EUR-Lex De toegang tot het recht van de Europese Unie

Terug naar de EUR-Lex homepage

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 62020CJ0520

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 16 juni 2022.
DB en LY tegen Nachalnik na Rayonno upravlenie Silistra pri Oblastna direktsia na Ministerstvo na vatreshnite raboti – Silistra.
Verzoek van de Administrativen sad – Silistra om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in strafzaken – Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) – Besluit 2007/533/JBZ – Artikelen 38 en 39 – Signalering van een gezocht voorwerp – Doelstellingen van de signalering – Inbeslagneming of gebruik als bewijsmateriaal in een strafprocedure – Uitvoering – Nodige maatregelen en een in een signalering gevraagde maatregel – Afgifte van het in beslag genomen voorwerp aan de signalerende lidstaat – Nationale regeling op grond waarvan de uitvoering van de signalering niet kan worden geweigerd.
Zaak C-520/20.

ECLI-code: ECLI:EU:C:2022:466

 ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

16 juni 2022 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in strafzaken – Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) – Besluit 2007/533/JBZ – Artikelen 38 en 39 – Signalering van een gezocht voorwerp – Doelstellingen van de signalering – Inbeslagneming of gebruik als bewijsmateriaal in een strafprocedure – Uitvoering – Nodige maatregelen en een in een signalering gevraagde maatregel – Afgifte van het in beslag genomen voorwerp aan de signalerende lidstaat – Nationale regeling op grond waarvan de uitvoering van de signalering niet kan worden geweigerd”

In zaak C‑520/20,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Administrativen sad – Silistra (bestuursrechter in eerste aanleg Silistra, Bulgarije) bij beslissing van 14 oktober 2020, ingekomen bij het Hof op 16 oktober 2020, in de procedure

DB,

LY

tegen

Nachalnik na Rayonno upravlenie – Silistra pri Oblastna direktsia na Ministerstvo na vatreshnite raboti – Silistra,

wijst

HET HOF (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: A. Arabadjiev, kamerpresident, L. Bay Larsen (rapporteur), vicepresident van het Hof, en A. Kumin, rechter,

advocaat-generaal: P. Pikamäe,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

LY en DB, vertegenwoordigd door G. Ganeva, advokat,

de Bulgaarse regering, vertegenwoordigd door M. Georgieva en L. Zaharieva als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door J. Tomkin en I. Zaloguin als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 13 januari 2022,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 38, lid 1, en artikel 39, lid 3, van besluit 2007/533/JBZ van de Raad van 12 juni 2007 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (PB 2007, L 205, blz. 63; hierna: „SIS II-besluit”).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen DB en LY enerzijds en Nachalnik na Rayonno upravlenie – Silistra pri Oblastna direktsia na Ministerstvo na vatreshnite raboti – Silistra (hoofd van het politiebureau van Silistra bij de regionale directie Silistra van het ministerie van Binnenlandse Zaken, Bulgarije) anderzijds betreffende diens besluit om aan de signalerende lidstaat een voorwerp af te geven dat in beslag is genomen naar aanleiding van een signalering die door die lidstaat in het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (hierna: „SIS II”) is opgenomen.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

SIS II-besluit

3

In overweging 5 van het SIS II-besluit staat te lezen:

„SIS II moet als compenserende maatregel bijdragen tot de handhaving van een hoog niveau van veiligheid in een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie door de operationele samenwerking tussen politiediensten en justitiële autoriteiten in strafzaken te ondersteunen.”

4

Artikel 1 („Instelling en algemene doelstelling van SIS II”) van dat besluit bepaalt in lid 2:

„SIS II heeft tot doel, overeenkomstig het bepaalde in dit besluit, met behulp van de via dit systeem verstrekte informatie, te zorgen voor een hoog niveau van veiligheid in een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie, onder meer door handhaving van de openbare orde en veiligheid en vrijwaring van de veiligheid op het grondgebied van de lidstaten, en de bepalingen van […] titel IV [van het derde deel] van het [EG-Verdrag] inzake het personenverkeer op hun grondgebied toe te passen.”

5

Artikel 2, lid 1, van dat besluit luidt:

„In dit besluit worden de voorwaarden en procedures vastgesteld voor de invoering en de verwerking in SIS II van signaleringen van personen en voorwerpen en voor de uitwisseling van aanvullende informatie en extra gegevens met het oog op de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken.”

