Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51998AR0309

Advies van het Comité van de Regio's over het "Voorstel voor een verordening (EG) van de Raad betreffende de structurele acties in de visserijsector"

CdR 309/98 fin

PB C 93 van 6.4.1999, p. 16 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

51998AR0309

Advies van het Comité van de Regio's over het "Voorstel voor een verordening (EG) van de Raad betreffende de structurele acties in de visserijsector" CdR 309/98 fin

Publicatieblad Nr. C 093 van 06/04/1999 blz. 0016


Advies van het Comité van de Regio's over het "Voorstel voor een verordening (EG) van de Raad betreffende de structurele acties in de visserijsector"

(1999/C 93/03)

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

gezien de Mededeling van de Commissie aan de Raad, aan het Europees Parlement, aan het Economisch en Sociaal Comité en aan het Comité van de Regio's betreffende de wetgevingsvoorstellen in het kader van Agenda 2000: algemeen overzicht;

gezien het "Voorstel voor een verordening (EG) van de Raad betreffende de structurele acties in de visserijsector" [COM(1998) 131 def. - 98/0116 (CNS)] ();

gezien het besluit van de Commissie van 18 maart 1998, het CvdR overeenkomstig artikel 198C, eerste alinea, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, over dit onderwerp te raadplegen;

gezien het besluit van het Bureau d.d. 13 mei 1998, een desbetreffend advies te laten voorbereiden door commissie 2 "Landbouw, plattelandsontwikkeling, visserij";

gezien zijn adviezen over "De regionale gevolgen van het gemeenschappelijk visserijbeleid" [CDR 14/96 ()] en "Het gemeenschappelijk visserijbeleid - Bescherming van de regio's die sterk afhankelijk zijn van de visserij" [CDR 179/97 fin ()];

gezien het advies (CDR 309/98 rev. 2), dat op 10 december 1998 door commissie 2 is goedgekeurd (rapporteurs: Day en Nordwall),

heeft tijdens zijn 27e zitting van 13 en 14 januari 1999 (vergadering van 14 januari) het volgende advies uitgebracht.

1. Inleiding

1.1. In juli 1997 heeft de Commissie "Agenda 2000" goedgekeurd, een blauwdruk voor nieuwe voorstellen - incl. de financiële consequenties - met het oog op uitbreiding van de EU, hervorming van het GLB en herziening van het regionaal beleid.

1.2. Op 18 maart 1998 is de Commissie gekomen met een aantal ontwerpverordeningen die o.a. betrekking hebben op het beheer van de Structuurfondsen (periode 2000-2006). Hierover vindt overleg plaats met de lid-staten en is advies gevraagd aan het Comité van de Regio's.

2. Huidige situatie

2.1. In het kader van de huidige structuurfondsenregeling bestaat er een speciale doelstelling die gericht is op versnelde aanpassing van landbouw- en visserijstructuren (doelstelling 5a). Er zijn geen geografische beperkingen aan verbonden zoals in het geval van bijvoorbeeld doelstelling 5b. De middelen voor doelstelling 5a worden voor een deel betaald via het Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij (FIOV).

2.2. Het FIOV beslaat de gehele visserijsector. De middelen kunnen worden gebruikt voor zulke uiteenlopende zaken als: modernisering van de vloot; uit de vaart nemen van schepen; ontwikkeling van aquacultuur; bescherming van kuststroken; opzetten van een visserijhaven-infrastructuur; verwerking en afzet van vis; afzetbevordering, en afvloeiingsregelingen voor vissers.

2.3. Een aantal regio's vallen onder doelstelling 1, doelstelling 2 of doelstelling 5a op grond van het feit dat zij afhankelijk zijn van visserij. Deze regio's komen in aanmerking voor financiering via het EFRO en het ESF, waarbij de steun bestemd is voor het bedrijfsleven en het toerisme, infrastructuur, economische ontwikkeling van de plaatselijke gemeenschappen en scholing van werknemers in het MKB en mensen in achterstandsgebieden. Via het ESF staan ook middelen ter beschikking voor doelstelling 3- en doelstelling 4-regio's waarvoor geen geografische beperkingen gelden; deze zijn bestemd voor (beroeps-)opleiding.

