Kies de experimentele functies die u wilt uitproberen

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 62020CJ0590

    Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 3 maart 2022.
    Presidenza del Consiglio dei Ministri e.a. tegen UK e.a.
    Verzoek van de Corte suprema di cassazione om een prejudiciële beslissing.
    Prejudiciële verwijzing – Coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de werkzaamheden van de arts – Richtlijnen 75/363/EEG en 82/76/EEG – Opleiding tot medisch specialist – Passende bezoldiging – Toepassing van richtlijn 82/76/EEG op opleidingen begonnen vóór de datum van inwerkingtreding ervan en voortgezet na het verstrijken van de omzettingstermijn.
    Zaak C-590/20.

    Jurisprudentie – Algemeen

    ECLI-code: ECLI:EU:C:2022:150

     ARREST VAN HET HOF (Achtste kamer)

    3 maart 2022 ( *1 )

    „Prejudiciële verwijzing – Coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de werkzaamheden van de arts – Richtlijnen 75/363/EEG en 82/76/EEG – Opleiding tot medisch specialist – Passende bezoldiging – Toepassing van richtlijn 82/76/EEG op opleidingen begonnen vóór de datum van inwerkingtreding ervan en voortgezet na het verstrijken van de omzettingstermijn”

    In zaak C‑590/20,

    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Corte suprema di cassazione (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Italië) bij beslissing van 22 september 2020, ingekomen bij het Hof op 10 november 2020, in de procedure

    Presidenza del Consiglio dei Ministri,

    Ministero dell’Economia e delle Finanze,

    QA,

    JA,

    Ministero dell’Istruzione, dell’Università e della Ricerca,

    Ministero della Salute

    tegen

    UK e.a.,

    IG e.a.,

    wijst

    HET HOF (Achtste kamer),

    samengesteld als volgt: N. Jääskinen, kamerpresident, M. Safjan (rapporteur) en N. Piçarra, rechters,

    advocaat-generaal: J. Richard de la Tour,

    griffier: A. Calot Escobar,

    gezien de stukken,

    gelet op de opmerkingen van:

    UK e.a. en IG e.a., vertegenwoordigd door M. Tortorella, avvocato,

    de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door M. Cherubini, Procuratore dello Stato, en F. Fedeli, avvocato dello Stato,

    de Europese Commissie, vertegenwoordigd door L. Armati en L. Malferrari als gemachtigden,

    gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

    het navolgende

    Arrest

    1

    Het verzoek om een prejudiciële beslissing heeft betrekking op de uitlegging van artikel 189, derde alinea, EG-Verdrag en van de artikelen 13 en 16 van richtlijn 82/76/EEG van de Raad van 26 januari 1982 tot wijziging van richtlijn 75/362/EEG inzake de onderlinge erkenning van de diploma’s, certificaten en andere titels van de arts, tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en vrij verrichten van diensten, alsmede van richtlijn 75/363/EEG inzake de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de werkzaamheden van de arts (PB 1982, L 43, blz. 21).

    2

    Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen de Presidenza del Consiglio dei Ministri (voorzitterschap van de ministerraad, Italië), de Ministero dell’Economia e delle Finanze (ministerie van Economie en Financiën, Italië), QA, JA, de Ministero dell’Istruzione, dell’Università e della Ricerca (ministerie van Onderwijs, Universiteiten en Onderzoek, Italië) en de Ministero della Salute (ministerie van Volksgezondheid, Italië) enerzijds, en UK e.a. en IG e.a. (hierna: „betrokken medisch specialisten”) anderzijds, over de verplichting om deze medisch specialisten een passende bezoldiging te betalen als bedoeld in de bijlage bij richtlijn 75/363/EEG van de Raad van 16 juni 1975 inzake de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de werkzaamheden van de arts (PB 1975, L 167, blz. 14), zoals gewijzigd bij richtlijn 82/76 (hierna: „richtlijn 75/363, zoals gewijzigd”), en voorts over de vergoeding van de schade die deze medisch specialisten stellen te hebben geleden doordat richtlijn 82/76 niet binnen de gestelde termijn naar behoren is omgezet.

    Toepasselijke bepalingen

    Unierecht

    Richtlijn 75/363

    3

    Artikel 2, lid 1, van richtlijn 75/363 bepaalde:

    „De lidstaten dragen er zorg voor dat de opleiding voor het behalen van een diploma, certificaat of andere titel van specialist ten minste aan de volgende voorwaarden voldoet:

    a)

    in het kader van de in artikel 1 bedoelde opleidingscyclus zijn met goed gevolg zes studiejaren volbracht;

    b)

    zij omvat theoretisch en praktisch onderwijs;

    c)

    zij is fulltime en staat onder controle van de bevoegde autoriteiten of instanties;

    d)

    zij heeft plaats in een universitair centrum, in een universitair centrum voor ziekenverpleging of eventueel in een daartoe door de bevoegde autoriteiten of instanties erkende [inrichting] voor gezondheidszorg;

    e)

    zij houdt in dat de aankomend specialist persoonlijk deelneemt aan de werkzaamheden van de betrokken diensten en daarvoor verantwoordelijkheid draagt.”

