Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51999IE0954

    Advies van het Economisch en Sociaal Comité over "De gevolgen van de totstandbrenging van de EMU voor de economische en sociale cohesie"

    PB C 368 van 20.12.1999, p. 87–92 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    51999IE0954

    Advies van het Economisch en Sociaal Comité over "De gevolgen van de totstandbrenging van de EMU voor de economische en sociale cohesie"

    Publicatieblad Nr. C 368 van 20/12/1999 blz. 0087 - 0092


    Advies van het Economisch en Sociaal Comité over "De gevolgen van de totstandbrenging van de EMU voor de economische en sociale cohesie"

    (1999/C 368/22)

    Het Economisch en Sociaal Comité heeft overeenkomstig artikel 23, lid 3, van zijn Reglement van Orde op 25 februari 1999 besloten om een advies op te stellen over het onderwerp "De gevolgen van de totstandbrenging van de EMU voor de economische en sociale cohesie".

    De Afdeling "Economische en monetaire unie - economische en sociale samenhang", die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 29 september 1999 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Dock.

    Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 367e Zitting op 20 en 21 oktober 1999 (vergadering van 21 oktober) het volgende advies uitgebracht dat met 101 stemmen vóór, 7 stemmen tegen, bij 5 onthoudingen werd goedgekeurd.

    1. Inleiding

    1.1. Sinds 1 januari 1999 wordt door elf lidstaten een monetaire unie gevormd. Dat is een goede zaak, het resultaat van een convergentieproces dat al enkele jaren aan de gang is. Om op tijd klaar te zijn voor de EMU, hebben de meeste lidstaten alles in het werk gesteld om hun zaakjes op orde te hebben, met name hun overheidsfinanciën.

    1.2. De euro is geen doel op zich. Het is een waardevol instrument dat de lidstaten in staat stelt de interne markt meer diepgang te geven en een samenhangend monetair beleid te voeren. De gemeenschappelijke munt moet worden gebruikt om Europa krachtiger te maken en de onderlinge solidariteit te vergroten.

    1.3. De gemeenschappelijke munt is geen zaak die alleen specialisten aangaat. Het wordt steeds meer een kwestie waar alle burgers van de Europese Unie belang bij hebben. Het succes van de euro zal door de burgers worden beoordeeld aan de hand van een aantal zeer concrete criteria.

    1.3.1. Het instrument euro zal nog meer worden gewaardeerd als blijkt dat het banen heeft helpen creëren en de welvaart in alle landen en regio's van de Unie heeft helpen vergroten.

    1.4. Volgens artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie heeft "de Gemeenschap tot taak, door het instellen van (...) een economische en monetaire unie, het bevorderen van een harmonische en evenwichtige ontwikkeling van de economische activiteit binnen de gehele Gemeenschap, (...), een hoog niveau van werkgelegenheid en van sociale bescherming, (...) de economische en sociale samenhang en de solidariteit tussen de Lidstaten".

    1.4.1. Het zijn alle beleidsonderdelen van de Unie tezamen die het doel van meer economische en sociale samenhang dichterbij moeten brengen.

    1.5. Het is gevaarlijk om pas enkele maanden na de start van de derde fase van de economische en monetaire unie reeds een oordeel te willen vellen over de gevolgen van de EMU voor de cohesie. Toch kan na deze korte periode al worden geconcludeerd dat het effect van de EMU in de meeste lidstaten reeds vóór 1 januari 1999 te merken was.

    2. De cohesie in de Europese Unie

    2.1. In artikel 158 van het EG-Verdrag wordt de versterking van de economische en sociale samenhang omschreven als "de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio's en de achterstand van de minst begunstigde regio's of eilanden, met inbegrip van de plattelandsgebieden."

    2.2. Om de balans op te maken van de vooruitgang die is geboekt bij de verwezenlijking van de economische en sociale samenhang, heeft de Commissie in november 1996 haar "Eerste verslag over de samenhang" gepresenteerd, waarover het Comité advies heeft uitgebracht(1). Meer recente gegevens over de vorderingen op het gebied van de samenhang zijn te vinden in het "Zesde periodieke verslag over de sociale en economische situatie en ontwikkeling van de regio's van de Europese Unie"(2).

