Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51995AC1170

    ADVIES VAN HET ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITE over het : voorstel voor een verordening van de Raad tot intrekking van Verordening 388/75/EEG inzake mededeling aan de Commissie van de uitvoer van koolwaterstoffen naar derde landen, voorstel voor een verordening van de Raad tot intrekking van Verordening 1055/72/EEG inzake mededeling aan de Commissie van de invoer van koolwaterstoffen, voorstel voor een verordening van de Raad tot intrekking van Verordening 1038/79/EEG betreffende communautaire steun aan een project voor opsporing van koolwaterstoffen in Groenland, voorstel voor een verordening van de Raad tot intrekking van Aanbeveling 79/167/EGKS, EEG, EURATOM inzake de beperking van het energieverbruik van gebouwen in de Gemeenschap

    PB C 18 van 22.1.1996, p. 103–106 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, SV)

    51995AC1170

    ADVIES VAN HET ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITE over het : voorstel voor een verordening van de Raad tot intrekking van Verordening 388/75/EEG inzake mededeling aan de Commissie van de uitvoer van koolwaterstoffen naar derde landen, voorstel voor een verordening van de Raad tot intrekking van Verordening 1055/72/EEG inzake mededeling aan de Commissie van de invoer van koolwaterstoffen, voorstel voor een verordening van de Raad tot intrekking van Verordening 1038/79/EEG betreffende communautaire steun aan een project voor opsporing van koolwaterstoffen in Groenland, voorstel voor een verordening van de Raad tot intrekking van Aanbeveling 79/167/EGKS, EEG, EURATOM inzake de beperking van het energieverbruik van gebouwen in de Gemeenschap

    Publicatieblad Nr. C 018 van 22/01/1996 blz. 0103


    Advies over het :

    - voorstel voor een verordening van de Raad tot intrekking van Verordening 388/75/EEG inzake mededeling aan de Commissie van de uitvoer van koolwaterstoffen naar derde landen,

    - voorstel voor een verordening van de Raad tot intrekking van Verordening 1055/72/EEG inzake mededeling aan de Commissie van de invoer van koolwaterstoffen,

    - voorstel voor een verordening van de Raad tot intrekking van Verordening 1038/79/EEG betreffende communautaire steun aan een project voor opsporing van koolwaterstoffen in Groenland,

    - voorstel voor een verordening van de Raad tot intrekking van Aanbeveling 79/167/EGKS, EEG, EURATOM inzake de beperking van het energieverbruik van gebouwen in de Gemeenschap

    (96/C 18/19)

    De Raad heeft op 20 oktober 1995 besloten, overeenkomstig de bepalingen van artikel 198 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, het Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over voornoemde voorstellen.

    Het Economisch en Sociaal Comité heeft besloten de heer Von Der Decken tot algemeen rapporteur te benoemen en hem met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden te belasten.

    Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 329e Zitting (vergadering van 26 oktober 1995) het volgende advies uitgebracht, dat zonder stemmen tegen (bij één onthouding) is goedgekeurd.

    1. Inleiding

    1.1. De voorstellen waarover het Comité wordt geraadpleegd, passen in het streven van de Commissie om de communautaire energiewetgeving te herzien; zij zijn een eerste stap in de richting van een versoepeling, vereenvoudiging en waar nodig een actualisering van deze wetgeving. De voorstellen gaan vergezeld van een verslag over hetzelfde onderwerp.

    1.2. Het gaat echter om een gedeeltelijke herziening; de Commissie heeft tot dusver alleen de communautaire energiewetgeving inzake rationeel energiegebruik en aardolie (17 basisbesluiten, voor het merendeel goedgekeurd tussen 1972 en 1976, waarvan 15 door de Raad en 2 door de Commissie) tegen het licht gehouden.

    1.3. Op grond van haar bevindingen beveelt de Commissie aan tien van deze besluiten in te trekken; de overige moeten van kracht blijven, waarvan drie op tijdelijke basis.

