EUR-Lex De toegang tot het recht van de Europese Unie

Terug naar de EUR-Lex homepage

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 62019CJ0329

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 2 april 2020.
Condominio di Milano, via Meda tegen Eurothermo SpA.
Verzoek van de Tribunale di Milano om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Bescherming van de consument – Richtlijn 93/13/EEG – Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten – Artikel 1, lid 1 – Artikel 2, onder b) – Begrip ‚consument’ – Vereniging van mede-eigenaars van een gebouw.
Zaak C-329/19.

Jurisprudentie – Algemeen

ECLI-code: ECLI:EU:C:2020:263

 ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

2 april 2020 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Bescherming van de consument – Richtlijn 93/13/EEG – Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten – Artikel 1, lid 1 – Artikel 2, onder b) – Begrip ‚consument’ – Vereniging van mede-eigenaars van een gebouw”

In zaak C‑329/19,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Tribunale di Milano (rechter in eerste aanleg Milaan, Italië) bij beslissing van 1 april 2019, ingekomen bij het Hof op 23 april 2019, in de procedure

Condominio di Milano, via Meda

tegen

Eurothermo SpA,

wijst

HET HOF (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: J.‑C. Bonichot, kamerpresident, M. Safjan, L. Bay Larsen, C. Toader (rapporteur) en N. Jääskinen, rechters,

advocaat-generaal: H. Saugmandsgaard Øe,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

Eurothermo SpA, vertegenwoordigd door A. Fracchia, avvocato,

de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door E. Manzo, avvocato dello Stato,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door G. Gattinara en N. Ruiz García als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 1, lid 1, en artikel 2, onder b), van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB 1993, L 95, blz. 29).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen een vereniging van mede-eigenaars van een onroerend goed, de condominio di Milano, via Meda (hierna: „condominio Meda”), en Eurothermo SpA over de betaling van de vertragingsrente die van eerstgenoemde wordt gevorderd uit hoofde van de uitvoering van een overeenkomst voor de levering van thermische energie.

Toepasselijke bepalingen

Richtlijn 93/13

3

In de twaalfde overweging van richtlijn 93/13 is vermeld:

„[...] [B]ij de huidige stand van de nationale wetgevingen [komt] slechts een gedeeltelijke harmonisatie in aanmerking [...]; [...] het [is] van belang [...] de lidstaten de mogelijkheid te geven met inachtneming van het Verdrag in een hoger beschermingsniveau voor de consument te voorzien door middel van nationale voorschriften die strenger zijn dan die van deze richtlijn”.

4

Volgens artikel 1, lid 1, van die richtlijn, strekt zij tot onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten betreffende oneerlijke bedingen in overeenkomsten tussen een verkoper en een consument.

5

Artikel 2 van richtlijn 93/13 luidt:

„In deze richtlijn wordt verstaan onder:

[...]

b)

‚consument’: iedere natuurlijke persoon die bij onder deze richtlijn vallende overeenkomsten handelt voor doeleinden die buiten zijn bedrijfs‑ of beroepsactiviteit vallen;

[...]”

6

Ingevolge artikel 3, lid 1, van deze richtlijn wordt een beding in een overeenkomst waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, als oneerlijk beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort.

7

Krachtens artikel 8 van die richtlijn kunnen de lidstaten ter verhoging van het beschermingsniveau van de consument op het onder deze richtlijn vallende gebied strengere bepalingen aannemen of handhaven, voor zover deze verenigbaar zijn met het VWEU.

Richtlijn 2011/83

8

Overweging 13 van richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van richtlijn 85/577/EEG en van richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB 2011, L 304, blz. 64), luidt als volgt:

„De lidstaten dienen bevoegd te blijven om, overeenkomstig het Unierecht, de bepalingen van deze richtlijn toe [te] passen op gebieden die niet onder het toepassingsgebied ervan vallen. Daarom mag een lidstaat, met betrekking tot overeenkomsten die buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, nationale wetgeving handhaven of invoeren die overeenstemt met de bepalingen of een aantal bepalingen van deze richtlijn. Zo kunnen de lidstaten besluiten de toepassing van de voorschriften van deze richtlijn uit te breiden naar rechtspersonen of natuurlijke personen die geen ‚consumenten’ zijn in de zin van deze richtlijn, zoals niet-gouvernementele organisaties, startende ondernemingen of kleine en middelgrote ondernemingen. [...]”