    2.3. Indien de samenhang wordt beoordeeld aan de hand van de ontwikkeling van de situatie in de regio's, ontstaat een genuanceerder beeld. De ontwikkeling van het nationale gemiddelde kan in feite verhullen dat er op kleinere schaal vaak zeer grote verschillen bestaan.

    2.4. Gaat de samenhang erop vooruit? Volgens de statistische gegevens in de verslagen van de Commissie kan hierop niet volmondig "ja" worden geantwoord.

    2.4.1. Twee invalshoeken verdienen bijzondere aandacht: die van het BBP per hoofd van de bevolking en die van de werkloosheid.

    2.5. Wat het BBP per hoofd van de bevolking betreft, constateert de Commissie dat er een inhaalmanoeuvre heeft plaatsgevonden. In de periode 1986-1996 is het BBP per inwoner van de 25 armste regio's gestegen van 52 naar 59 % van het gemiddelde in de Unie.

    2.5.1. Hoewel dit een positieve ontwikkeling is, is enige relativering op zijn plaats. De vooruitgang is bijvoorbeeld veel groter in bepaalde regio's - zoals in de hoofdsteden van de cohesielanden. De plattelandsregio's van deze landen doen er veel langer over om de achterstand in te halen.

    2.5.2. Een ander verontrustend feit is dat de regionale verschillen, gemeten in BBP per capita, binnen de lidstaten veelal toenemen.

    2.6. Wat de werkloosheid betreft ziet het plaatje er somber uit. Het hoge werkloosheidsgemiddelde in de Unie blijft een droevig feit: ongeveer 10 % (volgens de definitie van de ILO).

    2.6.1. Dit gemiddelde is het resultaat van uitersten. Sommige regio's hebben niet of nauwelijks last van werkloosheid. De 25 regio's waar de werkloosheid het laagste ligt, hebben de afgelopen tien jaar vrijwel geen stijging van het tekort aan werkgelegenheid gekend. De werkloosheid bleef er met ongeveer 4 % stabiel.

    2.6.2. In andere regio's, daarentegen, bereikt de werkloosheid een onaanvaardbaar peil. In tien jaar tijd (1987-1997) is de werkloosheid in de 25 meest getroffen regio's zelfs nog aanzienlijk gestegen van 20,1 % naar 23,7 %.

    2.7. De relatieve vooruitgang in termen van welvaart heeft slechts mondjesmaat effect gehad op de werkloosheid. Daarom kan moeilijk worden gezegd dat de samenhang tussen de regio's significant is toegenomen.

    3. Het Europees werkgelegenheidspact moet slagen

    3.1. De totstandbrenging van meer economische en sociale cohesie hangt nauw samen met de dynamiek van de economie. Ook zal het succes van de EMU in de ogen van de burgers grotendeels afhangen van de mate waarin de Unie in staat is een strategie van groei en werkgelegenheid te volgen. In dit opzicht is het zogeheten "Europees werkgelegenheidspact", dat tijdens de Top van Keulen werd gelanceerd, van groot belang.

    3.2. Het doel van het pact is de samenwerking tussen de verschillende economische en sociale partners te verbeteren om het economisch beleid op zowel macroeconomisch als structureel vlak beter te coördineren. Zoals het Comité in een recent advies(3) heeft beklemtoond, "zou een adequate mix van begrotingsbeleid, monetair beleid en inkomensbeleid gepaard moeten gaan met de arbeidsmarktmaatregelen waartoe in Luxemburg werd opgeroepen, aangevuld met het structuurprogramma waartoe in Cardiff de aanzet werd gegeven. Doel is een vertrouwensklimaat te creëren om consumptie en investeringen te stimuleren en daardoor een blijvend hoog werkgelegenheidsniveau te creëren."

    3.3. De plannen die in Keulen op tafel zijn gelegd, bestaan nog slechts op papier. Nu de uitvoering nog. Het Comité is van mening dat alle betrokken partijen - zowel de regeringsleiders en staatshoofden als de sociale partners en de Europese Centrale Bank - alles in het werk moeten stellen om op grond van hun respectieve verantwoordelijkheden elk hun bijdrage te leveren aan de succesvolle verwezenlijking van de drie belangrijke doelstellingen die zijn samengebracht in het "Europees werkgelegenheidspact". Het gaat hier om maatregelen ten behoeve van de arbeidsmarkt (Top van Luxemburg), de hervorming van de markten voor goederen, diensten en kapitaal (Top van Cardiff) en macroeconomische maatregelen (Top van Keulen).

