Kies de experimentele functies die u wilt uitproberen

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 62018CJ0760

    Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 11 februari 2021.
    M.V. e.a. tegen Organismos Topikis Aftodioikisis (OTA) „Dimos Agiou Nikolaou”.
    Verzoek van de Monomeles Protodikeio Lasithiou om een prejudiciële beslissing.
    Prejudiciële verwijzing – Sociale politiek – Richtlijn 1999/70/EG – Door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Clausule 5 – Maatregelen ter voorkoming van misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of ‑verhoudingen voor bepaalde tijd – Arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in de overheidssector – Opeenvolgende overeenkomsten dan wel verlenging van de eerste overeenkomst – Gelijkwaardige wettelijke maatregel – Absoluut grondwettelijk verbod op de omzetting van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in overeenkomsten voor onbepaalde tijd – Verplichting tot conforme uitlegging.
    Zaak C-760/18.

    ECLI-code: ECLI:EU:C:2021:113

     ARREST VAN HET HOF (Zevende kamer)

    11 februari 2021 ( *1 )

    „Prejudiciële verwijzing – Sociale politiek – Richtlijn 1999/70/EG – Door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Clausule 5 – Maatregelen ter voorkoming van misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of ‑verhoudingen voor bepaalde tijd – Arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in de overheidssector – Opeenvolgende overeenkomsten dan wel verlenging van de eerste overeenkomst – Gelijkwaardige wettelijke maatregel – Absoluut grondwettelijk verbod op de omzetting van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in overeenkomsten voor onbepaalde tijd – Verplichting tot conforme uitlegging”

    In zaak C‑760/18,

    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Monomeles Protodikeio Lasithiou (alleensprekende rechter in eerste aanleg Lasithi, Griekenland) bij beslissing van 4 december 2018, ingekomen bij het Hof op 4 december 2018, in de procedure

    M.V. e.a.

    tegen

    Organismos Topikis Aftodioikisis (OTA) „Dimos Agiou Nikolaou”,

    wijst

    HET HOF (Zevende kamer),

    samengesteld als volgt: A. Kumin (rapporteur), kamerpresident, T. von Danwitz en P. G. Xuereb, rechters,

    advocaat-generaal: M. Szpunar,

    griffier: A. Calot Escobar,

    gezien de stukken,

    gelet op de opmerkingen van:

    M.V. e.a., vertegenwoordigd door E. Chafnavi, dikigoros,

    Organismos Topikis Aftodioikisis (OTA) „Dimos Agiou Nikolaou”, vertegenwoordigd door K. Zacharaki, dikigoros,

    de Griekse regering, vertegenwoordigd door E.‑M. Mamouna, E. Tsaousi en K. Georgiadis als gemachtigden,

    de Europese Commissie, aanvankelijk vertegenwoordigd door A. Bouchagiar en M. van Beek, vervolgens door A. Bouchagiar als gemachtigden,

    gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

    het navolgende

    Arrest

    1

    Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van clausule 1 en clausule 5, punt 2, van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (hierna: „raamovereenkomst”) die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (PB 1999, L 175, blz. 43).

    2

    Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen M.V. en andere werknemers enerzijds en hun werkgever, Organismos Topikis Aftodioikisis (OTA) „Dimos Agiou Nikolaou” (plaatselijk bestuurslichaam „gemeentebestuur van Agios Nikolaos”, Griekenland) (hierna: „gemeente Agios Nikolaos”), anderzijds over de vraag of hun arbeidsverhouding als werknemer van de reinigingsdienst van deze gemeente als overeenkomst voor onbepaalde tijd moet worden gekwalificeerd.

    Toepasselijke bepalingen

    Unierecht

    3

    Clausule 1 van de raamovereenkomst luidt:

    „Het doel van deze raamovereenkomst is:

    a)

    de kwaliteit van arbeid voor bepaalde tijd te verbeteren door de toepassing van het non-discriminatiebeginsel te waarborgen;

    b)

    een kader vast te stellen om misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen.”

    4

    Clausule 3 van deze raamovereenkomst heeft als opschrift „Definities” en luidt:

    „In deze overeenkomst wordt verstaan onder:

    1.

    ‚werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd’: iemand met een rechtstreeks tussen een werkgever en een werknemer aangegane arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding voor bepaalde tijd waarvan het einde wordt bepaald door objectieve voorwaarden zoals het bereiken van een bepaald tijdstip, het voltooien van een bepaalde taak of het intreden van een bepaalde gebeurtenis;

    [...]”

    5

    Clausule 5 van de raamovereenkomst, met als opschrift „Maatregelen ter voorkoming van misbruik”, bepaalt:

    „1.

    Teneinde misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen, voeren de lidstaten, na raadpleging van de sociale partners overeenkomstig de nationale wetgeving, collectieve overeenkomsten of gebruiken, en/of de sociale partners, wanneer er geen gelijkwaardige wettelijke maatregelen ter voorkoming van misbruik bestaan, op een wijze die rekening houdt met de behoeften van bepaalde sectoren en/of categorieën werknemers, een of meer van de volgende maatregelen in:

    a)

    vaststelling van objectieve redenen die een vernieuwing van dergelijke overeenkomsten of verhoudingen rechtvaardigen;

    b)

    vaststelling van de maximale totale duur van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd;

    c)

    vaststelling van het aantal malen dat dergelijke overeenkomsten of verhoudingen mogen worden vernieuwd.

    2.

    De lidstaten, na raadpleging van de sociale partners, en/of, waar nodig, de sociale partners bepalen onder welke voorwaarden arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd:

    a)

    als ‚opeenvolgend’ worden beschouwd;

    b)

    geacht worden voor onbepaalde tijd te gelden.”

    6

    Clausule 8 van de raamovereenkomst heeft als opschrift „Bepalingen betreffende de uitvoering” en luidt:

    „1.

    De lidstaten en/of de sociale partners kunnen bepalingen handhaven of invoeren die gunstiger zijn dan die welke in deze overeenkomst zijn opgenomen.

    [...]”

    Grieks recht

    Grondwettelijke bepalingen

    7

    In 2001 zijn aan artikel 103 van de Griekse grondwet de leden 7 en 8 toegevoegd, die als volgt luiden:

    „7.   De aanstelling van personeel bij de overheid of in de overheidssector in ruime zin [...] vindt plaats hetzij na een vergelijkend onderzoek, hetzij na een selectie op basis van tevoren bepaalde objectieve criteria, en is onderworpen aan controle door een onafhankelijke instantie, zoals in de wet bepaald. [...]

    8.   De wet bepaalt onder welke voorwaarden en voor welke duur privaatrechtelijke arbeidsverhoudingen kunnen worden aangegaan met de overheid en in de overheidssector in ruime zin, zoals deze telkens wordt gedefinieerd, teneinde te voorzien in andere organieke posten dan die welke in lid 3, eerste alinea, worden bedoeld of teneinde het hoofd te bieden aan tijdelijke, onvoorziene of dringende behoeften in de zin van lid 2, tweede alinea. De wet bepaalt tevens welke taken het in de vorige alinea bedoelde personeel kan vervullen. Het is verboden het in de eerste alinea bedoelde personeel bij wet vast te benoemen of hun overeenkomsten om te zetten in overeenkomsten voor onbepaalde tijd. Dit verbod geldt tevens voor personen die zijn tewerkgesteld op basis van een overeenkomst tot aanneming van werk.”

