Kies de experimentele functies die u wilt uitproberen

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 62018CJ0022

    Arrest van het Hof (Derde kamer) van 13 juni 2019.
    TopFit e.V. en Daniele Biffi tegen Deutscher Leichtathletikverband e.V.
    Verzoek van het Amtsgericht Darmstadt om een prejudiciële beslissing.
    Prejudiciële verwijzing – Burgerschap van de Unie – Artikelen 18, 21 en 165 VWEU – Reglement van een sportbond – Deelname aan het nationaal kampioenschap van een lidstaat door een amateuratleet die de nationaliteit van een andere lidstaat bezit – Verschillende behandeling op grond van nationaliteit – Beperking van het vrije verkeer.
    Zaak C-22/18.

    ECLI-code: ECLI:EU:C:2019:497

     ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

    13 juni 2019 ( *1 ) ( i )

    „Prejudiciële verwijzing – Burgerschap van de Unie – Artikelen 18, 21 en 165 VWEU – Reglement van een sportbond – Deelname aan het nationaal kampioenschap van een lidstaat door een amateuratleet die de nationaliteit van een andere lidstaat bezit – Verschillende behandeling op grond van nationaliteit – Beperking van het vrije verkeer”

    In zaak C‑22/18,

    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Amtsgericht Darmstadt (rechter in eerste aanleg Darmstadt, Duitsland) bij beslissing van 2 november 2017, ingekomen bij het Hof op 11 januari 2018, in de procedure

    TopFit eV,

    Daniele Biffi

    tegen

    Deutscher Leichtathletikverband eV,

    wijst

    HET HOF (Derde kamer),

    samengesteld als volgt: A. Prechal, kamerpresident, F. Biltgen, J. Malenovský, C. G. Fernlund (rapporteur) en L. S. Rossi, rechters,

    advocaat-generaal: E. Tanchev,

    griffier: D. Dittert, hoofd van een administratieve eenheid,

    gezien de stukken en na de terechtzitting op 13 december 2018,

    gelet op de opmerkingen van:

    TopFit eV en Daniele Biffi, vertegenwoordigd door G. Kornisch, Rechtsanwalt,

    Deutscher Leichtathletikverband eV, vertegenwoordigd door G. Engelbrecht, Rechtsanwalt,

    de Spaanse regering, vertegenwoordigd door S. Jiménez García als gemachtigde,

    de Poolse regering, vertegenwoordigd door B. Majczyna als gemachtigde,

    de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Kellerbauer en I. Rubene als gemachtigden,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 7 maart 2019,

    het navolgende

    Arrest

    1

    Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 18, 21 en 165 VWEU.

    2

    Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen TopFit eV en Daniele Biffi enerzijds, en het Deutsche Leichtathletikverband eV (Duitse nationale atletiekbond; hierna: „DLV”) anderzijds, over de voorwaarden voor deelname van onderdanen van andere lidstaten aan nationale masterskampioenschappen voor amateursporters.

    Toepasselijke bepalingen

    Unierecht

    3

    Artikel 165 VWEU, dat deel uitmaakt van titel XII van het VWEU, „Onderwijs, beroepsopleiding, jeugd en sport”, bepaalt in de leden 1 en 2:

    „1.   De Unie draagt bij tot de bevordering van de Europese inzet op sportgebied, rekening houdend met haar specifieke kenmerken, haar op vrijwilligerswerk berustende structuren en haar sociale en educatieve functie.

    2.   Het optreden van de Unie is erop gericht:

    [...]

    de Europese dimensie van de sport te ontwikkelen, door de eerlijkheid en de openheid van sportcompetities en de samenwerking tussen de verantwoordelijke sportorganisaties te bevorderen, en door de fysieke en morele integriteit van sportlieden, met name jonge sporters, te beschermen.”

    Reglementen van het DLV

    4

    § 5.2.1 van de Deutsche Leichtathletikordnung (reglement van de Duitse atletiekbond; hierna: „atletiekreglement”), dat betrekking heeft op het recht om deel te nemen aan Duitse kampioenschappen, bepaalt in de versie van 17 juni 2016:

    „Deelname aan de kampioenschappen staat principieel open voor alle atleten met de Duitse nationaliteit die beschikken over een geldige wedstrijdlicentie via een Duitse vereniging/LG” („LG” staat voor „Leichtathletikgemeinschaft”, een aaneensluiting van atleten).

