Dit document is overgenomen van EUR-Lex
Document 62008TJ0584
Judgment of the General Court (Eighth Chamber) of 3 February 2011.#Cantiere navale De Poli SpA v European Commission.#State aid - Temporary defensive mechanism for shipbuilding - Alteration planned by the Italian authorities to an aid scheme previously authorised by the Commission - Decision declaring the aid scheme incompatible with the common market.#Case T-584/08.
Arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 3 februari 2011.
Cantiere navale De Poli SpA tegen Europese Commissie.
Staatssteun - Tijdelijk defensief mechanisme voor scheepsbouw - Door Italiaanse autoriteiten voorgenomen wijziging van vooraf door Commissie goedgekeurde steunregeling - Beschikking waarbij steunregeling onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard.
Zaak T-584/08.
Arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 3 februari 2011.
Cantiere navale De Poli SpA tegen Europese Commissie.
Staatssteun - Tijdelijk defensief mechanisme voor scheepsbouw - Door Italiaanse autoriteiten voorgenomen wijziging van vooraf door Commissie goedgekeurde steunregeling - Beschikking waarbij steunregeling onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard.
Zaak T-584/08.
Jurisprudentie 2011 II-00063
ECLI-code: ECLI:EU:T:2011:26
Zaak T‑584/08
Cantiere navale De Poli SpA
tegen
Europese Commissie
„Staatssteun – Tijdelijk defensief mechanisme voor scheepsbouw – Door Italiaanse autoriteiten voorgenomen wijziging van vooraf door Commissie goedgekeurde steunregeling – Beschikking waarbij steunregeling onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard”
Samenvatting van het arrest
1. Steunmaatregelen van de staten – Voorgenomen steunmaatregelen – Onderzoek door Commissie – Toepassing van materiële rechtsregels die van kracht zijn op moment van vaststelling van beschikking door Commissie
(Art. 88, lid 3, EG; verordening nr. 659/1999 van de Raad, art. 4)
2. Steunmaatregelen van de staten – Verbod – Afwijkingen – Categorieën van steunmaatregelen, omschreven in verordening, die als verenigbaar met gemeenschappelijke markt kunnen worden aangemerkt
(Art. 87, lid 3, EG en 88, lid 3, EG)
1. Met betrekking tot de toepassing in de tijd van een rechtsregel bij ontbreken van overgangsbepalingen, moet onderscheid worden gemaakt tussen bevoegdheidsregels en materiële rechtsregels. Wat de regels inzake de bevoegdheid van de instellingen van de Europese Unie betreft, moet de bepaling die de rechtsgrondslag vormt voor een handeling en die de instelling van de Unie machtigt om de betrokken handeling vast te stellen, van kracht zijn op het moment van de vaststelling van die handeling. De materiële rechtsregels regelen vanaf hun inwerkingtreding alle toekomstige gevolgen van een onder de oude regeling ontstane situatie. De materiële rechtsregels regelen derhalve niet de gevolgen die zijn komen vast te staan vóór hun inwerkingtreding, tenzij uitzonderingsgewijs aan de voorwaarden voor retroactieve toepassing is voldaan.
Wat aangemelde maar niet uitbetaalde steun betreft, komt binnen het systeem van de Unie voor controle op staatssteun de datum waarop de gevolgen van de voorgenomen steun intreden, overeen met die waarop de Commissie de beschikking over de verenigbaarheid van deze steun met de gemeenschappelijke markt vaststelt. De regels, beginselen en criteria voor de beoordeling van de verenigbaarheid van steunmaatregelen die gelden op de datum waarop de Commissie haar beschikking vaststelt, kunnen namelijk in beginsel worden geacht beter te zijn afgestemd op de mededingingsverhoudingen. De betrokken steun brengt namelijk ten vroegste reële voor- of nadelen op de gemeenschappelijke markt teweeg op het tijdstip waarop de Commissie besluit hem al dan niet toe te staan. Voor onrechtmatig zonder voorafgaande aanmelding uitbetaalde steun zijn daarentegen de materiële rechtsregels van toepassing die gelden op het tijdstip waarop de steun is betaald, aangezien de aan dergelijke steun verbonden voor- en nadelen zijn ontstaan in de periode waarin de betrokken steun is betaald.
Het feit dat voor aangemelde maar niet uitbetaalde steun het tijdstip dat bepalend is voor de toepasselijke materiële rechtsregels, samenvalt met dat waarop de Commissie een beschikking inzake de verenigbaarheid van die steun met de gemeenschappelijke markt vaststelt, leidt stellig ertoe dat de Commissie, door de duur van het onderzoek van de aangemelde steunmaatregel te beïnvloeden, kan bewerkstelligen dat een materiële rechtsregel moet worden toegepast die na aanmelding van voormelde maatregel bij de Commissie in werking is getreden. Dienaangaande zij evenwel erop gewezen dat de mogelijkheid voor de Commissie om te kiezen voor toepassing van de nieuwe regel dan wel van de oude wordt beperkt en gecompenseerd door het feit dat enerzijds de lidstaten zelf bepalen wanneer zij steunmaatregelen aanmelden en anderzijds artikel 4 van verordening nr. 659/1999 inzake de toepassing van artikel 88 EG de Commissie aanmaant om overeenkomstig het beginsel van behoorlijk bestuur met voortvarendheid te werk te gaan.
(cf. punten 32‑33, 35‑37, 40‑41)
2. Volgens artikel 87, lid 3, EG kunnen bepaalde categorieën van steunmaatregelen „als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden beschouwd”. Wanneer een verordening gebaseerd is op artikel 87, lid 3, EG, en de steunmaatregelen omschrijft die als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kunnen worden beschouwd, betekent dit niet noodzakelijkerwijs, dat deze dat ook zijn. Ingevolge artikel 88, lid 3, EG staat het namelijk aan de Commissie, te onderzoeken of die steunmaatregelen aan alle met het oog op de verenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt te stellen voorwaarden voldoen.
(cf. punten 60‑62)
ARREST VAN HET GERECHT (Achtste kamer)
3 februari 2011 (*)
„Staatssteun – Tijdelijk defensief mechanisme voor scheepsbouw – Door Italiaanse autoriteiten voorgenomen wijziging van vooraf door Commissie goedgekeurde steunregeling – Beschikking waarbij steunregeling onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard”
In zaak T‑584/08,
Cantiere navale De Poli SpA, gevestigd te Venetië (Italië), aanvankelijk vertegenwoordigd door A. Abate en R. Longanesi Cattani, vervolgens door Abate en A. Franchi, advocaten,
verzoekster,
tegen
Europese Commissie, vertegenwoordigd door E. Righini, C. Urraca Caviedes en V. Di Bucci als gemachtigden,
verweerster,
betreffende een verzoek om nietigverklaring van beschikking 2010/38/EG van de Commissie van 21 oktober 2008 betreffende steunmaatregel C 20/08 (ex N 62/08) die Italië voornemens is ten uitvoer te leggen door middel van een wijziging van regeling N 59/04 betreffende een tijdelijk defensief mechanisme voor de scheepsbouw (PB 2010, L 17, blz. 50),
wijst
HET GERECHT (Achtste kamer),
samengesteld als volgt: M. E. Martins Ribeiro, kamerpresident, S. Papasavvas en N. Wahl (rapporteur), rechters,
griffier: N. Rosner, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 16 juni 2010,
het navolgende
Arrest
Toepasselijke bepalingen
1 Artikel 1 van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel [88 EG] (PB L 83, blz. 1), bepaalt:
„Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities:
[...]