    1.3.1. Voor de intrekking van acht van de tien besluiten moet de Raad ingeschakeld worden. Het Comité is indertijd geraadpleegd in het kader van de wetgevingsprocedure die leidde tot goedkeuring van vier van deze besluiten; het moet nu ook geraadpleegd worden over de intrekking hiervan. Dit geldt niet voor de andere vier besluiten die aan de Raad zijn voorgelegd. De acht intrekkingsvoorstellen staan in een bij het verslag gevoegd Commissiedocument.

    1.3.2. De Commissie voert als redenen voor haar voorstellen (zeven betreffende rationeel energiegebruik, drie betreffende aardolie) aan dat de betrokken besluiten geen enkel praktisch nut meer hebben of inmiddels door nieuwe wetgeving zijn achterhaald.

    1.4. Gaat de Raad akkoord met de conclusies van de Commissie, dan moeten ook vier uitvoeringsverordeningen worden ingetrokken (één van de Raad, drie van de Commissie).

    1.5. De Commissie maakt zich in dit verband ook sterk voor een vereenvoudiging van haar uitvoeringsbeschikking 77/190/EEG (inclusief later aangebrachte wijzigingen) m.b.t. Richtlijn 76/491/EEG van 4 mei 1976 betreffende een communautaire voorlichtings- en raadplegingsprocedure inzake de prijzen van aardolie en aardolieprodukten in de Gemeenschap.

    1.6. Verder hebben volgens de Commissie twee resoluties over rationeel energiegebruik geen nut meer sinds een bindend voorschrift met dezelfde strekking van kracht werd. Omdat resoluties niet het karakter van wetgeving hebben en dus ook niet kunnen worden ingetrokken, stelt de Commissie voor, er in toekomstige besluiten niet meer naar te verwijzen en ze ook niet meer te publiceren.

    1.7. Het verslag en de intrekkingsvoorstellen vormen een eerste reactie van de Commissie op het tijdens zijn vergadering van 29 november 1994 door de Raad "Energie" geuite verzoek om een beoordelingsrapport te schrijven over de communautaire instrumenten in de energiesector en, indien nodig, voorstellen te doen om de EU-wetgeving eenvoudiger en beknopter te maken. Tijdens dezelfde vergadering presenteerde het voorzitterschap van de Raad een lijst met besluiten die nader bestudeerd moesten worden; over deze besluiten gaat het onderhavige verslag.

    1.7.1. De Commissie komt hiermee de tweeledige verplichting na die zij zichzelf tijdens de Europese Raad van Brussel in december 1993 had opgelegd : niet alleen nam zij zich toen voor om, vooral met het oog op het subsidiariteitsbeginsel, de hele communautaire wetgeving te herzien, ook zegde zij toe zonodig voorstellen te doen om deze wetgeving te versoepelen en te vereenvoudigen. Het streven van de Commissie is om overdreven strenge regels, die de Europese economie parten spelen, af te schaffen, ervoor te zorgen dat de wetgeving in kwestie weer praktisch nut krijgt, en zodoende de effectiviteit en begrijpelijkheid hiervan te vergroten.

    1.7.2. Met deze aan zichzelf opgelegde verplichting kwam de Commissie tegemoet aan het door de Europese Raad te Lissabon (juni 1992) en Edinburgh (december 1992) geuite verzoek om de communautaire wetgeving te versoepelen en te vereenvoudigen.

    1.8. De Commissie maakt zich tegelijkertijd sterk voor een herziening en vereenvoudiging van de bij Verordening 1215/76 gewijzigde Verordening 1056/72 van de Raad over mededeling aan de Commissie van investeringsprojecten van communautair belang in de aardolie-, aardgas- en elektriciteitssector. De bedoeling van de Commissie is deze Verordening begrijpelijker te maken en er zo voor te zorgen dat de verzamelde informatie zo goed mogelijk wordt verwerkt.

