Kies de experimentele functies die u wilt uitproberen

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 62017CJ0041

    Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 19 september 2018.
    Isabel González Castro tegen Mutua Umivale e.a.
    Verzoek van de Tribunal Superior de Justicia de Galicia om een prejudiciële beslissing.
    Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 92/85/EEG – Artikelen 4, 5 en 7 – Bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers – Werkneemster tijdens de lactatie – Nachtarbeid – Ploegenarbeid die gedeeltelijk tijdens nachttijd verricht wordt – Evaluatie van de risico’s die de arbeidsplaats inhoudt – Preventieve maatregelen – Betwisting door de betrokken werkneemster – Richtlijn 2006/54/EG – Artikel 19 – Gelijke behandeling – Discriminatie op grond van geslacht – Bewijslast.
    Zaak C-41/17.

    ECLI-code: ECLI:EU:C:2018:736

    ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)

    19 september 2018 ( *1 )

    „Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 92/85/EEG – Artikelen 4, 5 en 7 – Bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers – Werkneemster tijdens de lactatie – Nachtarbeid – Ploegenarbeid die gedeeltelijk tijdens nachttijd verricht wordt – Evaluatie van de risico’s die de arbeidsplaats inhoudt – Preventieve maatregelen – Betwisting door de betrokken werkneemster – Richtlijn 2006/54/EG – Artikel 19 – Gelijke behandeling – Discriminatie op grond van geslacht – Bewijslast”

    In zaak C‑41/17,

    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de Galicia (hoogste rechterlijke instantie van de autonome regio Galicië, Spanje) bij beslissing van 30 december 2016, ingekomen bij het Hof op 25 januari 2017, in de procedure

    Isabel González Castro

    tegen

    Mutua Umivale,

    Prosegur España SL,

    Instituto Nacional de la Seguridad Social (INSS),

    wijst

    HET HOF (Vijfde kamer),

    samengesteld als volgt: J. L. da Cruz Vilaça, kamerpresident, E. Levits, A. Borg Barthet, M. Berger en F. Biltgen (rapporteur), rechters,

    advocaat-generaal: E. Sharpston,

    griffier: L. Carrasco Marco, administrateur,

    gezien de stukken en na de terechtzitting op 22 februari 2018,

    gelet op de opmerkingen van:

    het Instituto Nacional de la Seguridad Social (INSS), vertegenwoordigd door P. García Perea en A. Lozano Mostazo als gemachtigden,

    de Spaanse regering, vertegenwoordigd door S. Jiménez García als gemachtigde,

    de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze en D. Klebs als gemachtigden,

    de Europese Commissie, vertegenwoordigd door S. Pardo Quintillán en A. Szmytkowska als gemachtigden,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 26 april 2018,

    het navolgende

    Arrest

    1

    Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 19, lid 1, van richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (herschikking) (PB 2006, L 204, blz. 23), alsmede van de artikelen 4, 5 en 7 van richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (PB 1992, L 348, blz. 1).

    2

    Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding van Isabel González Castro tegen de Mutua Umivale, tegen haar werkgever, Prosegur España SL (hierna: „Prosegur”) en tegen het Instituto Nacional de la Seguridad Social (INSS) (nationaal socialezekerheidsorgaan, Spanje) (hierna: „INSS”), over de weigering van laatstgenoemde om haar arbeidsovereenkomst te schorsen wegens risico’s tijdens de lactatie en haar een uitkering toe te kennen.

    Toepasselijke bepalingen

    Unierecht

    Richtlijn 92/85

    3

    De eerste, de achtste tot en met de elfde en de veertiende overweging van richtlijn 92/85 vermelden het volgende:

    „Overwegende dat in artikel 118 A van het [EEG-]Verdrag is bepaald dat de Raad door middel van richtlijnen minimumvoorschriften vaststelt om de verbetering van met name de werkomgeving te bevorderen ten einde de veiligheid en de gezondheid van de werknemers te beschermen;

    […]

    Overwegende dat werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie in vele opzichten moeten worden beschouwd als een groep met bijzondere risico’s en dat maatregelen moeten worden getroffen inzake hun gezondheid en veiligheid;

    Overwegende dat de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie geen afbreuk mag doen aan de plaats van de vrouw op de arbeidsmarkt en evenmin afbreuk mag doen aan de richtlijnen van de Raad op het gebied van gelijke behandeling van mannen en vrouwen;