b) ‚bestaande steun’:
i) [...] alle steun die voor de inwerkingtreding van het Verdrag in de respectieve lidstaat bestond, dat wil zeggen steunregelingen en individuele steun die vóór de inwerkingtreding van het Verdrag tot uitvoering zijn gebracht en die na de inwerkingtreding nog steeds van toepassing zijn;
ii) goedgekeurde steun, dat wil zeggen steunregelingen en individuele steun die door de Commissie of de Raad zijn goedgekeurd;
[...]
v) steun die als bestaande steun wordt beschouwd, omdat kan worden vastgesteld dat hij op het moment van inwerkingtreding geen steun vormde, maar vervolgens steun is geworden vanwege de ontwikkeling van de gemeenschappelijke markt, zonder dat de betrokken lidstaat er wijzigingen in heeft aangebracht; maatregelen die [na] de liberalisering van een activiteit door het gemeenschapsrecht steun zijn geworden, worden na de voor de liberalisering voorgeschreven datum niet als bestaande steun beschouwd;
c) ‚nieuwe steun’: alle steun, dat wil zeggen steunregelingen en individuele steun die geen bestaande steun is, met inbegrip van wijzigingen in bestaande steun;
[...]”
2 Artikel 4, lid 1, van verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van verordening nr. 659/1999 (PB L 140, blz. 1), bepaalt:
„Voor de toepassing van artikel 1, sub c, van verordening [...] nr. 659/1999 wordt onder een wijziging in bestaande steun iedere wijziging verstaan, met uitzondering van aanpassingen van louter formele of administratieve aard die de beoordeling van de verenigbaarheid van de steunmaatregel met de gemeenschappelijke markt niet kunnen beïnvloeden. Een verhoging van de oorspronkelijk voor een bestaande steunregeling voorziene middelen met maximaal 20 procent, wordt echter niet als een wijziging van bestaande steun beschouwd.”
3 Op de grondslag van artikel 87, lid 3, sub e, EG heeft de Raad verordening (EG) nr. 1177/2002 van 27 juni 2002 betreffende een tijdelijk defensief mechanisme voor de scheepsbouw (PB L 172, blz. 1), vastgesteld. Bij deze verordening werd een dergelijk mechanisme toegestaan om de communautaire scheepswerven te helpen die aanmerkelijke schade en ernstig nadeel hadden geleden ten gevolge van oneerlijke concurrentie van scheepswerven in Korea (punt 3 van de considerans van de verordening). In artikel 2, leden 2 en 3, van deze verordening heette het dat rechtstreekse steun voor bepaalde scheepsbouwcontracten als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kon worden beschouwd wanneer die steun niet meer bedroeg dan 6 % van de waarde van het contract en het betrokken marktsegment aanzienlijke schade en ernstig nadeel had geleden ten gevolge van oneerlijke Koreaanse concurrentiepraktijken.
4 Volgens artikel 3 van verordening nr. 1177/2002 kon de steun pas worden verleend nadat hij overeenkomstig artikel 88 EG was aangemeld bij de Commissie, die hem diende te onderzoeken en er overeenkomstig verordening nr. 659/1999 een besluit over moest aannemen.
5 Artikel 2, lid 4, en de artikelen 4 en 5 van verordening nr. 1177/2002 luidden:
„Artikel 2
[...]
4. Deze verordening geldt niet voor schepen die meer dan drie jaar na de datum van ondertekening van het definitieve contract worden opgeleverd. De Commissie kan echter de termijn van drie jaar verlengen, wanneer dit gerechtvaardigd is wegens het technisch ingewikkelde karakter van het betrokken scheepsbouwproject of wegens vertragingen ten gevolge van onverwachte, aanzienlijke en aantoonbare verstoringen in het werkprogramma van een scheepswerf die te wijten zijn aan onvoorziene uitzonderlijke externe omstandigheden.
[...]
Artikel 4
De verordening geldt voor definitieve contracten die worden ondertekend vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening tot aan de vervaldatum ervan, met uitzondering van definitieve contracten die worden ondertekend voordat de Gemeenschap in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekend heeft gemaakt dat zij een procedure ter beslechting van geschillen tegen Korea heeft ingeleid met een verzoek om overleg met Korea overeenkomstig het Memorandum van overeenstemming inzake de regels en procedures betreffende de beslechting van geschillen van de Wereldhandelsorganisatie, en definitieve contracten die worden ondertekend een maand of meer nadat de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekend heeft gemaakt dat de geschillenbeslechtingsprocedure is afgesloten dan wel opgeschort omdat de Gemeenschap van oordeel is dat het proces-verbaal van overeenstemming werkelijk is uitgevoerd.
Artikel 5
Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen en vervalt op 31 maart 2004.
[...]”
6 Bij verordening (EG) nr. 502/2004 van de Raad van 11 maart 2004 tot wijziging van verordening nr. 1177/2002 (PB L 81, blz. 6), is de geldigheidsduur van verordening nr. 1177/2002, die in artikel 5 hiervan was geregeld, verlengd tot en met 31 maart 2005.
Voorgeschiedenis van het geding
7 Verzoekster, Cantiere navale De Poli SpA, exploiteert een scheepswerf in Venetië (Italië).
8 Op 15 januari 2004 heeft de Italiaanse Republiek een steunregeling aangemeld waarbij zij verordening nr. 1177/2002 wilde toepassen op grond van artikel 4, lid 153, van legge n° 350 – Disposizioni per la formazione del bilancio annuale e pluriennale dello Stato (legge finanziaria 2004) [wet nr. 350 inzake de jaar- en meerjarenbegroting van de Staat (begrotingswet 2004)] van 24 december 2003 (gewoon supplement bij GURI nr. 299 van 27 december 2003; hierna: „wet nr. 350/2003”). Deze bepaling luidde:
„Ter uitvoering van [verordening nr. 1177/2002] wordt voor 2004 een bedrag van 10 miljoen EUR uitgetrokken. De voorwaarden voor de steunverlening worden vastgesteld bij decreet van het ministerie van Infrastructuur en Transport. Conform artikel 88, lid 3, [EG] heeft de onderhavige regeling pas uitwerking nadat zij door de [Commissie] is goedgekeurd.”
9 Bij beschikking van 19 mei 2004 betreffende steunregeling N 59/2004 inzake een tijdelijk defensief mechanisme voor de scheepsbouw, waarvan kennisgeving is gedaan onder nummer C(2004) 1807 (hierna: „goedkeuringsbeschikking 2004”), heeft de Commissie de aangemelde regeling goedgekeurd op grond dat deze in overeenstemming was met verordening nr. 1177/2002 en verenigbaar met de gemeenschappelijke markt (hierna: „regeling 2004”).