2.4. Er bestaat ook nog een communautair initiatief, Pesca, dat bedoeld is ter aanvulling van activiteiten in het kader van de regionale doelstellingen, maar dat geografisch strakker omgrensd is. Financiering via Pesca is in de eerste plaats gericht op verlichting van de sociaal-economische moeilijkheden in gebieden die sterk afhankelijk zijn van de visserij. De middelen worden toegekend via het EFRO, het ESF en het FIOV. Bedoeling ervan is het stimuleren van een meer op plaatselijke initiatieven gebaseerd programma, naar analogie van Leader.

3. De ontwerpverordening

3.1. De hervorming van de Structuurfondsen voor de periode na 2000 is gebaseerd op drie doelstellingen, die in grote trekken als volgt kunnen worden omschreven. Doelstelling 1, bijstand aan de regio's met de ernstigste problemen, blijft grosso modo ongewijzigd. De nieuwe doelstelling 2 behelst steun voor de ontwikkeling in regio's die achteruitgaan, en voor structurele veranderingen, waarbij het om vier actiegebieden gaat: industrie, platteland, steden en visserij. Onder doelstelling 3 vallen activiteiten die vroeger uit hoofde van de doelstellingen 3 en 4 gefinancierd werden.

3.2. De communautaire initiatieven worden vereenvoudigd. Voor een apart Pesca-initiatief zal geen ruimte meer zijn, maar het ligt wel in de bedoeling Pesca-activiteiten in te bouwen in het nieuwe stelsel voor steunverlening.

3.3. Wat de visserijsector in zijn geheel aangaat, is het de bedoeling dat de structurele bijstand in de periode 2000-2006 min of meer op hetzelfde niveau zal blijven als in de periode 1994-1999. Ook in de toekomst zullen visindustrie en kustgebieden in doelstelling 1-regio's zowel via het FIOV als via het EFRO en het ESF steun blijven ontvangen.

3.4. De nieuwe doelstelling 2 zal, wat het onderdeel visserij betreft, van toepassing zijn op regio's die economisch afhankelijk zijn van deze sector en een proces van economische en sociale herstructurering doormaken. De regio's zullen door de lid-staten worden geselecteerd aan de hand van slechts twee criteria:

(i) het aantal arbeidsplaatsen dat de visserij oplevert, als percentage van de totale werkgelegenheid, en

(ii) het verlies aan arbeidsplaatsen in de sector ten gevolge van de herstructurering.

Steun aan visserijzones binnen deze geografisch bepaalde regio's zal worden verleend via EFRO, ESF en FIOV.

3.5. Het CvdR zou uitsluitsel willen hebben aangaande omvang en wijze van de steunverlening aan regio's die vroeger onder de doelstellingen 1, 2 of 5b vielen, en aan regio's die buiten de nieuwe doelstellingen 1 en 2 vallen.

3.6. Voor de regio's die vroeger onder een van de doelstellingen 1, 2 of 5b vielen, worden bepaalde overgangsregelingen voorgesteld. Deze komen erop neer dat voor voormalige doelstelling 1-regio's nog zes jaar lang, zij het op een lager niveau, steun beschikbaar zal zijn, terwijl dat in het geval van doelstelling 2- en 5b-regio's vier jaar is. Het Comité zou ervoor willen pleiten om m.b.t. deze overgangsperiode geen onderscheid te maken tussen de verschillende regio's.

3.7. Ten aanzien van bijstand aan de visserijsector in regio's die buiten de nieuwe doelstellingen 1 en 2 vallen, gaat de Commissie ervan uit dat het FIOV, dat immers in het kader van doelstelling 2 uitsluitend op regionale basis middelen ter beschikking stelt, niet gebruikt kan worden om maatregelen op nationale basis te financieren, zoals herstructurering van de visserijvloot. Daarom stelt zij voor om deze steunvorm onder te brengen bij de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), waar nationale programma's worden uitgewerkt.

3.8. Zodoende zullen er via het FIOV middelen beschikbaar worden gesteld voor alle programma's in regio's die vallen onder de nieuwe doelstelling 1 (ook met betrekking tot de visserijvloot), alsmede voor structuurmaatregelen in doelstelling 2-regio's (behalve m.b.t. de vloot).

