EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 91997E003234

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 3234/97 van Nikitas KAKLAMANIS aan de Commissie. Tot zinken brengen van schepen met kernafval in de Middellandse Zee

PB C 158 van 25.5.1998, p. 64 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

European Parliament's website

91997E3234

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 3234/97 van Nikitas KAKLAMANIS aan de Commissie. Tot zinken brengen van schepen met kernafval in de Middellandse Zee

Publicatieblad Nr. C 158 van 25/05/1998 blz. 0064


SCHRIFTELIJKE VRAAG E-3234/97 van Nikitas Kaklamanis (UPE) aan de Commissie (20 oktober 1997)

Betreft: Tot zinken brengen van schepen met kernafval in de Middellandse Zee

Volgens een dossier dat de milieuorganisatie "Greenpeace¨ in Rome openbaar heeft gemaakt, zijn het vervoer en de opslag van giftig en kernafval in de handen van de maffia geraakt.

"Coördinator¨ in deze zaak is een internationale maatschappij met de naam "Oceanic Disposal Management¨, die in het Zwitserse Lugano is gevestigd. Zij regelt de "opslag¨ van afval uit vele landen binnen en buiten de EU door het tot zinken brengen van schepen met dat afval in de Middellandse Zee.

Hier mag worden opgemerkt dat deze maatschappij alleen al in Italië 25 ondernemingen als klant heeft, die dagelijks 3.000 ton afval produceren, terwijl er reeds twaalf schepen vol met afval niet ver van de mediterrane kusten van de Unie tot zinken zijn gebracht.

Wat is het officiële standpunt van de Commissie inzake deze onthullingen? Kan zij onverwijld tot actie overgaan, en zo ja hoe, alvorens de Middellandse Zee tot een dodenakker wordt?

Gecombineerd Antwoord op de schritftelijke vragen E-3234/97 en E-3320/97 van mevrouw Bjerregaard namens de Commissie (4 december 1997)

De Commissie beschikt niet over de door Greenpeace bekendgemaakte informatie dat het vervoer en de verwerking van giftig en kernafval in de handen van de maffia zouden zijn gevallen. De Commissie heeft geen rechtsmacht in strafzaken. Zij kan dan ook geen informatie verstrekken over de omvang van het probleem, maar zou op basis van de door de geachte Parlementsleden verstrekte informatie de volgende opmerkingen willen maken.

Het Verdrag inzake de bescherming van de Middellandse Zee tegen verontreiniging (Verdrag van Barcelona) en het Protocol ervan inzake de voorkoming van verontreiniging van de Middellandse Zee door storten vanuit schepen en luchtvaartuigen is voor de Gemeenschap op 15 april 1978 in werking getreden. Artikel 4 van het Protocol verbiedt het dumpen in de Middellandse Zee van radioactief afval en materiaal alsmede een hele reeks andere soorten gevaarlijk afval als opgenomen in bijlage I. Het dumpen van andere soorten afval in de Middellandse Zee is op zich niet verboden, maar is vergunningsplichtig (vereist wordt ofwel een specifieke vergunning - voor de in bijlage II opgenomen categorieën - of een algemene vergunning).

Wat bovendien gevaarlijk afval betreft bepaalt artikel 2, lid 1, van Richtlijn 91/689/EEG betreffende gevaarlijke afvalstoffen ((PB L 377 van 31.12.1991. )) dat de lidstaten de nodige maatregelen nemen om te eisen dat op elke plaats waar gevaarlijke afvalstoffen worden gestort, deze afvalstoffen worden geregistreerd en geïdentificeerd.

De maatschappij die door Greenpeace aansprakelijk wordt gehouden voor het afzinken van de schepen in de Middellandse Zee is in het Zwitserse Lugano gevestigd. Zwitserland is geen lid van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER) en is dan ook niet verplicht tot het toepassen van de communautaire wetgeving. Toch blijkt deze maatschappij ook in een aantal lidstaten kantoren te hebben. In ieder geval is het verwijderen, met name storten van afval in zee in een gebied dat onder de jurisdictie van een lidstaat valt, vergunningsplichtig overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn 75/442/EEG betreffende afvalstoffen ((PB L 194 van 25.7.1975. )).