    Overwegende dat zich bij bepaalde werkzaamheden een specifiek risico kan voordoen van blootstelling van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie aan gevaarlijke agentia, procedés of arbeidsomstandigheden; dat deze risico’s derhalve moeten worden geëvalueerd en dat de werkneemsters en/of hun vertegenwoordigers over het resultaat van deze evaluatie moeten worden geïnformeerd;

    Overwegende dat voorts, ingeval uit het resultaat van deze evaluatie een risico voor de veiligheid of de gezondheid van de werkneemsters blijkt, maatregelen met het oog op de bescherming van de werkneemsters moeten worden genomen;

    […]

    Overwegende dat het in verband met de kwetsbaarheid van de werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie noodzakelijk is hun recht te geven op een vóór en/of na de bevalling te nemen zwangerschapsverlof van ten minste veertien aaneengesloten weken, en hun de verplichting op te leggen vóór en/of na de bevalling een zwangerschapsverlof van ten minste twee weken te nemen;

    […]”

    4

    Artikel 1, lid 1, van richtlijn 92/85 bepaalt:

    „Deze richtlijn, die de tiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van richtlijn 89/391/EEG [van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (PB 1989, L 183, blz. 1)] is, heeft ten doel maatregelen ten uitvoer te leggen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie.”

    5

    Artikel 2 van de richtlijn, met het opschrift „Definities”, bepaalt:

    „In deze richtlijn wordt verstaan onder:

    […]

    c)

    werkneemster tijdens de lactatie: elke werkneemster tijdens de lactatie in de zin van de nationale wetten en/of praktijken die de werkgever in kennis stelt van haar toestand, overeenkomstig deze wetten en/of praktijken.”

    6

    Artikel 3 van die richtlijn luidt:

    „1.   De Commissie, bijgestaan door het Raadgevend Comité voor de veiligheid, de hygiëne en de gezondheidsbescherming op de arbeidsplaats, stelt in overleg met de lidstaten richtsnoeren op voor de evaluatie van de chemische, fysische en biologische agentia alsmede van de industriële procedés welke geacht worden een risico te vormen voor de veiligheid of de gezondheid van de werkneemsters in de zin van artikel 2.

    De in de eerste alinea bedoelde richtsnoeren hebben ook betrekking op bewegingen en houdingen, geestelijke en lichamelijke vermoeidheid en de overige lichamelijke en geestelijke belastingen in verband met de werkzaamheden van de werkneemsters in de zin van artikel 2.

    2.   Het is de bedoeling dat de in lid 1 bedoelde richtsnoeren als leidraad dienen voor de in artikel 4, lid 1, bedoelde evaluatie.

    Daartoe brengen de lidstaten die richtsnoeren ter kennis van de werkgevers en de werkneemsters en/of hun vertegenwoordigers in hun land.”

    7

    De in artikel 3 van richtlijn 92/85 bedoelde richtsnoeren, in hun in casu relevante versie, zijn opgenomen in de mededeling van de Commissie van 5 oktober 2000 over de richtsnoeren voor de evaluatie van chemische, fysische en biologische agentia alsmede van de industriële procedés welke geacht worden een risico te vormen voor de veiligheid of de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie [COM(2000) 466 definitief; hierna: „richtsnoeren”].

    8

    Inzake de risico-evaluatie en de over deze evaluatie aan de werknemers te verstrekken informatie bepaalt artikel 4 van richtlijn 92/85 het volgende:

    „1.   Voor alle werkzaamheden waarbij zich een specifiek risico kan voordoen van blootstelling aan de agentia, procedés of arbeidsomstandigheden waarvan een niet-limitatieve lijst in bijlage I is opgenomen, moeten de aard, de mate en de duur van de blootstelling in de betrokken onderneming en/of inrichting van de werkneemsters in de zin van artikel 2 rechtstreeks door de werkgever of door bemiddeling van de in artikel 7 van [richtlijn 89/391] bedoelde beschermings- en preventiediensten worden geëvalueerd, teneinde:

    ieder risico voor de veiligheid of de gezondheid, alsmede iedere terugslag op de zwangerschap of de lactatie van de werkneemster in de zin van artikel 2 te kunnen beoordelen;

    te kunnen vaststellen welke maatregelen moeten worden genomen.