    4

    Artikel 3 van deze richtlijn bepaalde het volgende:

    „1.   Onverlet het beginsel van de fulltimeopleiding, vervat in artikel 2, lid 1, onder c), en in afwachting van de besluiten die de Raad zal nemen overeenkomstig lid 3, kunnen de lidstaten, indien een fulltimeopleiding wegens bewezen omstandigheden niet kan worden verwezenlijkt, een parttimespecialistenopleiding toestaan op voorwaarden waarmee de bevoegde nationale autoriteiten instemmen.

    2.   De totale duur van de specialistenopleiding kan niet worden verkort uit hoofde van lid 1. Het niveau van de opleiding mag noch door het parttimekarakter van de opleiding noch door de uitoefening van betaalde privéberoepswerkzaamheden in gevaar worden gebracht.

    3.   Uiterlijk vier jaar na kennisgeving van deze richtlijn, zal de Raad in het licht van een nieuwe bestudering van de situatie en op voorstel van de Commissie, met inachtneming van de mogelijkheid dat een parttimeopleiding moet blijven bestaan in bepaalde omstandigheden die naargelang van het specialisme moeten worden onderzocht, besluiten of het in de leden 1 en 2 bepaalde moet worden gehandhaafd of gewijzigd.”

    5

    Artikel 7 van genoemde richtlijn was als volgt verwoord:

    „Als overgangsmaatregel en in afwijking van artikel 2, lid 1, onder c), en van artikel 3, kunnen de lidstaten die op het tijdstip van kennisgeving van de richtlijn wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen hebben waarbij een vorm van parttimeopleiding tot specialist wordt ingesteld, deze bepalingen blijven toepassen voor kandidaten die hun parttimeopleiding tot specialist uiterlijk vier jaar na deze kennisgeving zijn begonnen. Deze periode kan worden verlengd indien de Raad geen besluit heeft genomen in de zin van artikel 3, lid 3.”

    6

    Van richtlijn 75/363 is op 20 juni 1976 aan de lidstaten kennisgegeven.

    Richtlijn 82/76

    7

    Volgens artikel 9, lid 1, van richtlijn 82/76 wordt het bepaalde in artikel 2, lid 1, onder c), van richtlijn 75/363 als volgt gelezen:

    „De lidstaten dragen er zorg voor dat de opleiding voor het behalen van een diploma, certificaat of andere titel van specialist ten minste aan de volgende voorwaarden voldoet:

    […]

    c)

    zij is fulltime en staat onder controle van de bevoegde autoriteiten of instanties overeenkomstig het bepaalde in punt 1 van de bijlage;

    […]”

    8

    Volgens artikel 10 van richtlijn 82/76 wordt artikel 3 van richtlijn 75/363 als volgt gelezen:

    „1.   Onverlet het beginsel van de fulltimeopleiding, vervat in artikel 2, lid 1, onder c), en in afwachting van de besluiten die de Raad zal nemen overeenkomstig lid 3, kunnen de lidstaten, indien een fulltimeopleiding, wegens bewezen persoonlijke omstandigheden niet kan worden verwezenlijkt, een parttimespecialistenopleiding toestaan op voorwaarden waarmee de bevoegde nationale autoriteiten instemmen.

    2.   De parttimeopleiding moet worden gegeven overeenkomstig het bepaalde in punt 2 van de bijlage en dient kwalitatief van gelijk niveau te zijn als de fulltimeopleiding. Dit niveau mag noch door het parttimekarakter van de opleiding noch door de uitoefening van betaalde privéberoepswerkzaamheden in gevaar worden gebracht.

    De totale duur van de specialistenopleiding kan niet worden verkort wegens het feit dat zij parttime geschiedt.

    3.   Uiterlijk op 25 januari 1989 besluit de Raad, in het licht van een nieuwe bestudering van de situatie en op voorstel van de Commissie, met inachtneming van de mogelijkheid dat een parttimeopleiding moet blijven bestaan in bepaalde omstandigheden die naargelang van het specialisme moeten worden onderzocht, of het bepaalde in de leden 1 en 2 moet worden gehandhaafd of gewijzigd.”