10 Omdat de Italiaanse Republiek van mening was dat het aanvankelijk uitgetrokken bedrag van 10 miljoen EUR niet volstond om alle steunaanvragen te honoreren die vóór de vervaldatum van verordening nr. 1177/2002, zoals gewijzigd bij verordening nr. 502/2004, waren ingediend, heeft zij de Commissie op 1 februari 2008 in kennis gesteld van haar voornemen om het budget voor de regeling 2004 op grond van artikel 2, lid 206, van legge n° 244 – Disposizioni per la formazione del bilancio annuale e pluriennale dello Stato (legge finanziaria 2008) [wet nr. 244 inzake de jaar- en meerjarenbegroting van de Staat (begrotingswet 2008)] van 24 december 2007 (gewoon supplement bij GURI nr. 300 van 28 december 2007; hierna: „wet nr. 244/2007”), met nog eens 10 miljoen EUR te verhogen (hierna: „aangemelde maatregel”).
11 Bij schrijven van 30 april 2008 heeft de Commissie de Italiaanse Republiek in kennis gesteld van haar besluit om naar aanleiding van de aangemelde maatregel de procedure van artikel 88, lid 2, EG in te leiden. Het besluit tot inleiding van de procedure is bovendien bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (PB 2008, C 140, blz. 20), waarbij de Commissie alle belanghebbenden verzocht, hun opmerkingen binnen één maand vanaf de datum van deze bekendmaking in te dienen. De Commissie hield geen rekening met de door verzoekster bij brief van 12 september 2008 toegezonden opmerkingen, omdat die volgens haar te laat waren ingediend.
12 Op 21 oktober 2008 heeft de Commissie beschikking 2010/38/EG vastgesteld, betreffende steunmaatregel C 20/08 (ex N 62/08) die Italië voornemens is ten uitvoer te leggen door middel van een wijziging van regeling N 59/04 betreffende een tijdelijk defensief mechanisme voor de scheepsbouw (PB 2010, L 17, blz. 50) (hierna: „bestreden beschikking”), waarvan artikel 1 luidt als volgt:
„De staatssteun die Italië voornemens is ten uitvoer te leggen door middel van een wijziging van regeling N 59/04 betreffende een tijdelijk defensief mechanisme voor de scheepsbouw, welke een [verhoging van het budget voor de regeling 2004] met 10 miljoen EUR inhoudt, is onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt.
Deze steun mag derhalve niet ten uitvoer worden gelegd.”
13 In de bestreden beschikking heeft de Commissie vastgesteld dat de aangemelde maatregel nieuwe steun in de zin van artikel 1, sub c, van verordening nr. 659/1999 en artikel 4 van verordening nr. 794/2004 vormde en dat deze steun niet verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kon worden geacht, aangezien verordening nr. 1177/2002 niet langer van kracht was en dus niet als rechtsgrondslag voor de beoordeling van de aangemelde maatregel kon worden gebruikt. Deze maatregel kon ook niet op grond van de kaderregeling inzake staatssteun aan de scheepsbouw (PB 2003, C 317, blz. 11) als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden beschouwd en leek evenmin op basis van welke andere toepasselijke staatssteunvoorschriften dan ook daarmee verenigbaar.
14 Voorts heeft de Commissie erop gewezen dat de Republiek Korea na de inwerkingtreding van verordening nr. 1177/2002 het Orgaan voor geschillenbeslechting (DSB) van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) de vraag had voorgelegd, of deze verordening in het licht van de WTO-regels rechtmatig was. Op 22 april 2005 heeft een door de DSB opgericht panel van deskundigen een rapport gepubliceerd waarvan de conclusie luidde dat verordening nr. 1177/2002 en verschillende nationale regelingen tot uitvoering daarvan die van kracht waren op het tijdstip dat de Republiek Korea het geschil voor de WTO had gebracht, inbreuk maakten op een aantal WTO-regels. Op 20 juni 2005 heeft de DSB het panelrapport goedgekeurd, waarin werd aanbevolen dat de Gemeenschap verordening nr. 1177/2002 en de daarop gebaseerde nationale regelingen in overeenstemming zou brengen met haar verplichtingen krachtens de WTO-overeenkomsten.
Procesverloop en conclusies van partijen
15 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 30 december 2008, heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld.
16 Zij concludeert dat het het Gerecht behage:
– de bestreden beschikking nietig te verklaren;
– de Commissie te verwijzen in de kosten.
17 De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:
– het beroep te verwerpen;
– verzoekster te verwijzen in de kosten.
18 Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Achtste kamer) besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan. Bij wege van maatregelen tot organisatie van de procesgang overeenkomstig artikel 64 van zijn Reglement voor de procesvoering heeft het partijen gevraagd standpunt in te nemen over de wenselijkheid om de onderhavige zaak te voegen met zaak T‑3/09, in het kader waarvan door de Italiaanse Republiek een beroep met hetzelfde voorwerp was ingesteld. Na ontvangst van de opmerkingen van partijen, die geen bezwaar hebben gemaakt, zijn deze zaken bij beschikking van de president van de Achtste kamer van 2 juni 2010 overeenkomstig artikel 50 van het Reglement voor de procesvoering gevoegd voor de mondelinge behandeling.
19 Partijen hebben ter terechtzitting van 16 juni 2010 pleidooi gehouden en op de vragen van het Gerecht geantwoord.
In rechte
20 Tot staving van haar beroep voert verzoekster vijf middelen aan, die respectievelijk zijn ontleend aan schending van verordening nr. 1177/2002, onjuiste beoordeling van de aangemelde maatregel, irrelevantie van de aanbeveling van de DSB van 20 juni 2005, schending van artikel 253 EG en schending van de beginselen van behoorlijk bestuur, hoor en wederhoor, en eerbiediging van de rechten van de verdediging.
Eerste middel: schending van verordening nr. 1177/2002, artikel 253 EG en de beginselen van gelijke behandeling en bescherming van het gewettigd vertrouwen
Argumenten van partijen
21 Met dit middel stelt verzoekster dat de Commissie inbreuk heeft gemaakt op de beginselen inzake de toepassing in de tijd van een rechtsregel. De Commissie heeft de periode waarin verordening nr. 1177/2002 van kracht was verward met die waarin deze verordening van toepassing was. De Commissie had voornoemde verordening namelijk moeten toepassen op de situaties die vóór de vervaldatum ervan – 31 maart 2005 – bestonden, aangezien deze situaties van rechtswege zijn ontstaan in de periode waarin verordening nr. 1177/2002 van kracht was. In deze samenhang betoogt verzoekster dat aan punt 34 van de bestreden beschikking een motiveringsgebrek kleeft. Verzoekster verwijst ook naar artikel 4 van verordening nr. 1177/2002 en naar beschikking C(2008) 4356 van de Commissie van 8 augustus 2008 betreffende steunmaatregelen N 68/2008 en N 69/2008 – Italië (verlenging van de termijn van drie jaar voor de oplevering van door scheepswerf Giacalone gebouwde tankschepen), waarin de Commissie verordening nr. 1177/2002 na 31 maart 2005 heeft toegepast.