    1.8.1. Aan dit voorstel, waarover ook het Economisch en Sociaal Comité wordt geraadpleegd, en de motivering ervan is een apart Commissiedocument (COM(95) 118 def.) gewijd.

    1.9. Ten slotte zij erop gewezen dat de Commissie van plan is om op den duur ook de herziening van de energiewetgeving voor buiten het bestek van het onderhavige verslag vallende sectoren ter hand te nemen.

    2. Algemene opmerkingen

    2.1. Volgens het Comité is de analyse van de communautaire energiewetgeving, die de Commissie op verzoek van de Raad op zich heeft genomen, nuttig en relevant. Wel was het de duidelijkheid ten goede gekomen als de Commissie had aangegeven hoe en door wie de lijst met te onderzoeken besluiten is opgesteld en waarom de keus juist op die besluiten is gevallen.

    2.2. Ook is het Comité teleurgesteld over het ontbreken van een korte beschrijving van het energiebeleid, dat toch het kader vormt voor deze en latere herzieningen.

    2.3. Het Comité waarschuwt ervoor dat uitholling van het energiebeleid van de Unie niet zonder gevaar is. De herziening in kwestie zou er namelijk onder het mom van versoepeling en vereenvoudiging toe kunnen leiden dat hele onderdelen van de betrokken wetgeving worden ingetrokken. Zo'n herziening heeft alleen zin als het doel ervan is de relevantie, samenhang en effectiviteit van de EU-maatregelen op dit gebied te vergroten, zodat de Gemeenschap de doelstellingen kan halen die zij zichzelf laatstelijk in 1986 heeft gesteld ().

    2.4. Het Comité neemt nota van de motieven achter de voorstellen van de Commissie om de in haar Mededeling behandelde besluiten in te trekken. Het stemt in met deze voorstellen, in het bijzonder met die waarover het formeel wordt geraadpleegd, en ziet geen reden er specifieke kanttekeningen bij te plaatsen.

    2.5. De intrekking van de betrokken besluiten is volgens het Comité in het algemeen eerder een geval van "juridische schoonmaak" dan een stap in de richting van een daadwerkelijke vereenvoudiging van de huidige EU-wetgeving. Dit blijkt ook wel uit het feit dat de meeste besluiten die de Commissie wil intrekken, verouderd zijn.

    2.6. De toepassingsgebieden van vijf aanbevelingen inzake verstandig energiegebruik die de Commissie voorstelt in te trekken, worden tegenwoordig bijvoorbeeld bestreken door Verordening 93/76/EEG van 13 september 1993, die is opgesteld om de CO2-uitstoot door middel van een grotere energie-efficiëntie te beperken (SAVE) ().

    2.6.1. Het Comité vindt dan ook dat elk besluit indien nodig bepalingen zou moeten bevatten waarbij nog van kracht zijnde, maar inmiddels achterhaalde besluiten worden ingetrokken.

    2.6.2. Het Comité betreurt ook dat de Commissie haar voorstel om Aanbeveling 77/713/EEG () en Richtlijn 78/170/EEG () te handhaven, met te weinig redenen omkleedt, waardoor het moeilijk is de gegrondheid ervan te beoordelen. Uit het verslag van de Commissie valt namelijk absoluut niet op te maken dat de besluiten in kwestie nog steeds van nut zijn bij het streven naar rationeel energiegebruik en bij het halen van andere specifieke doelstellingen. Het feit dat zij slechts ten dele door het wetgevingsproces zijn achterhaald, is op zichzelf nog niet voldoende reden om ze te handhaven.

    2.6.3. Dit geldt met name voor Verordening 78/170/EEG; de Commissie wijst er zelf op dat deze al van meet af aan een aantal leemtes bevat en als gevolg hiervan zeer verschillend door de lid-staten wordt toegepast.