    3.4. Het Comité beklemtoont nogmaals dat deze drie strategieën onderling nauw samenhangen. Pogingen om de werking van de arbeidsmarkt te verbeteren, zijn tevergeefs indien de groei te zwak is om banen te kunnen scheppen. Ook het omgekeerde is waar. Hetzelfde geldt voor de hervorming van de markten voor goederen, diensten en kapitaal.

    3.5. Evenals in vorige adviezen dringt het Comité ook nu weer aan op maatregelen in alle lidstaten om, met name met het oog op de vergrijzing, de werking van de sociale-zekerheidsstelsels (pensioenen, gezondheidszorg ...) te moderniseren, zowel op het vlak van de financiering als van de uitkeringen, ten einde de cruciale rol ervan in het Europese sociale model te beschermen.

    4. Mogelijke gevolgen van de EMU voor de lidstaten

    4.1. De derde fase van de EMU is pas enkele maanden geleden ingegaan. De vele gevolgen van de monetaire eenwording zijn dus nog weinig zichtbaar. Er wordt een reeks veranderingen verwacht, waarvan enkele al zijn waar te nemen.

    4.2. De monetaire eenwording ligt in het verlengde van de wens om in Europa één grote markt te creëren. Door het verdwijnen van de verschillende nationale munten kunnen de grenzen tussen de verschillende lidstaten nog een beetje meer worden uitgevlakt. Op deze manier leidt de monetaire eenwording tot scherpere concurrentie binnen de Unie, met name omdat de prijzen gemakkelijker te vergelijken zijn. Bedrijven, die toch al de hete adem van de interne markt in hun nek voelden, worden nóg meer aangemoedigd tot actie (grensoverschrijdende samenwerking, fusies, ...).

    4.2.1. Scherpere concurrentie kan gunstig uitpakken als hierdoor een verbetering van kwaliteit en productiviteit kan worden bevorderd. Wat echter vermeden moet worden, is dat de lidstaten qua concurrentie tegen elkaar gaan opbieden op gebieden als milieu, belastingheffing en arbeidsvoorwaarden kan in dat verband concurrentie plaatsvinden. Met de komst van de monetaire unie zijn zaken als harmonisering of coördinatie dan ook aan de orde van de dag. Daarbij valt met name te denken aan actuele dossiers als belasting op spaartegoeden of vennootschapsbelasting.

    4.2.2. De scherpere concurrentie zal zeker een stijging van de productiviteit te zien geven, welke stijging in theorie een van de pijlers onder economische groei en toename van de welvaart is. Men kan zich tegelijkertijd afvragen of deze stijging van de productiviteit in Europa geen banenverlies oplevert. Dat gevaar bestaat inderdaad. Maar indien de spelers op het Europese toneel erin slagen de verschillende economische beleidsonderdelen te coördineren, zou e.e.a. in een adequate stijging van de vraag kunnen resulteren. Dan kan het nettoresultaat voor de werkgelegenheid positief zijn. Productiviteitsstijgingen in bepaalde sectoren kunnen tot prijsdalingen leiden die op hun beurt de vraag naar een breed scala van goederen en diensten stimuleren. Nogmaals, de oplossing lijkt dus te liggen in het welslagen van het "Europees werkgelegenheidspact", dat in het vorige hoofdstuk werd besproken.

    4.3. In een monetaire unie kunnen per definitie geen wisselkoersschommelingen meer optreden door met name speculatieve aanvallen. Sommige landen van de Unie hebben hieronder in het begin van de jaren negentig te lijden gehad. Het gehele continent heeft destijds te maken gehad met concurrentieverstoringen, met als gevolg minder goede resultaten inzake werkgelegenheid en groei.

    4.3.1. Het verheugt het Comité dan ook dat de landen van de eurozone bestand waren tegen de schokken op de wisselmarkten in 1998. Dat is een fundamentele verworvenheid en een positief punt dat op het conto van de euro kan worden bijgeschreven.