22 Verzoekster stelt verder dat de Commissie in de bestreden beschikking het beginsel van gelijke behandeling heeft geschonden, aangezien de ondernemingen die uitgesloten zijn van de steunregeling waarop deze beschikking ziet, teneinde de oneerlijke Koreaanse concurrentiepraktijken het hoofd te bieden, hun verkoopcontracten in dezelfde economische context en binnen hetzelfde rechtskader, namelijk vóór 31 maart 2005, hadden gesloten als de ondernemingen die op grond van de goedkeuringsbeschikking 2004 onder de steunregeling vielen. Het enige verschil tussen deze marktdeelnemers is dat de Italiaanse regering na 31 maart 2005 de regeling 2004 uit begrotingsoverwegingen heeft geherfinancierd.
23 De Commissie heeft tevens het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen geschonden, doordat zij willekeurig heeft aangenomen dat de betrokken maatregel te laat was aangemeld. Aangezien verordening nr. 1177/2002 geen termijnen bevatte waarbinnen steunmaatregelen moesten worden aangemeld, en gelet op het feit dat verzoekster vóór 31 maart 2005 contracten had gesloten die aan de bij deze verordening gestelde materiële voorwaarden voldeden, kon de Commissie de goedkeuring van de aangemelde maatregel niet weigeren zonder verzoeksters rechtmatige verwachtingen te beschamen.
24 Verzoekster betoogt verder dat de Commissie niet heeft aangegeven hoe het bereiken van de doelstellingen van verordening nr. 1177/2002 kon worden verzoend met het feit dat het voor de Italiaanse regering volstrekt onmogelijk was om op de vervaldag zelf van deze verordening steun aan te melden voor contracten waarvan zij niet wist wanneer deze zouden worden gesloten en waarvan zij ook geen weet kon hebben, nu verordening nr. 1177/2002 voorzag in het recht om tot en met 31 maart 2005 contracten te sluiten.
25 Voorts wijst verzoekster erop dat noch het in het Verdrag vervatte systeem van controle op staatssteun noch verordening nr. 1177/2002 voorziet in een termijn waarbinnen steunmaatregelen overeenkomstig artikel 88, lid 3, EG moeten worden aangemeld.
26 Volgens het subsidiariteitsbeginsel is het namelijk uitsluitend een zaak van de Italiaanse autoriteiten om de datum voor aanmelding van een steunmaatregel te kiezen op basis van hun kennis van de voor de toepassing van verordening nr. 1177/2002 vereiste middelen en rekening houdend met de algemeen geldende begrotingsprocedures. De Commissie heeft een kennelijke fout gemaakt doordat zij de vervaldatum van verordening nr. 1177/2002, te weten 31 maart 2005, heeft verward en op één lijn heeft gesteld met die van de termijn waarover de lidstaten beschikten om een steunregeling te financieren.
27 De Commissie concludeert tot afwijzing van het middel.
Beoordeling door het Gerecht
28 Wat om te beginnen de grief betreft, dat aan punt 34 van de bestreden beschikking een motiveringsgebrek kleeft, zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak de door artikel 253 EG vereiste motivering moet beantwoorden aan de aard van de betrokken handeling en de redenering van de instelling die de handeling heeft verricht, duidelijk en ondubbelzinnig tot uitdrukking moet doen komen, opdat de belanghebbenden de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel kunnen kennen en de bevoegde rechter zijn toezicht kan uitoefenen. De aan de motivering te stellen eisen moeten worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval, waarbij met name rekening moet worden gehouden met de inhoud van de handeling, de aard van de redengeving en het belang dat de adressaten of andere personen die door de handeling rechtstreeks en individueel worden geraakt, bij een verklaring kunnen hebben. Het is niet noodzakelijk dat alle relevante gegevens feitelijk of rechtens in de motivering worden gespecificeerd, aangezien bij de beoordeling van de vraag of de motivering van een handeling aan de vereisten van artikel 230 EG voldoet, niet alleen acht moet worden geslagen op de bewoordingen ervan, maar ook op de context en op het geheel van rechtsregels die de betrokken materie beheersen (zie arrest Hof van 1 juli 2008, Chronopost/UFEX e.a., C‑341/06 P en C‑342/06 P, Jurispr. blz. I‑4777, punt 88 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
29 In het onderhavige geval heeft de Commissie in de punten 33 en 34 van de bestreden beschikking uitgelegd waarom volgens haar de door de Italiaanse regering aangevoerde rechtspraak niet relevant was om uit te maken of deze laatste erop mocht vertrouwen dat de aangemelde maatregel verenigbaar was met de gemeenschappelijke markt.
30 De naar verluidt ontbrekende motivering staat in de punten 11, 25 en 26 van de bestreden beschikking, waarin de Commissie uiteenzet waarom zij van mening was dat verordening nr. 1177/2002 niet van toepassing was op de aangemelde maatregel, namelijk omdat deze verordening niet langer van kracht was.
31 Wat voorts de juistheid van de benadering van de Commissie betreft, staat vast dat de Commissie in de bestreden beschikking heeft vastgesteld dat verordening nr. 1177/2002 niet als rechtsgrondslag voor de beoordeling van de aangemelde maatregel kon worden gebruikt, aangezien deze verordening op 31 maart 2005 was vervallen (punten 11, 25 en 26 van de bestreden beschikking).
32 Met betrekking tot de toepassing in de tijd van een rechtsregel bij ontbreken van overgangsbepalingen, moet in het onderhavige geval onderscheid worden gemaakt tussen bevoegdheidsregels en materiële rechtsregels.
33 Wat de regels inzake de bevoegdheid van de instellingen van de Europese Unie betreft, blijkt uit de rechtspraak dat de bepaling die de rechtsgrondslag vormt voor een handeling en die de instelling van de Unie machtigt om de betrokken handeling vast te stellen, van kracht moet zijn op het moment van de vaststelling van die handeling (zie in die zin arrest Hof van 4 april 2000, Commissie/Raad, C‑269/97, Jurispr. blz. I‑2257, punt 45).
34 In onderhavig geval vormt artikel 88 EG de rechtsgrondslag voor de bevoegdheid van de Commissie om beschikkingen ter zake van staatssteun te geven; dit artikel machtigt haar sinds 1968 ononderbroken om beschikkingen vast te stellen over de verenigbaarheid van steunmaatregelen met de gemeenschappelijke markt in het licht van artikel 87 EG.