    2.6.4. De Commissie heeft ongetwijfeld onderzocht of handhaving van de betrokken besluiten nuttig en relevant is ten aanzien van de communautaire energiedoelstellingen en de specifieke doelstellingen die door middel van de besluiten worden nagestreefd. Zij had dus heel goed, al was het maar in het kort, kunnen aangeven om welke redenen - qua vorm en inhoud - zij tot haar conclusies is gekomen. Daarmee had zij ook ruimschoots kunnen zorgen voor de vereiste transparantie, die bij een herziening van de communautaire wetgeving altijd voorop dient te staan.

    2.6.5. Het Comité verzoekt de Commissie ten slotte verder te gaan met het onderzoeken van de wetgeving inzake rationeel energiegebruik, verslag te doen van de daadwerkelijke toepassing door de lid-staten van de hieronder vermelde besluiten (inclusief de uitvoeringsbepalingen), en te onderzoeken of het juist en relevant is om ze te handhaven of door meer bindende bepalingen te vervangen, dan wel om ze te herzien of in te trekken :

    - Aanbeveling van de Raad 76/494/EEG van 4 mei 1976 betreffende een rationeel energiegebruik bij motorvoertuigen door verbetering van het rijgedrag ();

    - Aanbeveling van de Raad 76/495/EEG van 4 mei 1976 betreffende een rationeel energiegebruik bij het openbaar vervoer in de stad ();

    - Aanbeveling van de Raad 77/714/EEG van 25 oktober 1977 betreffende het instellen van raadgevende organen of comités in de lid-staten, met het oog op het bevorderen van de gecombineerde opwekking van warmte en kracht en het nuttig gebruik van de restwarmte ();

    - Aanbeveling van de Raad 82/604/EEG van 28 juli 1982 betreffende stimuleringen van investeringen op het gebied van rationeel energiegebruik ();

    2.7. Wat de wetgeving inzake aardolie betreft, geeft de Commissie toe dat het grootste gedeelte van de betrokken besluiten geen praktisch nut meer heeft. Maar zolang de Raad geen nieuwe crisiswetgeving heeft goedgekeurd, beveelt zij aan om die besluiten te handhaven die de Unie in staat moeten stellen het hoofd te bieden aan eventuele problemen bij de aanvoer van aardolie en aardolieprodukten.

    2.7.1. Het Comité wijst erop dat de huidige crisiswetgeving van de Unie niet slechts bestaat uit de drie door de Commissie in haar rapport onderzochte besluiten, maar ook uit andere voorschriften, zoals de :

    - Richtlijn van de Raad 68/414/EEG van 20 december 1968 houdende verplichting voor de lidstaten van de EEG om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieprodukten in opslag te houden ();

    - Richtlijn van de Raad 68/416/EEG van 20 december 1968 betreffende het sluiten en uitvoeren van de speciale intergouvernementele overeenkomsten inzake de verplichting voor de lid-staten van de EEG om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieprodukten in opslag te houden ();

    - Richtlijn van de Raad 73/238/EEG van 24 juli 1973 betreffende de maatregelen ter vermindering van de gevolgen van moeilijkheden bij de bevoorrading met ruwe aardolie en aardolieprodukten ();

    - Richtlijn van de Raad 75/405/EEG betreffende de beperking van het gebruik van aardolieprodukten in elektrische centrales ();

    2.7.2. Het Comité is in dit verband van mening dat een spoedige goedkeuring van nieuwe besluiten op dit gebied die afgestemd zijn op de interne markt, alle structurele veranderingen weerspiegelen die zich de afgelopen twintig jaar op de aardoliemarkt hebben voltrokken, en nauw aansluiten bij de mechanismen van het Internationaal Energieagentschap, een substantiële bijdrage zou kunnen leveren aan een versoepeling en vereenvoudiging van de EU-wetgeving voor deze sector.

    2.7.3. Het Comité betreurt dan ook dat de Raad geen overeenstemming heeft kunnen bereiken over dergelijke maatregelen; de laatste voorstellen die de Commissie hierover heeft gedaan dateren alweer van april 1992. In het onderhavige verslag meldt zij - en het Comité neemt hier nota van - dat zij activiteiten in gang heeft gezet die zo snel mogelijk in nieuwe voorstellen moeten uitmonden.