    4.3.2. De president van de EIB, de heer Duisenberg, heeft tijdens zijn recente ontmoeting met vertegenwoordigers van het ESC beklemtoond dat de euro vooral een inter-stabiliteitsfactor moet zijn.

    4.4. Het is riskant boude uitspraken te doen omtrent de ontwikkeling van de rentetarieven in de eurozone. Eén zaak mag echter niet onopgemerkt blijven: het feit dat de wisselkoersrisico's in de eurozone tot het verleden behoren, oefent een positieve invloed uit op de overheidsfinanciën. Vóór de invoering van de gemeenschappelijke munt leidde de vrees voor devaluatie er in feite toe dat de financiële markten aan bepaalde landen een speciale risicopremie voor staatsleningen gingen doorberekenen. Nu het wisselkoersrisico verdwenen is, kunnen deze landen tegen een lager tarief geld lenen. Ceteris paribus zullen de rentelasten minder zwaar doorwegen en bij ongewijzigd beleid zal het begrotingssaldo automatisch een verbetering te zien geven. Met name de landen met een zware schuldenlast hebben een niet te verwaarlozen voordeel bij het wegvallen van de risicopremie in verband met mogelijke koersschommelingen.

    4.5. Naarmate 1 januari 2002 dichterbij komt, wordt bij transacties steeds vaker gebruik gemaakt van de euro. In de eurozone zullen dus geleidelijk steeds minder wisseltransacties plaatsvinden. Zo kunnen de economische actoren (ondernemingen, consumenten) flink op hun transactiekosten besparen. De Commissie raamt die besparingen voor grote landen op 0,5 % van het BBP. Voor kleine landen kan dat zelfs 1 % zijn.

    4.5.1. Deze besparing op transactiekosten levert een soms niet te verwaarlozen bijdrage tot de verbetering van het concurrentievermogen van Europese ondernemingen.

    4.5.2. Een ander positief aspect van de euro is dat deze Europese munt steeds meer een internationale referentievaluta wordt naast de dollar en de yen. Een eerste aanwijzing hiervan is het aantal obligatie-emissies in euro. Beschikken over een munt die internationaal meetelt, heeft tal van voordelen. Eén daarvan is ongetwijfeld een betere bescherming tegen de effecten van koersschommelingen van andere valuta's.

    4.6. Behalve de positieve effecten die de invoering van de euro heeft of belooft, dwingt deze munt de deelnemende landen ook tot een andere houding. Nu de Europese Unie over een gemeenschappelijke munt beschikt, is het van essentieel belang dat zij zich ook tot een economische en politieke unie ontwikkelt. Aan deze ontwikkeling zijn diverse aspecten verbonden, waarvan sommige reeds in andere adviezen van het Comité(4) zijn besproken: coördinatie van het economisch beleid en budgettaire consequenties daarvan, fiscaal beleid enz.

    4.6.1. In het onderhavige advies wil het Comité met name twee aspecten belichten: het begrotingsbeleid en de inkomenspolitiek.

    4.7. Op begrotingsvlak is het van fundamenteel belang dat de deelnemende landen de bepalingen van het "Stabiliteits- en groeipact" respecteren. Diverse lidstaten hebben hun overheidsfinanciën nog niet volledig op orde. Het doel is dat alle landen van de Unie over voldoende financiële armslag beschikken om, in geval van een neergaande conjunctuur, de klappen op te vangen.

    4.8. De inkomenspolitiek is een ander aspect van de monetaire unie. Het is niet langer mogelijk een verschil in concurrentiepositie te compenseren door middel van een devaluatie. Er rust dus een zware last op de schouders van de sociale partners die over de loonontwikkeling moeten onderhandelen.

    4.8.1. In een vorig advies(5) verklaarde het Comité dat de sociaal-economische organisaties er op dienen toe te zien dat voldoende coördinatie bestaat tussen de verschillende niveaus en plaatsen waarop cao-onderhandelingen plaatsvinden. De sociale partners kunnen een bijdrage leveren aan een groei- en werkgelegenheidsstrategie en tegelijkertijd te voorkomen dat inflatoire spanningen toenemen.

