Kies de experimentele functies die u wilt uitproberen

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 62006TJ0262

    Arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Kamer voor hogere voorzieningen) van 1 juli 2008.
    Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen D.
    Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren.
    Zaak T-262/06 P.

    Jurisprudentie – Ambtenarenrecht 2008 I-B-1-00027; II-B-1-00191

    ECLI-code: ECLI:EU:T:2008:239

    ARREST VAN HET GERECHT (Kamer voor hogere voorzieningen)

    1 juli 2008

    Zaak T‑262/06 P

    Commissie van de Europese Gemeenschappen

    tegen

    D

    „Hogere voorziening – Openbare dienst – Ambtenaren – Nietigverklaring in eerste aanleg van besluit van Commissie – Beroepsziekte – Weigering om te erkennen dat ziekte waaraan ambtenaar lijdt of verergering daarvan door beroep is veroorzaakt – Ontvankelijkheid van hogere voorziening – Ontvankelijkheid van in eerste aanleg onderzocht middel – Gezag van gewijsde”

    Betreft: Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 12 juli 2006, D/Commissie (F‑18/05, JurAmbt. blz. I‑A‑1‑83 en II‑A‑1‑303), en strekkende tot vernietiging van dat arrest.

    Beslissing: Het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie van 12 juli 2006, D/Commissie (F‑18/05), wordt vernietigd. De zaak wordt terugverwezen naar het Gerecht voor ambtenarenzaken. De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.

    Samenvatting

    1.      Beroep tot nietigverklaring – Middelen – Begrip

    (Art. 230 EG)

    2.      Ambtenaren – Beroep – Arrest houdende nietigverklaring – Gevolgen – Verplichting maatregelen ter uitvoering vast te stellen

    (Art. 233 EG; Ambtenarenstatuut, art. 73 en 78)

    1.      Ofschoon gegevens die in een verzoekschrift van een beroep tot nietigverklaring zijn vermeld onder het opschrift „Feiten”, op het eerste gezicht niet bedoeld lijken als zelfstandige middelen tot nietigverklaring van het bestreden besluit, maar eerder als beschrijving van de omstandigheden die tot het geding hebben geleid, kan a priori evenwel niet worden uitgesloten dat dit gedeelte van het verzoekschrift de uiteenzetting van een middel tot nietigverklaring of van een deel van een middel kan bevatten.

    (cf. punt 52)

    Referentie: Gerecht 14 december 2005, Honeywell/Commissie, T‑209/01, Jurispr. blz. II‑5527, punten 105‑107

    2.      Wanneer de gemeenschapsrechter het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag om een ambtenaar in het genot te stellen van een overeenkomstig de bepalingen van artikel 78, derde alinea, van het Statuut vastgesteld invaliditeitspensioen nietig verklaart, omdat de invaliditeitscommissie een fout heeft gemaakt bij de definitie van het begrip beroepsziekte welke van invloed kan zijn geweest op dat besluit, spreekt hij zich niet uit over de vraag of die ziekte door het beroep is veroorzaakt, hetgeen overigens, gelet op de beoordelingsvrijheid waarover de invaliditeitscommissie op medisch gebied beschikt, een feitelijke vaststelling zou zijn waartoe hij niet bevoegd is. Wanneer het tot aanstelling bevoegd gezag later beslist dat die ziekte door het beroep is veroorzaakt en de ambtenaar in het genot stelt van een overeenkomstig de bepalingen van artikel 78, tweede alinea, van het Statuut vastgesteld invaliditeitspensioen, valt deze vaststelling dus niet onder het gezag van gewijsde.

    Hieruit volgt dat de gemeenschapsrechter, wanneer bij hem beroep tot nietigverklaring is ingesteld van het besluit houdende weigering om te erkennen dat die ambtenaar aan een beroepsziekte lijdt in de zin van artikel 73 van het Statuut, van een verkeerde rechtsopvatting uitgaat wanneer hij oordeelt dat het tot aanstelling bevoegd gezag niet zonder schending van het gezag van gewijsde kan weigeren te erkennen dat de ziekte waaraan de ambtenaar lijdt en die een beroepsziekte is in de zin van artikel 78, tweede alinea, van het Statuut, eveneens een beroepsziekte is in de zin van artikel 73.

    De uitkeringen waarin de artikelen 73 en 78 van het Statuut voorzien zijn hoe dan ook verschillend en staan los van elkaar, ook al kunnen zij worden gecumuleerd. Die bepalingen voorzien ook in twee verschillende procedures die kunnen leiden tot afzonderlijke besluiten die losstaan van elkaar. Ofschoon het wenselijk is dat in voorkomend geval de twee procedures op elkaar worden afgestemd en dat dezelfde medische deskundigen de opdracht krijgen een uitspraak te doen over de verschillende aspecten van de invaliditeit van de ambtenaar, is dit evenwel niet een voorwaarde voor de wettigheid van de ene of de andere procedure en beschikt het tot aanstelling bevoegd gezag in dat opzicht, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, over een beoordelingsvrijheid. Bovendien bepaalt artikel 25 van de Regeling voor de verzekering tegen ongevallen en beroepsziekten dat de vaststelling van een blijvende – eventueel ook algehele – invaliditeit niet afdoet aan de toepassing van het bepaalde in artikel 78 van het Statuut en omgekeerd. Hieruit volgt dat de procedure betreffende de erkenning van een blijvende algehele of gedeeltelijke invaliditeit krachtens artikel 73 van het Statuut en die betreffende de toekenning van een invaliditeitspensioen krachtens artikel 78 van het Statuut met betrekking tot dezelfde feitelijke situatie tot verschillende resultaten kunnen leiden, en met name wat de vraag betreft of de ziekte van een ambtenaar door het beroep is veroorzaakt.

    (cf. punten 70‑74)

    Referentie: Hof 15 januari 1981, B./Parlement, 731/79, Jurispr. blz. 107, punten 9 en 10; 12 januari 1983, K./Raad, 257/81, Jurispr. blz. 1, punt 10; Gerecht 14 mei 1998, Lucaccioni/Commissie, T‑165/95, JurAmbt. blz. I‑A‑203 en II‑627, punten 136 en 137; Gerecht 23 november 2004, O/Commissie, T‑376/02, JurAmbt. blz. I‑A‑349 en II‑1595, punt 45

    Naar boven