6

Artikel 3 („Definities”) van dat besluit bepaalt in lid 1:

„In dit besluit wordt verstaan onder:

a)

‚signalering’: een in SIS II opgenomen reeks gegevens aan de hand waarvan de bevoegde autoriteiten een persoon of een voorwerp kunnen identificeren met het oog op het nemen van een specifieke maatregel;

b)

‚aanvullende informatie’: niet in SIS II opgeslagen informatie die echter gerelateerd is aan SIS II-signaleringen en die wordt uitgewisseld:

i)

om de lidstaten in staat te stellen onderling overleg te plegen of elkaar inlichtingen te verstrekken bij de opneming van een signalering;

ii)

na een treffer zodat de passende maatregel kan worden uitgevoerd;

[...]”

7

Artikel 20, leden 1 en 2, van het SIS II-besluit bepaalt:

„1.   Onverminderd artikel 8, lid 1, en de bepalingen van dit besluit met betrekking tot de opslag van aanvullende gegevens, bevat SIS II alleen de door elk van de lidstaten verstrekte categorieën gegevens, zoals vereist voor de in de artikelen 26, 32, 34, 36 en 38 genoemde doeleinden.

2.   De categorieën gegevens zijn:

[...]

b)

de voorwerpen bedoeld in artikel 36 en artikel 38.”

8

Artikel 21 van dat besluit luidt als volgt:

„De signalerende lidstaat gaat na of de zaak zodanig geschikt, ter zake doende en belangrijk is dat opneming van de signalering in SIS II gerechtvaardigd is.”

9

Artikel 24 („Algemene bepalingen betreffende markering”) van dat besluit bepaalt in lid 1:

„Wanneer een lidstaat van oordeel is dat gevolg geven aan een overeenkomstig artikel 26, artikel 32 of artikel 36 opgenomen signalering in strijd is met zijn nationale recht, internationale verplichtingen of wezenlijke nationale belangen, kan hij alsnog verlangen dat de signalering wordt gemarkeerd, zodat de gevraagde maatregel op zijn grondgebied niet wordt uitgevoerd op grond van signalering. De markering wordt aangebracht door het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat.”

10

Artikel 38 van datzelfde besluit bepaalt:

„1.   Gegevens over voorwerpen die met het oog op inbeslagneming of als bewijsmiddel in een strafprocedure worden gezocht, worden in SIS II opgenomen.

2.   Onderstaande categorieën van gemakkelijk identificeerbare voorwerpen worden opgenomen:

a)

motorvoertuigen met een cilinderinhoud van meer dan 50 cc, vaartuigen en luchtvaartuigen;

[...]”

11

Artikel 39 („Tenuitvoerlegging van de in een signalering gevraagde maatregel”) van het SIS II-besluit bepaalt:

„1.   Blijkt uit een bevraging dat er met betrekking tot een aangetroffen voorwerp een signalering bestaat, dan neemt de autoriteit die zulks heeft geconstateerd, contact op met de signalerende autoriteit, teneinde de nodige maatregelen overeen te komen. Daartoe mogen overeenkomstig dit besluit persoonsgegevens worden verstrekt.

2.   De in lid 1 bedoelde informatie wordt verstrekt via de uitwisseling van aanvullende informatie.

3.   De lidstaat die het voorwerp aantreft, neemt overeenkomstig het nationale recht de nodige maatregelen.”

12

Artikel 49 van het SIS II-besluit luidt als volgt:

„1.   De signalerende lidstaat is verantwoordelijk voor de juistheid en actualiteit van de gegevens, alsmede voor de rechtmatige opneming van de gegevens in SIS II.

2.   Alleen de signalerende lidstaat is bevoegd de door hem ingevoerde gegevens te wijzigen, aan te vullen, te verbeteren, bij te werken of te verwijderen.

3.   Wanneer een niet-signalerende lidstaat aanwijzingen heeft dat gegevens onjuist zijn of onrechtmatig zijn opgenomen, stelt hij de signalerende lidstaat door middel van de uitwisseling van aanvullende informatie daarvan zo spoedig mogelijk, en uiterlijk tien dagen nadat de aanwijzingen aan het licht zijn gekomen, in kennis; die lidstaat toetst de mededeling en verbetert of verwijdert zo nodig de gegevens onverwijld.

[...]”