Italiaans recht

Burgerlijk wetboek

9

Artikel 1117 van de codice civile (Italiaans burgerlijk wetboek) luidt:

„De gemeenschappelijke eigendom van de eigenaren van de afzonderlijke wooneenheden van het appartementsgebouw bestaat – zelfs indien zij het recht hebben op periodiek genot daarvan en voor zover de titel niet anders bepaalt – uit:

1)

alle voor het gemeenschappelijk gebruik noodzakelijke delen van een gebouw, zoals de grond waarop het gebouw is opgetrokken, funderingen, draagmuren, pijlers en draagbalken, schuine daken en platte daken, trappen, voordeuren, ingangshallen, gangen en galerijen, portieken, binnenplaatsen en gevels;

2)

de plekken die bestemd zijn als parkeerplaats en de gedeelde nutsvoorzieningen, zoals de conciërgeruimte, de wasruimte, de droogruimte en de ruimte onder de dakconstructie die vanwege de structurele en functionele kenmerken ervan bestemd is voor gemeenschappelijk gebruik;

3)

bouwwerken, installaties en fabricaten van ongeacht welke aard die bestemd zijn voor gemeenschappelijk gebruik, zoals liften, putten, citernes, watertoevoer‑ en waterafvoervoorzieningen, gecentraliseerde distributie‑ en transmissiesystemen voor gas, elektriciteit, verwarming en airconditioning en voor radio‑ en televisieontvangst, alsmede de uitrusting voor toegang tot elk ander soort informatiestromen, daaronder begrepen per satelliet of per kabel, en de desbetreffende verbindingen tot het aansluitingspunt naar de door de verschillende mede-eigenaren op individuele titel gehouden ruimten, of, in geval van één uitrusting, tot de gebruiksplek, onverminderd de in de sectorregelingen opgenomen voorschriften inzake openbare netwerken.”

10

In artikel 1117 bis van de codice civile, met als opschrift „Werkingssfeer”, is bepaald:

„De bepalingen van dit hoofdstuk zijn mutatis mutandis van toepassing in alle gevallen waarin meerdere wooneenheden of meerdere gebouwen [...] gemeenschappelijke delen in de zin van artikel 1117 hebben.”

11

Artikel 1129 van de codice civile, „Benoeming, ontslag en verplichtingen van de beheerder”, bepaalt in de eerste alinea:

„Wanneer het aantal mede-eigenaren meer dan acht bedraagt en indien de algemene vergadering daarin niet voorziet, wordt er een beheerder aangesteld door de rechter die is aangezocht door een of meer mede-eigenaren of door de aftredende beheerder.”

12

Artikel 1131 van de codice civile, „Vertegenwoordiging”, luidt als volgt:

„Binnen de grenzen van de hem [...] toegekende bevoegdheden, vertegenwoordigt de beheerder de deelnemers en kan hij in rechte optreden tegen mede-eigenaren of tegen derden.”

Wetboek consumentenrecht

13

Decreto legislativo no 206 – Codice del consumo, a norma dell’articolo 7 della legge 29 luglio 2003, no 229 (besluit nr. 206 tot invoering van het wetboek consumentenrecht krachtens artikel 7 van wet nr. 229 van 29 juli 2003), van 6 september 2005 (gewoon supplement nr. 162 bij GURI nr. 235 van 8 oktober 2005) heeft de bepalingen van richtlijn 93/13 omgezet in de Italiaanse rechtsorde. In artikel 3, lid 1, van de codice del consumo, zoals gewijzigd bij besluit nr. 221 van 23 oktober 2007 (GURI nr. 278 van 29 november 2007), is „consument” omschreven als „de natuurlijke persoon die handelt voor andere doeleinden dan de eventueel uitgeoefende ondernemings-, handels-, ambachts‑ of beroepsactiviteit”.

Hoofdgeding en prejudiciële vraag

14

Op 2 april 2010 heeft de in Milaan (Italië) gelegen condominio Meda, vertegenwoordigd door zijn beheerder, met Eurothermo een overeenkomst gesloten voor de levering van thermische energie. Deze overeenkomst bevatte in artikel 6.3 een beding op grond waarvan de schuldenaar in geval van te late betaling „vertragingsrente [moest] betalen tegen een rentevoet van 9,25 % vanaf het verstrijken van de termijn voor de betaling van het saldo”.

