Kies de experimentele functies die u wilt uitproberen

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 62018CJ0583

    Arrest van het Hof (Negende kamer) van 12 maart 2020.
    Verbraucherzentrale Berlin eV tegen DB Vertrieb GmbH.
    Prejudiciële verwijzing – Bescherming van de consument – Richtlijn 2011/83/EU – Werkingssfeer – Dienstenovereenkomst – Artikel 2, punt 6 – Overeenkomst voor passagiersvervoerdiensten – Artikel 3, lid 3, onder k) – Kaarten die bij de latere sluiting van overeenkomsten inzake passagiersvervoer recht geven op kortingen – Onlineverkoop van dergelijke kaarten zonder de consument te informeren over het herroepingsrecht.
    Zaak C-583/18.

    ECLI-code: ECLI:EU:C:2020:199

     ARREST VAN HET HOF (Negende kamer)

    12 maart 2020 ( *1 )

    „Prejudiciële verwijzing – Bescherming van de consument – Richtlijn 2011/83/EU – Werkingssfeer – Dienstenovereenkomst – Artikel 2, punt 6 – Overeenkomst voor passagiersvervoerdiensten – Artikel 3, lid 3, onder k) – Kaarten die bij de latere sluiting van overeenkomsten inzake passagiersvervoer recht geven op kortingen – Onlineverkoop van dergelijke kaarten zonder de consument te informeren over het herroepingsrecht”

    In zaak C‑583/18,

    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Oberlandesgericht Frankfurt am Main (hoogste rechterlijke instantie Frankfurt am Main, Duitsland) bij beslissing van 13 september 2018, ingekomen bij het Hof op 20 september 2018, in de procedure

    Verbraucherzentrale Berlin eV

    tegen

    DB Vertrieb GmbH,

    wijst

    HET HOF (Negende kamer),

    samengesteld als volgt: D. Šváby, waarnemend voor de kamerpresident, K. Jürimäe en N. Piçarra (rapporteur), rechters,

    advocaat-generaal: G. Pitruzzella,

    griffier: M. Krausenböck, administrateur,

    gezien de stukken en na de terechtzitting op 24 oktober 2019,

    gelet op de opmerkingen van:

    Verbraucherzentrale Berlijn eV, vertegenwoordigd door J. Hennig en J. Christ, Rechtsanwälte,

    DB Vertrieb GmbH, vertegenwoordigd door B. Bräutigam, Rechtsanwalt,

    de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door M. Smolek, J. Vláčil en S. Šindelková als gemachtigden,

    de Europese Commissie, vertegenwoordigd door B.‑R. Killmann en C. Valero als gemachtigden,

    gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

    het navolgende

    Arrest

    1

    Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 2, punt 6, en artikel 3, lid 3, onder k), van richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van richtlijn 85/577/EEG van de Raad en van richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB 2011, L 304, blz. 64).

    2

    Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Verbraucherzentrale Berlin eV en DB Vertrieb GmbH over de voorwaarden voor de onlineverkoop van een kaart die de houder ervan bij de latere aankoop van passagiersvervoerbewijzen recht geeft op kortingen.

    Toepasselijke bepalingen

    Unierecht

    3

    De overwegingen 27 en 49 van richtlijn 2011/83 luiden als volgt:

    „(27)

    Vervoerdiensten omvatten passagiers- en goederenvervoer. Passagiersvervoer dient uitgesloten te worden van het toepassingsgebied van deze richtlijn, omdat er al andere wetgeving van de Unie voor bestaat of, in het geval van openbaar vervoer en taxi’s, omdat het op het nationale niveau is geregeld. De bepalingen van deze richtlijn ter bescherming van de consument tegen buitensporige tarieven voor het gebruik van betaalmiddelen of tegen verborgen kosten dienen echter ook te gelden voor overeenkomsten inzake passagiersvervoer. Met betrekking tot goederenvervoer en autoverhuur, die diensten zijn, dient de consument te kunnen genieten van de bescherming die [...] deze richtlijn biedt, met uitzondering van het herroepingsrecht.

    [...]

    (49)

    Bepaalde uitzonderingen op het herroepingsrecht moeten mogelijk zijn, zowel voor op afstand als voor buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten. [...] Het toekennen van een herroepingsrecht aan de consument kan [...] niet passend zijn in het geval van bepaalde diensten waarbij de sluiting van de overeenkomst impliceert dat er capaciteit wordt gereserveerd, waarvoor de handelaar bij de uitoefening van een herroepingsrecht mogelijk geen bestemming meer kan vinden. [...]”