    5

    Dit reglement bevatte voorheen een § 5.2.2, krachtens welke burgers van de Unie mochten deelnemen aan Duitse kampioenschappen indien zij via een Duitse vereniging/LG sinds langer dan een jaar over een wedstrijdlicentie beschikten. Dit artikel is ingetrokken op 17 juni 2016 en niet vervangen.

    Hoofdgeding en prejudiciële vragen

    6

    Biffi is een in 1972 geboren Italiaans staatsburger, die sinds 2003 in Duitsland woont. Hij doet als amateur aan hardlopen in competitieverband op de 60, 100, 200, en 400 meter in de masterscategorie (boven de 35 jaar). Biffi is lid van TopFit, een sportvereniging uit Berlijn (Duitsland) die is aangesloten bij het Berliner Leichtathletik-Verband (atletiekbond van Berlijn), die zelf is aangesloten bij het DLV.

    7

    Het DLV omvat alle atletiekbonden op deelstaat niveau. Het organiseert nationale atletiekkampioenschappen voor drie categorieën atleten, te weten de jeugd onder 20, jonge atleten van de „elite”-categorie, en de masters.

    8

    Sinds 2012 heeft Biffi, die niet meer is aangesloten bij de nationale atletiekbond van Italië, in Duitsland deelgenomen aan de nationale masterskampioenschappen.

    9

    Tot 17 juni 2016 bepaalde § 5.2.2 van het atletiekreglement dat deelname aan Duitse kampioenschappen open stond voor burgers van de Unie die niet de Duitse nationaliteit hadden, mits zij via een Duitse vereniging/LG sinds langer dan een jaar over een wedstrijdlicentie beschikten.

    10

    Op die datum heeft het DLV dat reglement gewijzigd door die bepaling in te trekken. § 5.2 van voornoemd reglement noemt alleen nog Duitse staatsburgers, zodat volgens de richtsnoeren van het DLV Duitse atleten bij voorrang worden geselecteerd voor deelname aan nationale kampioenschappen.

    11

    De verwijzende rechter geeft aan dat het DLV deze wijziging heeft gerechtvaardigd met het argument dat de Duitse kampioen een atleet met de Duitse nationaliteit moet zijn, die kan deelnemen aan kampioenschappen onder de afkorting „GER”, die verwijst naar „Germany”, oftewel Duitsland. Het zou niet mogelijk zijn om voor de masters af te wijken van de regels die gelden voor andere sporterscategorieën, te weten de jeugd onder 20 en de „elite”-categorie.

    12

    In zijn schriftelijke opmerkingen preciseert het DLV aangaande het reglement dat buitenlanders die een wedstrijdlicentie hebben via een Duitse vereniging/LG in het grondgebied van het DLV, of via een andere nationale bond, een licentie toegekend kunnen krijgen om deel te nemen zonder opname van de resultaten in de ranglijst, mits zij daartoe toestemming verkrijgen voorafgaand aan de deadline voor inschrijvingen van het betrokken sportevenement. In dat geval kunnen zij enkel deelnemen aan de eerste ronde van een looponderdeel of aan de drie eerste pogingen van een spring- of werponderdeel.

    13

    TopFit heeft Biffi ingeschreven voor de Duitse indoorkampioenschappen voor masters voor de onderdelen 60, 200, en 400 meter, die op 4 en 5 maart 2017 zijn gehouden in Erfurt. Het DLV heeft deze inschrijving echter geweigerd, waardoor Biffi volledig werd uitgesloten van die kampioenschappen ondanks het feit dat hij aan alle voorwaarden voor deelname voldeed, behalve die van de nationaliteit. TopFit en Biffi hebben tegen die beslissing tevergeefs bezwaar gemaakt bij de juridische commissie van de atletiekbond.

    14

    In de periode van 30 juni tot en met 2 juli 2017 organiseerde het DLV Duitse masterskampioenschappen in Zittau, waarvoor Biffi de vereiste minimumprestaties had behaald om deel te nemen aan de 100, 200 en 400 meter. Daar Biffi echter alleen „buiten klassement” of „zonder klassering” mocht deelnemen aan deze kampioenschappen, heeft hij samen met TopFit voor de verwijzende rechter in kort geding verzocht om zijn volwaardige deelname aan dit kampioenschap te verzekeren. Dit verzoek werd afgewezen.