    9

    Volgens artikel 12 van richtlijn 82/76 wordt artikel 7 van richtlijn 75/363 als volgt gelezen:

    „Als overgangsmaatregel en in afwijking van artikel 2, lid 1, onder c), en van artikel 3, kunnen de lidstaten die op het tijdstip van kennisgeving van [richtlijn 75/363] wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen hadden waarbij een vorm van parttimespecialistenopleiding werd ingesteld, deze bepalingen blijven toepassen voor kandidaten die hun opleiding tot specialist uiterlijk op 31 december 1983 zullen zijn begonnen.

    Elke ontvangende lidstaat kan van degenen die gebruikmaken van het bepaalde in de vorige alinea, verlangen dat hun diploma’s, certificaten en andere titels vergezeld gaan van een bewijsstuk waaruit blijkt dat zij de betrokken werkzaamheden daadwerkelijk en op wettige wijze als specialist hebben uitgeoefend gedurende ten minste drie opeenvolgende jaren tijdens de vijf jaar die aan de afgifte van het bewijsstuk voorafgaan.”

    10

    Bij artikel 13 van richtlijn 82/76 is aan richtlijn 75/363 een bijlage met het opschrift „Kenmerken van de fulltime- en van de parttimespecialistenopleiding” toegevoegd. In deze bijlage stond te lezen:

    „1.   Fulltimespecialistenopleiding

    Deze opleiding vindt plaats in het kader van door de bevoegde autoriteiten erkende specifieke opleidingsplaatsen.

    Zij houdt deelneming in aan alle medische activiteiten van de afdeling waar de opleiding wordt genoten, inclusief de wachtdiensten, zodat de specialist in opleiding aan deze praktische en theoretische opleiding al zijn beroepsactiviteit wijdt gedurende de gehele werkweek en gedurende het gehele jaar op de wijze vastgesteld door de bevoegde autoriteiten. Bijgevolg wordt deze opleiding op passende wijze bezoldigd.

    De opleiding kan worden onderbroken om redenen zoals militaire dienst, wetenschappelijke opdrachten, zwangerschap en ziekte. Deze onderbrekingen mogen de totale duur van de opleiding niet verkorten.

    2.   Parttimespecialistenopleiding

    Deze opleiding beantwoordt aan dezelfde eisen als de fulltimeopleiding, waarvan zij zich slechts onderscheidt door de mogelijkheid de deelneming aan de medische activiteiten te beperken tot een tijdsduur die ten minste gelijk is aan de helft van die welke in punt 1, tweede alinea, is voorgeschreven.

    De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat de totale duur en de kwaliteit van de parttimespecialistenopleiding niet minder zijn dan die van de fulltimespecialistenopleiding.

    Deze parttimeopleiding wordt derhalve op passende wijze bezoldigd.”

    11

    Artikel 14 van richtlijn 82/76 bepaalde:

    „De parttimespecialistenopleidingen die voor 1 januari 1983 krachtens artikel 3 van richtlijn 75/363/EEG [van de Raad van 16 juni 1975 inzake de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de werkzaamheden van de arts] zijn begonnen, kunnen overeenkomstig [dat artikel] worden voltooid.”

    12

    Artikel 16 van richtlijn 82/76 luidde als volgt:

    „De lidstaten treffen uiterlijk op 31 december 1982 de maatregelen die nodig zijn om aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.”

    13

    Van richtlijn 82/76 is op 29 januari 1982 aan de lidstaten kennisgegeven en overeenkomstig artikel 191, tweede alinea, van het EEG-Verdrag is zij op dezelfde dag in werking getreden.

    14

    Richtlijn 75/363, zoals gewijzigd, is op 15 april 1993 ingetrokken bij richtlijn 93/16/EEG van de Raad van 5 april 1993 ter vergemakkelijking van het vrije verkeer van artsen en de onderlinge erkenning van hun diploma’s, certificaten en andere titels (PB 1993, L 165, blz. 1), die op haar beurt is ingetrokken bij richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PB 2005, L 255, blz. 22).

