Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51994AC1015

    ADVIES VAN HET ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ over het "Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 79/409/EEG inzake het behoud van de vogelstand"

    PB C 393 van 31.12.1994, p. 93–95 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

    51994AC1015

    ADVIES VAN HET ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ over het "Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 79/409/EEG inzake het behoud van de vogelstand"

    Publicatieblad Nr. C 393 van 31/12/1994 blz. 0093


    Advies over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 79/409/EEG inzake het behoud van de vogelstand () (94/C 393/19)

    De Raad heeft op 28 maart 1994 besloten, overeenkomstig de bepalingen van artikel 130 S van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap het Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het voornoemde voorstel.

    De Afdeling voor milieu, volksgezondheid en consumentenvraagstukken, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 5 september 1994 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Wick.

    Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 318e Zitting (vergadering van 14 september 1994) het volgende advies uitgebracht, dat met meerderheid van stemmen (6 stemmen tegen, bij 5 onthoudingen) is goedgekeurd.

    1. Inleiding

    1.1. Krachtens Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (), dienen de lid-staten een algemene regeling in te voeren voor de bescherming van alle in het wild levende vogelsoorten op het Europese grondgebied van de lid-staten waarop het Verdrag van toepassing is (art. 5), en de nodige maatregelen te nemen om voor al deze vogelsoorten een voldoende gevarieerdheid van leefgebieden en een voldoende omvang ervan te beschermen, in stand te houden of te herstellen.

    Op de in bijlage II vermelde soorten mag evenwel in de hele Gemeenschap worden gejaagd volgens de bepalingen van de nationale jachtwetgevingen. De lid-staten zien erop toe dat bij de beoefening van de jacht, de principes van verstandig gebruik en ecologisch evenwichtige regulering van de betrokken vogelsoorten in acht worden genomen. Ten aanzien van trekvogels zien zij er met name op toe dat deze niet worden bejaagd tijdens de trek naar hun nestplaatsen (artikel 7, lid 4).

    1.2. Het Comité neemt nota van de verklaring van de Commissie dat in de meeste lidstaten de datum van 31 januari in principe als einde van de jachttijd op trekvogelsoorten geldt. In enkele lid-staten eindigt de jachttijd echter op 28 februari resp. 10 maart. Bovendien is de sluitingsdatum in enkele andere lid-staten per gebied verschillend vastgelegd.

    1.3. In zijn Arrest van 19 januari 1994 (rechtzaak C 435/92) heeft het Hof van Justitie een enge interpretatie van het begrip "de trek naar de nestplaatsen" gegeven, en bepaald dat de sluitingsdatum voor de jacht op trekvogels een volledige bescherming van deze vogels tijdens de trek naar hun nestplaatsen vóór de paring moet inhouden, zelfs als sommige exemplaren van een bepaalde vogelsoort eerder aan de trek beginnen dan de meeste trekvogels.

    Toepassing van dit Arrest zou kunnen betekenen dat de lid-staten uiterlijk op 31 januari de jacht op verschillende trekvogelsoorten moeten stopzetten of in theorie zelfs al in december, aangezien uit biologische gegevens (met name uit de ORNIS-databank) kan worden opgemaakt dat bepaalde exemplaren vóór de paring, eventueel al vóór bovengenoemd tijdstip aan de trek naar de nestplaatsen beginnen, alhoewel de hoofdtrekperiode veel later begint.

    Aangezien in Richtlijn 79/409/EEG expliciet erkend wordt dat jacht een "toelaatbare vorm van exploitatie" is (11e considerans) en in artikel 2 verwezen wordt naar "ecologische, wetenschappelijke en culturele eisen" evenals naar de "economische en recreatieve eisen", lijkt de uitleg van het Hof verder te gaan dan de bedoelingen van de lid-staten en zou deze de rechtszekerheid in sommige lid-staten wel eens negatief kunnen beïnvloeden.