    Wettelijke bepalingen

    8

    Artikel 8, leden 1 en 3, van wet 2112/1920 betreffende de verplichte opzegging van arbeidsovereenkomsten van werknemers in de privésector (FEK A’ 67/18.3.1920) voorziet in beschermende bepalingen voor de werknemer bij opzegging van een privaatrechtelijke arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, en luidt:

    „1.   Elke overeenkomst die in strijd is met deze wet is nietig, behalve indien zij gunstiger is voor de werknemer. [...]

    [...]

    3.   De bepalingen van deze wet zijn ook van toepassing op arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd wanneer de duur ervan niet gerechtvaardigd wordt door de aard van de overeenkomst maar met opzet aldus is vastgesteld om de bepalingen van deze wet betreffende de verplichte opzegging van de arbeidsovereenkomst te omzeilen.”

    9

    Blijkens het dossier waarover het Hof beschikt hebben de Griekse rechterlijke instanties in de loop der jaren artikel 8, lid 3, van wet 2112/1920, gelezen in samenhang met in het bijzonder de artikelen 281 en 671 van het Burgerlijk Wetboek, en de algemene beginselen van de Griekse grondwet, met name artikel 25, leden 1 en 3, toegepast om arbeidsverhoudingen juridisch correct te kwalificeren, namelijk door overeenkomsten die als overeenkomsten voor bepaalde tijd werden voorgesteld maar die in werkelijkheid werden vernieuwd en bedoeld waren om permanente en blijvende behoeften van de werkgever te dekken, op grond van voormeld artikel 8, lid 3, juridisch te kwalificeren als „overeenkomsten voor onbepaalde tijd”.

    10

    De verwijzende rechter benadrukt dat de Griekse rechters er na de herziening van de Griekse grondwet mee zijn gestopt de door werkgevers uit de overheidssector gesloten arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd krachtens artikel 8, lid 3, van wet 2112/1920 om te zetten in overeenkomsten voor onbepaalde tijd. Zij meenden dat de omzetting in strijd was met het in artikel 103 van de grondwet – zoals herzien – bedoelde verbod op het vast benoemen van personeel uit de overheidssector, ook al dekte een overeenkomst voor bepaalde tijd permanente en blijvende behoeften van de werkgever.

    Bepalingen betreffende vernieuwingen van overeenkomsten voor bepaalde tijd van het personeel bij de reinigingsdiensten van plaatselijke bestuurslichamen

    11

    Volgens artikel 205, lid 1, van de Kodikas Katastasis Dimotikon kai Koinotikon Ypallilon (wetboek inzake het statuut van gemeentepersoneel) mogen plaatselijke bestuurslichamen privaatrechtelijke arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd afsluiten om te voorzien in seizoensgebonden of andere periodieke of tijdelijke behoeften.

    12

    Artikel 21 van wet 2190/1994 tot oprichting van een onafhankelijke autoriteit voor de selectie van personeel en de regeling van administratieve kwesties (FEK A’ 28/3.3.1994) bepaalt:

    „1.   Overheidsdiensten en rechtspersonen [...] mogen personeel aanwerven op basis van een privaatrechtelijke arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd om het hoofd te bieden aan seizoensgebonden of andere periodieke of tijdelijke behoeften, onder de voorwaarden en volgens de procedure zoals hieronder beschreven.

    2.   Het in lid 1 bedoelde personeel kan niet voor langer dan acht maanden per periode van twaalf maanden worden tewerkgesteld. Wanneer personeel tijdelijk wordt aangeworven om wegens afwezigheid van personeel of vacante posten te voorzien in dringende behoeften overeenkomstig de geldende bepalingen, kan dezelfde persoon niet langer dan vier maanden worden tewerkgesteld. De overeenkomst verlengen, een nieuwe overeenkomst sluiten in hetzelfde jaar of de overeenkomst omzetten in een overeenkomst voor onbepaalde tijd, is nietig.”

    13

    Artikel 167 van wet 4099/2012 (FEK A’ 250/20.12.2012) bepaalt in de op het hoofdgeding toepasselijke versie:

    „In afwijking van elke andere bepaling worden lopende individuele overeenkomsten en individuele overeenkomsten die ten hoogste negentig dagen vóór de inwerkingtreding van deze wet zijn afgelopen en die betrekking hebben op de schoonmaak van de gebouwen van overheidsdiensten, onafhankelijke autoriteiten, publiekrechtelijke rechtspersonen, privaatrechtelijke rechtspersonen en plaatselijke bestuurslichamen, van elk plaatselijk bestuurslichaam dat bevoegd is op het gebied van schoonmaak en moet voorzien in de reinigingsbehoeften van andere diensten van de plaatselijke bestuurslichamen, van rechtswege verlengd tot en met 31 december 2017. De verlenging geldt niet voor individuele overeenkomsten die vanaf 1 januari 2016 zijn gesloten om in dringende, seizoensgebonden of tijdelijke reinigingsbehoeften te voorzien en die niet langer dan twee maanden per periode van twaalf maanden duren.”

    14

    Bij artikel 76 van wet 4386/2016 (FEK A’ 83/11.5.2016) is na de eerste alinea van lid 1 van artikel 167 van wet 4099/2012, in de destijds geldende versie, een alinea ingevoegd volgens welke de verlenging van rechtswege tot en met 31 december 2016 van de in de vorige alinea bedoelde individuele arbeidsovereenkomsten vanaf de inwerkingtreding van wet 4325/2015 (te weten 11 mei 2015) ook geldt voor overeenkomsten van personeel dat is aangeworven om te voorzien in dringende, seizoensgebonden of tijdelijke reinigingsbehoeften op basis van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd die niet langer dan twee maanden per periode van twaalf maanden mochten duren.

    Bestuursrechtelijke bepalingen

    15

    Presidentieel besluit 164/2004 houdende regelingen voor werknemers met overeenkomsten voor bepaalde tijd in de overheidssector (FEK A’ 134/19.7.2004), waarbij richtlijn 1999/70 in Grieks recht is omgezet wat het personeel van de overheid en de overheidssector in ruime zin betreft, bepaalt in artikel 2, lid 1:

    „Dit besluit is van toepassing op het personeel in de overheidssector [...] en op het personeel van gemeentelijke ondernemingen dat werkzaam is op basis van een arbeidsovereenkomst of -verhouding voor bepaalde tijd of op basis van een overeenkomst tot aanneming van werk of enige andere vorm van arbeidsovereenkomst of ‑verhouding waarbij de verhouding van ondergeschiktheid verborgen is. [...]”

    16

    Artikel 4 van dit presidentieel besluit luidt:

    „1.   Werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd mogen niet louter wegens hun overeenkomst voor bepaalde tijd ongunstigere arbeidsvoorwaarden krijgen dan werknemers met een overeenkomst voor onbepaalde tijd. Uitzonderlijk is een verschillende behandeling toegestaan wanneer die door objectieve redenen wordt gerechtvaardigd.

    2.   De criteria voor perioden van anciënniteit in verband met bijzondere arbeidsvoorwaarden zijn dezelfde voor werknemers met arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd en met arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd, behalve wanneer verschillende criteria om objectieve redenen gerechtvaardigd zijn.”