    Italiaans recht

    15

    Richtlijn 82/76 is in Italiaans recht omgezet bij decreto legislativo n. 257 – Attuazione della direttiva n. 82/76/CEE del Consiglio del 26 gennaio 1982, recante modifica di precedenti direttive in tema di formazione dei medici specialisti, a norma dell’art. 6 della legge 29 dicembre 1990, n. 428 (wetsdecreet nr. 257 houdende omzetting van richtlijn 82/76, krachtens artikel 6 van wet nr. 428 van 29 december 1990) van 8 augustus 1991 (GURI nr. 191 van 16 augustus 1991). Dit wetsdecreet is vijftien dagen na de datum van bekendmaking ervan in werking getreden en is vervolgens vervangen bij decreto legislativo n. 368 – Attuazione della direttiva 93/16/CEE in materia di libera circolazione dei medici e di reciproco riconoscimento dei loro diplomi, certificati ed altri titoli e delle direttive 97/50/CE, 98/21/CE, 98/63/CE e 99/46/CE che modificano la direttiva 93/16/CEE (wetsdecreet nr. 368 houdende omzetting van richtlijn 93/16 en van de richtlijnen 97/50/EG, 98/21/EG, 98/63/EG en 99/46/EG tot wijziging van richtlijn 93/16) van 17 augustus 1999 (gewoon supplement bij GURI nr. 250 van 23 oktober 1999).

    16

    Artikel 8.2 van wetsdecreet nr. 257 bepaalde dat de bepalingen ervan van toepassing zouden zijn met ingang van het academisch jaar 1991/1992.

    Hoofdgeding en prejudiciële vragen

    17

    Alle betrokken medisch specialisten hebben hun specialistenopleiding in Italië gevolgd. Sommigen onder hen begonnen hun opleiding vóór 1982, anderen later.

    18

    Op 16 april 2008 hebben de betrokken medisch specialisten het voorzitterschap van de ministerraad, het ministerie van Onderwijs, Universiteiten en Onderzoek, het ministerie van Volksgezondheid alsmede het ministerie van Economie en Financiën gedagvaard voor de Tribunale di Roma (rechter in eerste aanleg Rome, Italië). Zij hebben gevorderd dat deze instanties worden veroordeeld tot betaling van een passende bezoldiging in de zin van de bijlage bij richtlijn 75/363, zoals gewijzigd, voor de door hen voltooide opleiding tot medisch specialist alsmede tot vergoeding van de schade die zij menen te hebben geleden doordat richtlijn 82/76 niet binnen de gestelde termijn naar behoren is omgezet.

    19

    Bij een in 2012 gewezen vonnis heeft de Tribunale di Roma deze vorderingen afgewezen.

    20

    De Corte d’appello di Roma (rechter in tweede aanleg Rome, Italië), waarbij hoger beroep tegen dit vonnis was ingesteld, heeft dit vonnis bij arrest van 27 september 2016 bevestigd wat de betrokken medisch specialisten betreft die hun opleiding vóór het academisch jaar 1983/1984 zijn begonnen, alsmede wat de betrokken medisch specialisten betreft die specialistenopleidingen hebben gevolgd die niet in de richtlijn 75/363, zoals gewijzigd, zijn genoemd.

    21

    Het voorzitterschap van de ministerraad heeft tegen dit arrest cassatieberoep ingesteld bij de verwijzende rechter, de Corte suprema di cassazione (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Italië). Bovendien heeft een aantal van de betrokken medisch specialisten incidenteel cassatieberoep ingesteld tegen voornoemd arrest.

    22

    De verwijzende rechter stelt vast dat de hoofdgedingen zien op de beoordeling van de wettelijke regeling die van toepassing is op medisch specialisten die hun opleiding tot medisch specialist vóór 1 januari 1983 zijn begonnen en na die datum hebben voltooid. Deze rechter wijst erop dat hij na de uitspraak van het arrest van 24 januari 2018, Pantuso e.a. (C‑616/16 en C‑617/16, EU:C:2018:32), overeenkomstig dat arrest een onderscheid heeft gemaakt tussen verschillende situaties waarin de medisch specialisten kunnen verkeren. Meer in het bijzonder zouden de medisch specialisten die met hun opleiding zijn begonnen vóór de inwerkingtreding van richtlijn 82/76, op 29 januari 1982, geen recht op bezoldiging uit hoofde van hun opleiding hebben.

    23

    Wat dat geval betreft, bestaat er binnen de verschillende kamers van de verwijzende rechterlijke instantie een verschil in opvatting over de vraag of artsen die een specialistenopleiding hebben gevolgd, zoals de betrokken medisch specialisten, op grond van het Unierecht aanspraak kunnen maken op een bezoldiging uit hoofde van hun vóór de inwerkingtreding van richtlijn 82/76 begonnen opleiding.

    24

    Tegen deze achtergrond heeft de Corte suprema di cassazione de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

    „1)

    Staan artikel 189, derde alinea, [EG-Verdrag] en de artikelen 13 en 16 van [richtlijn 82/76] in de weg aan een uitlegging volgens welke het recht op een passende bezoldiging dat ingevolge artikel 13 van [deze richtlijn] wordt toegekend aan artsen die een fulltime- dan wel parttimeopleiding volgen – mits is voldaan aan de andere in de regelgeving en in de Unierechtspraak vastgestelde voorwaarden – ook toekomt aan artsen die zich vóór 1982 voor een specialistenopleiding hebben ingeschreven en deze opleiding op 1 januari 1983 reeds volgden?