    15

    Biffi mocht deelnemen aan deze onderdelen, maar slechts gedeeltelijk, dat wil zeggen zonder te worden geklasseerd, zowel bij tijdronden als bij onderdelen die een finale omvatten, zoals de 100 meter, waarvoor hij enkel is toegelaten tot de kwalificatieronden zonder toegang te hebben tot de finale.

    16

    Dientengevolge hebben Biffi en TopFit de verwijzende rechter verzocht om Biffi toe te staan aan toekomstige Duitse atletiekkampioenschappen deel te nemen en daarbij een klassering te kunnen verkrijgen. Zij voeren aan dat hij voldoet aan alle door het DLV gestelde voorwaarden, met name op het gebied van prestaties, behalve die met betrekking tot het bezit van de Duitse nationaliteit.

    17

    De verwijzende rechter vraagt zich af of een dergelijk nationaliteitsvereiste een ontoelaatbare discriminatie vormt, die in strijd is met de Verdragsregels.

    18

    Hij zet uiteen dat het atletiekreglement volgens het DLV niet in strijd is met de Verdragsbepalingen, omdat de betrokken sportbeoefening geen economische activiteit vormt, en derhalve niet binnen de werkingssfeer van het Unierecht valt.

    19

    Hoewel de verwijzende rechter erkent dat Biffi een sporter bij de masters is die, ondanks aanzienlijke prestaties, een amateursporter blijft die bij zijn deelname aan kampioenschappen geen enkele economische activiteit uitoefent, vraagt hij zich af of toepassing van het Unierecht op het gebied van sport altijd van de uitoefening van een dergelijke activiteit afhangt. Hij merkt in dit verband op dat het Unierecht in artikel 165 VWEU uitdrukkelijk verwijst naar sport, en dat het recht van Unieburgers om zonder discriminatie in een andere lidstaat te verblijven, zoals dat volgt uit de artikelen 18, 20, en 21 VWEU, niet afhangt van de uitoefening van een economische activiteit.

    20

    Hoewel hij hierover twijfelt, meent voornoemde rechter dat deelname aan de sportkampioenschappen van een lidstaat in beginsel open moet staan voor onderdanen van andere lidstaten. Uitzonderingen kunnen worden toegepast, met name waar het gaat om de toekenning van nationale titels en kampioenschappen, maar deze moeten evenredig zijn en niet verder gaan dan strikt noodzakelijk is om de sportieve competitie te waarborgen.

    21

    In deze omstandigheden heeft het Amtsgericht Darmstadt (rechter in eerste aanleg Darmstadt, Duitsland) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

    „1)

    Dienen de artikelen 18, 21 en 165 VWEU aldus te worden uitgelegd dat een bepaling van het reglement van een nationale atletiekbond die de deelname aan nationale kampioenschappen ervan afhankelijk stelt dat de betrokkene de nationaliteit van die lidstaat bezit, moet worden beschouwd als een ontoelaatbare discriminatie?

    2)

    Dienen de artikelen 18, 21 en 165 VWEU aldus te worden uitgelegd dat een [sport]bond van een lidstaat zich schuldig maakt aan ontoelaatbare discriminatie door amateursporters die niet de nationaliteit van die lidstaat bezitten weliswaar de mogelijkheid te bieden om aan nationale kampioenschappen deel te nemen, maar hen alleen maar ‚buiten klassement’ of ‚zonder klassering’ laat starten en niet laat deelnemen aan finales van races en wedstrijden?

    3)

    Dienen de artikelen 18, 21 en 165 VWEU aldus te worden uitgelegd dat een [sport]bond van een lidstaat zich schuldig maakt aan ontoelaatbare discriminatie door amateursporters die niet de nationaliteit van die lidstaat bezitten uit te sluiten van de toekenning van nationale titels respectievelijk plaatsing op de ranglijst?”

    Verzoek om heropening van de mondelinge behandeling

    22

    Nadat de advocaat-generaal zijn conclusie had genomen, heeft het DLV bij brief van 20 maart 2019 verzocht om heropening van de mondelinge behandeling, omdat die conclusie hoofdzakelijk op artikel 49 VWEU is gebaseerd, terwijl de gestelde vragen uitsluitend betrekking hebben op de artikelen 18, 21, en 165 VWEU en partijen niet de gelegenheid hebben gehad om zich uit te spreken over de eventuele invloed van dat artikel 49 VWEU op de uitkomst van het hoofdgeding.