15

Op 18 april 2016 heeft Eurothermo op basis van een proces-verbaal van de bemiddelingsprocedure van 14 november 2014 de condominio Meda bevolen haar 21025,43 EUR te betalen, welk bedrag overeenkwam met de rente wegens de te late betaling van een uit die overeenkomst voortvloeiende schuld en was berekend over het tot 17 februari 2016 verschuldigd geworden kapitaal.

16

De condominio Meda heeft zich bij de verwijzende rechter verzet tegen het betalingsbevel, met het betoog dat hij een consument in de zin van richtlijn 93/13 is en dat het beding in artikel 6.3 van die overeenkomst oneerlijk is.

17

De verwijzende rechter is van mening dat dit beding inderdaad oneerlijk is en dat hij het overeenkomstig de rechtspraak van het Hof ambtshalve nietig kan verklaren. Evenwel vraagt die rechter zich af of er bij een vereniging van mede-eigenaars van een onroerend goed, zoals de condominio in het Italiaanse recht, sprake kan zijn van een consument in de zin van richtlijn 93/13.

18

In dit verband noemt deze rechter de rechtspraak van de Corte suprema di cassazione (cassatierechter, Italië) volgens welke, ten eerste, dit type vereniging van mede‑eigenaars weliswaar geen rechtspersoon is, doch wel wordt beschouwd de hoedanigheid van „autonoom rechtssubject” te hebben. Ten tweede zijn, volgens diezelfde rechtspraak, de regels ter bescherming van consumenten van toepassing op overeenkomsten die zijn gesloten tussen een verkoper en een beheerder van een vereniging van mede-eigenaars, die wordt omschreven als een „entiteit voor beheer die geen rechtspersoonlijkheid heeft los van die van haar deelnemers”, rekening gehouden met het feit dat die beheerder handelt voor rekening van de verschillende mede-eigenaren, die wel als consumenten moeten worden beschouwd.

19

Voorts brengt de verwijzende rechter de rechtspraak van het Hof in herinnering, met name het arrest van 22 november 2001, Cape en Idealservice MN RE (C‑541/99 en C‑542/99, EU:C:2001:625), waarin is geoordeeld dat het begrip „consument” gebaseerd moet zijn op de omstandigheid dat het betrokken rechtssubject de hoedanigheid van natuurlijke persoon heeft. Niettemin zou volgens die rechter het feit dat toepasbaarheid van richtlijn 93/13 wordt uitgesloten louter omdat de betrokken entiteit noch een natuurlijke persoon noch een rechtspersoon is, het gevaar meebrengen dat aan bepaalde rechtssubjecten bescherming wordt ontzegd in gevallen waarin er sprake is van een zwakke positie ten opzichte van de verkoper, hetgeen een rechtvaardiging vormt voor de toepassing van het stelsel van consumentenbescherming.

20

Daarop heeft de Tribunale di Milano (rechter in eerste aanleg Milaan, Italië) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Staat het begrip ‚consument’ in de zin van richtlijn [93/13] eraan in de weg dat een rechtssubject (zoals een vereniging van mede-eigenaars van een appartementsgebouw, een condominio naar Italiaans recht) dat een natuurlijke noch een rechtspersoon is, wordt beschouwd als een consument wanneer dit rechtssubject een overeenkomst sluit voor doeleinden die buiten zijn bedrijfs‑ of beroepsactiviteit vallen en zich ten aanzien van de handelaar in een ondergeschikte positie bevindt, zowel wat betreft zijn onderhandelingsmacht als wat betreft de mate waarin het over informatie kan beschikken?”

Beantwoording van de prejudiciële vraag

21

Met zijn prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 1, lid 1, en artikel 2, onder b), van richtlijn 93/13 aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen nationale rechtspraak waarin de wettelijke regeling ter omzetting van deze richtlijn in het nationale recht op zodanige wijze wordt uitgelegd dat de daarin vervatte regels ter bescherming van consumenten tevens van toepassing zijn op een overeenkomst tussen een rechtssubject als de condominio in het Italiaanse recht en een verkoper.