    2)

    Hebben deze artsen eveneens recht op vergoeding van de schade als gevolg van de tardieve omzetting van [richtlijn 82/76] in nationaal recht door de Italiaanse Staat, zulks uitsluitend ten aanzien van het deel van de schadevergoeding na 1 januari 1983?”

    Procedure bij het Hof

    25

    De verwijzende rechter heeft het Hof verzocht om de onderhavige zaak overeenkomstig artikel 105, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof te behandelen volgens de versnelde procedure. Ter ondersteuning van zijn verzoek betoogt deze rechter dat het, gelet op de uiteenlopende uitlegging van de in casu toepasselijke Unieregeling door de verschillende kamers van de Corte suprema di cassazione en het grote aantal zaken dat thans bij deze rechter aanhangig is, wat wijst op het bestaan van een ernstige en aanhoudende onzekerheid over de omvang van de rechterlijke bescherming van de rechten die de betrokkenen aan het Unierecht ontlenen, van belang is dat de twijfel over de juiste uitlegging van deze regeling snel wordt weggenomen en er aldus een einde komt aan de grote onzekerheid met betrekking tot fundamentele kwesties van nationaal belang, waaronder grondwettelijke kwesties, zoals die welke ten grondslag liggen aan de prejudiciële vragen.

    26

    Volgens artikel 105, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering kan de president van het Hof op verzoek van de verwijzende rechter, of bij wijze van uitzondering ambtshalve, wanneer de aard van de zaak een behandeling binnen korte termijnen vereist, de rechter-rapporteur en de advocaat-generaal gehoord, beslissen om een prejudiciële verwijzing te behandelen volgens een versnelde procedure die afwijkt van de bepalingen van dit Reglement.

    27

    Op 14 december 2020 heeft de president van het Hof, de rechter-rapporteur en de advocaat-generaal gehoord, besloten om het verzoek om behandeling volgens de versnelde procedure af te wijzen.

    28

    Uit vaste rechtspraak van het Hof blijkt immers dat het grote aantal personen of juridische situaties dat mogelijkerwijs wordt geraakt door de beslissing die de verwijzende rechter moet nemen nadat hij het Hof heeft verzocht om een prejudiciële beslissing als zodanig geen uitzonderlijke omstandigheid is die de toepassing van een versnelde procedure kan rechtvaardigen. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat de behandeling van een groot aantal zaken mogelijkerwijs zal worden geschorst in afwachting van de beslissing van het Hof naar aanleiding van de prejudiciële verwijzing (arrest van 2 september 2021, OTP Jelzálogbank e.a., C‑932/19, EU:C:2021:673, punt 23 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    29

    Uit de rechtspraak van het Hof volgt eveneens dat een uitzonderlijke omstandigheid in de zin van artikel 105, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering niet kan worden gevormd door het enkele belang van justitiabelen – hoe legitiem ook – dat de draagwijdte van de rechten die zij aan het Unierecht ontlenen zo snel mogelijk wordt vastgesteld (arrest van 11 november 2021, Energieversorgungscenter Dresden-Wilschdorf, C‑938/19, EU:C:2021:908, punt 43).

    30

    Bovendien moet worden verduidelijkt dat een verschil in uitlegging van een bepaling van Unierecht tussen de nationale rechterlijke instanties op zich niet volstaat om de prejudiciële verwijzing volgens een versnelde procedure te behandelen. Het verzekeren van de eenvormige toepassing binnen de Europese Unie van alle bepalingen die deel uitmaken van haar rechtsorde is immers inherent aan elk verzoek krachtens artikel 267 VWEU (arrest van 2 september 2021, OTP Jelzálogbank e.a., C‑932/19, EU:C:2021:673, punt 24 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    31

    Daarenboven is weliswaar reeds geoordeeld dat wanneer er in een zaak sprake is van grote onzekerheid over fundamentele kwesties met betrekking tot het nationale constitutionele recht en het Unierecht, het – gelet op de bijzondere omstandigheden van een dergelijke zaak – nodig kan zijn om deze binnen korte termijnen te behandelen in overeenstemming met artikel 105, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering (beschikking van de president van het Hof van 19 oktober 2018, Wightman e.a., C‑621/18, niet gepubliceerd, EU:C:2018:851, punt 10 en aldaar aangehaalde rechtspraak), maar blijkt uit het verzoek van de verwijzende rechter niet dat de in punt 25 van het onderhavige arrest bedoelde omstandigheden, die in wezen verband houden met de omvang van de rechterlijke bescherming van de rechten die de belanghebbenden aan de betrokken bepalingen van het Unierecht ontlenen, van dien aard zijn dat zij een dergelijke behandeling rechtvaardigen.