    5. Lokalisering van investeringen in de EMU

    5.1. Wáár op het Europese grondgebied wordt geïnvesteerd, zal zeer zeker worden beïnvloed door de monetaire eenwording. Eén element is al duidelijk: directe buitenlandse investeringen in de eurozone hebben niet meer te maken met de instabiliteit van de wisselkoersen van de deelnemende landen. Zo wordt investeren een stuk veiliger.

    5.2. In talloze wetenschappelijke studies is getracht een verklaring te geven voor de lokalisering van investeringen. In het onderhavige advies wordt geenszins beoogd de resultaten van deze studies in twijfel te trekken. Het Comité wil er enkel op wijzen dat Europa er niet verstandig aan doet de concurrentiestrijd aan te gaan met de lagelonenlanden op het punt van hun comparatieve voordelen. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat er andere factoren zijn die beslissend zijn voor het aantrekken van investeringen die een hoge toegevoegde waarde opleveren. Ook de dynamiek van de onderzoekssector, de know how, de kennis en vaardigheden van de beroepsbevolking en het sociale klimaat zijn belangrijke elementen.

    5.2.1. Om de welvaart in de gehele Unie op peil te houden moet Europa haar strategie vooral toespitsen op kwaliteit van haar producten en hoge arbeidsproductiviteit.

    5.3. Naast particuliere investeringen zijn ook investeringen van de overheid belangrijk om een harmonieuze ontwikkeling van alle regio's in de Europese Unie veilig te stellen.

    5.3.1. Uit een recent verslag van de Commissie(6) is gebleken dat de overheidsinvesteringen van 3 % van het BBP aan het begin van de jaren negentig zijn gedaald tot iets meer dan 2 % vandaag de dag. Eén van de belangrijkste oorzaken hiervan is het feit dat aan het criterium overheidstekort moest worden voldaan. De tweede oorzaak is de privatisering van een reeks diensten en de overheveling naar de privésector van daarmee verwante investeringen.

    5.3.2. Dit kan negatieve gevolgen hebben voor de regionale ontwikkeling, met name voor de investeringen in nieuwe technologie, die van essentieel belang zijn. Bovendien is het essentieel erop toe te zien dat privatisering niet tot desinvesteringen in de minder ontwikkelde regio's leidt uit rendementsoverwegingen. Dit aspect dient in de toekomst de nodige aandacht te krijgen.

    5.3.3. In de financiële vooruitzichten, die werden goedgekeurd tijdens de Europese Top van maart 1999 in Berlijn, wordt ervan uitgegaan dat de Unie op regionaal vlak een stapje terug doet. De investeringen van de nationale overheid in eigen, minder ontwikkelde regio's zullen derhalve een grotere rol gaan spelen. Het Comité dringt erop aan dat met een zeer kritisch oog wordt gekeken naar de mate waarin de bepalingen van het "Stabiliteits- en groeipact" worden nageleefd.

    5.3.4. Wat in het verleden is gebeurd, is absoluut niet voor herhaling vatbaar. Het zou namelijk catastrofaal zijn voor de economische en sociale samenhang indien in het geval van een crisis of schok het eerst zou worden bezuinigd op de overheidsinvesteringen, zoals het geval was tijdens de overgang naar de derde fase van de economische en monetaire unie en zoals dat doorgaans het geval is bij een ingrijpende begrotingsaanpassing.

    6. Asymetrische schokken: een gevaar voor de cohesie

    6.1. Een klassiek probleem in een monetaire unie is het vermogen op een asymetrische schok te reageren, dit wil zeggen een onvoorziene gebeurtenis die directe of indirecte gevolgen heeft voor de sociaal-economische parameters: werkgelegenheid, productie, inflatie.

    6.1.1. Het asymetrische zit hem in het feit dat de schok niet overal in de monetaire unie even zwaar is.

    6.2. Het risico van een asymetrische schok kan aan de hand van velerlei factoren worden ingeschat.

    6.3. Eén daarvan is de mate van openheid in de handel met derde landen. De handel met landen buiten de eurozone bedraagt slechts 13 % van het BBP van de eurolanden. Het gaat hierbij natuurlijk om een gemiddelde. In bepaalde landen ligt dit percentage ver boven dit gemiddelde. Hieruit blijkt echter dat conjunctuurbewegingen binnen de eurozone vooral en grotendeels worden bepaald door interne factoren.