    17

    Artikel 5 van het presidentieel besluit heeft als opschrift „Opeenvolgende overeenkomsten” en bepaalt:

    „1.   Opeenvolgende overeenkomsten die tegen dezelfde of vergelijkbare arbeidsvoorwaarden tussen dezelfde werkgever en dezelfde werknemer worden gesloten en uitgevoerd, en die betrekking hebben op hetzelfde of een vergelijkbaar vakgebied, zijn verboden wanneer de tussenliggende tijd minder dan drie maanden bedraagt.

    2.   Uitzonderlijk mogen dergelijke overeenkomsten toch worden gesloten wanneer daarvoor een objectieve reden bestaat. Dit is het geval wanneer de op de aanvankelijke overeenkomst volgende overeenkomsten worden gesloten om te voorzien in bijzondere gelijkaardige behoeften die direct of indirect verband houden met de vorm, de aard, of de activiteit van de onderneming.

    3.   Opeenvolgende overeenkomsten worden schriftelijk gesloten, en de redenen daarvoor worden uitdrukkelijk in de overeenkomst vermeld wanneer zij hier niet onmiddellijk uit blijken. Uitzonderlijk is de schriftelijke vorm niet vereist wanneer de overeenkomst, gezien het tijdelijk karakter van de betrekking, voor maximaal een maand wordt verlengd, behalve indien een andere bepaling uitdrukkelijk een schriftelijke vorm vereist. De werknemer krijgt binnen vijf werkdagen na aanvang van zijn betrekking een kopie van de overeenkomst overhandigd.

    4.   Hoe dan ook mogen er niet meer dan drie opeenvolgende overeenkomsten worden gesloten, onder voorbehoud van het bepaalde in lid 2 van het volgende artikel.”

    18

    Artikel 6 van dit presidentieel besluit gaat over de maximumduur van overeenkomsten voor bepaalde tijd en luidt:

    „1.   De totale duur van opeenvolgende overeenkomsten die tegen dezelfde of vergelijkbare arbeidsvoorwaarden tussen dezelfde werkgever en dezelfde werknemer worden gesloten en uitgevoerd, en die betrekking hebben op hetzelfde of een vergelijkbaar vakgebied, mag niet meer dan 24 maanden bedragen, of zij nu krachtens het voorgaande artikel dan wel krachtens andere geldende bepalingen worden gesloten.

    2.   Overschrijding van de totale duur van 24 maanden is slechts toegestaan voor in de geldende wetgeving gespecificeerde bijzondere – naar de aard van hun werk – categorieën werknemers, zoals leidinggevend personeel, werknemers aangeworven in het kader van specifieke onderzoeksprogramma’s of gesubsidieerde of gefinancierde programma’s en werknemers aangeworven voor de uitvoering van werkzaamheden verband houdend met de nakoming van verplichtingen uit overeenkomsten met internationale organisaties.”

    19

    Artikel 7 van presidentieel besluit 164/2004, met als opschrift „Sancties voor overtredingen”, luidt:

    „1.   Elke in strijd met de artikelen 5 en 6 van dit besluit gesloten overeenkomst is van rechtswege nietig.

    2.   Indien de nietige overeenkomst geheel of gedeeltelijk is uitgevoerd, heeft de werknemer recht op betaling van de verschuldigde bedragen: reeds uitgekeerde bedragen kunnen niet worden teruggevorderd. De werknemer heeft recht op een vergoeding waarvan de omvang overeenstemt met de ontslagvergoeding waarop de overeenkomstige werknemer met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd recht heeft. In geval van verschillende nietige overeenkomsten wordt de vergoeding berekend over de totale duur van de tewerkstelling op grond van de nietige overeenkomsten. De geldbedragen die door de werkgever aan de werknemer worden betaald, komen ten laste van de verantwoordelijke partij.

    3.   Niet-inachtneming van de artikelen 5 en 6 van dit besluit wordt met een gevangenisstraf [...] bestraft. Wanneer bij de niet-inachtneming geen sprake is van opzet, bedraagt de gevangenisstraf ten hoogste een jaar. Dit feit wordt daarnaast aangemerkt als een ernstige tuchtrechtelijke fout.”

    20

    Volgens artikel 10 van het presidentieel besluit doet dit besluit niet af aan bepalingen die gunstiger zijn voor alle werknemers of voor gehandicapte werknemers.

    Hoofdgeding en prejudiciële vragen

    21

    In 2015 zijn M.V. e.a. door de gemeente Agios Nikolaos aangeworven om daar bij de reinigingsdiensten te werken. Het betrof privaatrechtelijke arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, voor voltijdse betrekkingen tegen een maandelijkse vergoeding die werd vastgesteld volgens het wettelijke barema.

    22

    Deze overeenkomsten waren initieel gesloten voor acht maanden, maar zijn vervolgens vernieuwd tot en met 31 december 2017 door verschillende tussenkomsten van de wetgever, die de verwijzende rechter opsomt in de punten 15 tot en met 22 van zijn verzoek om een prejudiciële beslissing. Dit gebeurde retroactief en zonder onderbreking. De overeenkomsten hadden een respectieve totaalduur van tussen 24 en 29 maanden en werden uiteindelijk door de gemeente Agios Nikolaos opgezegd op de voormelde datum. Voorts blijkt uit het verzoek om een prejudiciële beslissing dat bij deze verlengingen nooit werd geëvalueerd of de eventuele seizoensgebonden, tijdelijke of periodieke behoeften waarvoor de overeenkomsten aanvankelijk eventueel waren gesloten, nog steeds bestonden.

    23

    Verzoekers in het hoofdgeding meenden dat hun situatie misbruik opleverde als gevolg van het gebruik van opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd en dat dit in strijd was met het voorwerp en de doelstelling van de raamovereenkomst. Zij hebben de Monomeles Protodikeio Lasithiou (alleensprekende rechter in eerste aanleg Lasithi, Griekenland) verzocht om ten eerste vast te stellen dat zij nog steeds aan de gemeente Agios Nikolaos verbonden zijn door een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en dat de opzegging van hun arbeidsovereenkomsten per 31 december 2017 nietig is, en ten tweede deze gemeente te gelasten hen op straffe van een dwangsom te werk te stellen op basis van arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd.

    24

    De verwijzende rechter brengt om te beginnen in herinnering dat richtlijn 1999/70, voor personeel in de overheidssector zoals verzoekers in het hoofdgeding, in Grieks recht is omgezet bij presidentieel besluit 164/2004, dat maatregelen bevat om misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of ‑verhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen.

    25

    Voorts is volgens die rechter wet 2112/1920 nog steeds van toepassing, waarvan artikel 8 in de leden 1 en 3 bepaalt dat een overeenkomst voor bepaalde tijd nietig is indien de duur ervan niet gerechtvaardigd wordt door de aard van de overeenkomst maar doelbewust aldus is vastgelegd om de bepalingen over de verplichte opzegging van de arbeidsovereenkomst te omzeilen.