Sirene-handboek

13

De bijlage bij uitvoeringsbesluit 2013/115/EU van de Commissie van 26 februari 2013 tot vaststelling van het Sirene-handboek en andere uitvoeringsmaatregelen voor het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (PB 2013, L 71, blz. 1), zoals gewijzigd bij uitvoeringsbesluit (EU) 2017/1528 van de Commissie van 31 augustus 2017 (PB 2017, L 231, blz. 6) (hierna: „Sirene-handboek”), bepaalt in punt 2.1:

„Definities

‚Signalerende lidstaat’: lidstaat die een signalering in SIS heeft opgenomen.

‚Uitvoerende lidstaat’: lidstaat die de nodige maatregelen uitvoert naar aanleiding van een treffer.

‚Aanleverend Sirene-bureau’: het Sirene-bureau van de lidstaat die over vingerafdrukken of foto’s beschikt van een persoon voor wie door een andere lidstaat een signalering in SIS II is opgenomen.

‚Treffer’: van een treffer in SIS II is sprake wanneer:

[...]

d) naar aanleiding van het voorgaande een verdere maatregel wordt gevraagd.

[...]”

14

Punt 8.3 („Informatie-uitwisseling na een treffer”) van het Sirene-handboek luidt:

„De Sirene-bureaus kunnen aanvullende informatie verstrekken betreffende signaleringen op grond van artikel 38 van het SIS II-besluit; zij kunnen daarbij namens de rechterlijke autoriteiten handelen wanneer de informatieverstrekking overeenkomstig het nationale recht in het kader van de wederzijdse rechtshulp geschiedt.

[...]”

Bulgaars recht

Zakon za Ministerstvoto na vatreshnite raboti

15

Artikel 84 van de zakon za Ministerstvoto na vatreshnite raboti (wet betreffende het ministerie van Binnenlandse Zaken) van 28 mei 2014 (DV nr. 53 van 27 juni 2014, blz. 2), in de op het hoofdgeding toepasselijke versie, bepaalt:

„(1)   De politieautoriteiten kunnen een voorwerp dat met het oog op opsporing is gesignaleerd in SIS en/of in de gegevensbanken van de Internationale Criminele Politieorganisatie (Interpol), voorlopig in beslag nemen.

[...]

(6)   [...] De afgifte of de inbeslagneming wordt ter kennis gebracht van de lidstaat die de signalering met het oog op opsporing heeft ingevoerd in SIS en/of de gegevensbank van Interpol.

[...]

(8)   [...] Indien de signalerende lidstaat binnen 60 dagen om teruggave van het gezochte voorwerp verzoekt, wordt het voorwerp op grond van een besluit van het hoofd van de bevoegde instantie in de zin van lid 6 binnen 7 dagen teruggegeven aan de in het verzoek genoemde persoon.

[...]

(13)   [...] In geval van afgifte of inbeslagneming van [...] gestolen, verduisterde, anderszins vermiste of ongeldig gemaakte kentekenbewijzen en kentekenplaten worden deze documenten, indien zij niet onder de in lid 11 genoemde categorieën vallen, bij besluit van het bevoegde hoofd van de eenheid in de zin van lid 6 op de daartoe vastgestelde wijze afgegeven bij de diplomatieke of consulaire post van de lidstaat die het document heeft uitgevaardigd.

[...]”

Naredba nr. 8121z-465

16

Artikel 7 van naredba nr. 8121z-465 za organizatsiyata i funktsioniraneto na Natsionalnata Shenska informatsionna sistema na Republika Balgaria (verordening nr. 8121z-465 inzake de organisatie en de werking van het nationale Schengeninformatiesysteem van de Republiek Bulgarije) van 26 augustus 2014 (DV nr. 74 van 5 september 2014, blz. 33), in de versie die van toepassing is op het hoofdgeding, bepaalt:

„(1)   Het [nationale Schengeninformatiesysteem (NSIS)] behandelt signaleringen betreffende de volgende categorieën voorwerpen:

1.

voorwerpen die met het oog op inbeslagneming of als bewijsmiddel in een strafprocedure worden gezocht (artikel 38 van het [SIS II-besluit]);

a)

motorvoertuigen met een cilinderinhoud van meer dan 50 cm3, vaartuigen en luchtvaartuigen;

[...]”

Hoofdgeding en prejudiciële vraag

17

EF, Bulgaars staatsburger, heeft op 23 december 2014 een motorvoertuig gekocht door een banklening aan te gaan bij Santander Consumer Bank AS, een in Noorwegen gevestigde bank. Deze banklening werd gedekt door het gefinancierde voertuig.

