Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51994AC1012

    ADVIES VAN HET ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ over het "Voorstel voor een verordening (EG) van de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2930/86 houdende definities van de kenmerken van vissersvaartuigen"

    PB C 393 van 31.12.1994, p. 85–86 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

    51994AC1012

    ADVIES VAN HET ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ over het "Voorstel voor een verordening (EG) van de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2930/86 houdende definities van de kenmerken van vissersvaartuigen"

    Publicatieblad Nr. C 393 van 31/12/1994 blz. 0085


    Advies over het voorstel voor een verordening (EG) van de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2930/86 houdende definities van de kenmerken van vissersvaartuigen (94/C 393/17)

    De Raad heeft op 13 juli 1994 besloten, overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 43 en 198 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, het Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het voornoemde voorstel.

    De Afdeling voor landbouw en visserij, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 1 september 1994 goedgekeurd. Rapporteur was de heer McGarry.

    Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 318e Zitting van 14 en 15 september 1994 (vergadering van 14 september 1994) het volgende advies uitgebracht, dat met algemene stemmen werd goedgekeurd.

    1. Inleiding

    1.1. Met ingang van 18 juli 1994 zijn alle EU-vissersvaartuigen verplicht hun brutotonnage volgens uniforme metingsvoorschriften te berekenen (Verordening 2930/86).

    1.2. Gezien het grote aantal betrokken vaartuigen is het in de praktijk evenwel technisch onmogelijk gebleken deze termijn te halen.

    1.3. Dit geldt vooral voor kleinere vaartuigen, die het leeuwedeel van de EU-vloot vormen.

    1.4. Intussen heeft de Raad echter al in beginsel met het voorstel ingestemd en er ook enkele wijzigingen in aangebracht. Zo is de bovengrens voor "kleine vaartuigen" opgetrokken van 10 tot 15 meter over alles (totale lengte).

    2. Algemene opmerkingen

    2.1. Het Comité steunt het voorstel om de berekening van de tonnage van vissersvaartuigen te standaardiseren ten einde de door de Commissie gestelde doeleinden te verwezenlijken.

    2.2. Het algemene systeem voor tonnagemeting is beschreven in bijlage 1 van het van 1969 daterende Internationaal Verdrag betreffende de meting van schepen, aan de hand waarvan het totale volume van een vaartuig wordt berekend.

    2.3. Een aantal vaartuigen is volgens verschillende methodes gemeten, waardoor er tussen vaartuigen van ongeveer dezelfde grootte toch tonnageverschillen ontstaan.

    3. Bijzondere opmerkingen

    3.1. Het Comité stemt in met het voorstel om vaartuigen langer dan 10 meter opnieuw te meten. Het is van mening dat het optrekken van deze 10 meter-grens ongewenste gevolgen met zich mee zou brengen, omdat hierdoor meer vaartuigen speciaal gebouwd zouden worden om ervan te profiteren dat voor deze lagere klasse duidelijk minder strenge eisen gelden.

    3.2. Dit zou tot een zeer aanzienlijke toename van de visserij-inspanning in die klasse leiden, omdat dergelijke speciaal ontworpen kleinere vaartuigen veel beter en efficiënter zouden presteren dan bestaande schepen die min of meer even lang zijn.

    3.3. Het Comité wijst er ook op dat hoe langer het vaartuig is, hoe meer mogelijkheden er zijn om de vorm en kenmerken ervan te veranderen, hetgeen grotere verschillen in tonnagemetingen tot gevolg heeft.

    3.4. Het Comité vreest dat het hoofddoel van het voorstel voor een verordening, nl. het meten van het inwendige volume van schepen, op de tocht zal komen te staan indien de grens wordt opgetrokken.

    3.5. Het Comité is het ermee eens dat de termijn wordt verlengd, zodat er voldoende tijd komt om het doel van de basisverordening te verwezenlijken. Deze verlenging moet echter gebaseerd zijn op een realistische inschatting van de tijd die voor de meting nodig is; de geschatte tijd die in de toelichting bij het Commissiedocument wordt genoemd, lijkt te lang.

    3.6. In dit verband moet duidelijker worden aangegeven of de vaartuigen op het water of op het droge zullen worden gemeten. Volgens het Comité duurt meting op het droge per vaartuig veel langer en brengt zij ook veel meer directe en indirecte kosten met zich mee.

    3.7. Het Comité vindt dat vaartuigen die minder dan 24 meter lang zijn, niet op het droge gemeten zouden moeten worden.

    3.8. Het Comité vraagt zich af of er geen computerprogramma bestaat of ontworpen kan worden om deze taak uit te voeren indien tekeningen van het schip beschikbaar zijn. Hierdoor zouden tijd, geld en moeite kunnen worden bespaard. Ook moet worden onderzocht of het mogelijk is computergebonden elektronische meettechnieken voor vaartuigen te gebruiken.

    3.9. De voorgestelde voorlopige regeling voor het opnieuw meten van middelgrote vaartuigen is wellicht te simplistisch, omdat deze minder nauwgezet rekening lijkt te houden met variaties in het ontwerp van scheepsrompen en met de vorm van vaartuigen. Het optrekken van de grens voor kleine vaartuigen van 10 tot 15 meter wekt dan ook de nodige bezorgdheid.

    3.10. Het is voor het Comité onduidelijk wat bedoeld wordt met "een speciaal raam voor het meten van de binnenafmetingen". Het zou graag willen weten of een dergelijk "raam" inderdaad bestaat.

    3.11. Daar de noodzaak tot opnieuw meten een bijkomende verplichting is die via een communautaire verordening wordt opgelegd, moeten de kosten ervan voor rekening van de betrokken lid-staat en/of de EU komen. Of het nu om directe of indirecte kosten gaat, in geen geval mogen zij op de eigenaars van vaartuigen worden verhaald.

    3.12. Het Comité zou gaarne zien dat een comité van toezicht wordt opgericht om erop toe te zien dat de maatregelen overal in de EU op dezelfde wijze geïnterpreteerd en uitgevoerd worden.

    3.13. Met de overige onderdelen van het voorstel voor een verordening kan worden ingestemd.

    Brussel, 14 september 1994.

    De voorzitter

    van het Economisch en Sociaal Comité

    S. TIEMANN

    Top