    23

    In dit verband biedt artikel 83 van zijn Reglement voor de procesvoering het Hof de mogelijkheid om, de advocaat-generaal gehoord, in elke stand van het geding de heropening van de mondelinge behandeling te gelasten, onder meer wanneer het Hof zich onvoldoende voorgelicht acht of wanneer de zaak moet worden beslecht op grond van een argument waarover de partijen hun standpunten niet voldoende hebben kunnen uitwisselen.

    24

    In het onderhavige geval is het Hof van oordeel dat het over alle noodzakelijke gegevens beschikt om de gestelde vragen te beantwoorden en dat de zaak niet hoeft te worden beslecht op grond van een aan artikel 49 VWEU ontleend argument waarover de partijen hun standpunten niet voldoende hebben kunnen uitwisselen.

    25

    Bijgevolg hoeft geen heropening van de mondelinge behandeling te worden gelast.

    Beantwoording van de prejudiciële vragen

    26

    Met zijn vragen, die gezamenlijk dienen te worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of de artikelen 18, 21, en 165 VWEU aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een reglement van een nationale sportbond, zoals aan de orde in het hoofdgeding, op grond waarvan een Unieburger die onderdaan is van een andere lidstaat en sinds vele jaren woont op het grondgebied van de lidstaat waar die bond is gevestigd en waar hij als amateur aan hardlopen doet in de masterscategorie, in die disciplines niet op dezelfde voet als eigen onderdanen kan deelnemen aan nationale kampioenschappen, in die zin dat hij, ondanks het feit dat hij aan alle voorwaarden voldoet behalve die inzake nationaliteit, alleen „buiten klassement” of „zonder klassering” aan deze kampioenschappen kan deelnemen, zonder toegang te hebben tot de finales en zonder kans te maken op de titel van nationaal kampioen en zelfs van deelname aan die kampioenschappen kan worden uitgesloten.

    27

    In dit verband dient te worden opgemerkt dat een Unieburger, zoals Biffi, die zich als Italiaans onderdaan naar Duitsland heeft begeven, waar hij sinds 15 jaar woont, gebruik heeft gemaakt van zijn recht van vrij verkeer in de zin van artikel 21 VWEU.

    28

    Overeenkomstig vaste rechtspraak dient de hoedanigheid van Unieburger de primaire hoedanigheid van de onderdanen van de lidstaten te zijn en verleent deze degenen onder hen die zich in dezelfde situatie bevinden, ongeacht hun nationaliteit en onverminderd de uitdrukkelijk vastgestelde uitzonderingen, aanspraak op een gelijke behandeling rechtens (arrest van 20 september 2001, Grzelczyk, C‑184/99, EU:C:2001:458, punt 31).

    29

    Zoals het Hof reeds heeft geoordeeld valt de situatie van een Unieburger die gebruik heeft gemaakt van zijn vrijheid van verkeer binnen de werkingssfeer van artikel 18 VWEU, waarin het principiële verbod van discriminatie op grond van nationaliteit is neergelegd (arrest van 13 november 2018, Raugevicius, C‑247/17, EU:C:2018:898, punt 27).

    30

    Dit artikel dient van toepassing te zijn op een Unieburger die, zoals Biffi, in een andere lidstaat verblijft dan die van zijn nationaliteit, alwaar hij als amateur wil deelnemen aan sportwedstrijden.

    31

    Bovendien heeft het Hof reeds geoordeeld dat het Unierecht iedere onderdaan van een lidstaat zowel de vrijheid garandeert zich naar een andere lidstaat te begeven teneinde daar werkzaamheden al dan niet in loondienst uit te oefenen, als de vrijheid in die lidstaat verblijf te houden na er een werkzaamheid te hebben uitgeoefend, en dat de toegang tot de in die staat geboden vrijetijdsbestedingen een uitvloeisel is van de vrijheid van vestiging (arrest van 7 maart 1996, Commissie/Frankrijk, C‑334/94, EU:C:1996:90, punt 21).

    32

    Het Hof heeft tevens geoordeeld dat de rechten die artikel 21, lid 1, VWEU aan een burger van de Unie verleent, met name de geleidelijke integratie van de betrokken Unieburger in de samenleving van de gastlidstaat beogen te bevorderen (zie in die zin arrest van 14 november 2017, Lounes, C‑165/16, EU:C:2017:862, punt 56).