18

In mei 2016 is EF om een onbekende reden gestopt met de terugbetaling van die banklening, waarbij hij die bank heeft meegedeeld dat dit voertuig zich inmiddels in Bulgarije bevond. Daarop heeft deze bank Lindorff AS opdracht gegeven haar schulden met betrekking tot dit voertuig in te vorderen.

19

Uit het verzoek om een prejudiciële beslissing blijkt dat hetzelfde voertuig vervolgens in Bulgarije is gekocht door AB, die het op zijn beurt in maart 2017 aan DB heeft doorverkocht in Varna (Bulgarije).

20

Op 24 mei 2017 heeft het Koninkrijk Noorwegen in het NSIS een signalering ingevoerd met het oog op de inbeslagneming van een voertuig dat als „gestolen, verduisterd of anderszins vermist” is aangemerkt.

21

Op 26 mei 2017 hebben de Bulgaarse politiediensten op een parkeerterrein van de gemeente Silistra (Bulgarije) een voertuig geïdentificeerd waarvan het chassisnummer volledig overeenstemde met het gesignaleerde chassisnummer. Diezelfde dag werden dit voertuig en zijn kentekenbewijs in beslag genomen bij DB, op wiens naam dit voertuig was ingeschreven.

22

Daarop heeft het Bulgaarse Sirene-bureau informatie uitgewisseld met het Noorse Sirene-bureau, dat erop had gewezen dat het betrokken voertuig was gesignaleerd wegens oplichting of misbruik van vertrouwen, gepleegd te Hordaland (Noorwegen) op 23 december 2014.

23

Op 6 juni 2017 hebben de Bulgaarse autoriteiten van de Noorse autoriteiten een verzoek om afgifte van dit voertuig aan zijn aangewezen eigenaar, te weten Santander Consumer Bank, ontvangen via Lindorff, die in Bulgarije werd vertegenwoordigd door Plam EOOD.

24

Op 4 juli 2017 werd dit voertuig afgegeven aan CD, de zaakvoerder van Plam.

25

Op 28 augustus 2019 heeft het hoofd van het politiebureau van Silistra bij de regionale directie Silistra van het ministerie van Binnenlandse Zaken afwijzend gereageerd op het verzoek van 13 augustus 2019 van verzoekers in het hoofdgeding om dit voertuig onmiddellijk aan hen terug te geven.

26

Verzoekers in het hoofdgeding hebben vervolgens voor de Administrativen sad – Silistra (bestuursrechter in eerste aanleg Silistra, Bulgarije) de rechtmatigheid betwist van het besluit om het betrokken voertuig af te geven aan de autoriteiten van de signalerende lidstaat, waarbij zij aanvoerden dat er geen overtuigend bewijs was dat er in Noorwegen daadwerkelijk een strafrechtelijke procedure met betrekking tot dat voertuig was ingeleid en zij bij de aankoop van dat voertuig te goeder trouw hebben gehandeld.

27

Van oordeel dat er privaatrechtelijke betrekkingen bestonden tussen Santander Consumer Bank en EF en dat niet was aangetoond dat er strafbare feiten waren gepleegd, heeft de verwijzende rechter het hoofd van het politiebureau van Silistra bij de regionale directie Silistra van het ministerie van Binnenlandse Zaken verzocht om aan de Noorse politiediensten te vragen of er in Noorwegen een strafprocedure met betrekking tot datzelfde voertuig was ingeleid, en om een uittreksel uit de relevante bepalingen van het Noorse wetboek van strafrecht over te leggen, vergezeld van een Bulgaarse vertaling, met inbegrip van de passages op grond waarvan de signalering van het betrokken voertuig steunde. Voorts heeft deze rechter een officieel antwoord van de Noorse autoriteiten geëist met betrekking tot de precieze aard van het strafbare feit waarop die strafprocedure betrekking heeft en de stand van de desbetreffende procedure.

28

Bij brief, neergelegd ter terechtzitting van 26 augustus 2020 voor de verwijzende rechter, werd hem meegedeeld dat het dossier op 10 juli 2017 is afgesloten aangezien het betrokken voertuig was teruggevonden en in Noorwegen gerepatrieerd.