35 De materiële rechtsregels regelen vanaf hun inwerkingtreding alle toekomstige gevolgen van een onder de oude regeling ontstane situatie. De materiële rechtsregels regelen bijgevolg niet de gevolgen die zijn komen vast te staan vóór hun inwerkingtreding, tenzij uitzonderingsgewijs aan de voorwaarden voor retroactieve toepassing is voldaan (zie in die zin arresten Hof van 14 april 1970, Brock, 68/69, Jurispr. blz. 171, punt 6; 29 januari 2002, Pokrzeptowicz-Meyer, C‑162/00, Jurispr. blz. I‑1049, punt 49, en 24 september 2002, Falck en Acciaierie di Bolzano/Commissie, C‑74/00 P en C‑75/00 P, Jurispr. blz. I‑7869, punt 119; arresten Gerecht van 14 februari 2007, Simões Dos Santos/BHIM, T‑435/04, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 100, en 12 september 2007, González en Díez/Commissie, T‑25/04, Jurispr. blz. II‑3121, punt 70).
36 Wat aangemelde maar niet uitbetaalde steun betreft, komt binnen het systeem van de Unie voor controle op staatssteun de datum waarop de gevolgen van de voorgenomen steun intreden, overeen met die waarop de Commissie de beschikking over de verenigbaarheid van deze steun met de gemeenschappelijke markt vaststelt. De regels, beginselen en criteria voor de beoordeling van de verenigbaarheid van steunmaatregelen die gelden op de datum waarop de Commissie haar beschikking vaststelt, kunnen namelijk in beginsel worden geacht beter te zijn afgestemd op de mededingingsverhoudingen (arrest Hof van 11 december 2008, Commissie/Freistaat Sachsen, C‑334/07 P, Jurispr. blz. I‑9465, punten 50‑53). De betrokken steun brengt namelijk ten vroegste reële voor- of nadelen op de gemeenschappelijke markt teweeg op het tijdstip waarop de Commissie besluit hem al dan niet toe te staan.
37 Voor onrechtmatig zonder voorafgaande aanmelding uitbetaalde steun zijn daarentegen de materiële rechtsregels van toepassing die gelden op het tijdstip waarop de steun is betaald, aangezien de aan dergelijke steun verbonden voor- en nadelen zijn ontstaan in de periode waarin de betrokken steun is betaald (arrest Gerecht van 15 april 2008, SIDE/Commissie, T‑348/04, Jurispr. blz. II‑625, punten 58‑60).
38 In het onderhavige geval kan de Commissie bijgevolg niet worden verweten dat zij verordening nr. 1177/2002 niet heeft toegepast, aangezien de voorgenomen steun was aangemeld maar niet uitbetaald. De concrete voor- en nadelen van de aangemelde maatregel voor de gemeenschappelijke markt konden immers niet ontstaan zolang de bestreden beschikking niet was vastgesteld. Deze vaststelling heeft plaatsgevonden na de vervaldatum van verordening nr. 1177/2002, dat wil zeggen na 31 maart 2005.
39 Het argument dat volgens artikel 4 ervan, verordening nr. 1177/2002 gold voor contracten die vóór 31 maart 2005 waren gesloten, doet niet af aan de conclusie dat deze verordening niet voor de aangemelde maatregel gold. Artikel 4 van verordening nr. 1177/2002 noemt namelijk – net als artikel 2 ervan – de materiële voorwaarden waaraan moet zijn voldaan zodat de Commissie uit hoofde van deze verordening een beschikking kan vaststellen waarbij de betrokken steun verenigbaar met de gemeenschappelijke markt wordt verklaard. De toepassing in de tijd van deze verordening wordt evenwel door artikel 5 ervan en de hiervóór in de punten 33 tot en met 36 uiteengezette beginselen geregeld.
40 Het feit dat voor aangemelde maar niet uitbetaalde steun het tijdstip dat bepalend is voor de toepasselijke materiële rechtsregels, samenvalt met dat waarop de Commissie een beschikking inzake de verenigbaarheid van die steun met de gemeenschappelijke markt vaststelt, leidt inderdaad ertoe dat de Commissie, door de duur van het onderzoek van de aangemelde steunmaatregel te beïnvloeden, kan bewerkstelligen dat een materiële rechtsregel moet worden toegepast die na aanmelding van voormelde maatregel bij de Commissie in werking is getreden. Een dergelijk geval – dat zich hier overigens niet voordoet, aangezien de betrokken maatregel na de vervaldatum van verordening nr. 1177/2002 is aangemeld – kan echter geen uitzondering rechtvaardigen op het beginsel dat de nieuwe materiële rechtsregels vanaf hun inwerkingtreding alle toekomstige gevolgen van een onder de oude regeling ontstane situatie regelen.
41 Dienaangaande zij erop gewezen dat de mogelijkheid voor de Commissie om te kiezen voor toepassing van de nieuwe regel dan wel van de oude wordt beperkt en gecompenseerd door het feit dat enerzijds de lidstaten zelf bepalen wanneer zij steunmaatregelen aanmelden en anderzijds artikel 4 van verordening nr. 659/1999 de Commissie aanmaant om overeenkomstig het beginsel van behoorlijk bestuur met voortvarendheid tewerk te gaan (zie in die zin en naar analogie arrest Gerecht van 18 november 2004, Ferriere Nord/Commissie, T‑176/01, Jurispr. blz. II‑3931, punt 62 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
42 Dat de lidstaten, om zich op verordening nr. 1177/2002 te kunnen beroepen, de voorgenomen steunmaatregelen dienden aan te melden vóór de vervaldatum van deze verordening en voordat alle voor steun in aanmerking komende contracten waren ondertekend, kan niet eraan in de weg staan dat de beginselen inzake de toepassing in de tijd van materiële rechtsregels worden toegepast op het systeem van de Unie voor controle op staatssteun. In het systeem van voorafgaande controle op staatssteun ligt namelijk besloten dat aanmeldingen noodzakelijkerwijs ramingen moeten bevatten van de totale bedragen die voor de voorgenomen steun zullen worden uitgetrokken. Dit geldt in het bijzonder voor een maatregel inzake exploitatiesteun, zoals in het onderhavige geval.
43 Ook de stelling dat de Commissie verordening nr. 1177/2002 na 31 maart 2005 heeft toegepast om een verzoek om verlenging van de opleveringstermijn goed te keuren, ontkracht de conclusie niet dat deze verordening niet voor de aangemelde maatregel gold. Ten eerste moet worden benadrukt dat het Gerecht niet door de uitlegging en de toepassing van een rechtsregel door de Commissie is gebonden. Ten tweede zij vastgesteld dat de beschikking waarnaar verzoekster verwijst (zie punt 21 hiervóór), anders dan die welke in onderhavig geval aan de orde is, een situatie betreft waarvan het rechtskader bij de goedkeuringsbeschikking 2004 vóór 31 maart 2005 definitief was vastgesteld.
44 Het argument betreffende schending van het beginsel van gelijke behandeling is kennelijk ongegrond. Het feit dat verordening nr. 1177/2002 niet voor de aangemelde maatregel gold, is namelijk niet het gevolg van de uitoefening van discretionaire bevoegdheid. Bijgevolg hangt de reden waarom de contracten waarop de aangemelde maatregel zag, niet voor steun uit hoofde van verordening nr. 1177/2002 in aanmerking kwamen, uitsluitend samen met de tijdelijke aard van deze verordening en met het feit dat de Italiaanse Republiek de betrokken maatregel niet aldus heeft aangemeld, dat de Commissie vóór de vervaldatum van deze verordening een beschikking kon vaststellen.