    33

    Bovendien vormt artikel 165 VWEU een afspiegeling van het aanzienlijke maatschappelijke belang van sport in de Unie, met name van amateursport, dat naar voren is gebracht in verklaring nr. 29 betreffende sport, die als bijlage aan de Slotakte van de conferentie tot vaststelling van het Verdrag van Amsterdam is gehecht (zie in die zin arresten van 15 december 1995, Bosman, C‑415/93, EU:C:1995:463, punt 106, en 13 april 2000, Lehtonen en Castors Braine, C‑176/96, EU:C:2000:201, punt 33), en van de rol die sport speelt bij de integratie in de samenleving van de gastlidstaat.

    34

    Uit artikel 21, lid 1, VWEU juncto artikel 165 VWEU volgt dus dat het beoefenen van amateursport, met name binnen een sportvereniging, Unieburgers die in een andere lidstaat dan die van hun nationaliteit verblijven, in staat stelt om banden te vormen of te versterken met de samenleving van de lidstaat waarnaar zij zich hebben begeven en waar zij verblijven. Dit geldt ook voor deelname aan sportwedstrijden, ongeacht het niveau.

    35

    Hieruit volgt dat een Unieburger, zoals Biffi, zich in het kader van zijn beoefening in wedstrijdverband van een amateursport binnen de samenleving van de gastlidstaat rechtmatig kan beroepen op de artikelen 18 en 21 VWEU.

    36

    Niettemin rijst de vraag of de regels van nationale sportbonden op dezelfde wijze als overheidsregelgeving zijn onderworpen aan de Verdragsregels.

    37

    In dit verband dient in herinnering te worden gebracht dat overeenkomstig vaste rechtspraak de in het Verdrag neergelegde fundamentele vrijheden en het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit ook moeten worden geëerbiedigd in niet-publiekrechtelijke regelingen die ertoe strekken arbeid in loondienst en dienstverrichtingen collectief te regelen (zie met name arresten van 12 december 1974, Walrave en Koch, 36/74, EU:C:1974:140, punt 17; 15 december 1995, Bosman, C‑415/93, EU:C:1995:463, punt 82; 18 december 2007, Laval un Partneri, C‑341/05, EU:C:2007:809, punt 98, en 16 maart 2010, Olympique Lyonnais, C‑325/08, EU:C:2010:143, punt 30).

    38

    Het Hof heeft derhalve geoordeeld dat de opheffing tussen de lidstaten van de belemmeringen voor het vrije verkeer van personen en het vrij verrichten van diensten – fundamentele doelstellingen van de Gemeenschap, vermeld in artikel 3, onder c), van het EEG-Verdrag (ingetrokken bij het Verdrag van Lissabon), dat in wezen is vervangen door de artikelen 3 tot en met 6 VWEU – in gevaar zou worden gebracht, indien de opheffing van door de staten gestelde belemmeringen kan worden ontkracht door belemmeringen die voortvloeien uit handelingen die door niet onder het publiekrecht vallende verenigingen of lichamen krachtens hun eigen rechtsbevoegdheid worden verricht (zie in die zin arrest van 12 december 1974, Walrave en Koch, 36/74, EU:C:1974:140, punt 18).

    39

    Het in deze rechtspraak van het Hof neergelegde beginsel is ook van toepassing wanneer een groep of een organisatie een zekere macht uitoefent over particulieren en in staat is hun voorwaarden op te leggen waardoor de uitoefening van de door het Verdrag gewaarborgde fundamentele vrijheden wordt bemoeilijkt (zie in die zin arrest van 3 oktober 2000, Ferlini, C‑411/98, EU:C:2000:530, punt 50).

    40

    Hieruit volgt dat de regels van een nationale sportbond, zoals die welke aan de orde zijn in het hoofdgeding, die de toegang van Unieburgers tot sportwedstrijden regelen, aan de regels van het Verdrag zijn onderworpen, met name aan de artikelen 18 en 21 VWEU.

    41

    Derhalve dient te worden onderzocht of dergelijke regels in overeenstemming zijn met die artikelen.

    42

    De verwijzende rechter zet in dit verband uiteen dat een Unieburger als Biffi sinds de door het DLV op 17 juni 2016 aangebrachte wijziging van het atletiekreglement, anders wordt behandeld dan eigen onderdanen.

    43

    Volgens deze rechter kan aan een dergelijke burger – zelfs als hij voldoet aan de voorwaarden inzake sportprestaties en via een bij de nationale sportbond aangesloten vereniging al meer dan een jaar beschikt over een wedstrijdlicentie – wegens zijn nationaliteit deelname worden geweigerd aan een nationaal kampioenschap voor amateursprinters, of kan hij slechts voor gedeeltelijke deelname worden toegelaten.