3.9. Via de afdeling Garantie van het EOGFL zal steun worden gegeven voor de herstructurering van de vloot in regio's die buiten doelstelling 1 vallen, en aan programma's in regio's die niet worden gedekt door doelstelling 1 of 2. Ook de structuurmaatregelen gedurende de hierboven genoemde overgangsperiode zullen via het EOGFL worden gefinancierd.

3.10. Hoewel het Pesca-initiatief niet zal worden voortgezet, zullen toch tal van Pesca-activiteiten overeenkomstig het voorstel worden uitgevoerd in het kader van de nieuwe doelstelling 2.

4. Conclusies

4.1. De Europese Commissie streeft naar continuïteit in de steunverlening. Zij wil ervoor waken dat de visserijsector nadelige gevolgen ondervindt van de beperking van het aantal doelstellingen (en het aantal communautaire initiatieven). Zij geeft de voorkeur aan het EOGFL, dat op nationale basis middelen toekent, teneinde te waarborgen dat de visserijsector ook buiten de geografisch nauwkeurig omschreven nieuwe regio's steun zal blijven ontvangen. Het is echter niet de bedoeling dat de Europese Unie een zelfde maatregel met twee verschillende instrumenten financiert al naar gelang de regio waar de steunverlening plaatsvindt, zoals het geval is bij de maatregelen voor de herstructurering van de vloot, die gefinancierd worden via het FIOV in doelstelling 1-regio's en via het EOGFL in doelstelling 2-regio's; het zou goed zijn als het FIOV ook de herstructureringsmaatregelen voor de vloot in doelstelling 2-regio's zou medefinancieren.

4.2. Het nadeel is echter dat de verordening weliswaar een algehele vereenvoudiging met zich mee brengt, maar dat de situatie voor de visserijsector er alleen maar ingewikkelder op wordt, want er komen nu vier verschillende steunmechanismen, in sommige gevallen zelfs binnen één en dezelfde regio:

- FIOV: alle activiteiten in doelstelling 1-regio's;

- FIOV: structuurmaatregelen in doelstelling 2-regio's;

- EOGFL: herstructurering van vloot in regio's die niet onder doelstelling 1 vallen, en

- EOGFL: structuurmaatregelen (niet nader omschreven) in regio's die buiten de doelstellingen 1 en 2 vallen.

De eerste twee vormen van steunverlening worden geacht op regionale basis tot stand te komen en de laatste twee op nationaal vlak. Het lijkt echter niet erg waarschijnlijk dat een en ander op samenhangende en doorzichtige wijze zijn beslag zal kunnen krijgen. Bovendien is het in strijd met het principe "één regio - één strategisch plan", zoals dat geldt voor alle fondsen en doelstellingen en zoals dat voor tal van regio's wordt aanbevolen. Volgens het CvdR dient financiering waar mogelijk op regionale in plaats van op nationale grondslag plaats te vinden, aangezien het niet de mening van de Commissie deelt dat de herstructurering van de vloot niet geregionaliseerd kan worden. Omwille van de duidelijkheid en de doeltreffendheid zouden de planning van de herstructurering van de vloot en de tenuitvoerlegging van de meerjarige oriëntatieprogramma's op regionaal niveau moeten plaatsvinden, want het zou niet erg coherent zijn als de plannen op nationaal niveau gemaakt werden en de financiering op regionaal niveau geregeld zou worden. Een regionalisering zoals is doorgevoerd voor het FIOV-programma, waarbij mogelijkheden worden geschapen voor overdrachten tussen regio's en waarbij het toezicht op de uitvoering ook bij de regio's ligt, zou in dit opzicht de garantie bieden dat de nationale doelstelling wordt gehaald.

4.3. De Europese Commissie is er nog niet toe gekomen aan te geven welke structuurmaatregelen (andere dan die t.b.v. de herstructurering van de vloot) er nu eigenlijk via het EOGFL kunnen worden genomen in regio's die niet onder doelstelling 1 of 2 vallen. De ontwerpverordening zou in september in behandeling worden genomen, maar stond nog steeds niet ter beschikking toen het onderhavige ontwerpadvies werd opgesteld. Het is van belang dat het Comité van de Regio's over deze nieuwe verordening wordt geraadpleegd.