    4

    Artikel 1 van deze richtlijn bepaalt:

    „Het doel van deze richtlijn is om door de verwezenlijking van een hoog niveau van consumentenbescherming bij te dragen aan de goede werking van de interne markt door bepaalde aspecten van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake tussen consumenten en handelaren gesloten overeenkomsten onderling aan te passen.”

    5

    In artikel 2 van voornoemde richtlijn wordt bepaald:

    „Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

    [...]

    5.

    ‚verkoopovereenkomst’: iedere overeenkomst waarbij de handelaar de eigendom van goederen aan de consument overdraagt of zich ertoe verbindt deze over te dragen en de consument de prijs daarvan betaalt of zich ertoe verbindt de prijs daarvan te betalen, met inbegrip van elke overeenkomst die zowel goederen als diensten betreft;

    6.

    ‚dienstenovereenkomst’: iedere andere overeenkomst dan een verkoopovereenkomst, waarbij de handelaar de consument een dienst levert of zich ertoe verbindt een dienst te leveren en de consument de prijs daarvan betaalt of zich ertoe verbindt de prijs daarvan te betalen;

    7.

    ‚overeenkomst op afstand’: iedere overeenkomst die tussen de handelaar en de consument wordt gesloten in het kader van een georganiseerd systeem voor verkoop of dienstverlening op afstand zonder gelijktijdige fysieke aanwezigheid van handelaar en consument en waarbij, tot op en met inbegrip van het moment waarop de overeenkomst wordt gesloten, uitsluitend gebruik wordt gemaakt van een of meer middelen voor communicatie op afstand;

    [...]”

    6

    Artikel 3 van richtlijn 2011/83 bepaalt:

    „1.   Deze richtlijn is van toepassing, onder de voorwaarden en in die mate als aangegeven in de bepalingen ervan, op alle tussen een handelaar en een consument gesloten overeenkomsten. [...]

    [...]

    3.   Deze richtlijn is niet van toepassing op overeenkomsten:

    [...]

    k)

    voor passagiersvervoerdiensten, met uitzondering van artikel 8, lid 2, en de artikelen 19 en 22;

    [...]”

    7

    In artikel 6 van deze richtlijn, met het opschrift „Informatievoorschriften voor overeenkomsten op afstand en buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten”, wordt bepaald:

    „1.   Voordat de consument door een overeenkomst op afstand of een buiten verkoopruimten gesloten overeenkomst, dan wel een daarmee overeenstemmend aanbod daartoe is gebonden, verstrekt de handelaar de consument op duidelijke en begrijpelijke wijze de volgende informatie:

    [...]

    h)

    wanneer een herroepingsrecht bestaat, de voorwaarden, de termijn en de modaliteiten voor de uitoefening van dat recht overeenkomstig artikel 11, lid 1, alsmede het modelformulier voor herroeping opgenomen in bijlage I, deel B;

    [...]”

    8

    Artikel 9, lid 1, van voornoemde richtlijn bepaalt:

    „Behoudens wanneer de in artikel 16 bepaalde uitzonderingen van toepassing zijn, beschikt de consument over een termijn van 14 dagen om de overeenkomst op afstand of de buiten verkoopruimten gesloten overeenkomst zonder opgave van redenen te herroepen, en zonder andere kosten te moeten dragen dan die welke in artikel 13, lid 2, en artikel 14 zijn vastgesteld.”

    Duits recht

    9

    De §§ 312 en volgende van het Bürgerliche Gesetzbuch (burgerlijk wetboek) beogen de omzetting van richtlijn 2011/83 in Duits recht.

    10

    § 312 van het burgerlijk wetboek bepaalt:

    „(1)   De bepalingen van de hoofdstukken 1 en 2 van deze subtitel zijn alleen van toepassing op consumentenovereenkomsten [...] die betrekking hebben op een dienst die door de ondernemer onder bezwarende titel wordt verricht.

    (2)   Van de bepalingen van de hoofdstukken 1 en 2 van deze subtitel is op de volgende overeenkomsten alleen § 312a, leden 1, 3, 4 en 6, van toepassing:

    [...]

    5.

    overeenkomsten voor passagiersvervoerdiensten,

    [...]”