    26

    De verwijzende rechter benadrukt dat in het Griekse recht bij wijze van uitzondering onder bepaalde voorwaarden het sluiten van opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd geoorloofd is. Hij brengt dienaangaande in herinnering dat artikel 5 van presidentieel besluit 164/2004 onder meer bepaalt dat dit mogelijk is wanneer zulks door een objectieve reden wordt gerechtvaardigd en aan andere vereisten wordt voldaan, zoals het vereiste dat een nieuwe arbeidsovereenkomst schriftelijk wordt gesloten, en voor zover er maximaal drie verlengingen zijn. Van een dergelijke objectieve reden is sprake wanneer de overeenkomsten die de initiële overeenkomst opvolgen, worden gesloten om te beantwoorden aan dezelfde soort bijzondere behoeften die direct of indirect te maken hebben met de vorm, de aard of de activiteit van de onderneming.

    27

    Die rechter preciseert evenwel dat na de inwerkingtreding van richtlijn 1999/70 maar vóór de uiterste datum voor omzetting ervan in Grieks recht, bij de wijziging van artikel 103 van de Griekse grondwet in 2001, aan lid 8 van dit artikel een verbod is toegevoegd op het omzetten van overeenkomsten voor bepaalde tijd van overheidspersoneel in overeenkomsten voor onbepaalde tijd. De verwijzende rechter merkt in dit verband op dat de nationale rechterlijke instanties tot dan toe wet 2112/1920 als „gelijkwaardige wettelijke maatregel” in de zin van clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst toepasten om arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te herkwalificeren als overeenkomsten voor onbepaalde tijd, maar dat deze beschermende bepalingen sinds de grondwetsherziening niet meer kunnen worden toegepast.

    28

    Verder vermeldt de verwijzende rechter een recente beslissing van de Elegktiko Synedrio (rekenkamer, Griekenland) waarbij is geoordeeld dat een dergelijke verlenging van arbeidsovereenkomsten indruist tegen richtlijn 1999/70, zoals in intern recht omgezet bij presidentieel besluit 164/2004. De verlenging komt neer op een onaanvaardbare opeenvolging van overeenkomsten die voor dezelfde betrekking tegen dezelfde arbeidsvoorwaarden worden gesloten en uitgevoerd tussen dezelfde werkgever en dezelfde werknemer, zonder dat daarbij objectieve en transparante criteria zijn vastgelegd om na te gaan of de vernieuwing van dergelijke overeenkomsten beantwoordt aan een werkelijke behoefte, geschikt is om de nagestreefde doelstelling te bereiken en daartoe noodzakelijk is, met name rekening houdend met het feit dat het een reëel risico van misbruik van dit type overeenkomsten met zich brengt.

    29

    In die omstandigheden betwijfelt de verwijzende rechter met name of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale wetgeving waarbij de raamovereenkomst is omgezet wel verenigbaar is met deze raamovereenkomst, wanneer die wetgeving aldus wordt uitgelegd dat verlengingen van rechtswege van de betrokken arbeidsovereenkomsten niet onder het begrip „opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd” vallen omdat er niet schriftelijk een nieuwe arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt gesloten maar een bestaande arbeidsovereenkomst wordt verlengd.

    30

    Bovendien meent de verwijzende rechter dat de met verzoekers in het hoofdgeding gesloten arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd kennelijk in strijd zijn met de maatregelen waarin de artikelen 5 en 6 van presidentieel besluit 164/2004 – in overeenstemming met clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst – voorzien ter voorkoming van misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of ‑verhoudingen voor bepaalde tijd. Hij merkt daarbij onder meer op dat er tussen de diverse contractverlengingen geen enkele onderbreking is geweest en dat de verlengingen niet door een objectieve reden werden gerechtvaardigd. Hij hekelt ook de veelvuldige interventies van de Griekse wetgever, waardoor het maximumaantal contractverlengingen – drie – alsook de in presidentieel besluit 164/2004 vastgelegde maximumduur – 24 maanden – van die contracten zijn overschreden.

    31

    Volgens de vaststellingen van de verwijzende rechter heeft artikel 167 van wet 4099/2012, in de op het hoofdgeding toepasselijke versie, bewerkstelligd dat de betrokken arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd van rechtswege konden worden verlengd bij eenvoudige vaststelling van de desbetreffende werkgevende instantie, zonder nadere procedure of besluit van een collectief orgaan van die instantie en zonder voorafgaande beoordeling of de behoeften waarvoor die overeenkomsten aanvankelijk waren gesloten, nog bestonden.

    32

    De verwijzende rechter preciseert dat zelfs ingeval de arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd met de reinigingsdiensten aanvankelijk op grond van artikel 205 van het wetboek inzake het statuut van gemeentepersoneel waren gesloten voor een periode van acht maanden, los van de permanente en blijvende behoeften van de plaatselijke bestuurslichamen, de verlenging ervan tot en met 31 december 2017 bij retroactieve wetgevingshandelingen die uitsluitend op die overeenkomsten betrekking hadden, aantoont dat de behoeften waarin die overeenkomsten moesten voorzien, niet kunnen worden aangemerkt als tijdelijk, seizoensgebonden of periodiek.

    33

    Voorts stelt de verwijzende rechter dat de Griekse wetgever verschillende aanvullende bepalingen heeft vastgesteld over onder meer de wetgeving inzake de overheidsuitgaven die voortvloeien uit de tewerkstelling van werknemers bij de reinigingsdiensten van plaatselijke bestuurslichamen tijdens het gehele tijdvak van de krachtens artikel 167 van wet 4099/2012 doorgevoerde verlengingen van hun arbeidsovereenkomsten, waardoor de oorzaak van die – normaal gezien onrechtmatige – uitgaven rechtmatig is geworden. Daarmee heeft de Griekse wetgever evenwel verhinderd dat de betrokken werknemers de in artikel 7 van presidentieel besluit 164/2004 bedoelde vergoeding ontvangen, aangezien deze bepaling daarvoor vereist dat de arbeidsovereenkomst nietig is wegens schending van de artikelen 5 en 6 van dit besluit. Parallel werd beslist dat de in artikel 7 van presidentieel besluit 164/2004 genoemde sancties niet van toepassing waren op de plaatselijke bestuurslichamen die reinigingspersoneel tewerkstelden op basis van voormelde arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, zoals herhaaldelijk verlengd tot eind 2017. Op grond van nog een andere wettelijke bepaling werd de verlenging van de door de plaatselijke bestuurslichamen gesloten arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd niet meegeteld voor de berekening van de in de artikelen 5 tot en met 7 van presidentieel besluit 164/2004 bepaalde maximumduur van 24 maanden.

    34

    Derhalve heeft de Monomeles Protodikeio Lasithiou de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

    „1)

    Doet een uitlegging van nationaalrechtelijke bepalingen – die zijn vastgesteld tot omzetting in de nationale rechtsorde van [de raamovereenkomst] – volgens welke de verlenging van rechtswege van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd van werknemers van de reinigingsdiensten van plaatselijke bestuurslichamen, krachtens een uitdrukkelijke wettelijke bepaling van nationaal recht zoals artikel 167 van wet 4099/2012 wordt uitgezonderd van de definitie van ‚opeenvolgende’ arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, in de zin van clausule 1 en clausule 5, punt 2, van de raamovereenkomst, met de motivering dat er niet een nieuwe schriftelijke overeenkomst voor bepaalde tijd wordt gesloten, maar een reeds bestaande arbeidsovereenkomst wordt verlengd, afbreuk aan het doel en het nuttig effect van die raamovereenkomst?