22

Teneinde de voorgelegde prejudiciële vraag te beantwoorden dient allereerst de werkingssfeer van deze richtlijn te worden onderzocht om te bepalen of een rechtssubject dat geen natuurlijke persoon is, bij de huidige stand van het Unierecht onder het begrip „consument” kan vallen.

23

Overeenkomstig artikel 1, lid 1, van richtlijn 93/13 strekt zij tot onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten betreffende oneerlijke bedingen in overeenkomsten tussen een verkoper en een consument.

24

Volgens de bewoordingen van artikel 2, onder b), van richtlijn 93/13 moet onder „consument” worden verstaan „iedere natuurlijke persoon die bij onder deze richtlijn vallende overeenkomsten handelt voor doeleinden die buiten zijn bedrijfs‑ of beroepsactiviteit vallen”. Uit deze bepaling vloeit voort dat aan twee cumulatieve voorwaarden moet zijn voldaan opdat een persoon onder dit begrip valt, te weten dat het om een natuurlijke persoon gaat en dat deze persoon zijn activiteit voor andere dan bedrijfs‑ of beroepsdoelen uitoefent.

25

Met betrekking tot de eerste van deze voorwaarden heeft het Hof reeds vastgesteld dat een andere dan een natuurlijke persoon die een overeenkomst sluit met een verkoper, niet kan worden aangemerkt als consument in de zin van artikel 2, onder b), van richtlijn 93/13 (arrest van 22 november 2001, Cape en Idealservice MN RE, C‑541/99 en C‑542/99, EU:C:2001:625, punt 16).

26

In casu wijst de verwijzende rechter erop dat een vereniging van mede-eigenaars van een onroerend goed in de Italiaanse rechtsorde een rechtssubject is dat noch een natuurlijke persoon noch een rechtspersoon is.

27

In dit verband moet worden opgemerkt dat bij de huidige stand van het Unierecht het begrip „eigendom” niet is geharmoniseerd op het niveau van de Europese Unie en dat er verschillen tussen de lidstaten kunnen blijven bestaan. Vastgesteld zij immers dat volgens artikel 345 VWEU de Verdragen de regeling van het eigendomsrecht in de lidstaten onverlet laten. In het kader van een ruimere systematische uitlegging dient voorts te worden opgemerkt dat artikel 1, lid 2, onder k), van verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring (PB 2012, L 201, blz. 107), zakelijke rechten uitsluit van haar werkingssfeer.

28

Zolang de Uniewetgever niet is opgetreden in dit opzicht, blijven de lidstaten derhalve vrij om de rechtsfiguur van de mede-eigendom in hun respectieve nationale rechtsorden te regelen en deze al dan niet als „rechtspersoon” te beschouwen.

29

Bijgevolg voldoet een vereniging van mede-eigenaars zoals verzoekster in het hoofdgeding niet aan de eerste van de in artikel 2, onder b), van richtlijn 93/13 gestelde voorwaarde en valt zij dus niet onder het begrip „consument” in de zin van deze bepaling, zodat een overeenkomst tussen een dergelijke vereniging van mede-eigenaars en een verkoper is uitgesloten van de werkingssfeer van die richtlijn.

30

Aan deze slotsom wordt niet afgedaan door het arrest van 5 december 2019, EVN Bulgaria Toplofikatsia en Toplofikatsia Sofia (C‑708/17 en C‑725/17, EU:C:2019:1049, punt 59). Hoewel het Hof heeft geoordeeld dat er bij overeenkomsten voor de levering van thermische energie aan een gebouw in mede-eigendom, waarom het ging in de zaak die tot dat arrest heeft geleid, sprake is van een tussen een consument en een handelaar gesloten overeenkomst in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2011/83, moet immers worden opgemerkt dat die overeenkomsten waren gesloten door de mede-eigenaren zelf en niet, zoals in het onderhavige hoofdgeding, door de vereniging van mede-eigenaars, vertegenwoordigd door de beheerder.

31

Niettemin moet nog worden bepaald of nationale rechtspraak, zoals die van de Corte suprema di cassazione, waarin de wettelijke regeling ter omzetting van richtlijn 93/13 in het nationale recht op zodanige wijze wordt uitgelegd dat de daarin vervatte regels ter bescherming van consumenten tevens van toepassing zijn op een overeenkomst tussen een rechtssubject als de condominio in het Italiaanse recht en een verkoper, indruist tegen de logica van het stelsel van consumentenbescherming binnen de Unie.