    11

    § 312d van het burgerlijk wetboek bepaalt, onder verwijzing naar § 246a van het Einführungsgesetz zum Bürgerlichen Gesetzbuche (wet tot invoering van het burgerlijk wetboek), dat de ondernemer bij overeenkomsten op afstand onder meer verplicht is de consument vóór het sluiten van de overeenkomst te informeren over zijn herroepingsrecht en hem het standaardformulier voor herroeping te verstrekken.

    Hoofdgeding en prejudiciële vragen

    12

    DB Vertrieb, dat deel uitmaakt van het Deutsche Bahn AG-concern, verkoopt, als tussenpersoon voor DB Fernverkehr AG, de kaarten „BahnCard 25” en „BahnCard 50”. Met deze kaarten kunnen de houders een korting van 25 % respectievelijk 50 % krijgen op DB Fernverkehr-treinkaartjes. De „BahnCard 25” kan online worden besteld. De website van DB Vertrieb bevat geen enkele informatie over het herroepingsrecht voor de consument.

    13

    De Verbraucherzentrale Berlin, een vereniging voor consumentenbescherming, heeft een vordering ingesteld ertoe strekkende dat DB Vertrieb wordt bevolen om in het kader van haar bedrijfsactiviteiten die kortingskaart niet langer op haar website aan te bieden zonder de consument vóór het sluiten van de overeenkomst te informeren over zijn herroepingsrecht en zonder hem het bijbehorende model van het herroepingsformulier ter beschikking te stellen.

    14

    Bij uitspraak van 6 juli 2017 heeft de rechter in eerste aanleg dat beroep verworpen. Hij oordeelde dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde overeenkomst een „overeenkomst voor passagiersvervoerdiensten” is, in de zin van § 312, lid 2, punt 5, van het burgerlijk wetboek, met welke bepaling artikel 3, lid 3, onder k), van richtlijn 2011/83 is omgezet. Krachtens die bepalingen is voornoemde overeenkomst gedeeltelijk uitgesloten van de werkingssfeer van deze richtlijn, en is de ondernemer dus niet verplicht de consument te informeren over het herroepingsrecht. De rechter in eerste aanleg heeft opgemerkt dat het aanbieden van een vervoerdienst aan een passagier impliceert dat er een synallagmatische relatie bestaat met de in ruil voor deze dienst betaalde prijs, waarbij de kortingkaart de houder het recht verleent om de betrokken dienst tegen een gereduceerde prijs te verkrijgen.

    15

    De verwijzende rechter, het Oberlandesgericht Frankfurt am Main (hoogste rechterlijke instantie Frankfurt am Main, Duitsland), aan wie dit geding in hoger beroep is voorgelegd, stelt om te beginnen dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde overeenkomst volgens hem binnen de werkingssfeer van richtlijn 2011/83 valt, aangezien zij een „dienstenovereenkomst” in de zin van artikel 2, punt 6, van deze richtlijn vormt. Onder verwijzing naar artikel 57, lid 1, VWEU is de verwijzende rechter van oordeel dat, gelet op de bewoordingen en het doel van richtlijn 2011/83, de werkingssfeer van die richtlijn ook diensten omvat die aan de consument worden verleend in de vorm van een verbintenis of recht als aan de orde in het hoofdgeding, op grond waarvan de consument in staat wordt gesteld om later tegen een gereduceerd tarief passagiersvervoerbewijzen te verkrijgen.

    16

    De verwijzende rechter wijst er vervolgens op dat artikel 3, lid 3, onder k), van richtlijn 2011/83 overeenkomsten voor passagiersvervoerdiensten gedeeltelijk van de werkingssfeer van deze richtlijn uitsluit op grond dat er, zoals in overweging 27 van de richtlijn wordt gesteld, voor deze overeenkomsten al andere wetgeving van de Unie bestaat of omdat zij op het nationale niveau zijn geregeld.

    17

    Dienaangaande is de verwijzende rechter van oordeel dat hoewel de in het hoofdgeding aan de orde zijnde overeenkomst niet rechtstreeks verband houdt met een passagiersvervoerdienst, maar een „raamovereenkomst” vormt die de consument bij de latere sluiting van overeenkomsten inzake passagiersvervoer recht geeft op een korting, zij desalniettemin valt onder het begrip „overeenkomst voor passagiersvervoerdiensten” in de zin van artikel 3, lid 3, onder k), van richtlijn 2011/83. Het Hof heeft namelijk in zijn arrest van 10 maart 2005, easyCar (C‑336/03, hierna: arrest easyCar, EU:C:2005:150) een ruime uitlegging gegeven aan het begrip „overeenkomsten betreffende het verrichten van diensten voor [...] vervoer” in artikel 3, lid 2, van richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 1997 betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten (PB 1997, L 144, blz. 19), die is ingetrokken bij richtlijn 2011/83.