    Beantwoording van de prejudiciële vragen

    32

    Vooreerst zij eraan herinnerd dat het in het kader van de bij artikel 267 VWEU ingestelde procedure van samenwerking tussen de nationale rechterlijke instanties en het Hof, de taak is van het Hof om de nationale rechter een nuttig antwoord te geven aan de hand waarvan deze het bij hem aanhangige geding kan beslechten. Daartoe dient het Hof de voorgelegde vragen indien nodig te herformuleren (arrest van 26 oktober 2021, PL Holdings, C‑109/20, EU:C:2021:875, punt 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    33

    Het Hof heeft reeds geoordeeld dat artikel 2, lid 1, onder c), artikel 3, leden 1 en 2, alsook de bijlage bij richtlijn 75/363, zoals gewijzigd, aldus moeten worden uitgelegd dat voor elke fulltime- of parttimeopleiding tot medisch specialist die is begonnen in de loop van het jaar 1982 en die is voortgezet tot het jaar 1990 een passende bezoldiging moet worden betaald in de zin van deze bijlage (zie in die zin arrest van 24 januari 2018, Pantuso e.a., C‑616/16 en C‑617/16, EU:C:2018:32, punt 38).

    34

    Bovendien heeft het Hof geoordeeld dat deze bepalingen aldus moeten worden uitgelegd dat de bezoldiging moet worden betaald voor het tijdvak van die opleiding vanaf 1 januari 1983 tot aan het einde van de opleiding (zie in die zin arrest van 24 januari 2018, Pantuso e.a., C‑616/16 en C‑617/16, EU:C:2018:32, punt 57).

    35

    In casu wenst de verwijzende rechter te vernemen of, met het oog op de vergoeding van de schade die is veroorzaakt doordat de in richtlijn 82/76 neergelegde verplichting tot bezoldiging niet naar behoren en binnen de gestelde termijn in nationaal recht is omgezet, de door het Hof gegeven uitlegging van het Unierecht ook geldt voor opleidingen die zijn begonnen vóór de inwerkingtreding van richtlijn 82/76 op 29 januari 1982 en die zijn voortgezet na het verstrijken van de omzettingstermijn van deze richtlijn op 1 januari 1983. Anders dan in de zaak die heeft geleid tot het arrest van 24 januari 2018, Pantuso e.a. (C‑616/16 en C‑617/16, EU:C:2018:32), zijn sommige van de betrokken medisch specialisten immers vóór het jaar 1982, dus vóór de inwerkingtreding van richtlijn 82/76, met hun specialistenopleiding begonnen.

    36

    In die omstandigheden moeten de gestelde vragen, die tezamen moeten worden behandeld, aldus worden opgevat dat de verwijzende rechter in wezen wenst te vernemen of artikel 2, lid 1, onder c) en artikel 3, leden 1 en 2, van alsook de bijlage bij richtlijn 75/363, zoals gewijzigd, aldus moeten worden uitgelegd dat, ten eerste, voor elke fulltime- of parttimeopleiding tot medisch specialist die is begonnen vóór de inwerkingtreding van richtlijn 82/76, op 29 januari 1982, en die is voortgezet na het verstrijken van de omzettingstermijn van deze richtlijn, op 1 januari 1983, een passende bezoldiging in de zin van deze bijlage moet worden betaald, en, ten tweede, of deze passende bezoldiging in dat geval voor de gehele opleidingsperiode dan wel alleen voor de periode vanaf het verstrijken van bovenvermelde omzettingstermijn moet worden betaald.

    37

    In dit verband zij eraan herinnerd dat fulltime- of parttimeopleidingen die leiden tot een diploma, certificaat of andere titel van medisch specialist krachtens de in het vorige punt bedoelde bepalingen, die op 15 april 1993 bij richtlijn 93/16 zijn ingetrokken, normaliter passend bezoldigd moeten worden (arrest van 24 januari 2018, Pantuso e.a., C‑616/16 en C‑617/16, EU:C:2018:32, punt 27).