    2.7.4. Het Comité onderstreept dat de in dit verband te nemen besluiten geen uitstel dulden; de Unie moet de beschikking krijgen over instrumenten waarmee zij snel en efficiënt kan ingrijpen bij problemen op het gebied van de energiebevoorrading.

    2.7.5. Toch vraagt het Comité zich af of er wel goede redenen zijn om - zelfs maar tijdelijk - vast te houden aan bepaalde besluiten, alleen omdat deze nog niet zijn vervangen door geschiktere bepalingen die beter aansluiten bij de Verdragen en bij het afgeleide recht.

    2.7.6. De drie besluiten in kwestie hebben, zoals de Commissie zelf ook toegeeft, hun bestaansrecht namelijk grotendeels verloren.

    2.7.7. Verder lijkt op zijn minst een van deze besluiten moeilijk te verenigen met de Verdragsbepalingen inzake de interne markt. In de Beschikking van de Raad 77/186/EEG van 14 februari 1977 over de uitvoer van ruwe aardolie en aardolieprodukten van één lid-staat naar een andere in geval van bevoorradingsproblemen (), wordt namelijk bepaald dat voor de uitvoer naar een andere lid-staat vergunningen nodig zijn. Zo'n bepaling lijkt moeilijk in overeenstemming te brengen met het huidige stadium van het Europese eenwordingsproces en al helemaal niet met de afschaffing van grenscontroles.

    2.7.8. In het licht hiervan vraagt het Comité zich af of de drie besluiten in kwestie niet eveneens ingetrokken moeten worden. Voor handhaving ervan - zelfs op tijdelijke basis - valt weinig te zeggen; de Unie heeft hier namelijk geen baat bij.

    2.8. Het Comité wil er ten slotte op wijzen, volledig achter het voornemen van de Commissie te staan om haar onderzoek van de communautaire energiewetgeving uit te breiden tot sectoren die buiten het bestek van het onderhavige verslag vallen.

    2.8.1. Het dringt er in dit verband bij de Commissie op aan in volgende verslagen niet alleen duidelijk aan te geven waarom zij voorstelt bepaalde besluiten in te trekken, maar ook waarom zij aanbeveelt andere besluiten juist te handhaven.

    Brussel, 26 oktober 1995.

    De voorzitter

    van het Economisch en Sociaal Comité

    C. FERRER

    () PB nr. C 241 van 25. 9. 1986, blz. 1.

    () PB nr. L 237 van 22. 9. 1993, blz. 28.

    () Aanbeveling van de Raad van 25. 10. 1977 betreffende een rationeel energieverbruik in industriële ondernemingen - PB nr. L 295 van 18. 11. 1977, blz. 3.

    () Richtlijn van de Raad van 13. 2. 1978 betreffende het rendement van verwarmingstoestellen die gebruikt worden voor de verwarming van ruimten en voor de produktie van warm water in nieuwe of bestaande niet-industriële gebouwen, alsmede betreffende de isolatie van netten voor de distributie van warmte en van warm water voor huishoudelijke doeleinden in nieuwe niet-industriële gebouwen - PB nr. L 52 van 23. 2. 1978, blz. 32.

    () PB nr. L 140 van 28. 5. 1976, blz. 14.

    () PB nr. L 140 van 28. 5. 1976, blz. 16.

    () PB nr. L 295 van 18. 11. 1977, blz. 5.

    () PB nr. L 247 van 23. 8. 1982, blz. 9.

    () PB nr. L 308 van 23. 12. 1968, blz. 14.

    () PB nr. L 308 van 23. 12. 1968, blz. 19.

    () PB nr. L 228 van 16. 8. 1973, blz. 1.

    () PB nr. L 178 van 9. 7. 1975, blz. 26.

    () PB nr. L 61 van 5. 3. 1977, blz. 23.

    Top