    18

    De verwijzende rechter erkent dat de werkingssfeer van richtlijn 2011/83 beperkter is, aangezien deze verwijst naar het begrip „overeenkomsten voor passagiersvervoerdiensten”. Niets wijst er echter op dat de Uniewetgever de werkingssfeer van artikel 3, lid 3, onder k), van die richtlijn heeft willen beperken ten opzichte van die van artikel 3, lid 2, van richtlijn 97/7, zoals uitgelegd door het Hof in het arrest easyCar.

    19

    Ten slotte is de verwijzende rechter van oordeel dat het feit dat de voorwaarden betreffende de in het hoofdgeding aan de orde zijnde kortingskaart zijn opgenomen in de tarievenlijst en als integraal onderdeel van de algemene vervoersvoorwaarden overeenkomstig § 12, lid 2, eerste zin, van het Allgemeines Eisenbahngesetz (algemene spoorwegwet) worden getoetst door de bevoegde toezichthoudende autoriteit, ervoor pleit de in het hoofdgeding aan de orde zijnde overeenkomst op grond van artikel 3, lid 3, onder k), van richtlijn 2011/83 uit te sluiten van de werkingssfeer daarvan. Dit soort overeenkomsten wordt dus geregeld door het nationale recht. Welnu, volgens overweging 27 van richtlijn 2011/83 moet het passagiersvervoer worden uitgesloten van de werkingssfeer van de richtlijn, omdat het al op het nationale niveau is geregeld.

    20

    In die omstandigheden heeft het Oberlandesgericht Frankfurt am Main besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

    „1)

    Moet artikel 2, punt 6, van [richtlijn 2011/83] aldus worden uitgelegd dat het ook van toepassing is op overeenkomsten waarbij de handelaar niet rechtstreeks tot het leveren van een dienst wordt verplicht, maar de consument het recht verwerft bij in de toekomst in opdracht gegeven diensten een korting te ontvangen?

    Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:

    2)

    Moet de sectorale uitsluiting van ‚overeenkomsten voor passagiersvervoerdiensten’ zoals bepaald in artikel 3, lid 3, onder k), van richtlijn [2011/83] aldus worden uitgelegd dat zij ook van toepassing is op situaties waarin aan de consument als tegenprestatie niet rechtstreeks een vervoerdienst wordt geleverd, maar deze het recht verwerft bij in de toekomst te sluiten vervoersovereenkomsten een korting te ontvangen?”

    Beantwoording van de prejudiciële vragen

    Eerste prejudiciële vraag

    21

    Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 2, punt 6, van richtlijn 2011/83 aldus dient te worden uitgelegd dat het begrip „dienstenovereenkomst” ook overeenkomsten omvat die ertoe strekken de consument bij de latere sluiting van overeenkomsten inzake passagiersvervoer een korting te verlenen.

    22

    In dit verband zij eraan herinnerd dat de term „dienstenovereenkomst” in artikel 2, punt 6, van richtlijn 2011/83 ruim wordt gedefinieerd als „iedere andere overeenkomst dan een verkoopovereenkomst waarbij de ondernemer aan de consument een dienst levert of zich ertoe verbindt een dienst te leveren en de consument de prijs daarvan betaalt of zich ertoe verbindt de prijs daarvan te betalen”. Uit de formulering van deze bepaling volgt dat dit begrip aldus moet worden opgevat dat het alle overeenkomsten omvat die niet onder het begrip „verkoopovereenkomst” vallen.

    23

    De in het hoofdgeding aan de orde zijnde overeenkomst, die ertoe strekt de consument bij de latere aankoop van een vervoerbewijs een korting te verlenen, heeft geen betrekking op de eigendomsoverdracht van goederen in de zin van artikel 2, lid 5, van richtlijn 2011/83. Bijgevolg valt deze overeenkomst automatisch onder het begrip „overeenkomst inzake dienstverrichting” in de zin van artikel 2, punt 6, van richtlijn 2011/83.

    24

    Gelet op het voorgaande moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 2, punt 6, van richtlijn 2011/83 aldus dient te worden uitgelegd dat het begrip „dienstenovereenkomst” ook overeenkomsten omvat die ertoe strekken de consument bij de latere sluiting van overeenkomsten inzake passagiersvervoer een korting te verlenen.