    2)

    Wanneer een wettelijk neergelegde en toegepaste praktijk ten aanzien van de tewerkstelling van personeel in de reinigingsdiensten van plaatselijke bestuurslichamen in strijd is met de maatregelen ter voorkoming van misbruik als gevolg van de opeenvolging van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, waarin werd voorzien bij de regeling tot omzetting van clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst in het nationale recht, omvat de verplichting van de nationale rechter tot een met het Unierecht conforme uitlegging van het nationale recht dan ook de toepassing van een nationaalrechtelijke bepaling zoals artikel 8, lid 3, van wet 2112/1920, als bestaande en nog geldende gelijkwaardige wettelijke maatregel in de zin van clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst, welke de mogelijkheid biedt om de opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die werden gebruikt om te voorzien in permanente en blijvende reinigingsbehoeften van de plaatselijke bestuurslichamen, juridisch correct te kwalificeren als arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd?

    3)

    Indien het antwoord op de voorgaande vraag bevestigend luidt, vormt een grondwettelijke regeling als die van artikel 103, leden 7 en 8, van de Griekse grondwet (in de versie van na de grondwetsherziening van 2001), die categorisch verbiedt dat volgens deze regeling gesloten arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in de overheidssector worden omgezet in overeenkomsten voor onbepaalde tijd, dan een onevenredige beperking van de verplichting van de nationale rechter tot een met het Unierecht conforme uitlegging van het nationale recht, omdat deze regeling de toepassing van een bestaande en nog geldende gelijkwaardige wettelijke maatregel in de zin van clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst als artikel 8, lid 3, van wet 2112/1920 onmogelijk maakt, en daarmee belet dat opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd die worden gebruikt om te voorzien in permanente en blijvende reinigingsbehoeften van plaatselijke bestuurslichamen, in een rechterlijke procedure juridisch correct worden gekwalificeerd als overeenkomsten voor onbepaalde tijd, zelfs wanneer die overeenkomsten bedoeld zijn om te voorzien in permanente en blijvende behoeften?”

    Beantwoording van de prejudiciële vragen

    Eerste vraag

    35

    Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of clausule 1 en clausule 5, punt 2, van de raamovereenkomst aldus moeten worden uitgelegd dat de daarin gebruikte uitdrukking „opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd” ook ziet op de overeenkomstig uitdrukkelijke nationale bepalingen doorgevoerde verlenging van rechtswege van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd van werknemers bij de reinigingsdiensten van plaatselijke bestuurslichamen, ondanks het feit dat dit niet schriftelijk is gebeurd, wat nochtans in beginsel verplicht is voor de sluiting van opeenvolgende overeenkomsten.

    36

    Dienaangaande moet eraan worden herinnerd dat met clausule 5 van de raamovereenkomst wordt beoogd uitvoering te geven aan een van de doelstellingen van de raamovereenkomst, namelijk het vaststellen van een kader voor het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd, welk gebruik wordt beschouwd als een mogelijke bron van misbruik ten nadele van werknemers, door te voorzien in een aantal minimale beschermende bepalingen om te voorkomen dat werknemers in een precaire situatie komen te verkeren (arrest van 19 maart 2020, Sánchez Ruiz e.a., C‑103/18 en C‑429/18, EU:C:2020:219, punt 53 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    37

    Clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst legt de lidstaten dus de verplichting op, teneinde misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen, ten minste één van de daarin genoemde maatregelen op effectieve en bindende wijze vast te stellen wanneer er in hun nationale recht geen gelijkwaardige wettelijke maatregelen bestaan (arrest van 19 maart 2020, Sánchez Ruiz e.a., C‑103/18 en C‑429/18, EU:C:2020:219, punt 55 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    38

    Uit de bewoordingen van deze clausule van de raamovereenkomst en uit vaste rechtspraak volgt evenwel dat die clausule alleen van toepassing is op opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd (arresten van 22 januari 2020, Baldonedo Martín, C‑177/18, EU:C:2020:26, punt 70, en 19 maart 2020, Sánchez Ruiz e.a., C‑103/18 en C‑429/18, EU:C:2020:219, punt 56 en aldaar aangehaalde rechtspraak), zodat de eerste of enige arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet onder clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst valt (zie in die zin arrest van 23 april 2009, Angelidaki e.a., C‑378/07–C‑380/07, EU:C:2009:250, punt 90 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    39

    In casu gaat het stricto sensu niet om een opeenvolging van twee of meerdere arbeidsovereenkomsten, wat veronderstelt dat formeel twee of meerdere afzonderlijke overeenkomsten worden gesloten die elkaar opvolgen. Het gaat meer bepaald om een uit wetgevingshandelingen resulterende automatische verlenging van een initiële overeenkomst voor bepaalde tijd. Onderzocht moet dus worden of deze situatie onder het begrip „opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd” van clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst valt.

    40

    In dit verband blijkt uit vaste rechtspraak dat clausule 5, punt 2, onder a), van de raamovereenkomst het in beginsel aan de lidstaten en/of de sociale partners overlaat om te bepalen onder welke voorwaarden arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd worden beschouwd als „opeenvolgend” (zie in die zin arresten van 22 januari 2020, Baldonedo Martín, C‑177/18, EU:C:2020:26, punt 71, en 19 maart 2020, Sánchez Ruiz e.a., C‑103/18 en C‑429/18, EU:C:2020:219, punt 57).

    41

    Hoewel een dergelijke verwijzing naar de nationale autoriteiten met het oog op het definiëren van de concrete toepassingsvoorwaarden van het begrip „opeenvolgend”, in de zin van de raamovereenkomst, haar verklaring vindt in de wens om de verscheidenheid van de desbetreffende nationale regelingen te bewaren, zij er toch aan herinnerd dat de aldus aan de lidstaten gelaten beoordelingsmarge grenzen kent, aangezien zij niet zo ruim kan zijn dat daarmee afbreuk wordt gedaan aan de doelstelling of het nuttig effect van de raamovereenkomst. In het bijzonder mogen nationale instanties hun beoordelingsvrijheid niet uitoefenen op een wijze die tot misbruik zou kunnen leiden en aldus tegen die doelstelling indruist (arresten van 4 juli 2006, Adeneler e.a., C‑212/04, EU:C:2006:443, punt 82, en 19 maart 2020, Sánchez Ruiz e.a., C‑103/18 en C‑429/18, EU:C:2020:219, punt 58).

    42

    De lidstaten zijn immers gehouden het door het Unierecht voorgeschreven resultaat te waarborgen, zoals niet alleen uit artikel 288, derde alinea, VWEU blijkt, maar ook uit artikel 2, eerste alinea, juncto overweging 17 van richtlijn 1999/70 (zie in die zin arresten van 4 juli 2006, Adeneler e.a., C‑212/04, EU:C:2006:443, punt 68, en 19 maart 2020, Sánchez Ruiz e.a., C‑103/18 en C‑429/18, EU:C:2020:219, punt 59).