29

De verwijzende rechter is van oordeel dat, indien een dergelijke strafprocedure niet bestond, de signalering van het betrokken voertuig in SIS II niet valt binnen de in artikel 2 van het SIS II-besluit omschreven werkingssfeer ervan, en bijgevolg in SIS II is ingevoerd in strijd met de doelstellingen van dergelijke signaleringen, die worden ingevoerd met het oog op inbeslagneming of als bewijsmiddel in een strafprocedure in de signalerende lidstaat.

30

Deze rechter vraagt zich af of een nationale regeling verenigbaar is met het SIS II-besluit wanneer die regeling de bevoegde autoriteiten van de lidstaat die het gezochte voorwerp hebben gevonden en aldus op grond van een gebonden bevoegdheid handelen, een verplichting oplegt om beslag te leggen op alle met het oog op onderzoeksdoeleinden in SIS II gesignaleerde voorwerpen, indien er aanwijzingen zijn dat de betrokken signalering niet overeenkomstig de doelstellingen van artikel 38, lid 1, van dat besluit in SIS II is ingevoerd.

31

Tegen deze achtergrond heeft de Administrativen sad – Silistra de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Moet artikel 39 van [het SIS II-besluit], en in het bijzonder lid 3 ervan, aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling en bestuurspraktijk op grond waarvan de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat de uitvoering kan en moet weigeren wanneer er aanknopingspunten zijn voor de veronderstelling dat de in het SIS opgenomen signalering niet valt binnen de met die registratie nagestreefde doelstellingen, en meer bepaald de doelstellingen in artikel 38, lid 1, van dat besluit?”

Beantwoording van de prejudiciële vraag

32

Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 39 van het SIS II-besluit aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan de bevoegde autoriteiten van de uitvoerende lidstaat een in het SIS II opgenomen signalering betreffende een voorwerp moeten uitvoeren, zelfs wanneer zij twijfels hebben over de redenen voor de opneming van een dergelijke signalering, zoals die in artikel 38, lid 1, van dat besluit zijn vermeld.

33

Vooraf blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat de betrokken signalering betrekking heeft op een motorvoertuig met een cilinderinhoud van meer dan 50 cm3.

34

Dienaangaande bepaalt artikel 38, lid 1, en lid 2, onder a), van het SIS II-besluit dat de gegevens betreffende dergelijke voertuigen, wanneer zij worden gezocht met het oog op inbeslagneming of als bewijs in een strafprocedure, worden opgenomen in SIS II.

35

De tenuitvoerlegging van de in een signalering gevraagde maatregel wordt geregeld in artikel 39 van het SIS II-besluit. Dit artikel verwijst naar acties en gestandaardiseerde maatregelen van hoofdzakelijk conservatoire aard van de autoriteiten die hebben geconstateerd dat er met betrekking tot een voorwerp een signalering bestaat, en verwijst in lid 3 naar het nationale recht voor de keuze van de te nemen maatregelen.

36

Artikel 39, lid 1, van dat besluit bepaalt dat indien uit een bevraging blijkt dat er met betrekking tot een aangetroffen voorwerp een signalering bestaat, de autoriteit die zulks heeft geconstateerd, contact opneemt met de signalerende autoriteit, teneinde de nodige maatregelen overeen te komen.

37

Punt 2.2.2 van aanhangsel 2 bij het Sirene-handboek verduidelijkt in dit verband dat, overeenkomstig het nationale recht van de uitvoerende lidstaat, de volgende acties worden ondernomen: de inbeslagneming van het aangetroffen voorwerp of het nemen van de nodige conservatoire maatregelen, de identificatie van de persoon die het voorwerp in bezit heeft en contact opnemen met het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat.

38

Voorts voegt artikel 39, lid 2, van het SIS II-besluit daaraan toe dat de in lid 1 van dit artikel bedoelde informatie wordt verstrekt door middel van de „uitwisseling van aanvullende informatie”. Het begrip „aanvullende informatie” wordt in artikel 3, lid 1, onder b), van dat besluit gedefinieerd als informatie die niet is opgeslagen in het SIS II, die echter gerelateerd is aan SIS II-signaleringen en die wordt uitgewisseld, ten eerste, om de lidstaten in staat te stellen onderling overleg te plegen of elkaar inlichtingen te verstrekken bij de opneming van een signalering en, ten tweede, na een treffer zodat de passende maatregel kan worden uitgevoerd.

39

Punt 8.3 van het Sirene-handboek verduidelijkt dat wanneer het gaat om een treffer voor een signalering met het oog op inbeslagneming of gebruik als bewijsmiddel van onder meer een voertuig op grond van artikel 38 van het SIS II-besluit, de Sirene-bureaus „zo snel mogelijk” aanvullende informatie betreffende signaleringen verstrekken.