45 Wat verzoeksters stelling betreft dat de Commissie het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen heeft geschonden, zij vastgesteld dat verordening nr. 1177/2002 noch bepalingen bevat die de lidstaten van de krachtens artikel 88, lid 3, EG op hen rustende aanmeldingsplicht ontslaat, noch bepalingen tot wijziging van de definitie van de desbetreffende begrippen, zoals het begrip wijziging van bestaande steun. Deze verordening bepaalt integendeel dat zij slechts van toepassing is zo het bepaalde in artikel 88 EG en verordening nr. 659/1999 in acht wordt genomen. De goedkeuringsbeschikking 2004, die op verordening nr. 1177/2002 berust, kon bijgevolg geen gewettigd vertrouwen wekken dat verder ging dan wat uitdrukkelijk in die beschikking was uiteengezet, namelijk dat de Italiaanse Republiek voor een totaalbedrag van 10 miljoen EUR steun mocht verlenen.
46 Gelet op het voorgaande en bij gebreke van overgangsbepalingen die de temporele werkingssfeer van verordening nr. 1177/2002 verruimen, moet het eerste middel in zijn geheel worden afgewezen.
Tweede middel: onjuiste beoordeling van de aangemelde maatregel
Argumenten van partijen
47 Verzoekster stelt ten eerste dat de Commissie niet bevoegd was om de verenigbaarheid van de aangemelde maatregel met de gemeenschappelijke markt te onderzoeken, aangezien verordening nr. 1177/2002 deze voorwaarde inzake verenigbaarheid niet stelt. Deze verordening is namelijk het gevolg van een op de markt bestaande noodsituatie, waarvoor overeenkomstig artikel 87, lid 3, sub e, EG alleen de Raad bevoegd is.
48 De rol van de Commissie bij de beoordeling van de verenigbaarheid van steunmaatregelen uit het perspectief van de door de Raad in artikel 87, lid 3, sub e, EG vastgestelde uitzonderingsregeling is beperkt tot de controle, of aan de door de Raad gestelde voorwaarden is voldaan, wat in casu het geval is.
49 Ten tweede stelt verzoekster dat de Commissie zich ten onrechte op artikel 4, lid 2, van verordening nr. 794/2004 heeft gebaseerd om vast te stellen dat de aangemelde maatregel nieuwe steun was. Verordening nr. 1177/2002 was een hogere rechtsnorm dan verordening nr. 794/2004. Derhalve kan laatstgenoemde verordening de toepassing van verordening nr. 1177/2002 niet beperken. Verordening nr. 794/2004 moet integendeel worden uitgelegd in het licht van het doel van verordening nr. 1177/2002, Europese werven te ondersteunen die aan oneerlijke Koreaanse concurrentie zijn blootgesteld.
50 Ten derde betwist verzoekster de juistheid van de overweging in punt 23 van de bestreden beschikking, dat „verhogingen van de voor een goedgekeurde steunregeling voorziene middelen (behalve marginale verhogingen van minder dan 20 %) altijd een impact op de concurrentie [hebben] aangezien zij de lidstaat de mogelijkheid geven meer steun te verlenen dan oorspronkelijk was goedgekeurd”. De aangemelde maatregel kon geen impact hebben op de mededinging, aangezien een dergelijke impact zich reeds eerder had voorgedaan, toen de marktdeelnemers na de vaststelling van verordening nr. 1177/2002 tot in 2005 scheepsbouwcontracten hebben gesloten.
51 Dat de Koreaanse werven schade hebben kunnen lijden, is niet relevant, aangezien dat nu precies het doel van verordening nr. 1177/2002 was. Voorts heeft de aangemelde maatregel niet tot een werkelijke verhoging van de middelen voor „bestaande steun” geleid, aangezien de contracten waarop de aangemelde maatregel zag, nooit voordeel uit de steunregeling in kwestie hebben getrokken.
52 Ten vierde moet de door de Italiaanse regering voorgenomen herfinanciering – dat wil zeggen de aangemelde maatregel – als het rechtstreekse gevolg worden beschouwd van verordening nr. 502/2004, die de geldigheidsduur van verordening nr. 1177/2002 heeft verlengd en een herfinancieringsbehoefte heeft doen ontstaan. Bijgevolg is het onjuist, de aangemelde maatregel te beschouwen als een nieuwe, andere regeling dan die welke bij de beschikking van 2004 is goedgekeurd.
53 De Commissie betwist verzoeksters argumenten.
54 Volgens de Commissie is verzoeksters argument, dat de aangemelde maatregel geen impact op de mededinging kon hebben, niet-ontvankelijk. In het inleidend verzoekschrift wordt schending van artikel 4, lid 2, sub a, van verordening nr. 794/2004 gesteld, terwijl de kritiek in de repliek luidt dat er geen gevaar voor impact op de mededinging bestond, zodat een van de voorwaarden van artikel 87, lid 1, EG niet was vervuld. Het gaat bijgevolg om een nieuw middel, dat niet in overeenstemming is met artikel 44, lid 1, sub c, juncto artikel 48, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering.
Beoordeling door het Gerecht
55 Eerst en vooral moet de door de Commissie opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid worden afgewezen. Hoewel verzoekster in haar inleidend verzoekschrift tot staving van het onderhavige middel hoofdzakelijk heeft aangevoerd dat artikel 4, lid 2, van verordening nr. 794/2004 wegens de hiërarchie van de betrokken rechtsnormen niet op de aangemelde maatregel kon worden toegepast, heeft zij ook gesteld dat de aangemelde maatregel de mededingingsvoorwaarden niet ongunstig kon beïnvloeden.
56 Hieruit volgt dat alle door verzoekster in het kader van het onderhavige middel aangevoerde argumenten ontvankelijk moeten worden verklaard.
57 Wat de gegrondheid van het middel betreft, moet van meet af aan de stelling worden afgewezen dat verordening nr. 1177/2002 de Commissie de bevoegdheid ontnam om de verenigbaarheid van de aangemelde maatregel met de gemeenschappelijke markt te onderzoeken.
58 Ten eerste is deze bevoegdheid van de Commissie in het EG-Verdrag verankerd en kan zij niet door een verordening worden aangetast.
59 Ten tweede gold verordening nr. 1177/2002, zoals in het kader van het onderzoek van het eerste middel is vastgesteld, niet voor de aangemelde maatregel.
60 Ten derde zij erop gewezen dat verordening nr. 1177/2002 – gesteld al dat deze op de aangemelde maatregel van toepassing is – berust op artikel 87, lid 3, sub e, EG. Bijgevolg vormt de steun waarop deze verordening ziet slechts een categorie van steunmaatregelen die „als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kunnen worden beschouwd”. Artikel 2, lid 1, van verordening nr. 1177/2002 neemt deze bewoordingen overigens letterlijk over.
