Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51999IE0946

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over "Transparantie in en deelname van de civiele samenleving aan de Millenniumronde van de Wereldhandelsorganisatie"

PB C 368 van 20.12.1999, p. 43–46 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

51999IE0946

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over "Transparantie in en deelname van de civiele samenleving aan de Millenniumronde van de Wereldhandelsorganisatie"

Publicatieblad Nr. C 368 van 20/12/1999 blz. 0043 - 0046


Advies van het Economisch en Sociaal Comité over "Transparantie in en deelname van de civiele samenleving aan de Millenniumronde van de Wereldhandelsorganisatie"

(1999/C 368/15)

Het Economisch en Sociaal Comité heeft op 27 mei 1999 besloten om, overeenkomstig artikel 23 (derde alinea) van zijn Reglement van Orde, een advies op te stellen over "Transparantie in en deelname van de civiele samenleving aan de Millenniumronde van de Wereldhandelsorganisatie".

De Afdeling "Externe betrekkingen", die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 6 oktober 1999 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Van Dijk.

Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 367e zitting (vergadering van 20 oktober 1999) het volgende advies uitgebracht, dat met 103 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 5 onthoudingen is goedgekeurd.

1. Betrokkenheid van maatschappelijke organisaties

1.1. In de afgelopen jaren is de belangstelling van NGO's en sociale partners voor internationale handel sterk toegenomen(1). Deze belangstelling kwam reeds tot uitdrukking bij de onderhandelingen voor de GATT-Uruguay-ronde. Bij de besprekingen over het Multilateraal Akkoord over Investeringen (MAI) kwam de betrokkenheid tot een climax. Vooral veel NGO's klaagden over een gebrek aan openheid van de onderhandelaars over de onderwerpen die besproken werden en de gevolgen van de te sluiten overeenkomst voor de verschillende landen en groeperingen. Het wantrouwen werd in de loop van de onderhandelingen slechts vergroot door de afhoudende reactie van de regeringsvertegenwoordigers. Daarnaast ontstond het gevoel dat alleen de geïndustrialiseerde landen voordelen hadden van deze afspraken.

1.2. De belangstelling van NGO's voor de internationale handel wordt nu grotendeels ingegeven door achterdocht. Veel organisaties staan sceptisch ten opzichte van de onderhandelingen en vrezen dat de regeringen van de deelnemende landen onvoldoende oog hebben voor de belangen die maatschappelijke organisaties of groeperingen behartigen en voor de belangen van de onderontwikkelde landen. Dat kwam het duidelijkst tot uitdrukking bij de OESO-onderhandelingen over het MAI. Gebrek aan informatieverschaffing en mogelijkheden voor beïnvloeding leken belangrijke oorzaken voor de wantrouwige houding van de NGO's. Om een dergelijke reactie bij de komende WTO-onderhandelingen te voorkomen, meent het ESC dat de betrokkenheid van maatschappelijke organisaties optimaal moet worden georganiseerd. In dit advies wil het vooral ingaan op de betrokkenheid van maatschappelijke organisaties bij de totstandkoming van nieuwe overeenkomsten. Over de mogelijkheden voor maatschappelijke organisaties om ook betrokken te worden bij de handhaving van de gesloten overeenkomsten, spreekt het ESC zich in dit advies niet uit.

1.3. Het ESC heeft een lange traditie als het gaat om zijn belangstelling voor internationale handel. Op dit terrein heeft het ESC vele adviezen en initiatiefadviezen uitgebracht. Hierdoor heeft het altijd het belang van dit onderwerp voor de sociaal-economische kringen willen aantonen. De meest recente adviezen van het ESC op dit terrein zijn:

- de mondiale uitdaging van de internationale handel(2)

- voorstel voor een verordening (EG) van de Raad houdende toepassing voor de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2001, van een meerjarenschema van algemene tariefpreferenties(3)

- voorstel voor een besluit van de Raad houdende goedkeuring, namens de Europese Gemeenschap voor de onder haar bevoegdheid vallende aangelegenheden, van de resultaten van de onderhandelingen van de Wereldhandelsorganisatie over financiele diensten(4)

- de Wereldhandelsorganisatie(5).

1.4. Tegelijkertijd waardeert het ESC de belangstelling van vele NGO's voor internationale handel. Het besef dringt terecht bij vele organisaties door dat internationale overeenkomsten op dit terrein vergaande gevolgen kunnen hebben.

1.4.1. Over verschillende van deze onderwerpen heeft het ESC reeds adviezen uitgebracht, zoals onder andere blijkt uit de opsomming in paragraaf 1.3.