    1.4. Met haar voorstel voor een richtlijn COM(94) 34, wil de Commissie, ten einde juridische klaarheid te scheppen, grenzen stellen aan de beoordelingsvrijheid van de lid-staten aan de hand van criteria die garanderen dat het beginsel van verstandig gebruik onverkort gehandhaafd blijft.

    1.5. Het Comité stemt in met het Commissievoorstel onder voorbehoud van volgende kanttekeningen.

    2. Algemene opmerkingen

    2.1. In zijn advies van 25/26 mei 1977 () had het Comité nadrukkelijk ingestemd met de aan het richtlijnvoorstel inzake het behoud van de vogelstand ten grondslag liggende algemene beginselen, maar had het tevens al gewezen op de noodzaak tot een compromis te komen tussen de verschillende belangen, om conflicten te vermijden waardoor de richtlijn niet naar behoren uitgevoerd zou worden.

    2.2. Iets recenter, nl. op 29 mei 1991, is het door het Comité met algemene stemmen goedgekeurde advies () over een eerste wijzigingsvoorstel m.b.t. Richtlijn 79/409/EEG, waarin o.m. erkend wordt dat enige speling in de regelgeving wenselijk is, omdat natuurlijke fenomenen nu eenmaal niet statisch zijn en sociale en economische ontwikkelingen niet altijd evenwichtig verlopen, en dat de verschillende bijlagen bij Richtlijn 79/409/EEG met een zekere regelmaat (b.v. elke vijf jaar) aan de hand van vooraf bepaalde criteria gecontroleerd zouden moeten worden.

    2.3. Het Commissievoorstel geeft een precisering van het begrip "trek" in artikel 7, lid 4 van Richtlijn 79/409/EEG door toevoeging van in de nieuwe bijlage VI opgenomen criteria. Verder stelt de Commissie voor, in artikel 15 van Richtlijn 79/409/EEG vast te leggen dat deze nieuwe bijlage VI (evenals bijlagen I en V) door het krachtens artikel 16 van bedoelde Richtlijn opgerichte Comité aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang wordt aangepast.

    2.3.1. De criteria voor de vaststelling van het einde van de jachttijd uit bijlage VI zijn al opgenomen in het Tweede verslag over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 79/409/EEG - doc. COM(93) 572 def. van 24 november 1993, bijlage 4. Voor deze criteria heeft de Commissie zich gebaseerd op de bevindingen van het uit vertegenwoordigers van de lid-staten bestaande ORNIS-Comité voor de aanpassing van de richtlijn aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang. Dit ORNIS-Comité werd bijgestaan door een wetenschappelijke werkgroep, samengesteld uit deskundigen van de 12 landen van de Gemeenschap.

    Het Comité () neemt nota van de verklaring van de Commissie dat de inhoud van het huidige voorstel op grond van bovenvernoemde onderzoeksresultaten is uitgewerkt. Het betreurt echter wel dat het niet vroeg genoeg toegang heeft gekregen tot deze resultaten. Het Comité pleit ervoor dat alle belanghebbenden deze onderzoeksresultaten op aanvraag kunnen inkijken.

    2.3.2. Een sleutelelement bij deze criteria is het begrip "behoudstatus", dat ook in bovenvernoemd verslag wordt verduidelijkt. Een ongunstige behoudstatus hebben volgens het ORNIS-Comité soorten waarvan een bepaald bestand binnen de Gemeenschap afneemt of waarvan het bestand zeer klein is. Helaas wordt dit begrip in het voorstel niet gedefinieerd. De Commissie dient derhalve te verwijzen naar een officiële bron voor deze definitie.

    2.3.3. Een tweede element dat varieert volgens soort en volgens gebied, is de decade vanaf het begin van de trekactiviteit van elke soort, een biologisch ingewikkeld fenomeen dat door verschillende factoren beïnvloed wordt en wetenschappelijke studie en analyses vereist.