61 Ofschoon dergelijke steunmaatregelen als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kunnen worden beschouwd, betekent dit dus niet noodzakelijkerwijs, dat zij het ook zijn (zie in die zin arrest Hof van 15 oktober 1996, IJssel-Vliet, C‑311/94, Jurispr. blz. I‑5023, punten 26‑28).
62 Ingevolge artikel 88, lid 3, EG staat het namelijk aan de Commissie, te onderzoeken of die steunmaatregelen aan alle met het oog op de verenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt te stellen voorwaarden voldoen. Hierop wordt gewezen in artikel 3 van verordening nr. 1177/2002, dat uitdrukkelijk bepaalt dat artikel 88 EG en verordening nr. 659/1999 op de betrokken steun van toepassing zijn.
63 Uit al deze overwegingen inzake de bevoegdheid van de Commissie volgt dat deze, anders dan verzoekster stelt, in onderhavig geval bevoegd was om de verenigbaarheid van de aangemelde maatregel met de gemeenschappelijke markt te beoordelen en dat geen enkele bepaling haar belette, zich op verordening nr. 794/2004 te baseren.
64 Wat de grief inzake de kwalificatie van de aangemelde maatregel als nieuwe steun betreft, zij eraan herinnerd dat de strekking van het begrip wijziging van bestaande steun wordt gedefinieerd in het licht van de rechtsgrondslag van de bestaande steunregeling (arrest Hof van 27 maart 1984, Commissie/Italië, 169/82, Jurispr. blz. 1603, punten 9 en 10, en arrest Gerecht van 30 januari 2002, Keller en Keller Meccanica/Commissie, T‑35/99, Jurispr. blz. II‑261, punten 61 en 62).
65 In het onderhavige geval was wet nr. 350/2003, op grond waarvan de aanvankelijke middelen voor de steunregeling 10 miljoen EUR bedroegen, één van de stukken die de Italiaanse Republiek aan de Commissie had voorgelegd in het kader van de procedure die op de goedkeuringsbeschikking 2004 is uitgelopen. De vaststelling van wet nr. 244/2007, die voorzag in de verhoging van de middelen voor de regeling 2004 met 10 miljoen EUR, heeft er bijgevolg feitelijk toe geleid dat de aangemelde maatregel als nieuwe steun in de zin van de rechtspraak is gekwalificeerd.
66 Ten overvloede zij eraan herinnerd dat de premisse waarop verzoeksters grief berust, te weten dat de mededinging ten tijde van de steunverlening niet ongunstig kon worden beïnvloed, omdat de impact op de mededinging zich reeds bij de sluiting van de contracten in 2005 had voorgedaan (zie punt 50 hiervóór), onjuist is, zoals in de punten 36 tot en met 38 hierboven is uiteengezet.
67 Ten slotte treft evenmin doel, verzoeksters argument dat de aangemelde maatregel niet als nieuwe steun kan worden aangemerkt, omdat hij het rechtstreekse gevolg is van verordening nr. 502/2004, die de geldigheidsduur van verordening nr. 1177/2002 heeft verlengd en een behoefte tot herfinanciering van de regeling 2004 heeft doen ontstaan. Hoewel verordening nr. 502/2004 de geldigheidsduur van verordening nr. 1177/2002 heeft verlengd, voorzag zij namelijk niet in uitzonderingen op de in artikel 88, lid 3, EG en artikel 3 van verordening nr. 1177/2002 bedoelde plicht om wijzigingen van steunmaatregelen aan te melden.
68 Uit het voorgaande volgt dat ook het tweede middel ongegrond moet worden verklaard.
Derde middel: irrelevantie van de aanbeveling van de DSB van 20 juni 2005
Argumenten van partijen
69 Verzoekster betoogt in wezen dat de bestreden beschikking ongeldig is, nu hierin ten onrechte is vastgesteld dat de aanbeveling van de DSB van 20 juni 2005 aan de goedkeuring van de aangemelde maatregel in de weg stond. Het standpunt dat door de Commissie in de bestreden beschikking wordt ingenomen, loopt er namelijk op uit, dat de aanbeveling van de DSB van 20 juni 2005 retroactief wordt toegepast op contracten die vóór 31 maart 2005 zijn gesloten, waarvan de ondertekenaars erop mochten vertrouwen dat verordening nr. 1177/2002 op hen zou worden toegepast. Evenwel had de aanbeveling van de DSB van 20 juni 2005 bij het onderzoek van de aangemelde maatregel door de Commissie geen enkele rol mogen spelen.
70 De Commissie concludeert tot afwijzing van het middel.
Beoordeling door het Gerecht
71 Vastgesteld zij dat de Commissie blijkens punt 26 van de bestreden beschikking van mening was dat de aangemelde maatregel onverenigbaar was met de gemeenschappelijke markt, enerzijds omdat verordening nr. 1177/2002 was vervallen en anderzijds omdat er geen andere rechtsgrondslag voor een verenigbaarheidsbeschikking bestond.
72 In punt 37 van de bestreden beschikking antwoordde de Commissie op het in punt 35 daarvan uiteengezette argument van de Italiaanse Republiek dat de Gemeenschap de WTO op 20 juli 2005 had laten weten dat verordening nr. 1177/2002 op 31 maart 2005 was vervallen en dat de lidstaten uit hoofde van deze verordening dus geen steun meer konden toekennen. Dienaangaande heeft de Commissie vastgesteld dat deze mededeling een verbintenis van de Gemeenschap jegens de WTO vormde om verordening nr. 1177/2002 niet langer toe te passen.
73 Bijgevolg blijkt uit punt 26, gelezen in samenhang met punt 37 van de bestreden beschikking, dat de Commissie zich in deze beschikking op het standpunt heeft gesteld dat de eventuele goedkeuring van de aangemelde maatregel evenzeer onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt als strijdig met de verbintenissen van de Gemeenschap jegens de WTO zou zijn geweest, zodat het bij de vaststelling van de onverenigbaarheid van de aangemelde maatregel met de gemeenschappelijke markt gaat om een afzonderlijke en autonome beoordeling die aan de beoordeling van de verbintenissen van de Gemeenschap jegens de WTO voorafgaat.
74 Verzoeksters derde middel kan bijgevolg niet slagen.
Vierde middel: ontoereikende en gebrekkige motivering
Argumenten van partijen
75 Met haar vierde middel betoogt verzoekster in de eerste plaats dat punt 25 van de bestreden beschikking ontoereikend is gemotiveerd, aangezien daarin „onder de enkele verwijzing naar de vervaldatum van verordening [nr. 1177/2002], namelijk 31 maart 2005, in algemene bewoordingen wordt vastgesteld dat er geen rechtsgrondslag was om [de aangemelde maatregel] te kunnen goedkeuren”. Boven op deze ontoereikende motivering komt nog een motiveringsgebrek, aangezien in de bestreden beschikking de verhouding tussen verordening nr. 1177/2002 en verordening nr. 794/2004 noch wordt onderzocht uit het perspectief van de door de Raad nagestreefde doelen, noch uit dat van de hiërarchie van de rechtsnormen.