    38

    Voorts geldt de verplichting voor de lidstaten om een passende bezoldiging te betalen enkel voor medische specialismen die in alle lidstaten of in twee of meer lidstaten bestaan en zijn genoemd in artikel 5 of artikel 7 van richtlijn 75/362/EEG van de Raad van 16 juni 1975 inzake de onderlinge erkenning van de diploma’s, certificaten en andere titels van de arts, tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en vrij verrichten van diensten (PB 1975, L 167, blz. 1) (arrest van 24 januari 2018, Pantuso e.a., C‑616/16 en C‑617/16, EU:C:2018:32, punt 28 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    39

    Uit vaste rechtspraak van het Hof volgt dat deze verplichting om tijdvakken van een opleiding tot medisch specialist te bezoldigen, die is neergelegd in de bijlage bij richtlijn 75/363, zoals gewijzigd, als zodanig onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig is (arrest van 24 januari 2018, Pantuso e.a., C‑616/16 en C‑617/16, EU:C:2018:32, punt 29 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    40

    Voorts is deze bezoldigingsverplichting, die aanvankelijk niet was opgenomen in richtlijn 75/363, ingevoerd bij richtlijn 82/76, die in werking is getreden op 29 januari 1982 en waaraan de lidstaten overeenkomstig artikel 16 ervan uiterlijk op 31 december 1982 moesten voldoen (arrest van 24 januari 2018, Pantuso e.a., C‑616/16 en C‑617/16, EU:C:2018:32, punt 30).

    41

    Wat betreft de vraag of tijdvakken van een fulltime- of parttimeopleiding tot medisch specialist die zijn begonnen vóór de inwerkingtreding van richtlijn 82/76, op 29 januari 1982, en die zijn voortgezet na het verstrijken, op 1 januari 1983, van de termijn voor omzetting van deze richtlijn in nationaal recht, binnen de werkingssfeer ratione temporis van deze richtlijn vallen, zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak van het Hof een nieuwe rechtsregel van toepassing is vanaf de inwerkingtreding van de handeling waarbij deze is ingevoerd. Een dergelijke regel is weliswaar niet van toepassing op rechtssituaties die zijn ontstaan en definitief zijn verworven onder de oude rechtsregel, maar wel op de toekomstige gevolgen daarvan en op nieuwe rechtssituaties. Dit ligt anders wanneer de nieuwe regel gepaard gaat met bijzondere bepalingen die specifiek de voorwaarden voor toepassing ratione temporis ervan vastleggen, door daaraan terugwerkende kracht toe te kennen (zie in die zin arrest van 15 januari 2019, E.B., C‑258/17, EU:C:2019:17, punt 50 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    42

    In dit verband moet worden vastgesteld dat de inschrijving in een instelling voor gespecialiseerde opleiding vóór de inwerkingtreding van richtlijn 82/76 op 29 januari 1982 om volgens de toen geldende voorwaarden opleidingen te volgen, een vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn definitief verworven rechtspositie heeft doen ontstaan.

    43

    Een dergelijke inschrijving en de daarmee verband houdende opleidingstijdvakken kunnen bij gebreke van bijzondere bepalingen in die zin in richtlijn 82/76 dus niet binnen de werkingssfeer van deze richtlijn worden gebracht voor de periode vóór het verstrijken van de omzettingstermijn ervan (zie naar analogie arrest van 15 januari 2019, E.B., C‑258/17, EU:C:2019:17, punt 52 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    44

    De gevolgen van een inschrijving die vóór de inwerkingtreding van richtlijn 82/76 heeft plaatsgevonden, vallen pas bij het verstrijken van de omzettingstermijn ervan, te weten vanaf 1 januari 1983, binnen de werkingssfeer van het Unierecht (zie naar analogie arrest van 15 januari 2019, E.B., C‑258/17, EU:C:2019:17, punt 53 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    45

    Voor opleidingen die zijn voortgezet na het verstrijken van de omzettingstermijn van deze richtlijn op 1 januari 1983, is een dergelijke inschrijving, na het verstrijken van deze termijn, gevolgen blijven sorteren gedurende de gehele duur van die opleidingen.

    46

    Bijgevolg moet de situatie van een arts die zich vóór 29 januari 1982 heeft inschreven bij een instelling voor gespecialiseerde medische opleiding, worden beschouwd als een situatie die vóór de inwerkingtreding van richtlijn 82/76 is ontstaan, maar waarvan de toekomstige gevolgen door deze richtlijn worden beheerst vanaf het verstrijken, op 1 januari 1983, van de termijn voor de omzetting ervan.

    47

    Aangezien, zoals blijkt uit punt 34 van het onderhavige arrest, voor elke fulltime- en parttimeopleiding tot medisch specialist die is begonnen in de loop van het jaar 1982, voor de periode van 1 januari 1983 tot het einde van de gevolgde opleiding een passende bezoldiging in de zin van de bijlage bij richtlijn 75/363, zoals gewijzigd, moet worden betaald, geldt een dergelijke bezoldigingsverplichting bijgevolg, onder dezelfde voorwaarden, ook voor opleidingen die zijn begonnen vóór de inwerkingtreding van richtlijn 82/76 op 29 januari 1982.