32

In dit verband dient in herinnering te worden gebracht dat de lidstaten overeenkomstig artikel 169, lid 4, VWEU maatregelen voor een hogere graad van bescherming kunnen treffen of handhaven, op voorwaarde dat deze verenigbaar zijn met de Verdragen.

33

Volgens de twaalfde overweging van richtlijn 93/13 wordt met deze richtlijn slechts een gedeeltelijke en minimale harmonisatie van de nationale regelingen inzake oneerlijke bedingen tot stand gebracht en wordt aan de lidstaten de mogelijkheid gelaten om met inachtneming van het Verdrag in een hoger beschermingsniveau voor de consument te voorzien door middel van nationale voorschriften die strenger zijn dan die van deze richtlijn. Voorts kunnen de lidstaten krachtens artikel 8 van die richtlijn ter verhoging van het beschermingsniveau van de consument op het onder deze richtlijn vallende gebied strengere bepalingen aannemen of handhaven, voor zover deze verenigbaar zijn met het Verdrag.

34

Bovendien blijven de lidstaten volgens overweging 13 van richtlijn 2011/83 bevoegd om, overeenkomstig het Unierecht, de bepalingen van deze richtlijn toe de passen op gebieden die niet onder het toepassingsgebied ervan vallen. De lidstaten kunnen onder meer besluiten de toepassing van de voorschriften van deze richtlijn uit te breiden tot rechtspersonen of natuurlijke personen die geen consumenten zijn in de zin van laatstgenoemde richtlijn.

35

In casu blijkt uit het verzoek om een prejudiciële beslissing dat de Corte suprema di cassazione rechtspraak heeft ontwikkeld die de consument meer bescherming beoogt te bieden door de werkingssfeer van de in richtlijn 93/13 vastgelegde bescherming uit te breiden tot een rechtssubject als de condominio in het Italiaanse recht, die volgens het nationale recht geen natuurlijke persoon is.

36

Dergelijke rechtspraak strookt met de door die richtlijn nagestreefde doelstelling van bescherming van de consument (zie in die zin arrest van 7 augustus 2018, Banco Santander en Escobedo Cortés, C‑96/16 en C‑94/17, EU:C:2018:643, punt 69).

37

Daaruit volgt dat hoewel een rechtssubject als de condominio in het Italiaanse recht niet onder het begrip „consument” in de zin van artikel 2, onder b), van richtlijn 93/13 valt, de lidstaten de bepalingen van deze richtlijn kunnen toepassen op gebieden die niet binnen de werkingssfeer ervan vallen (zie naar analogie arrest van 12 juli 2012, SC Volksbank România, C‑602/10, EU:C:2012:443, punt 40), voor zover een dergelijke uitlegging door de nationale rechterlijke instanties een hoger niveau van bescherming van de consument verzekert en geen afbreuk doet aan de bepalingen van de Verdragen.

38

Gelet op een en ander dient op de gestelde vraag te worden geantwoord dat artikel 1, lid 1, en artikel 2, onder b), van richtlijn 93/13 aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen nationale rechtspraak waarin de wettelijke regeling ter omzetting van deze richtlijn in nationaal recht op zodanige wijze wordt uitgelegd dat de daarin vervatte regels ter bescherming van consumenten tevens van toepassing zijn op een overeenkomst tussen een rechtssubject als de condominio in het Italiaanse recht en een verkoper, hoewel een dergelijk rechtssubject niet binnen de werkingssfeer van die richtlijn valt.

Kosten

39

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:

 

Artikel 1, lid 1, en artikel 2, onder b), van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen nationale rechtspraak waarin de wettelijke regeling ter omzetting van deze richtlijn in nationaal recht op zodanige wijze wordt uitgelegd dat de daarin vervatte regels ter bescherming van consumenten tevens van toepassing zijn op een overeenkomst tussen een rechtssubject als de condominio in het Italiaanse recht en een verkoper, hoewel een dergelijk rechtssubject niet binnen de werkingssfeer van die richtlijn valt.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Italiaans.

Naar boven