVULLENDE INLICHTINGEN DIE IN DE REGEL MOETEN WORDEN VERSTREKT IN DE KENNISGEVING VAN STEUNMAATREGELEN TEN BEHOEVE VAN HET MILIEU OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 88, LID 3, VAN HET VERDRAG

(Steunregelingen, verlening van steun op grond van een goedgekeurde regeling en ad hoc-steunverlening)

Gegevens die moeten worden toegevoegd aan de algemene vragenlijst van onderdeel A, bijlage II, van het schrijven van de Commissie van 2 augustus 1995 aan de lidstaten betreffende kennisgevingen en gestandaardiseerde jaarlijkse verslagen.

1. Doelstellingen

Gedetailleerde beschrijving van de doelstellingen van de maatregel en het type milieubescherming dat daarmee wordt bevorderd.

2. Beschrijving van de maatregel

Gedetailleerde beschrijving van de maatregel en van de begunstigden.

Beschrijving van de totale investeringskosten en de kosten die voor steun in aanmerking komen.

Indien de betrokken maatregel reeds in het verleden is toegepast, welke resultaten zijn daarmee op milieugebied behaald?

Indien de maatregel nieuw is, welke resultaten worden daarvan op milieugebied verwacht, en op welke termijn?

Voor steunmaatregelen die wegens het overtreffen van normen worden toegekend, moet worden aangegeven wat de toepasselijke norm is en in welk opzicht met de betrokken maatregel een aanzienlijk beter niveau van milieubescherming kan worden bereikt.

Voor steunmaatregelen die worden toegekend terwijl er geen verplichte normen zijn, moet worden aangegeven hoe de voor steun in aanmerking komende kosten zijn.

Top