    44

    Opgemerkt moet worden dat een dergelijk verschil in behandeling kan leiden tot een beperking van de vrijheid van verkeer van deze Unieburger (zie in die zin arrest van 13 november 2018, Raugevicius, C‑247/17, EU:C:2018:898, punt 28).

    45

    In het onderhavige geval blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat een amateursporter zoals Biffi niet onder dezelfde voorwaarden als Duitse onderdanen toegang heeft tot de door het DLV georganiseerde nationale masterskampioenschappen, terwijl deze kampioenschappen behoren tot de belangrijkste wedstrijden op nationaal niveau. Voor zover hij wordt toegestaan deel te nemen aan deze kampioenschappen, mag hij voortaan slechts meedoen aan kwalificatieronden zonder klassering en dus zonder toegang tot de finale, of aan tijdronden, maar buiten klassement.

    46

    Zoals TopFit en Biffi in hun schriftelijke opmerkingen uiteenzetten, kan een reglement zoals aan de orde in het hoofdgeding er ook toe leiden dat atleten die onderdaan zijn van een andere lidstaat dan de Bondsrepubliek Duitsland minder goed worden ondersteund door hun sportverenigingen dan nationale atleten, omdat die verenigingen minder interesse zullen hebben om te investeren in een atleet die niet in aanmerking komt voor deelname aan nationale kampioenschappen. In dat geval zouden atleten die onderdaan zijn van een andere lidstaat, zoals Biffi, minder goed kunnen integreren in hun sportvereniging en, dientengevolge, in de samenleving van hun lidstaat van verblijf.

    47

    Vastgesteld dient te worden dat dergelijke gevolgen het voor Unieburgers minder aantrekkelijk kunnen maken om amateursport te beoefenen en dat deze derhalve een beperking vormen op hun vrijheid van verkeer in de zin van artikel 21 VWEU.

    48

    Een beperking op de vrijheid van verkeer van Unieburgers kan slechts worden gerechtvaardigd indien zij is gebaseerd op objectieve overwegingen en evenredig is aan het door de betrokken regeling rechtmatig nagestreefde doel (zie in die zin arrest van 13 november 2018, Raugevicius, C‑247/17, EU:C:2018:898, punt 31).

    49

    In dit verband dient eraan te worden herinnerd dat het Hof op het gebied van sport meermaals heeft geoordeeld dat de Unierechtelijke bepalingen inzake het vrije verkeer van personen en diensten zich niet verzetten tegen een regeling of praktijk die wordt gerechtvaardigd om redenen die verband houden met het specifieke karakter en kader van bepaalde sportevenementen, zoals wedstrijden tussen nationale ploegen van verschillende landen. Deze inperking van de werkingssfeer van de betrokken bepalingen moet echter beperkt blijven tot haar eigenlijke doel en kan niet worden aangewend om elke sportactiviteit van de werkingssfeer van het Verdrag uit te sluiten (zie in die zin arrest van 15 december 1995, Bosman, C‑415/93, EU:C:1995:463, punten 76 en 127).

    50

    Aangezien op het eerste gezicht niet bij alle wedstrijden die voor een bepaalde sportdiscipline op nationaal niveau plaatsvinden, de titel van nationaal kampioen in die discipline wordt toegekend, heeft die toekenning maar een beperkte invloed op de praktijk van de betrokken sportdiscipline. Zoals reeds is geoordeeld met betrekking tot de samenstelling van nationale ploegen, lijkt het bovendien legitiem om de toekenning van de titel van nationaal kampioen in een bepaalde sportdiscipline voor te behouden aan een eigen onderdaan, aangezien dat nationale element kan worden beschouwd als een wezenlijk kenmerk van de titel van nationaal kampioen. Het is evenwel van belang dat de uit de verwezenlijking van die doelstelling voortvloeiende beperkingen in overeenstemming zijn met het evenredigheidsbeginsel.