    43

    De grenzen van de in punt 41 van het onderhavige arrest bedoelde, aan de lidstaten gelaten beoordelingsvrijheid gelden in het bijzonder voor een cruciaal begrip, zoals dat betreffende het opeenvolgend zijn van arbeidsverhoudingen, dat bepalend is voor de definitie van de werkingssfeer zelf van de nationale voorschriften ter uitvoering van de raamovereenkomst (arrest van 19 maart 2020, Sánchez Ruiz e.a., C‑103/18 en C‑429/18, EU:C:2020:219, punt 60).

    44

    De vaststelling dat er geen sprake is van opeenvolgende arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd in de zin van clausule 5 van de raamovereenkomst, louter omdat de eerste arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde werknemers bij de reinigingsdiensten van plaatselijke bestuurslichamen van rechtswege werd verlengd bij wetgevingshandelingen, en er niet formeel, schriftelijk een of meerdere nieuwe arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd werden afgesloten, zou het voorwerp, de doelstelling en het nuttig effect van de raamovereenkomst in gevaar kunnen brengen.

    45

    Een dergelijke restrictieve uitlegging van het begrip „opeenvolgende arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd” zou het immers mogelijk maken werknemers jarenlang in een onzekere arbeidssituatie tewerk te stellen (arresten van 4 juli 2006, Adeneler e.a., C‑212/04, EU:C:2006:443, punt 85, en 19 maart 2020, Sánchez Ruiz e.a., C‑103/18 en C‑429/18, EU:C:2020:219, punt 62).

    46

    Bovendien zou deze restrictieve uitlegging er niet alleen toe kunnen leiden dat tal van arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd feitelijk niet de werknemersbescherming genieten die met richtlijn 1999/70 en de raamovereenkomst wordt beoogd, door de verregaande uitholling van de daarmee nagestreefde doelstelling, maar ook dat werkgevers misbruik kunnen gaan maken van dergelijke verhoudingen om te voorzien in permanente en blijvende personeelsbehoeften (arrest van 19 maart 2020, Sánchez Ruiz e.a., C‑103/18 en C‑429/18, EU:C:2020:219, punt 63).

    47

    In deze context moet ook worden geconstateerd dat het begrip „tijd” van de arbeidsverhouding een essentieel onderdeel is van elke overeenkomst voor bepaalde tijd. Volgens clausule 3, punt 1, van de raamovereenkomst wordt „het einde [van de arbeidsovereenkomst of ‑verhouding] bepaald door objectieve voorwaarden zoals het bereiken van een bepaald tijdstip, het voltooien van een bepaalde taak of het intreden van een bepaalde gebeurtenis”. Een wijziging van de einddatum van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd vormt dan ook een wezenlijke verandering van deze overeenkomst, die mag worden gelijkgesteld met de sluiting van een nieuwe arbeidsverhouding voor bepaalde tijd die de vorige arbeidsverhouding opvolgt en die dus binnen de werkingssfeer van clausule 5 van de raamovereenkomst valt.

    48

    Zoals immers naar voren komt uit de tweede alinea van de preambule van de raamovereenkomst en uit de punten 6 en 8 van de algemene overwegingen ervan, wordt het genot van vaste dienstbetrekkingen opgevat als een essentieel onderdeel van de werknemersbescherming, terwijl arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd slechts in bepaalde omstandigheden in de behoeften van zowel de werkgever als de werknemer kunnen voorzien (arrest van 19 maart 2020, Sánchez Ruiz e.a., C‑103/18 en C‑429/18, EU:C:2020:219, punt 54 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    49

    Dat de verlenging of de vernieuwing van arbeidsovereenkomsten resulteert uit wetgevingshandelingen van het Griekse parlement, is in deze context niet van belang. Vastgesteld zij namelijk dat de nuttige werking van de raamovereenkomst in gevaar zou komen door een uitlegging waarbij de duur van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd via wetgeving eenzijdig kan worden verlengd.

    50

    Dienaangaande zij er ook op gewezen dat het Hof heeft geoordeeld dat een nationaal voorschrift dat zich ertoe zou beperken via een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling in het algemeen en op abstracte wijze de mogelijkheid te creëren gebruik te maken van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, niet zou voldoen aan de vereisten van clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst. Uit een dergelijke louter formele bepaling kunnen immers geen objectieve en transparante criteria worden afgeleid om na te gaan of de verlenging van dergelijke overeenkomsten werkelijk aan een echte behoefte beantwoordt, geschikt is om de nagestreefde doelstelling te bereiken en daartoe noodzakelijk is. Een dergelijke bepaling brengt dus een reëel risico van misbruik van dit type overeenkomsten met zich, en is dan ook in strijd met het doel en het nuttig effect van de raamovereenkomst (arrest van 19 maart 2020, Sánchez Ruiz e.a., C‑103/18 en C‑429/18, EU:C:2020:219, punten 67 en 68 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    51

    In casu kan de automatische, bij wetgeving doorgevoerde verlenging gelijkgesteld worden met een vernieuwing en dus met de sluiting van een andere overeenkomst voor bepaalde tijd, zodat overeenkomsten als die in het hoofdgeding inderdaad als „opeenvolgend” in de zin van clausule 5 van de raamovereenkomst kunnen worden aangemerkt. Dit wordt bevestigd door het feit dat er in het hoofdgeding geen enkele onderbreking is geweest tussen de eerste arbeidsovereenkomst en de arbeidsovereenkomsten die daar krachtens de bij wetgevingshandelingen doorgevoerde automatische verlengingen op zijn gevolgd, en dat verzoekers allen zijn blijven doorwerken voor hun respectievelijke werkgever in dezelfde soort functie en onder dezelfde arbeidsvoorwaarden, behalve dan die inzake de duur van de arbeidsverhouding.

    52

    Gelet op het voorgaande dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat clausule 1 en clausule 5, punt 2, van de raamovereenkomst aldus moeten worden uitgelegd dat de daarin gebruikte uitdrukking „opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd” ook ziet op de overeenkomstig uitdrukkelijke nationale bepalingen doorgevoerde verlenging van rechtswege van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd van werknemers bij de reinigingsdiensten van plaatselijke bestuurslichamen, ondanks het feit dat dit niet schriftelijk is gebeurd, wat nochtans in beginsel verplicht is voor de sluiting van opeenvolgende overeenkomsten.

    Tweede en derde vraag

    53

    Met zijn tweede en derde vraag, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter voor het geval de eerste vraag bevestigend zou worden beantwoord in wezen te vernemen of clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst aldus moet worden uitgelegd dat wanneer misbruik is gemaakt van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in de zin van deze bepaling, de verplichting voor de verwijzende rechter om aan de betrokken bepalingen van nationaal recht zoveel mogelijk een uitlegging en toepassing te geven waarmee dat misbruik naar behoren kan worden bestraft en de gevolgen van de schending van het Unierecht ongedaan kunnen worden gemaakt, ook impliceert dat hij een nationale bepaling toepast waardoor de opeenvolging van overeenkomsten voor bepaalde tijd kan worden omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, hoewel een andere nationale bepaling, die grondwettelijk en dus van hogere rang is, deze omzetting in de overheidssector categorisch verbiedt.