    Tweede prejudiciële vraag

    25

    Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 3, lid 3, onder k), van richtlijn 2011/83 aldus dient te worden uitgelegd dat een overeenkomst die ertoe strekt de consument bij de latere sluiting van overeenkomsten inzake passagiersvervoer een korting te verlenen, onder het begrip „overeenkomst voor passagiersvervoerdiensten” valt.

    26

    Om die vraag te beantwoorden, moet er in de eerste plaats aan worden herinnerd dat richtlijn 2011/83 krachtens artikel 3, lid 3, onder k), ervan slechts gedeeltelijk van toepassing is op overeenkomsten voor het vervoer van passagiers, hetgeen met name inhoudt dat consumenten die partij zijn bij dergelijke overeenkomsten geen herroepingsrecht hebben.

    27

    Volgens de rechtspraak van het Hof moeten begrippen die voor uitlegging vatbaar zijn, restrictief worden uitgelegd wanneer zij voorkomen in een bepaling die een afwijking vormt van een beginsel of, meer bepaald, van het Unierecht inzake consumentenbescherming (arrest easyCar, punt 21 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    28

    Derhalve dient artikel 3, lid 3, onder k), van richtlijn 2011/83, doordat het overeenkomsten voor passagiersvervoerdiensten gedeeltelijk uitsluit van de werkingssfeer van deze richtlijn, strikt te worden uitgelegd.

    29

    In de tweede plaats is het van belang in herinnering te brengen dat het Hof heeft geoordeeld dat het begrip „overeenkomsten betreffende het verrichten van diensten voor [...] vervoer” in artikel 3, lid 2, van richtlijn 97/7 ruimer is dan het begrip „vervoersovereenkomsten” dat in de rechtsstelsels van de lidstaten gangbaar is. Hoewel dit laatste begrip alleen het vervoer van passagiers en goederen door een vervoerder omvat, kan het begrip „overeenkomsten betreffende het verrichten van diensten voor [...] vervoer” betrekking hebben op alle overeenkomsten die diensten op het gebied van vervoer regelen, met inbegrip van die welke een activiteit inhouden die op zich geen vervoer van de consument of zijn goederen omvat, maar deze de mogelijkheid wil bieden dit vervoer te verrichten (zie in die zin arrest easyCar, punt 23).

    30

    In dit verband is geoordeeld dat de dienst die ter uitvoering van een huurovereenkomst voor een motorvoertuig wordt verleend, weliswaar niet bestaat in de handeling van het verplaatsen van personen van de ene plaats naar de andere, maar wel bedoeld is om de consument een wijze van verplaatsing ter beschikking te stellen. Hieruit volgt dat een dergelijke overeenkomst het mogelijk maakt een vervoermiddel voor personenvervoer ter beschikking te stellen, en dus onder het begrip „overeenkomst betreffende het verrichten van diensten voor [...] vervoer” valt (zie in die zin arrest easyCar, punten 26 en 27).

    31

    Het Hof heeft ook geoordeeld dat deze uitlegging van artikel 3, lid 2, van richtlijn 97/7 in overeenstemming is met de doelstelling van die richtlijn, namelijk de bescherming van de belangen van consumenten die gebruikmaken van afstandscommunicatiemiddelen, maar ook de bescherming van de belangen van de leveranciers van bepaalde diensten, zodat deze geen onevenredige nadelen ondervinden wanneer de consument de gereserveerde diensten korte tijd voor de datum die voor de dienstverrichting is voorzien, kosteloos en zonder opgaaf van redenen annuleert (zie in die zin arrest easyCar, punt 28).

    32

    Voor zover de bepalingen van artikel 3, lid 3, onder k), van richtlijn 2011/83 als gelijkwaardig kunnen worden beschouwd aan die van artikel 3, lid 2, van richtlijn 97/7, is de uitlegging door het Hof van laatstgenoemde bepalingen ook van toepassing op eerstgenoemde bepalingen (zie naar analogie arresten van 9 maart 2017, Pula Parking, C‑551/15, EU:C:2017:193, punt 31, en 19 december 2019, Darie, C‑592/18, EU:C:2019:1140, punt 29).

    33

    Derhalve moet worden geoordeeld dat het begrip „overeenkomst voor passagiersvervoerdiensten” in artikel 3, lid 3, onder k), van richtlijn 2011/83 geen overeenkomst omvat die ertoe strekt de consument bij de latere sluiting van overeenkomsten inzake passagiersvervoer een korting te verlenen.