1.5. Het ESC meent dat de betrokkenheid van maatschappelijke organisaties bij de WTO van groot belang is. De eventueel af te sluiten akkoorden kunnen vergaande gevolgen hebben voor bepaalde sectoren (bijv. dienstensector), voor het voortbestaan van het GLB, het gemeenschappelijk ontwikkelingsbeleid (ACP), contacten met derde landen en de naleving van internationale normen (arbeidsnormen, dierenwelzijn en milieu). Het gaat dan om de werkgelegenheid, consumentenbelangen en de inkomensgevolgen.

1.6. Op al deze terreinen zijn veel maatschappelijke organisaties actief. Hun betrokkenheid bij de onderhandelingen kan zorgen voor een vergroting van het maatschappelijk draagvlak voor de overeenkomsten. Tevens kunnen de onderhandelaars gebruik maken van de expertise die bij de respectieve organisaties voorhanden is. Tot slot kunnen regeringen kennis nemen van de opvattingen van belangengroeperingen over de internationale handel.(6)

1.7. In dit advies wil het ESC aangeven op welke manier de betrokkenheid van maatschappelijke organisaties het beste vorm kan krijgen bij de WTO-onderhandelingen. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt naar verschillende niveaus. In hoofdstuk 2 zal het mondiale niveau worden besproken. Op welke manier zou het secretariaat van de WTO ervoor moeten zorgen dat maatschappelijke organisaties voldoende geïnformeerd en geconsulteerd worden. In hoofdstuk 3 gaan we in op het nationale niveau. De besluitvorming binnen de WTO moet op basis van consensus plaatsvinden. Daarom is het voor sociaal-economische belangengroepen en NGO's van belang om hun lobby naar de nationale overheden goed te organiseren. Binnen de EU treedt een specifieke situatie op. De EU heeft een exclusieve bevoegdheid als het gaat om de internationale handel. Om die reden is er een belangrijke taak weggelegd voor het Europese niveau. In hoofdstuk 4 wordt daar nader op ingegaan.

2. Betrokkenheid van maatschappelijke organisaties bij de WTO

2.1. Zoals gezegd in paragraaf 1.6 zal het secretariaat van de WTO zich vooral bezig moeten houden met goede informatieverschaffing aan de sociaal-economische belangengroepen en NGO's die op internationaal niveau opereren. De WTO moet adequate informatie geven aan maatschappelijke organisaties. Openheid van zaken kan wantrouwen en achterdocht wegnemen en voorkomen.

2.2. De informatieverschaffing kan op twee manier geschieden. De meest toegankelijke manier is de verspreiding van informatie via Internet. Daarbij kan het WTO op de eigen website van de WTO de informatie plaatsen. Tevens kunnen belangstellende organisaties via e-mailabonnementen op de hoogte worden gehouden van de laatste ontwikkelingen. Dit is een snel en effectief middel om iedere belangstellende organisatie op de hoogte te houden van de laatste ontwikkelingen.

2.3. De tweede manier van informatieverschaffing is het organiseren van bijeenkomsten. Tijdens deze bijeenkomsten verstrekt het secretariaat informatie over de stand van zaken van de onderhandelingen aan belangstellende organisaties. De deelnemende organisaties kunnen dan van de gelegenheid gebruik maken door al een eerste reactie te geven op de verstrekte informatie en eventueel nadere vragen stellen over de verstrekte informatie. Aan deze tweede manier zitten voor- en nadelen. Het voordeel is de mogelijkheid van interactie: door discussie kan een compromis worden bereikt of kunnen de standpunten dichter naar elkaar toe worden gebracht. Het nadeel zit aan de financiële kant: organisaties moeten naar Genève komen om de informatie te kunnen ontvangen en hun mening te laten horen. Vaak zijn deze organisaties niet gevestigd in Genève, waardoor de reiskosten een drempel kunnen vormen om aan deze bijeenkomsten deel te nemen.

2.4. Voor een goede relatie tussen het WTO en de maatschappelijke organisaties is het van belang dat er wederzijds vertrouwen gaat ontstaan. Daarom is het belangrijk dat er een permanente stroom van informatie ontstaat tussen de partijen. Tevens kan dit bijdragen tot een dialoog tussen de verschillende maatschappelijke organisaties. Om deze duurzame relatie te bevorderen zou de WTO kunnen overwegen om een permanent platform in het leven te roepen voor maatschappelijke organisaties. Deze zouden regelmatig, minimaal jaarlijks, bijeen moeten komen, het secretariaat van advies kunnen voorzien over de verschillende onderwerpen die op de (komende) onderhandelingsagenda staan en eventueel praktische aanbevelingen kunnen doen voor wat betreft de implementatie.