    54

    Dienaangaande zij er om te beginnen aan herinnerd dat clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst, om misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of ‑verhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen, de lidstaten de verplichting oplegt ten minste één van de in die bepaling genoemde maatregelen op effectieve en bindende wijze vast te stellen wanneer er in hun nationale recht geen gelijkwaardige wettelijke maatregelen bestaan. De drie in clausule 5, punt 1, onder a) tot en met c), genoemde maatregelen betreffen respectievelijk de objectieve redenen die een vernieuwing van dergelijke arbeidsovereenkomsten of ‑verhoudingen rechtvaardigen, de maximale totale duur van deze opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of ‑verhoudingen, en het aantal malen dat dergelijke overeenkomsten of ‑verhoudingen mogen worden vernieuwd (arrest van 19 maart 2020, Sánchez Ruiz e.a., C‑103/18 en C‑429/18, EU:C:2020:219, punt 83 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    55

    De lidstaten beschikken in dat verband over een beoordelingsmarge, aangezien zij naar keuze een of meer van de in clausule 5, punt 1, onder a) tot en met c), van de raamovereenkomst genoemde maatregelen kunnen invoeren, of gebruik kunnen maken van bestaande gelijkwaardige wettelijke maatregelen, op een wijze die rekening houdt met de behoeften van bepaalde sectoren en/of categorieën werknemers (arrest van 19 maart 2020, Sánchez Ruiz e.a., C‑103/18 en C‑429/18, EU:C:2020:219, punt 84 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    56

    Aldus stelt clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst de lidstaten een algemeen doel, bestaande in het voorkomen van het bedoelde misbruik, maar laat zij hun de vrijheid om de middelen voor het bereiken daarvan te kiezen, mits daarmee geen afbreuk wordt gedaan aan het doel of het nuttig effect van de raamovereenkomst (arrest van 19 maart 2020, Sánchez Ruiz e.a., C‑103/18 en C‑429/18, EU:C:2020:219, punt 85 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    57

    Clausule 5 van de raamovereenkomst voorziet niet in specifieke sancties voor het geval dat misbruik wordt vastgesteld. In een dergelijk geval staat het aan de nationale instanties om maatregelen vast te stellen die niet alleen evenredig moeten zijn, maar ook voldoende effectief en afschrikkend om ervoor te zorgen dat de krachtens de raamovereenkomst vastgestelde normen hun volle uitwerking krijgen (arrest van 19 maart 2020, Sánchez Ruiz e.a., C‑103/18 en C‑429/18, EU:C:2020:219, punt 86 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    58

    Uit clausule 5 van de raamovereenkomst vloeit dus geen algemene verplichting voor de lidstaten voort om te voorzien in de omzetting van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in een overeenkomst voor onbepaalde tijd. De interne rechtsorde van de betrokken lidstaat moet niettemin voorzien in een andere effectieve maatregel ter voorkoming, en in voorkomend geval ter bestraffing, van het misbruik van opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd (arrest van 19 maart 2020, Sánchez Ruiz e.a., C‑103/18 en C‑429/18, EU:C:2020:219, punt 87 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    59

    Wanneer misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd heeft plaatsgevonden, moet er een maatregel kunnen worden toegepast die voorziet in effectieve en op het gebied van de werknemersbescherming gelijkwaardige garanties, teneinde dit misbruik naar behoren te bestraffen en de gevolgen van de schending van het Unierecht ongedaan te maken. Volgens de tekst zelf van artikel 2, eerste alinea, van richtlijn 1999/70 moeten de lidstaten immers „alle nodige maatregelen treffen om de in deze richtlijn voorgeschreven resultaten te allen tijde te kunnen waarborgen” (arrest van 19 maart 2020, Sánchez Ruiz e.a., C‑103/18 en C‑429/18, EU:C:2020:219, punt 88 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    60

    Bovendien zij eraan herinnerd dat het niet aan het Hof staat om uitspraak te doen over de uitlegging van bepalingen van intern recht, aangezien dit een taak is van de bevoegde nationale rechterlijke instanties, die dienen uit te maken of de bepalingen van de toepasselijke nationale regeling voldoen aan de in clausule 5 van de raamovereenkomst opgesomde vereisten (arrest van 19 maart 2020, Sánchez Ruiz e.a., C‑103/18 en C‑429/18, EU:C:2020:219, punt 89 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    61

    Het staat in casu dus aan de verwijzende rechter om te beoordelen in hoeverre de voorwaarden voor de toepassing alsook de daadwerkelijke uitvoering van de relevante bepalingen van het interne recht daarvan een passende maatregel ter voorkoming en zo nodig bestraffing van misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd maken (zie naar analogie arrest van 21 november 2018, de Diego Porras, C‑619/17, EU:C:2018:936, punt 90 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    62

    Het Hof kan in zijn prejudiciële beslissing echter wel preciseringen geven teneinde die rechter bij zijn beoordeling te leiden (arrest van 19 maart 2020, Sánchez Ruiz e.a., C‑103/18 en C‑429/18, EU:C:2020:219, punt 91 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    63

    In dit verband zij eraan herinnerd dat het Hof reeds heeft geoordeeld dat de herkwalificatie, krachtens artikel 8, lid 3, van wet 2112/1920, van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd als overeenkomsten voor onbepaalde tijd, een maatregel zou kunnen vormen die effectieve en gelijkwaardige garanties op het gebied van de werknemersbescherming verleent om eventueel misbruik van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd naar behoren te bestraffen en de gevolgen van de schending van het Unierecht ongedaan te maken, op voorwaarde evenwel dat deze bepaling nog steeds van toepassing is in de Griekse rechtsorde, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan (zie in die zin beschikking van 24 april 2009, Koukou, C‑519/08, niet gepubliceerd, EU:C:2009:269, punt 79 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    64

    Ook moet in herinnering worden gebracht dat het Hof reeds heeft geoordeeld dat clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst inhoudelijk gezien niet onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig is om door particulieren voor de nationale rechter te kunnen worden aangevoerd. Volgens deze bepaling staat het immers ter beoordeling van de lidstaten of zij ter voorkoming van misbruik als gevolg van het gebruik van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd gebruikmaken van een of meer van de in deze clausule genoemde maatregelen of van bestaande gelijkwaardige wettelijke maatregelen, op een wijze die rekening houdt met de behoeften van bepaalde sectoren en/of categorieën werknemers. Bovendien kan niet afdoende worden bepaald welke minimumbescherming krachtens clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst hoe dan ook moet worden verleend (arrest van 23 april 2009, Angelidaki e.a., C‑378/07–C‑380/07, EU:C:2009:250, punt 196).

    65

    Uit vaste rechtspraak blijkt evenwel dat de nationale rechter, bij de toepassing van het interne recht, dit zoveel mogelijk moet uitleggen in het licht van de bewoordingen en het doel van de betrokken richtlijn, teneinde het daarmee beoogde resultaat te bereiken en aldus aan artikel 288, derde alinea, VWEU te voldoen. Deze verplichting tot conforme uitlegging slaat op alle bepalingen van nationaal recht, ongeacht of deze dateren van eerdere of latere datum dan de betrokken richtlijn (arrest van 23 april 2009, Angelidaki e.a., C‑378/07–C‑380/07, EU:C:2009:250, punt 197).