    2.3.4. De Commissie heeft het Comité meegedeeld dat de voor de uitvoering van Richtlijn 79/409/EEG en vooral voor de toepassing van de door het Comité onderzochte criteria benodigde wetenschappelijke en technische informatie, in de toekomst met name bij de ORNIS-databank opvraagbaar zal zijn.

    2.3.5. Bovendien neemt het Comité nota van een conclusie in het onder 2.3.1 vernoemde verslag, waarin gesteld wordt dat de achteruitgang of de vernietiging van de leefruimten een grotere bedreiging vormen voor het behoud van het vogelbestand dan de jacht als zodanig.

    Het Comité staat er derhalve op dat de richtlijn, indien goedgekeurd, tevens voorziet in een verhoging van de middelen voor bescherming en behoud van leefgebieden van vogels teneinde het vogelbestand te herstellen.

    2.4. Het Comité is van mening dat het voorstel van de Commissie om voor verschillende vogelsoorten verschillende data voor het einde van het jachtseizoen vast te stellen, te gecompliceerd en onduidelijk is om door jagers, natuurbeschermers, grondbezitters, politie en rechters doeltreffend te kunnen worden toegepast. Het Commissievoorstel zou de mogelijkheden voor de jacht op wilde vogels bovendien uitbreiden, omdat het de lid-staten toestaat het jachtseizoen eventueel zelfs met een maand te verlengen. De bijkomende jachtmaand - februari - is een tijd waarin vogels aan hun trek bezig zijn en tevens - na de winter - in aantal zijn teruggelopen.

    Het Comité zou daarom de voorkeur geven aan één enkele sluitingsdatum voor het jachtseizoen, gebaseerd op de datum die in de meeste lid-staten wordt gehanteerd, nl. 31 januari.

    3. Bijzondere opmerkingen

    3.1.

    Laatste considerans

    Terwijl in de Franse en de Engelse versie van het voorstel duidelijk aangegeven wordt dat de lid-staten zich op de voorgestelde criteria moeten baseren bij de vaststelling van het einde van de jachttijd, wordt bijvoorbeeld in de Duitse versie enkel gesproken van vaststelling van de jachttijd. Het Comité dringt er derhalve op aan, alle taalversies in die zin op elkaar af te stemmen.

    3.2.

    Artikel 1, lid 1

    In het onderhavige voorstel wordt bepaald dat de soorten "worden beschermd tijdens hun trek naar de broedgebieden". Aangezien Richtlijn 79/409/EEG een algemene regeling voor de bescherming van alle vogelsoorten wil invoeren, met inbegrip van de soorten uit bijlage II, en om te verduidelijken dat het werkelijk om de beëindiging van de jachttijd gaat, stelt het Comité voor "worden beschermd" te vervangen door "niet worden bejaagd".

    3.3.

    Artikel 1, lid 2

    Het Comité wil erop wijzen dat terwijl in de Franse en Engelse versie van het voorstel van aanpassing van de bijlage aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang gesproken wordt, er bijvoorbeeld in de Duitse versie alleen sprake is van technische vooruitgang. Ook hier dienen de taalversies op elkaar te worden afgestemd.

    3.4.

    Artikel 2

    Het Comité gaat ervan uit dat de lid-staten de vereiste wettelijke en bestuursrechtelijke voorschriften niet alleen uitvaardigen, maar ook toezien op de naleving ervan. Dit houdt ook in dat de normale jachtactiviteit er niet toe mag leiden dat vogelsoorten met een ongunstige behoudstatus met andere vogelsoorten worden verwisseld of op niet-aanvaardbare wijze lastig worden gevallen.

    Brussel, 14 september 1994.

    De voorzitter

    van het Economisch en Sociaal Comité

    S. TIEMANN

    () PB nr. C 100 van 9. 4. 1994, blz. 12.

    () PB nr. L 103 van 25. 4. 1979, blz. 1 e.v.

    () PB nr. C 152 van 29. 6. 1977.

    () PB nr. C 191 van 22. 7. 1991.

    Top