    51

    In casu is het DLV algemeen van mening dat het, als sportbond, autonomie geniet in de vaststelling van zijn regels, en dat het publiek verwacht dat de nationaal kampioen van een staat een onderdaan van die staat is. Deze bond voert voorts twee specifieke verklaringen aan ter rechtvaardiging van zijn reglement. Ten eerste dient het aanwijzen van de nationaal kampioen en de tweede en derde beste nationale atleet ertoe om de atleten te selecteren die hun land zullen vertegenwoordigen op internationale en Europese kampioenschappen, in het onderhavige geval onder de afkorting „GER”, die verwijst naar het woord „Germany”, oftewel Duitsland. Ten tweede wijst het DLV erop dat het niet mogelijk is om een onderscheid te maken naargelang de leeftijdsgroep en om voor de masters te voorzien in een uitzondering ten opzichte van de jeugd onder 20 en de „elite”-categorie.

    52

    Wat om te beginnen de stelling betreft dat sportbonden vrij zijn om hun regels vast te stellen, dient in herinnering te worden gebracht, zoals reeds uiteengezet in punt 40 van het onderhavige arrest, dat de vrijheid waarover particuliere verenigingen beschikken om sportreglementen vast te stellen, hun niet kan toestaan om de uitoefening van de door het Verdrag aan particulieren verleende rechten te beperken (zie in die zin arrest van 15 december 1995, Bosman, C‑415/93, EU:C:1995:463, punt 81).

    53

    Benadrukt moet worden dat het feit dat een regel zuiver sportief zou zijn, niet betekent dat deze meteen al is uitgesloten van de werkingssfeer van het Verdrag (zie in die zin arrest van 18 juli 2006, Meca-Medina en Majcen/Commissie, C‑519/04 P, EU:C:2006:492, punt 33).

    54

    Derhalve kan het argument dat het publiek verwacht dat de nationaal kampioen van een land de nationaliteit van dat land bezit, niet om het even welke beperking op de deelname van buitenlanders aan nationale kampioenschappen rechtvaardigen.

    55

    Bijgevolg moeten nog de door het DLV aangevoerde specifieke rechtvaardigingsgronden worden onderzocht.

    56

    Wat de eerste rechtvaardigingsgrond betreft, te weten het aanwijzen van de nationaal kampioen die zijn land zal vertegenwoordigen op internationale kampioenschappen, is ter terechtzitting voor het Hof gebleken dat het DLV niet zelf de deelnemers aan internationale masterskampioenschappen selecteert, maar dat atleten die behoren tot een bij het DLV aangesloten vereniging en die voldoen aan de prestatie-eisen, ongeacht hun nationaliteit kunnen deelnemen aan die kampioenschappen en zichzelf kunnen inschrijven. Zo kan een onderdaan van een andere lidstaat dan de Bondsrepubliek Duitsland namens Duitsland Europees hardloopkampioen worden bij de masters. Volgens de eigen toelichting van het DLV selecteert het enkel de beste nationale atleten om deel te nemen aan internationale „elite”-kampioenschappen.

    57

    Wat de tweede door het DLV aangevoerde rechtvaardigingsgrond betreft, te weten de noodzaak om voor iedere leeftijdsgroep dezelfde regels te hanteren, volgt uit het voorgaande punt dat deze niet wordt gestaafd door de toelichting van het DLV over de methode voor het selecteren van atleten op internationaal niveau, waaruit blijkt dat het daarbij enkel gaat om de „elite”-categorie.

    58

    Beide door het DLV aangevoerde rechtvaardigingsgronden lijken dus niet op objectieve overwegingen te berusten.

    59

    Het staat aan de verwijzende rechter om na te gaan of er andere gronden bestaan ter rechtvaardiging van de regels inzake de gedeeltelijke niet-toelating van buitenlanders tot nationale kampioenschappen.

    60

    In dit verband dient verder nog in herinnering te worden gebracht dat het weliswaar aan de betrokken entiteiten – zoals de organisatoren van kampioenschappen of de sportbonden – staat om de nodige regels vast te stellen om het goede verloop van wedstrijden te verzekeren (arrest van 11 april 2000, Deliège, C‑51/96 et C‑191/97, EU:C:2000:199, punt 67), maar dat deze regels niet verder mogen gaan dan nodig is om de gestelde doelstelling te bereiken (arrest van 13 april 2000, Lehtonen en Castors Braine, C‑176/96, EU:C:2000:201, punt 56).

    61

    Wat het argument betreft dat het gaat om een individuele sport waarbij na elke ronde sporters afvallen, in casu sprintwedstrijden die plaatsvinden op acht banen, dient te worden opgemerkt dat de aanwezigheid van een of meer buitenlanders in de finale kan verhinderen dat een eigen onderdaan nationaal kampioen wordt en in de weg kan staan aan de selectie van de beste eigen onderdanen.