    66

    Het vereiste van conforme uitlegging van het nationale recht is namelijk inherent aan het systeem van het VWEU, aangezien het de nationale rechter in staat stelt binnen het kader van zijn bevoegdheden de volle werking van het Unierecht te verzekeren bij de beslechting van de bij hem aanhangige gedingen (arrest van 23 april 2009, Angelidaki e.a., C‑378/07–C‑380/07, EU:C:2009:250, punt 198).

    67

    Het is juist dat de verplichting voor de nationale rechter om bij de uitlegging en toepassing van de relevante bepalingen van zijn interne recht te refereren aan de inhoud van een richtlijn, wordt begrensd door de algemene rechtsbeginselen, met name het rechtszekerheidsbeginsel en het verbod van terugwerkende kracht, en niet kan dienen als grondslag voor een uitlegging contra legem van het nationale recht (arrest van 23 april 2009, Angelidaki e.a., C‑378/07–C‑380/07, EU:C:2009:250, punt 199).

    68

    Het beginsel van conforme uitlegging vereist niettemin dat de nationale rechter binnen zijn bevoegdheden al het mogelijke doet om, het gehele interne recht in beschouwing nemend en onder toepassing van de daarin erkende uitleggingsmethoden, de volle werking van de betrokken richtlijn te verzekeren en tot een oplossing te komen die in overeenstemming is met de daarmee nagestreefde doelstelling (arrest van 23 april 2009, Angelidaki e.a., C‑378/07–C‑380/07, EU:C:2009:250, punt 200).

    69

    In het onderhavige geval dient de verwijzende rechter dus in geval van misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd aan de relevante bepalingen van het interne recht zoveel mogelijk een uitlegging en toepassing te geven waarmee dat misbruik naar behoren kan worden bestraft en de gevolgen van de schending van het Unierecht ongedaan kunnen worden gemaakt. In het kader daarvan dient die rechter te beoordelen of de bepalingen van artikel 8, lid 3, van wet nr. 2112/1920 in voorkomend geval kunnen worden toegepast voor een dergelijke conforme uitlegging (arrest van 23 april 2009, Angelidaki e.a., C‑378/07–C‑380/07, EU:C:2009:250, punt 203).

    70

    Voor het geval de nationale rechter zou oordelen dat het niet mogelijk is de arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd krachtens artikel 8, lid 3, van wet 2112/1920 om te zetten in overeenkomsten voor onbepaalde tijd, aangezien dit een uitlegging contra legem van artikel 103, leden 7 en 8, van de Griekse grondwet zou betekenen, dient die rechter na te gaan of er hiervoor in het Griekse recht andere effectieve maatregelen bestaan. In dit verband zij gepreciseerd dat dergelijke maatregelen voldoende effectief en afschrikkend moeten zijn om ervoor te zorgen dat de krachtens de raamovereenkomst vastgestelde normen – in casu de artikelen 5 en 6 van presidentieel besluit 164/2004, waarbij clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst in de Griekse rechtsorde is omgezet – hun volle uitwerking krijgen.

    71

    Met betrekking tot de gevolgen van de omstandigheid dat artikel 103, lid 8, van de Griekse grondwet na de inwerkingtreding van richtlijn 1999/70 en vóór het verstrijken van de termijn voor omzetting van deze richtlijn is gewijzigd teneinde in de overheidssector de omzetting van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd absoluut te verbieden, behoeft er in dit verband slechts aan te worden herinnerd dat een richtlijn ten aanzien van de lidstaat waaraan zij is gericht, en dus ten aanzien van alle nationale overheidsinstanties, al naargelang van het geval rechtsgevolgen in het leven roept vanaf de publicatie dan wel vanaf de kennisgeving ervan (arrest van 23 april 2009, Angelidaki e.a., C‑378/07–C‑380/07, EU:C:2009:250, punt 204 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    72

    In casu bepaalt richtlijn 1999/70 in artikel 3 dat zij in werking treedt op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen, te weten op 10 juli 1999.

    73

    Volgens vaste rechtspraak dienen de lidstaten waaraan een richtlijn gericht is, zich tijdens de termijn voor uitvoering daarvan te onthouden van maatregelen die de verwezenlijking van het door deze richtlijn voorgeschreven resultaat ernstig in gevaar zouden brengen (arrest van 13 november 2019, Lietuvos Respublikos Seimo narių grupė, C‑2/18, EU:C:2019:962, punt 55 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Daarbij is het van weinig belang of de betrokken, na de inwerkingtreding van de richtlijn vastgestelde bepaling van nationaal recht de omzetting daarvan in nationaal recht beoogt (arrest van 23 april 2009, Angelidaki e.a., C‑378/07–C‑380/07, EU:C:2009:250, punt 206 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    74

    Bijgevolg dienen alle autoriteiten van de lidstaten de volle werking van de bepalingen van het Unierecht te verzekeren, ook wanneer die autoriteiten hun grondwet wijzigen (arrest van 23 april 2009, Angelidaki e.a., C‑378/07–C‑380/07, EU:C:2009:250, punt 207 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    75

    Gelet op het voorgaande dient op de tweede en de derde vraag te worden geantwoord dat clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst aldus moet worden uitgelegd dat wanneer misbruik is gemaakt van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in de zin van deze bepaling, de verplichting voor de verwijzende rechter om aan de betrokken bepalingen van nationaal recht zoveel mogelijk een uitlegging en toepassing te geven waarmee dat misbruik naar behoren kan worden bestraft en de gevolgen van de schending van het Unierecht ongedaan kunnen worden gemaakt, ook impliceert dat hij uitmaakt of in voorkomend geval ten behoeve van die conforme uitlegging toepassing kan worden gegeven aan een oudere nationale regeling die nog steeds van kracht is en waardoor de opeenvolging van overeenkomsten voor bepaalde tijd kan worden omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, hoewel grondwettelijke nationale bepalingen een dergelijke omzetting in de overheidssector categorisch verbieden.

    Kosten

    76

    Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

     

    Het Hof (Zevende kamer) verklaart voor recht:

     

    1)

    Clausule 1 en clausule 5, punt 2, van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, moeten aldus worden uitgelegd dat de daarin gebruikte uitdrukking „opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd” ook ziet op de overeenkomstig uitdrukkelijke nationale bepalingen doorgevoerde verlenging van rechtswege van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd van werknemers bij de reinigingsdiensten van plaatselijke bestuurslichamen, ondanks het feit dat dit niet schriftelijk is gebeurd, wat nochtans in beginsel verplicht is voor de sluiting van opeenvolgende overeenkomsten.

     

    2)

    Clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd moet aldus worden uitgelegd dat wanneer misbruik is gemaakt van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in de zin van deze bepaling, de verplichting voor de verwijzende rechter om aan de betrokken bepalingen van nationaal recht zoveel mogelijk een uitlegging en toepassing te geven waarmee dat misbruik naar behoren kan worden bestraft en de gevolgen van de schending van het Unierecht ongedaan kunnen worden gemaakt, ook impliceert dat hij uitmaakt of in voorkomend geval ten behoeve van die conforme uitlegging toepassing kan worden gegeven aan een oudere nationale regeling die nog steeds van kracht is en waardoor de opeenvolging van overeenkomsten voor bepaalde tijd kan worden omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, hoewel grondwettelijke nationale bepalingen een dergelijke omzetting in de overheidssector categorisch verbieden.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Grieks.

    Naar boven