    34

    In de eerste plaats is een overeenkomst die uitsluitend tot doel heeft de consument bij de latere aankoop van vervoerbewijzen een korting te verlenen, in tegenstelling tot de autoverhuurovereenkomst in de zaak die aanleiding heeft gegeven tot het arrest easyCar, op zich namelijk niet rechtstreeks gericht op het bieden van de mogelijkheid om passagiersvervoer te verrichten.

    35

    In de tweede plaats vormen, zoals naar voren is gebracht door alle partijen die in het kader van de procedure opmerkingen hebben ingediend, een overeenkomst die tot doel heeft de consument bij de latere sluiting van overeenkomsten inzake passagiersvervoer een korting te verlenen en een overeenkomst voor de aankoop van een passagiersvervoerbewijs, twee juridisch gescheiden overeenkomsten, zodat de eerste overeenkomst niet kan worden beschouwd als onlosmakelijk verbonden met de tweede. De aankoop van een kaart die de houder ervan in staat stelt bij de aankoop van vervoerbewijzen kortingen te verkrijgen, impliceert immers op zich niet noodzakelijkerwijs dat er later een overeenkomst inzake passagiersvervoer wordt gesloten.

    36

    In de derde plaats betekent het bestaan, overeenkomstig artikel 9 van richtlijn 2011/83, van een herroepingsrecht na de aankoop van een kaart die bij de latere aankoop van passagiersvervoerbewijzen een korting verleent, niet dat de onderneming die het passagiersvervoer verzorgt, onevenredige nadelen ondervindt die vergelijkbaar zijn met die waarop in het arrest easyCar is gewezen in verband met de uitoefening van het herroepingsrecht in het kader van een autoverhuurovereenkomst.

    37

    Wanneer er geen enkel vervoerbewijs met korting is gekocht, krijgt de consument in het geval van herroeping het bedrag dat hij voor de kaart heeft betaald namelijk terug en verliest hij het recht op korting bij de latere aankoop van passagiersvervoerbewijzen. Bovendien blijkt uit de opmerkingen die tijdens de mondelinge behandeling voor het Hof zijn gemaakt, dat indien er tijdens de herroepingstermijn wel een vervoerbewijs met korting is gekocht, van de consument kan worden verlangd dat hij het verschil terugbetaalt tussen de prijs van het vervoerbewijs met korting als gevolg van het gebruik van de kortingskaart en de prijs van het vervoerbewijs tegen het volle tarief.

    38

    Hieruit volgt dat een overeenkomst die tot doel heeft de consument bij de latere sluiting van overeenkomsten inzake passagiersvervoer een korting te verlenen, niet valt onder de in overweging 49 van richtlijn 2011/83 bedoelde uitzondering op het herroepingsrecht, die betrekking heeft op „bepaalde diensten waarbij de sluiting van de overeenkomst impliceert dat er capaciteit wordt gereserveerd, waarvoor de handelaar bij de uitoefening van een herroepingsrecht mogelijk geen bestemming meer kan vinden”.

    39

    Gelet op het voorgaande moet op de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 3, lid 3, onder k), van richtlijn 2011/83 aldus dient te worden uitgelegd dat een overeenkomst die ertoe strekt de consument bij de latere sluiting van overeenkomsten inzake passagiersvervoer een korting te verlenen, niet valt onder het begrip „overeenkomst voor passagiersvervoerdiensten”, en bijgevolg binnen de werkingssfeer van deze richtlijn valt, met inbegrip van de bepalingen daarvan inzake het herroepingsrecht.

    Kosten

    40

    Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

     

    Het Hof (Negende kamer) verklaart voor recht:

     

    1)

    Artikel 2, punt 6, van richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van richtlijn 85/577/EEG van de Raad en van richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad dient aldus te worden uitgelegd dat het begrip „dienstenovereenkomst” ook overeenkomsten omvat die ertoe strekken de consument bij de latere sluiting van overeenkomsten inzake passagiersvervoer een korting te verlenen.

     

    2)

    Artikel 3, lid 3, onder k), van richtlijn 2011/83 dient aldus te worden uitgelegd dat een overeenkomst die ertoe strekt de consument bij de latere sluiting van overeenkomsten inzake passagiersvervoer een korting te verlenen, niet valt onder het begrip „overeenkomst voor passagiersvervoerdiensten”, en bijgevolg binnen de werkingssfeer van deze richtlijn valt, met inbegrip van de bepalingen daarvan inzake het herroepingsrecht.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Duits.

    Naar boven