40

Gelet op deze noodzaak van snelle actie, waarvan de operationele samenwerking in strafzaken tussen de politiediensten en de justitiële autoriteiten op grond van het SIS II-besluit afhankelijk is, moeten de autoriteiten van de uitvoerende lidstaat met het oog op de uitvoering van de signalering de nodige conservatoire maatregelen nemen, zonder dat een betwisting van de geldigheid van die signalering op grond van twijfels of de autoriteiten van de signalerende lidstaat de in artikel 38, lid 1, van dat besluit bedoelde doelstellingen naleven – in casu of er in die lidstaat een strafprocedure bestaat betreffende het gesignaleerde voorwerp –, hun kan worden tegengeworpen.

41

Een dergelijke conclusie is temeer geboden daar overeenkomstig artikel 1, lid 2, van het SIS II-besluit SIS II met name tot doel heeft te zorgen voor een hoog niveau van veiligheid in een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht in de Unie, onder meer door handhaving van de openbare orde en veiligheid en vrijwaring van de veiligheid op het grondgebied van de lidstaten.

42

Tegen deze achtergrond stelt artikel 2, lid 1, van het SIS II-besluit de voorwaarden en procedures vast voor de invoering en de verwerking in SIS II van signaleringen van personen en voorwerpen en voor de uitwisseling van aanvullende informatie en extra gegevens met het oog op de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken.

43

Zoals blijkt uit artikel 20, leden 1 en 2, van het SIS II-besluit, bevat SIS II alleen de categorieën gegevens die vereist zijn voor de in met name artikel 38 van dat besluit genoemde doeleinden.

44

Hoewel daaruit blijkt dat signaleringen met betrekking tot voorwerpen krachtens artikel 38 de aldaar vastgestelde doelstellingen moeten nastreven, verduidelijkt artikel 21 van dat besluit dat het aan de signalerende lidstaat staat om, alvorens een signalering op te nemen, na te gaan of de zaak zodanig geschikt, ter zake doende en belangrijk is dat opneming van de signalering in SIS II gerechtvaardigd is.

45

Voorts moet worden opgemerkt dat, zoals blijkt uit artikel 49, lid 1, van het SIS II-besluit, de signalerende lidstaat verantwoordelijk is voor de juistheid en actualiteit van de gegevens, alsmede voor de rechtmatige opneming van de gegevens in SIS II, waarbij artikel 49, lid 2, van dat besluit bepaalt dat alleen die lidstaat bevoegd is om de door hem ingevoerde gegevens te wijzigen, aan te vullen, te verbeteren, bij te werken of te verwijderen.

46

Wanneer een andere dan de signalerende lidstaat aanwijzingen heeft dat gegevens onjuist zijn of onrechtmatig zijn opgenomen, verduidelijkt artikel 49, lid 3, van dat besluit immers dat de lidstaat die over dergelijke aanwijzingen beschikt, de signalerende lidstaat door middel van de uitwisseling van aanvullende informatie daarvan zo spoedig mogelijk, en uiterlijk tien dagen nadat de aanwijzingen aan het licht zijn gekomen, in kennis stelt. De signalerende lidstaat toetst de mededeling en verbetert of verwijdert zo nodig de gegevens onverwijld.

47

Ofschoon het juist is dat de uitvoerende lidstaat op grond van het SIS II-besluit in bepaalde gevallen kan eisen dat een signalering wordt „gemarkeerd” zodat de gevraagde maatregel op zijn grondgebied niet wordt uitgevoerd, zoals artikel 24, lid 1, van dat besluit bepaalt, moet worden opgemerkt dat de toepasselijkheid van dat artikel, gelet op de bewoordingen ervan, beperkt is tot signaleringen die overeenkomstig de artikelen 26, 32 of 36 van dat besluit zijn ingevoerd, namelijk signaleringen betreffende hetzij personen, hetzij voorwerpen met het oog op onopvallende controles of gerichte controles. Opgemerkt zij dat dit in casu niet het geval is, aangezien het gaat om een signalering betreffende een voorwerp die is ingevoerd voor andere doeleinden dan een onopvallende of gerichte controle, te weten met het oog op inbeslagneming of als bewijs in een strafprocedure.

