Kies de experimentele functies die u wilt uitproberen

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 51995PC0337

    Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD tot wijziging van Richtlijn 91/440/EEG betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap

    /* COM/95/337 def. - SYN 95/0205 */

    PB C 321 van 1.12.1995, blz. 10–11 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    51995PC0337

    Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD tot wijziging van Richtlijn 91/440/EEG betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap /* COM/95/337 DEF - SYN 95/0205 */

    Publicatieblad Nr. C 321 van 01/12/1995 blz. 0010


    Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 91/440/EEG betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap (95/C 321/06) (Voor de EER relevante tekst) COM(95) 337 def. - 95/0205(SYN)

    (Door de Commissie ingediend op 19 september 1995)

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 75,

    Gezien het voorstel van de Commissie,

    In samenwerking met het Europees Parlement,

    Gezien het advies van het Economisch en sociaal Comité,

    Overwegende dat de interne markt een ruimte zonder binnengrenzen omvat, waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd;

    Overwegende dat de sterkere integratie van de communautaire vervoersector voor de interne markt van fundamenteel belang is en dat in de Gemeenschap de spoorwegen een essentieel bestanddeel van de vervoersector vormen;

    Overwegende dat bij de toepassing van het beginsel van het vrij verrichten van diensten op de spoorwegsector rekening dient te worden gehouden met de specifieke kenmerken van die sector en dat die toepassing etappegewijs dient te geschieden;

    Overwegende dat in Richtlijn 91/440/EEG (1) is bepaald dat aan internationale samenwerkingsverbanden toegangs- en doorvoerrechten worden verleend in de Lid-Staten waar de van die verbanden deel uitmakende spoorwegondernemingen zijn gevestigd, alsmede doorvoerrechten in de andere Lid-Staten voor het verrichten van internationale vervoerdiensten tussen de Lid-Staten waar de van die samenwerkingsverbanden deel uitmakende ondernemingen zijn gevestigd;

    Overwegende dat de verruiming van deze toegangsrechten, uit hoofde van het beginsel van het vrij verrichten van diensten, de doeltreffendheid van de spoorwegen ten opzichte van andere takken van vervoer zal verbeteren en het vervoer tussen de Lid-Staten vergemakkelijken, door aanmoediging van de concurrentie en door de mogelijkheid te bieden nieuw kapitaal en ondernemingen aan te trekken;

    Overwegende dat het goederenvervoer aanzienlijke mogelijkheden biedt om nieuwe vervoerdiensten te creëren en bestaande diensten te verbeteren;

    Overwegende dat, om volledig concurrentieel te zijn, het goederenvervoer in toenemende mate alomvattende diensten, waaronder vervoer tussen en binnen de Lid-Staten, moet kunnen bieden;

    Overwegende dat het internationale personenvervoer eveneens aanzienlijke mogelijkheden biedt voor de verbetering van diensten;

    Overwegende dat bij het liberaliseringsproces rekening moet worden gehouden met de bijdrage van vervoerdiensten tot de interne cohesie van de nationale economieën;

    Overwegende dat, overeenkomstig het beginsel van het vrij verrichten van diensten en om zowel de concurrentie als de toetreding van nieuwe ondernemingen tot de markt sterk te stimuleren, de toegangsrechten voor het vervoer van goederen, voor het gecombineerde vervoer ervan en voor het internationale personenvervoer in de gehele Gemeenschap tot alle aldaar gevestigde spoorwegondernemingen dienen te worden verruimd;

    Overwegende dat het overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel noodzakelijk en passend is om op Gemeenschapsniveau het grondbeginsel en de doelstelling van de vrijheid van het verrichten van diensten in de sector vervoer per spoor te bepalen door toegangsrechten thans voor alle in de Gemeenschap gevestigde spoorwegondernemingen open te stellen, waarbij de keuze van de middelen ter bereiking van het eindresultaat, dat voor alle spoorwegondernemingen identiek dient te zijn, voor de verantwoordelijkheid van de Lid-Staten wordt gelaten, dat dit in overeenstemming is met de bepalingen van artikel 3 B, derde alinea, van het Verdrag;

    Overwegende dat Richtlijn 91/440/EEG bijgevolg dient te worden gewijzigd,

    HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Richtlijn 91/440/EEG wordt als volgt gewijzigd:

    1. Artikel 10 komt als volgt te luiden:

    "Artikel 10

    1. Aan spoorwegondernemingen die binnen de werkingssfeer van artikel 2 vallen, worden onder billijke voorwaarden toegangs- en doorvoerrechten voor infrastructuur in de Lid-Staat van vestiging van die ondernemingen en in andere Lid-Staten toegekend, met het oog op de exploitatie van:

    - internationale en cabotagediensten voor het vervoer en gecombineerd vervoer van goederen, waarbij onder 'cabotage` wordt verstaan, binnenlandse diensten die door een spoorwegonderneming in een andere Lid-Staat dan in die waar zij is gevestigd, worden verricht;

    - internationale diensten voor het vervoer van reizigers, met inbegrip van het recht om op elk punt dat tussen aankomst- en vertrekpunt is gelegen, passagiers aan boord te nemen of af te zetten.

    2. Spoorwegondernemingen die de in lid 1 bedoelde diensten verrichten, sluiten met de beheerders van de gebruikte spoorweginfrastructuren de nodige administratieve, technische en financiële overeenkomsten, waarin een regeling wordt getroffen voor de met deze vervoerdiensten samenhangende verkeersleidings- en veiligheidsaangelegenheden. Deze overeenkomsten dienen niet-discriminerend te zijn.".

    2. Artikel 14 komt als volgt te luiden:

    "Artikel 14

    De Commissie dient binnen drie jaar na (de datum van de inwerkingtreding van deze richtlijn) bij de Raad een verslag in over de toepassing van deze richtlijn, zo nodig vergezeld van passende voorstellen met betrekking tot de voortzetting van de communautaire actie voor spoorwegontwikkeling.".

    Artikel 2

    De Lid-Staten doen, na raadpleging van de Commissie, de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om binnen 18 maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

    Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar deze richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.

    Artikel 3

    Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

    Artikel 4

    Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

    (1) PB nr. L 237 van 24. 8. 1991, blz. 25.

    Naar boven