    6.4. Een tweede benadering bestaat in het volgen van de ontwikkeling van de conjuncturele bewegingen.

    Tabel 1

    Correlatie tussen de groei van het BBP van ieder land en de groei in de eurozone((Het gaat hier om de correlatiecoëfficiënt van de groei van het BBP van ieder land ten opzichte van die van de 11 EMU-landen. Cijfers zijn gebaseerd op halfjaarlijkse gegevens.))

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    Bron: OESO

    6.4.1. Uit de cijfers in deze tabel kan worden afgeleid dat de conjunctuurbewegingen van de landen in de eurozone parallel beginnen te lopen. Met andere woorden, de periodes van conjuncturele groei en vertraging vallen steeds meer samen. De conjunctuurbewegingen van de 11 eurolanden vertonen dus een toenemende symmetrie. Het valt te hopen dat deze trend zich in de toekomst voortzet. Dat hangt in grote mate af van de vooruitgang die wordt geboekt met de coördinatie van het economisch beleid.

    6.4.2. Men moet oppassen met het interpreteren van dergelijke resultaten. Hieruit kan geenszins worden geconcludeerd dat het gevaar van een asymetrische schok niet aanwezig is, maar wél dat de risico's gerelativeerd dienen te worden.

    6.5. Uit recent economisch onderzoek is gebleken dat asymetrische schokken vaak een meer regionaal of pluriregionaal dan nationaal karakter hebben. Een beknopte analyse van de productiestructuur in de verschillende lidstaten wijst uit dat het productie- en/of dienstenapparaat van regio tot regio kan verschillen.

    6.6. Volgens sommigen zou interregionale migratie een oplossing kunnen bieden in het geval van een specifieke schok of bij aanhoudende werkloosheid. Uit studies is gebleken dat verschillende elementen deze mobiliteit beperken, met name de kans op het vinden van woonruimte. Er zij echter op gewezen dat, in het geval van een tijdelijke schok, emigratie van een deel van de gekwalificeerde beroepsbevolking uit een regio een economische opleving op middellange termijn eerder belemmert dan bevordert.

    6.7. Het Comité benadrukt dat de lidstaten de bepalingen van het "Stabiliteits- en groeipact" dienen te respecteren. Het is namelijk van essentieel belang dat de lidstaten hun overheidsfinanciën op orde hebben om een onverwachte schok te kunnen opvangen. In een dergelijk geval moet een land over de nodige financiële manoeuvreerruimte kunnen beschikken.

    6.8. Daarnaast moet ook een beroep mogelijk zijn op de solidariteit tussen de landen van de EU, zoals uitdrukkelijk wordt bepaald in artikel 100, lid 2, van de Verdragen: "In geval van moeilijkheden of ernstige dreiging van grote moeilijkheden in een lidstaat, die worden veroorzaakt door buitengewone gebeurtenissen die deze lidstaat niet kan beheersen, kan de Raad op voorstel van de Commissie, met eenparigheid van stemmen, onder bepaalde voorwaarden communautaire financiële bijstand aan de betrokken lidstaat verlenen."

    6.8.1. Het Comité is van mening dat de Europese Unie zich onverwijld moet beraden over de wijze waarop een asymetrische schok moet worden aangepakt. Diverse vooraanstaande Europese politici, waaronder de voorzitter van de Commissie, Romano Prodi, hebben deze kwestie reeds ter sprake gebracht. Ook het Europees Parlement heeft hierover een verslag opgesteld(7). Het Comité betreurt dat deze problematiek tot dusver nog niet aan de orde is gekomen in de Ecofin-Raad. Het doel is een antwoord klaar te hebben voor het geval een bepaalde, niet helemaal uit te sluiten, gebeurtenis zich voordoet.

    6.8.2. Zoals het Europees Parlement aangeeft, is het raadzaam van meet af aan over een juridisch kader te beschikken zodat, ingeval van een schok, dáár in ieder geval geen tijd aan verloren gaat. Het Comité is tevens voorstander van een alarmsysteem aan de hand waarvan twee maal per jaar het risico van een asymetrische schok wordt geëvalueerd.