2.5. De lastigste vragen bij het opzetten van een dergelijk platform betreffen de kosten (wie zal het gaan betalen) en welke organisaties deel uitmaken van het platform. Voor de eerste vraag zal de oplossing niet zo moeilijk zijn. De deelnemende organisaties moeten hun eigen reis- en verblijfkosten betalen. Het Comité realiseert zich terdege dat deze oplossing sommige organisaties voor problemen stelt. Met name voor organisaties uit minder ontwikkelde landen zal dit een belemmering vormen voor deelname aan de bijeenkomsten. Om te voorkomen dat uitsluitend organisaties uit het westen zullen deelnemen aan de bijeenkomsten zou bij de accreditatie van de deelnemers voldoende ruimte voor organisaties uit minder ontwikkelde landen gereserveerd moeten worden.

2.5.1. Binnen het secretariaat van het WTO moet er voldoende capaciteit zijn om de vergaderingen met maatschappelijke organisaties goed voor te bereiden. Op die manier zullen er wel financiële consequenties verbonden zijn aan deze nieuwe gedragslijn.

2.6. De tweede vraag, namelijk welke organisaties deel uit gaan maken van het platform, is veel moeilijker te beantwoorden. Het moet duidelijk zijn dat van een dergelijk platform voornamelijk internationale organisaties, met vertegenwoordigingen in alle continenten, lid kunnen worden. In de tweede plaats moet bekeken worden voor welke organisaties het relevant kan zijn. Het moeten belangenorganisaties zijn die een bepaalde groep vertegenwoordigen waarvan het aannemelijk is dat zij van de afspraken in WTO-verband gevolgen ondervinden. Het secretariaat zal wat dat betreft eerst een lijst moeten opstellen van organisaties die aan deze twee criteria voldoen. Indien er veel organisaties zijn, zullen de organisaties onderling hun spreekrecht op een adequate manier moeten regelen, opdat er voldoende ruimte voor discussie over blijft.

3. Betrokkenheid van maatschappelijke organisaties op nationaal niveau

3.1. De besluiten binnen de WTO worden door de regeringsvertegenwoordigers genomen. Het gaat om besluiten waarbij een grote mate van overeenstemming moet bestaan. Derhalve kan gesteld worden dat beïnvloeding van de standpunten van regeringen van de deelnemende landen een effectieve weg is voor maatschappelijke organisaties om hun lobby-activiteiten op te richten.

3.2. Nationale maatschappelijke organisaties moeten hun lobby dan ook vooral richten op de nationale regeringen. Regeringen moeten deze organisaties wel in staat stellen om hun mening te laten horen. In navolging van de WTO kunnen ze een platform oprichten, waarin verschillende maatschappelijke organisaties worden opgenomen. Hun belangrijkste taak kan dan zijn dat ze de regering advies geven over de verschillende onderwerpen die op de agenda van de WTO staan. Van belang is dat de regering de maatschappelijke organisaties tijdig informeert en consulteert.

3.2.1. Een specifieke verantwoordelijkheid is er voor de nationale sociaal-economische adviesorganen. Hierin zijn vaak de belangrijkste sociaal-economische kringen vertegenwoordigd. Zij kunnen de regering van advies dienen ter voorbereiding op de WTO-bijeenkomsten. De regeringen zouden hen om advies kunnen vragen. Indien regeringen geen advies vragen, kunnen ze altijd ongevraagd advies uitbrengen.

3.3. Regeringen moeten de internationale onderhandelingen in een sfeer van openheid benaderen. Daarom moeten ze via internet zoveel mogelijk informatie verstrekken over de stand van zaken en de ontwikkelingen binnen de WTO.

3.4. Aangezien de internationale handel een exclusieve bevoegdheid van de EU is, is voor de EU-landen het Europese niveau van groot belang. Dat geldt dus ook voor de maatschappelijke organisaties binnen de EU. Zij zullen zich dan ook moeten richten op zowel het nationale als het Europese niveau. Daarover gaat het volgende hoofdstuk.

4. Maatschappelijke organisaties op Europees niveau en de rol van het ESC

4.1. Veel van hetgeen hiervoor al gezegd is over het nationale niveau kan ook gesteld worden voor het Europese niveau. De Europese Commissie moet via zijn website veel informatie verstrekken over de lopende ontwikkelingen binnen de WTO. Daarnaast moeten regelmatig informatiebijeenkomsten worden georganiseerd waarvoor sociaal-economische belangengroepen en NGO's worden uitgenodigd. Het Comité kan een ondersteunende rol spelen bij de organisatie van deze bijeenkomsten.