    62

    Evenwel mag, ook in het kader van dergelijke sporten, de niet-toelating van buitenlanders aan de finale niet verder gaan dan noodzakelijk is ter verwezenlijking van het nagestreefde doel. In dat verband moet rekening worden gehouden met het feit dat in de lidstaat waar het in deze zaak om gaat, die uitsluiting jarenlang niet heeft bestaan voor de masterscategorie.

    63

    Het staat aan de nationale rechter die dient te onderzoeken of er eventuele andere rechtvaardigingsgronden bestaan, om bij dat onderzoek rekening te houden met de doelstelling van artikel 21, lid 1, VWEU juncto artikel 165 VWEU om de openheid van sportcompetities te bevorderen, en met het belang om ingezetenen – met name langdurig ingezetenen, zoals in casu Biffi – te integreren in de gastlidstaat.

    64

    Wat vervolgens de totale weigering van toegang tot nationale kampioenschappen betreft, meent het DLV dat deze in de onderhavige zaak niet aan de orde is, aangezien Biffi aan deze kampioenschappen zou moeten kunnen blijven deelnemen. Uit de verwijzingsbeslissing volgt echter dat Biffi in 2017 toegang tot een nationaal kampioenschap is geweigerd. Volgens de door het DLV in zijn schriftelijke opmerkingen gegeven preciseringen over het reglementaire kader blijft een dergelijke uitsluiting bovendien mogelijk, aangezien voor deelname door buitenlanders die lid zijn van een aan het DLV verbonden vereniging toestemming is vereist.

    65

    In dit verband dient in herinnering te worden gebracht dat, wil een stelsel van voorafgaande toestemming – gelet op de artikelen 18 en 21 VWEU – gerechtvaardigd zijn, het in elk geval gebaseerd moet zijn op objectieve criteria, die niet-discriminerend en vooraf bekend zijn, opdat een grens wordt gesteld aan de beoordelingsvrijheid van het DLV en willekeur bij de benutting ervan wordt voorkomen (zie in die zin met name arrest van 20 februari 2001, Analir e.a., C‑205/99, EU:C:2001:107, punt 38).

    66

    Voorts moet worden opgemerkt dat, aangezien er een regeling bestaat voor deelname van een buitenlandse atleet aan een nationaal kampioenschap – althans aan kwalificatieronden en/of buiten klassement –, het volledig niet-toelaten tot deze kampioenschappen van een dergelijke atleet op grond van zijn nationaliteit in ieder geval onevenredig lijkt te zijn.

    67

    Dientengevolge moet op de gestelde vragen worden geantwoord dat de artikelen 18, 21, en 165 VWEU aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een reglement van een nationale sportbond, zoals aan de orde in het hoofdgeding, op grond waarvan een Unieburger die onderdaan is van een andere lidstaat en sinds vele jaren woont op het grondgebied van de lidstaat waar die bond is gevestigd en waar hij als amateur aan hardlopen doet in de masterscategorie, in die disciplines niet op dezelfde voet als eigen onderdanen kan deelnemen aan nationale kampioenschappen, of alleen „buiten klassement” of „zonder klassering” kan deelnemen, zonder toegang te hebben tot de finales en zonder kans te maken op de titel van nationaal kampioen, tenzij dat reglement kan worden gerechtvaardigd op grond van objectieve overwegingen die evenredig zijn aan de nagestreefde legitieme doelstelling, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.

    Kosten

    68

    Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

     

    Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

     

    De artikelen 18, 21, en 165 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een reglement van een nationale sportbond, zoals aan de orde in het hoofdgeding, op grond waarvan een burger van de Europese Unie die onderdaan is van een andere lidstaat en sinds vele jaren woont op het grondgebied van de lidstaat waar die bond is gevestigd en waar hij als amateur aan hardlopen doet in de masterscategorie, in die disciplines niet op dezelfde voet als eigen onderdanen kan deelnemen aan nationale kampioenschappen, of alleen „buiten klassement” of „zonder klassering” kan deelnemen, zonder toegang te hebben tot de finales en zonder kans te maken op de titel van nationaal kampioen, tenzij dat reglement kan worden gerechtvaardigd op grond van objectieve overwegingen die evenredig zijn aan de nagestreefde legitieme doelstelling, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Duits.

    ( i ) De formulering van punt 50 van de Nederlandse tekst is gewijzigd na de oorspronkelijke publicatie.

    Naar boven