76 In repliek zet verzoekster uiteen dat de punten 19 tot en met 24 van de bestreden beschikking gebrekkig zijn gemotiveerd, nu daarin noch de verhouding tussen de aangemelde maatregel en verordening nr. 1177/2002, noch die tussen de verlening van de steun en de impact daarvan op de mededinging in 2005 nader wordt verklaard.
77 Verzoekster stelt verder dat de Commissie haar betoog dat, ten eerste, verordening nr. 1177/2002 geen geldige rechtsgrondslag voor het onderzoek van de aangemelde maatregel vormde, ten tweede, de Italiaanse regering de betrokken maatregel niet heeft aangemeld toen verordening nr. 1177/2002 van kracht was, en, ten derde, de goedkeuring van de aangemelde maatregel schending van de internationale verbintenissen van de Gemeenschap oplevert, niet heeft gemotiveerd.
78 De Commissie voert aan dat de bestreden beschikking voldoende en passend is gemotiveerd om de redenering die bij de beoordeling van de aangemelde maatregel is gevolgd, duidelijk tot uitdrukking te brengen. Verder zijn de door verzoekster in repliek aangevoerde argumenten niet-ontvankelijk, aangezien deze betrekking hebben op de vaststelling van de Commissie dat de aangemelde maatregel nieuwe steun vormde, welk aspect van de bestreden beschikking verzoekster in haar verzoekschrift niet heeft gekritiseerd.
Beoordeling door het Gerecht
79 Eerst en vooral moet de door de Commissie opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid worden afgewezen, aangezien verzoekster in haar verzoekschrift de kwalificatie van de aangemelde maatregel als nieuwe steun uitdrukkelijk heeft betwist. Alle door verzoekster in het kader van dit middel aangevoerde argumenten moeten dus ontvankelijk worden geacht.
80 De grief tegen punt 25 van de bestreden beschikking moet ongegrond worden verklaard. De redenering van de Commissie ter zake van het op de aangemelde maatregel toepasselijke rechtskader en de onverenigbaarheid van deze maatregel met de gemeenschappelijke markt blijkt voldoende duidelijk uit de punten 11 en 25 tot en met 35 van de bestreden beschikking.
81 Ook het betoog dat in de bestreden beschikking niet wordt ingegaan op de verhouding tussen enerzijds verordening nr. 1177/2002 en anderzijds de aangemelde maatregel en verordening nr. 794/2004 moet volstrekt ongegrond worden verklaard. Zoals hiervóór is vastgesteld, heeft de Commissie in de bestreden beschikking erop gewezen dat verordening nr. 1177/2002 niet langer van toepassing was en geen belang had voor het onderzoek van de aangemelde maatregel. Bijgevolg kon, gelet op de in punt 28 hiervóór aangehaalde rechtspraak, van de Commissie niet worden verlangd dat zij nader toelichtte welke verhouding volgens haar bestond tussen een verordening die zij in het onderhavige geval niet van toepassing achtte en de bepalingen die zij voornemens was toe te passen.
82 Aangaande de grief dat de verhouding tussen de verlening van de steun en de impact hiervan op de mededinging in 2005 ontoereikend is gemotiveerd, zij vastgesteld dat verzoekster hiermee in werkelijkheid slechts de kwalificatie door de Commissie van de aangemelde maatregel als nieuwe steun betwist. Zoals in de punten 63 tot en met 66 hiervóór is geconstateerd, kan deze grief niet slagen.
83 Wat de drie in punt 77 hiervóór uiteengezette grieven betreft, zij ten slotte vastgesteld dat, gelet op de punten 26 en 34 van de bestreden beschikking, de eerste twee kennelijk ongegrond zijn en de derde geen doel treft.
84 In de punten 26 en 34 van de bestreden beschikking zet de Commissie namelijk uiteen dat verordening nr. 1177/2002 ten tijde van de vaststelling van de bestreden beschikking niet langer van kracht was en dat de door de Italiaanse regering in punt 33 van de bestreden beschikking aangehaalde rechtspraak niet relevant was voor de beantwoording van de vraag of bij de Italiaanse autoriteiten sprake was van een gewettigd vertrouwen.
85 Wat de laatste grief betreft, zij eraan herinnerd dat volgens artikel 1 van de bestreden beschikking de aangemelde maatregel niet ten uitvoer mag worden gelegd aangezien hij onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt. Zoals uit punt 26 van de bestreden beschikking blijkt, heeft de Commissie zich voor haar conclusie dat de aangemelde maatregel onverenigbaar was met de gemeenschappelijke markt, geenszins op de internationale verbintenissen van de Gemeenschap gebaseerd. Hieruit volgt dat een eventueel motiveringsgebrek met betrekking tot het conflict tussen de internationale verbintenissen van de Gemeenschap en de aangemelde maatregel niet van invloed is op het dispositief van de bestreden beschikking, zodat deze grief ondoeltreffend moet worden verklaard.
86 Gelet op het voorgaande moet het vierde middel in zijn geheel worden afgewezen.
Vijfde middel: schending van de beginselen van behoorlijk bestuur, hoor en wederhoor, en eerbiediging van de rechten van de verdediging
Argumenten van partijen
87 Verzoekster stelt dat de Commissie, door geen rekening te houden met de opmerkingen die zij tijdens de administratieve procedure heeft geformuleerd (zie punt 11 hiervóór), de beginselen van behoorlijk bestuur, hoor en wederhoor, en eerbiediging van de rechten van de verdediging heeft geschonden.
88 De Commissie concludeert tot afwijzing van het middel.
Beoordeling door het Gerecht
89 Het Gerecht is van oordeel dat de Commissie aan haar procedurele verplichtingen jegens verzoekster heeft voldaan, door in juni 2008 in het Publicatieblad van de Europese Unie haar besluit bekend te maken om de in artikel 88, lid 2, EG voorziene procedure in te leiden en door de belanghebbenden te verzoeken, binnen één maand hun opmerkingen over de aangemelde maatregel in te dienen (zie in die zin arrest Falck en Acciaierie di Bolzano/Commissie, punt 35 supra, punten 80‑84). Bijgevolg, en gelet op haar belangrijkste taak, die erin bestond, binnen een redelijke termijn een beschikking jegens de Italiaanse Republiek vast te stellen, kan de Commissie niet worden verweten dat zij geen rekening heeft gehouden met de opmerkingen die door verzoekster méér dan drie maanden na het verstrijken van voornoemde termijn zijn ingediend.
90 Bijgevolg dient ook het vijfde middel ongegrond te worden verklaard.
91 Derhalve dient het beroep in zijn geheel te worden verworpen.
Kosten
92 Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van de Commissie te worden verwezen in de kosten.
HET GERECHT (Achtste kamer),
rechtdoende, verklaart:
1) Het beroep wordt verworpen.
2) Cantiere navale De Poli SpA wordt verwezen in de kosten.
Martins Ribeiro |
Papasavvas |
Wahl |
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 3 februari 2011.
ondertekeningen
* Procestaal: Italiaans.