4.2. Een speciale rol is weggelegd voor het Economisch en Sociaal Comité. Het is de Europese vertegenwoordiger van de economische en sociale kringen binnen de EU. Het gaat er dan ook vanuit dat de Europese Commissie het ESC hierbij zal betrekken en ook om advies zal vragen over de WTO-aangelegenheden, ondanks het feit dat de Commissie hier volgens het Verdrag niet toe verplicht is(7). Omtrent internationale overeenkomsten die de dienstensector aangaan is de Commissie wel verplicht het ESC om advies te vragen(8).

4.3. In de afgelopen jaren heeft het ESC veel initiatiefadviezen uitgebracht over dit belangrijke onderwerp. Daarmee is aangetoond dat het ESC veel belangstelling heeft voor dit onderwerp en het ESC heeft daarmee ook het belang aangetoond van WTO-afspraken voor het sociaal-economisch beleid binnen de EU.

4.4. Zoals in paragraaf 4.1 is aangetoond, hebben afspraken over internationale handel meer gevolgen voor de werkgelegenheid, de inkomens, de consumentenbelangen en het milieu dan ooit tevoren. De samenleving is daardoor aanzienlijk gevoeliger geworden ten aanzien van dit thema.

4.5. Het is daarom absoluut noodzakelijk dat het ESC de onderhandelingen over de verdergaande liberalisering met grotere aandacht volgt, nota neemt van de standpunten van de betrokken verenigingen en NGO's ter zake, en door middel van tijdige adviezen aan de Raad, het Parlement en de Commissie het Europese onderhandelingsstandpunt helpt voorbereiden.

4.6. Het ESC stelt daarom voor binnen zijn organisatiestructuur een eenheid te creëren die het Comité in staat moet stellen tijdens de onderhandelingen optimaal gebruik te maken van zijn ruime kennis en ervaring.

Deze eenheid moet worden samengesteld uit een kern van deskundigen op handelsgebied en naar gelang van het onderwerp van de onderhandelingen, met deskundigen uit andere Afdelingen worden aangevuld.

De opdracht van de eenheid moet erin bestaan de contacten met de WTO, de desbetreffende diensten van de Commissie en de betrokken Europese verenigingen en NGO's te intensiveren.

4.7. Op basis van de aldus verkregen extra informatie zal deze eenheid - mede aan de hand van eerdere adviezen van het ESC tijdig vóór de onderhandelingen adviezen uitbrengen over onderhandelingsthema's die uit maatschappelijk oogpunt zeer belangrijk worden geacht.

4.8. In sommige gevallen zal het zinvol zijn om vooraf met de betrokken belangengroepen hoorzittingen te organiseren.

4.9. In dit verband zou het wenselijk zijn dat de bevoegde leden van het ESC de gelegenheid wordt geboden, bijzonder belangrijke onderhandelingen tijdens de beslissende fase bij te wonen.

4.10. Het ESC stelt voor dat de WTO-eenheidgroep op basis van de in Seattle gemaakte plannen met name de volgende onderwerpen in het oog houdt:

1. maatschappelijke organisaties bij de geschillenregeling;

2. unilaterale sanctiemethoden en compensatierechten;

3. elektronische handel;

4. WTO en werkgelegenheid;

5. aanbestedingen;

6. versterking van de WTO;

7. landbouw;

8. diensten;

9. handel en ontwikkeling;

10. handel en milieu;

11. handel en internationale arbeidsnormen;

12. mededinging;

13. investeringen;

14. intellectuele eigendom;

15. tarieven.

Brussel, 20 oktober 1999.

De voorzitter

van de Economisch en Sociaal Comité

B. RANGONI MACHIAVELLI

(1) In dit advies wordt onderscheid gemaakt tussen sociaal-economische belangengroepen enerzijds en NGO's anderzijds.

(2) PB C 56 van 24.2.1997.

(3) PB C 40 van 15.2.1999.

(4) PB C 407 van 28.12.1998.

(5) PB C 101 van 12.4.1999.

(6) B. Reinalda, "NGO's en andere particuliere actoren in de leer der internationale betrekkingen" in: Internationale Spectator, 53, juli/augustus 1999, 414-118.

(7) Zie artikel 133 van het EG-Verdrag.

(8) Zie artikel 52 van het EG-Verdrag.

Top