Het grensoverschrijdende verkeer van gevaarlijke afvalstoffen valt onder Verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap ((PB L 30 van 6.2.1993. )) of, wat radioactief afval betreft, onder Richtlijn 92/3/Euratom van de Raad betreffende toezicht en controle op de overbrenging van radioactieve afvalstoffen tussen lidstaten en naar en vanuit de Gemeenschap ((PB L 35 van 12.2.1992. )). Ingevolge artikel 14 van deze verordening is de uitvoer uit de Gemeenschap van voor definitieve verwijdering bestemde gevaarlijke afvalstoffen verboden, behoudens die naar EVA-landen.

Artikel 11 van de richtlijn verbiedt overbrengingen van radioactief afval ofwel naar een bestemming die zich ten zuiden van 60° zuiderbreedte bevindt, een land buiten de Gemeenschap dat partij is bij de vierde ACS-EG-overeenkomst, ofwel naar een derde land dat, naar het oordeel van de bevoegde autoriteiten van het land van oorsprong, niet beschikt over de technische, wettelijke of bestuurlijke middelen om de radioactieve afvalstoffen veilig te beheren.

Overbrengingen van voor definitieve verwijdering bestemd afval tussen lidstaten zijn toegestaan indien van tevoren van de overbrenging kennis is gegeven en door alle bevoegde autoriteiten, d.w.z. de autoriteiten van de landen van verzending, bestemming en doorvoer, toestemming is gegeven. Een overbrenging kan alleen worden toegestaan indien voor de installatie waar het afval zal worden verwerkt de nodige vergunningen zijn afgegeven en een milieuhygiënisch afvalbeheer verzekerd is. De feitelijke zending moet vergezeld gaan van een begeleidend document, en binnen 180 dagen na ontvangst van een zending gevaarlijk afval (binnen twee weken bij een zending radioactief afval) moet de ontvanger de kennisgever en de bevoegde autoriteiten een certificaat van verwijdering zenden.

Indien aan de bovengenoemde voorwaarden niet is voldaan, wordt overbrenging als sluikhandel beschouwd. Bij gevallen van sluikhandel in gevaarlijk afval moeten krachtens artikel 26 van Verordening (EEG) nr. 259/93 binnen 30 dagen nadat de autoriteit van de sluikhandel op de hoogte is gesteld, maatregelen worden genomen. Deze behelzen de verwerking van het afval op een alternatieve milieuhygiënische wijze of in sommige gevallen terugname. Bovendien zijn de lidstaten ingevolge artikel 26, lid 5, verplicht passende wettelijke maatregelen te treffen om sluikhandel te verbieden en te straffen. De lidstaten zijn echter niet verplicht om de Commissie kennis te geven van gevallen van sluikhandel.

Wat overbrengingen van gevaarlijk afval binnen een lidstaat betreft dienen de lidstaten een passend stelsel in te voeren voor toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen hun rechtsgebied. Dit stelsel moet samenhang vertonen met het bij Verordening (EEG) nr. 259/93 (artikel 13) ingevoerde communautaire stelsel.

Tenslotte is, overeenkomstig Richtlijn 93/75/EEG, die kennisgevingseisen stelt ten aanzien van schepen die gevaarlijke of verontreinigende goederen, inclusief radioactieve stoffen, vervoeren, de exploitant van een schip dat een haven van een lidstaat verlaat verplicht om de bevoegde autoriteiten van deze lidstaat nadere gegevens over het schip en zijn lading te verstrekken. De lidstaten moeten nationale wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen aannemen om de inachtneming van deze eis te verzekeren.

Gezien het bovenstaande is het voor de Commissie moeilijk om de vermeende illegale activiteiten en organisaties in verband met het afzinken van afvalschepen in de Middellandse Zee te identificeren. De Commissie zal zich echter in eerste instantie tot de Zwitserse en Italiaanse autoriteiten wenden om hun mening en mogelijk meer informatie over deze ernstige aangelegenheid te verkrijgen.

Top