4.4. Het is bijvoorbeeld van belang dat visserijhavens die niet behoren tot de regio's als omschreven onder de nieuwe doelstellingen 1 of 2, toch in aanmerking komen voor de nieuwe, via het EOGFL te verwezenlijken structuurmaatregelen; de steun dient tevens gericht te zijn op economische diversifiëring en zich uit te strekken over alle andere hierboven genoemde activiteiten die op dit moment nog via het FIOV lopen.

4.5. De situatie is dus als volgt: tenzij een visserijregio in aanmerking komt voor steun in het kader van doelstelling 1 of 2, en tenzij de nieuwe (nog niet nader omschreven) structuurmaatregelen erop van toepassing zijn, zal zij het moeten stellen zonder steunmaatregelen m.b.t. aquacultuur, visserijhaven-faciliteiten, productverwerking en afzet, en afzetbevordering (om maar enkele punten te noemen). De enige vorm van bijstand waarin de ontwerpverordening op nationaal niveau voorziet, is - afgezien van (beroeps-)opleiding via het ESF - steun voor herstructurering van de vloot, om te voldoen aan de eisen van de meerjarige oriëntatieprogramma's (MAGP's).

4.6. Beseft dient te worden dat, wil men voldoen aan de eisen uit MAGP IV, schepen uit de vaart moeten worden genomen of visserij-activiteiten moeten worden beperkt (of een combinatie van beide). Om te voorkomen dat de werkgelegenheidssituatie erop achteruit gaat, is het wenselijk financiële steun te verlenen aan regio's die schepen uit de vaart moeten nemen of hun visserij-activiteiten moeten beperken, zodat zij in andere activiteiten kunnen investeren. Zo zouden middelen moeten worden vrijgemaakt om de personen die in de visserij werkzaam waren, in te schakelen bij complementaire activiteiten, zoals de verwerking en afzet van visserij- en acquacultuurproducten. Naar de mening van het CvdR dient te worden teruggegrepen op de compensatieregelingen zoals die in een vroeger MAGP nog van kracht waren en die inhouden dat er een vergoeding (in feite een premie voor het uit bedrijf nemen) wordt uitbetaald als schepen tijdelijk niet uitvaren. Dit dient te worden opgenomen in de verordeningen. Bovendien is het raadzaam om terug te grijpen op de in MAGP III gestelde eis, die inhoudt dat de nagestreefde inkrimping voor minimaal 55 % dient te worden verwezenlijkt door het uit de vaart nemen van schepen en voor maximaal 45 % door het beperken van visserij-activiteiten.

4.7. Het is zaak de visindustrie zoveel mogelijk te ondersteunen, zodat deze in staat is zich aan te passen aan de veranderingen. Zo zou het CvdR graag willen zien dat er in de structuurmaatregelen een regeling voor diversifiëring wordt opgenomen, die op dit moment niet bestaat voor regio's buiten de huidige doelstellingen 1, 2 en 5b. Ook door de overheid beheerde projecten op het gebied van aquacultuur vallen buiten de FIOV-regeling. Op dit moment wordt geen toestemming gegeven voor medefinanciering uit openbare middelen van projecten waarbij een gedeelte van een estuarium wordt bestemd voor aquacultuur-onderricht aan voormalige vissers, terwijl aquacultuurprojecten die op particulier initiatief plaatshebben, wel mogen worden gefinancierd. Dan zijn er nog regio's waar visserij- en aanverwante activiteiten plaatsvinden, maar die niet automatisch worden gekwalificeerd als "afhankelijk van visserij". Dit is onnodig discriminerend en druist in tegen de belangrijkste doelstelling van zowel vissers als de EU, nl. het vinden van een evenwicht tussen bestanden en vangst, dat moet leiden tot een duurzame visserij-industrie.

4.8. Het Comité is zich ervan bewust dat het er in essentie om gaat dat vorm en inhoud wordt gegeven aan de instandhouding van een sector waarin in Europa meer dan 300 000 mensen werken.

Het is zich ervan bewust dat de visserijsector kan worden gekenschetst als een tamelijk traditionele bedrijfstak met sterk familiale en traditionele trekken, die zich markttechnisch nog verder moet ontwikkelen.

Het sterker ontwikkelen van de zogenaamde "keten-gedachte" vraagt daarbij extra aandacht, mede gelet op het gebrekkige evenwicht tussen de verschillende marktpartijen en dan vooral tussen de familiebedrijven en de winkelketens.