48

Verder vloeien de uitwisseling van informatie tussen de signalerende lidstaat en de uitvoerende lidstaat alsmede de vaststelling van de nodige maatregelen door de lidstaat die het gesignaleerde voorwerp heeft aangetroffen – zoals de Europese Commissie in haar schriftelijke opmerkingen heeft opgemerkt – voort uit de toepassing van het beginsel van loyale samenwerking. Zoals blijkt uit overweging 5 van het SIS II-besluit, dient het bij dit besluit ingevoerde systeem immers de operationele samenwerking tussen politiediensten en justitiële autoriteiten in strafzaken te ondersteunen.

49

In dit verband heeft het Hof overigens geoordeeld dat het aan het Schengen-acquis ten grondslag liggende beginsel van loyale samenwerking meebrengt dat de staat die het SIS raadpleegt, naar behoren rekening moet houden met de door de signalerende staat verstrekte informatie. Het Sirene-kantorennetwerk is dan ook juist opgezet ter verstrekking van informatie aan de nationale autoriteiten die bij de uitvoering van een signalering op een probleem stuiten (arrest van 31 januari 2006, Commissie/Spanje, C‑503/03, EU:C:2006:74, punten 56 en 57).

50

Indien de autoriteiten van de uitvoerende lidstaat bij de uitvoering van een signalering betreffende een voorwerp de geldigheid van die signalering in twijfel kunnen trekken op de enkele grond dat er aanwijzingen zijn dat de doelstellingen van artikel 38, lid 1, van het SIS II-besluit niet worden nageleefd, zou dit – zoals de advocaat-generaal in punt 44 van zijn conclusie heeft opgemerkt – de doeltreffendheid van de operationele samenwerking tussen de politiediensten en justitiële autoriteiten in strafzaken kunnen ondermijnen.

51

Wat betreft de eventuele afgifte van het in beslag genomen voorwerp aan de autoriteiten van de signalerende lidstaat – zoals in casu is voorzien in artikel 84, lid 8, van de wet betreffende het ministerie van Binnenlandse Zaken, in de op het hoofdgeding toepasselijke versie – moet worden opgemerkt dat een dergelijke maatregel weliswaar niet uitdrukkelijk voortvloeit uit de bewoordingen van artikel 39 van het SIS II-besluit, maar dat lid 3 van dit artikel bepaalt dat de lidstaat die het voorwerp aantreft de nodige maatregelen neemt „overeenkomstig het nationale recht”.

52

Deze laatste bepaling verwijst dus naar het nationale recht en definieert niet welke precieze maatregelen de autoriteiten van de uitvoerende lidstaat in dit kader moeten nemen. Hieruit volgt dat deze laatste bepaling niet aldus kan worden uitgelegd dat maatregelen die gericht zijn op de afgifte van het gesignaleerde voorwerp aan de signalerende lidstaat zijn uitgesloten van deze maatregelen.

53

Gelet op de beoordelingsmarge waarover de uitvoerende lidstaat beschikt bij de keuze van die maatregelen op grond van artikel 39, lid 3, van het SIS II-besluit, staat deze bepaling er dus evenmin aan in de weg dat deze lidstaat, wanneer hij ervoor heeft gekozen om in een dergelijke afgifteverplichting te voorzien, verplicht is deze uit te voeren, ook al betwijfelen de bevoegde autoriteiten van deze lidstaat of de signalering om de in artikel 38, lid 1, van dat besluit genoemde redenen is ingevoerd.

54

Gelet op een en ander moet op de prejudiciële vraag worden geantwoord dat artikel 39 van het SIS II-besluit aldus moet worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan de bevoegde autoriteiten van de uitvoerende lidstaat verplicht zijn een in het SIS II opgenomen signalering betreffende een voorwerp uit te voeren, zelfs wanneer zij twijfels hebben over de redenen voor de opneming van een dergelijke signalering, zoals die in artikel 38, lid 1, van dat besluit zijn vermeld.

Kosten

55

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:

 

Artikel 39 van besluit 2007/533/JBZ van de Raad van 12 juni 2007 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan de bevoegde autoriteiten van de uitvoerende lidstaat verplicht zijn een in het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie opgenomen signalering betreffende een voorwerp uit te voeren, zelfs wanneer zij twijfels hebben over de redenen voor de opneming van een dergelijke signalering, zoals die in artikel 38, lid 1, van dat besluit zijn vermeld.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Bulgaars.

Naar boven