    48

    Het Hof heeft immers reeds geoordeeld dat de overgangsregels van de artikelen 12 en 14 van richtlijn 82/76 niet kunnen worden beschouwd als een beperking in de tijd van de verplichting om artsen een passende bezoldiging te betalen voor hun parttimeopleiding tot medisch specialist (zie in die zin arrest van 24 januari 2018, Pantuso e.a., C‑616/16 en C‑617/16, EU:C:2018:32, punten 33 en 35).

    49

    Wat voorts de mogelijkheid betreft voor de betrokken medisch specialisten om een adequate vergoeding te verkrijgen voor de schade die is veroorzaakt door de niet-omzetting van richtlijn 82/76 met betrekking tot de tijdvakken van fulltime- of parttimeopleiding tot medisch specialist die zijn begonnen vóór de inwerkingtreding van richtlijn 82/76, op 29 januari 1982, en die zijn voortgezet na het verstrijken van de omzettingstermijn van die richtlijn, op 1 januari 1983, zij eraan herinnerd dat de betrokken lidstaat – indien het door richtlijn 82/76 voorgeschreven resultaat bij gebreke van nationale maatregelen ter omzetting ervan niet door een uitlegging van het nationale recht in overeenstemming met het Unierecht kan worden bereikt – krachtens het Unierecht gehouden is tot vergoeding van de schade die aan particulieren is veroorzaakt doordat een richtlijn niet in nationaal recht is omgezet, mits aan drie voorwaarden is voldaan, te weten dat de geschonden rechtsregel ertoe strekt particulieren rechten toe te kennen waarvan de inhoud kan worden vastgesteld, dat er sprake is van een voldoende gekwalificeerde schending en dat er een rechtstreeks causaal verband bestaat tussen de schending van de op de staat rustende verplichting en de door de benadeelde personen geleden schade (zie in die zin arrest van 24 januari 2018, Pantuso e.a., C‑616/16 en C‑617/16, EU:C:2018:32, punt 49 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    50

    Het staat aan de verwijzende rechter om na te gaan of die voorwaarden zijn vervuld. Wanneer dat het geval is, is die lidstaat op grond van het Unierecht aansprakelijk.

    51

    Gelet op al het voorgaande moet op de gestelde vragen worden geantwoord dat artikel 2, lid 1, onder c) en artikel 3, leden 1 en 2, van, alsook de bijlage bij, richtlijn 75/363, zoals gewijzigd, aldus moeten worden uitgelegd dat voor elke fulltime- of parttimeopleiding tot medisch specialist die is begonnen vóór de inwerkingtreding van richtlijn 82/76, op 29 januari 1982, en die is voortgezet na het verstrijken van de omzettingstermijn van deze richtlijn, op 1 januari 1983, een passende bezoldiging in de zin van deze bijlage moet worden betaald voor het opleidingstijdvak vanaf 1 januari 1983 tot aan het einde van de opleiding, mits deze opleiding betrekking heeft op een medisch specialisme dat in alle of in twee of meer lidstaten bestaat en is genoemd in artikel 5 of artikel 7 van richtlijn 75/362.

    Kosten

    52

    Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

     

    Het Hof (Achtste kamer) verklaart voor recht:

     

    Artikel 2, lid 1, onder c) en artikel 3, leden 1 en 2, van, alsook de bijlage bij, richtlijn 75/363/EEG van de Raad van 16 juni 1975 inzake de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de werkzaamheden van de arts, zoals gewijzigd bij richtlijn 82/76/EEG van de Raad van 26 januari 1982, moeten aldus worden uitgelegd dat voor elke fulltime- of parttimeopleiding tot medisch specialist die is begonnen vóór de inwerkingtreding van richtlijn 82/76, op 29 januari 1982, en die is voortgezet na het verstrijken van de omzettingstermijn van deze richtlijn, op 1 januari 1983, een passende bezoldiging in de zin van deze bijlage moet worden betaald voor het opleidingstijdvak vanaf 1 januari 1983 tot aan het einde van de opleiding, mits deze opleiding betrekking heeft op een medisch specialisme dat in alle of in twee of meer lidstaten bestaat en is genoemd in artikel 5 of artikel 7 van richtlijn 75/362/EEG van de Raad van 16 juni 1975 inzake de onderlinge erkenning van de diploma’s, certificaten en andere titels van de arts, tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en vrij verrichten van diensten.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Italiaans.

    Naar boven