4.9. Het Comité is van oordeel dat, mede als gevolg van de schaalvergroting van de markt voor visserijproducten, door de besturen van visafslagen in de diverse Europese regio's nagedacht moet worden over de verschillende mogelijkheden van privatisering en vooral samenwerking.

Dit laatste is vooral van belang omdat het ernaar uitziet dat in de naaste toekomst aan een zekere concentratie van de meer dan 500 visafslagen in Europa niet valt te ontkomen.

Het verstrekken van financiële ondersteuning door de Europese Commissie en andere overheden, van initiatieven gericht op realisering van bovenstaande uitgangspunten is bespreekbaar voor het Comité van de Regio's.

4.10. Het Comité onderkent het belang van de noodzaak van het toepassen van meer technologische vernieuwingen op de schepen. De financiële ondersteuning door de (regionale) overheden van de aanschaf van maritieme elektronica moet daarbij niet op voorhand worden uitgesloten. Het gaat daarbij om zaken als energiedistributiesystemen, motor-management en motorbedieningssystemen. Voorts moet de ontwikkeling van kwaliteitscriteria voor verschillende soorten vis worden bevorderd teneinde het tele-veilen van vis in de naaste toekomst toch mogelijk te maken.

5. Aanbevelingen

Het Comité van de Regio's doet de volgende aanbevelingen tot wijziging van de ontwerpverordening:

1) De toegang tot financiering dient zo eenvoudig mogelijk te worden gemaakt.

2) In plaats van het nu voorgestelde ingewikkelde financieringsstelsel dient er één fonds te komen voor programma's die op nationale basis worden beheerd, plus een apart fonds voor programma's op regionale basis.

3) Wat de herstructurering van de vloot betreft, die nauw met de visserij samenhangt, deelt het Comité niet de mening dat deze niet op regionale basis zou kunnen plaatsvinden; deze maatregelen zouden op regionaal niveau moeten worden verwezenlijkt en moeten worden gefinancierd via het FIOV.

4) Wat herstructurering van vloten betreft, dienen er niet alleen compenserende vergoedingen te worden uitbetaald voor het uit de vaart nemen van schepen, maar dient er ook in het geval van beperking van visserij-activiteiten een compensatieregeling te zijn wanneer schepen tijdelijk niet uitvaren.

5) Er dient te worden teruggegrepen op de in MAGP III gestelde eis, die inhoudt dat de nagestreefde inkrimping voor minimaal 55 % dient te worden verwezenlijkt door het uit de vaart nemen schepen en voor maximaal 45 % door het beperken van visserij-activiteiten.

6) Bij de steunverlening aan de visserijindustrie mogen geen geografische beperkingen worden opgelegd. Als visserijhavens, hoe groot deze ook zijn (maar vooral kleinere havens en havens die zich in een crisissituatie bevinden), buiten een doelstelling 1- of doelstelling 2-regio liggen, moeten die toch voor steun in aanmerking kunnen komen.

7) Het begrip diversifiëring dient ruim te worden geïnterpreteerd als men de vier belangrijkste doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid wil verwezenlijken; met het oog hierop dient gekoppelde financiering via de openbare of particuliere sector mogelijk te zijn.

8) De visserij-industrie dient in navolging van de landbouw te worden erkend als een van de belangrijkste primaire economische sectoren in de EU, en de omvang van de middelen die ter beschikking worden gesteld, dient afgestemd te zijn op het belang van de sector; bovendien moet worden erkend dat visserij in een aantal Europese kustregio's de enige bron van welvaart vormt en dat daarop het lokale productievermogen is gebaseerd.

9) In de toekomst zou men zich bij het opzetten van steunregelingen voor de visserijsector nog sterker moeten laten leiden door duurzame ontwikkeling. Een en ander dient wel technisch uitvoerbaar te zijn en mag geen extra bureaucratische rompslomp met zich brengen.

Brussel, 14 januari 1999.

De voorzitter van het Comité van de Regio's

Manfred DAMMEYER

() PB C 176 van 9.6.1998, blz. 44.

() PB C 129 van 2.5.1996, blz. 1.

() PB C 379 van 15.12.1997, blz. 1.

Top