    6.8.3. Via tijdelijke financiële ondersteuning kan een regio worden geholpen met het (opnieuw) aanboren van zijn groeipotentieel. Doel hiervan is niet een herverdeling tot stand te brengen maar een lidstaat te helpen de schok (nationaal of regionaal) te boven te komen. Het gaat hier om een soort verzekering.

    6.8.4. Voor het financieren van een fonds dat ingeval van een asymetrische schok hulp kan bieden, kan volgens sommige waarnemers worden gedacht aan het inzetten van de buitengewone reserves van de nationale centrale banken. Dat is een mogelijkheid die nog moet worden onderzocht.

    7. Conclusies

    7.1. De invoering van de euro is van fundamenteel belang voor de opbouw van Europa. Europa beschikt thans over een waardevol instrument. De dynamiek die de totstandbrenging van de gemeenschappelijke munt teweeg heeft gebracht, moet absoluut worden vastgehouden. De euro is namelijk geen doel op zich, maar moet de brug slaan naar een sterker Europa, dat aan de fundamentele verwachtingen van de burger kan voldoen.

    7.2. Enkele maanden na de start van de derde fase van de EMU laat de economische en sociale cohesie tussen de regio's van de Europese Unie nog heel wat te wensen over. Het verschil in welvaart tussen rijke en arme regio's neemt weliswaar af, maar dit heeft vooralsnog te weinig effect op de werkloosheid.

    7.3. Het Comité vestigt veel hoop op de initiatieven in het kader van het "Europees werkgelegenheidspact", dat door het Duitse voorzitterschap is gelanceerd. Via een actieve coördinatie tussen de strategie van Luxemburg (maatregelen ten behoeve van de arbeidsmarkt, de strategie van Cardiff (hervorming van de markten voor goederen, diensten en kapitaal) en de strategie van Keulen (macroeconomische maatregelen) kan de EMU worden ingezet om groei en werkgelegenheid te stimuleren. Voor het welslagen van deze plannen is het noodzakelijk dat alle partijen, met name de sociale partners, actief bij de uitvoering ervan worden betrokken.

    7.4. De totstandbrenging van een economische en monetaire unie heeft verregaande gevolgen die nog niet allemaal zijn te overzien. De monetaire eenwording biedt nieuwe mogelijkheden: toename van de concurrentie, veiligheid van buitenlandse investeringen, verlaging van transactiekosten, verbetering van de interne stabiliteit, enz.

    7.5. De monetaire eenwording maant de deelnemende landen ook tot meer discipline. Dat geldt met name voor het begrotingsbeleid. De sociale partners dragen de zware verantwoordelijkheid om te zorgen voor een adequate coördinatie van de loononderhandelingen zodat de vraag op peil wordt gehouden zonder dat de economie oververhit raakt en de inflatoire spanningen toenemen.

    7.6. Volgens het Comité is één van de gevaren die de cohesie in de EMU boven het hoofd hangen, het optreden van een asymetrische schok die een deel van de regio's in de Unie treft. Zowel de lidstaten afzonderlijk als de Europese instellingen moeten zich op een dergelijk risico voorbereiden. Er zijn immers oplossingen. Het Comité dringt erop aan onverwijld instrumenten te ontwikkelen om de Unie voor te bereiden op een dergelijke schok.

    Brussel, 21 oktober 1999.

    De voorzitter

    van het Economisch en Sociaal Comité

    B. RANGONI MACHIAVELLI

    (1) PB C 206 van 7.7.1997.

    (2) PB C 329 van 17.11.1999.

    (3) PB C 209 van 22.7.1999.

    (4) Zie met name de adviezen over "Het economisch jaarverslag 1999", (PB C 209 van 22.7.1999) en over "Het fiscaal beleid", (in voorbereiding).

    (5) PB C 40 van 15.2.1999.

    (6) "Overheidsinvesteringen in het kader van de economische strategie", COM(1998) 682 def. van 2 december 1998.

    (7) PB C 98 van 9.4.1999.

    Top