    2.   Onverminderd artikel 10 van [richtlijn 89/391] worden in de betrokken onderneming en/of inrichting de werkneemster in de zin van artikel 2 en de werkneemsters die zich in een van de in artikel 2 bedoelde toestanden zouden kunnen bevinden en/of hun vertegenwoordigers geïnformeerd over de resultaten van de in lid 1 bedoelde evaluatie en over alle maatregelen op het gebied van de veiligheid en de gezondheid op het werk.”

    9

    Aangaande de consequenties van de risico-evaluatie bepaalt artikel 5, leden 1 tot en met 3, van deze richtlijn:

    „1.   Onverminderd artikel 6 van [richtlijn 89/391] neemt de werkgever, indien uit de resultaten van de in artikel 4, lid 1, bedoelde evaluatie een risico voor de veiligheid of de gezondheid, alsmede een terugslag op de zwangerschap of de lactatie van een werkneemster in de zin van artikel 2 blijkt, de nodige maatregelen opdat door tijdelijke aanpassing van de arbeidsomstandigheden en/of werktijden van de betrokken werkneemster de blootstelling van deze werkneemster aan dit risico wordt vermeden.

    2.   Indien aanpassing van de arbeidsomstandigheden en/of werktijden technisch en/of objectief niet mogelijk is of om gegronde redenen redelijkerwijs niet kan worden verlangd, neemt de werkgever de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de betrokken werkneemster een andere arbeidsplaats krijgt.

    3.   Indien overplaatsing technisch en/of objectief niet mogelijk is of om gegronde redenen redelijkerwijs niet kan worden verlangd, wordt de betrokken werkneemster gedurende de gehele voor de bescherming van haar veiligheid of gezondheid noodzakelijke periode, overeenkomstig de nationale wetten en/of praktijken, vrijgesteld van arbeid.”

    10

    Artikel 7 van richtlijn 92/85, „Nachtarbeid”, bepaalt:

    „1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen opdat de werkneemsters in de zin van artikel 2 niet verplicht worden nachtarbeid te verrichten gedurende hun zwangerschap en tijdens een op de bevalling volgende periode die wordt bepaald door de nationale instantie bevoegd voor veiligheid en gezondheid, mits onder de door de lidstaten vastgestelde voorwaarden een medisch attest wordt overgelegd waarin de noodzaak daarvan in verband met de veiligheid of de gezondheid van de werkneemster wordt bevestigd.

    2.   De in lid 1 bedoelde maatregelen dienen de mogelijkheid te omvatten, overeenkomstig de nationale wetten en/of praktijken:

    a)

    van overplaatsing naar werk overdag,

    of

    b)

    van vrijstelling van arbeid of verlenging van het zwangerschapsverlof wanneer overplaatsing naar werk overdag technisch en/of objectief niet mogelijk is of om gegronde redenen redelijkerwijs niet kan worden verlangd.”

    Richtlijn 2006/54

    11

    Artikel 1 van richtlijn 2006/54, met het opschrift „Doel”, luidt als volgt:

    „Doel van deze richtlijn is het verzekeren van de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep.

    Daartoe worden bepalingen vastgesteld betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling op:

    a)

    de toegang tot het arbeidsproces, met inbegrip van promotie, en tot beroepsopleiding;

    b)

    arbeidsvoorwaarden, met inbegrip van beloning;

    c)

    ondernemings- en sectoriële regelingen inzake sociale zekerheid.

    Deze richtlijn omvat ook bepalingen die beogen dat dit beginsel door de vaststelling van passende procedures effectiever wordt toegepast.”

    12

    Artikel 2 van deze richtlijn, „Definities”, bepaalt:

    „1.   Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

    a)

    ‚directe discriminatie’: wanneer iemand op grond van geslacht minder gunstig wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld;

    b)

    ‚indirecte discriminatie’: wanneer een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze personen van een geslacht in vergelijking met personen van het andere geslacht bijzonder benadeelt, tenzij die bepaling, maatstaf of handelwijze objectief wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn;

    […]

    2.   Voor de toepassing van deze richtlijn omvat discriminatie:

    […]

    c)

    elke minder gunstige behandeling van een vrouw in samenhang met zwangerschap of bevallingsverlof in de zin van richtlijn [92/85].”

    13

    Artikel 14, lid 1, van deze richtlijn verruimt het discriminatieverbod tot onder meer de arbeidsvoorwaarden en bepaalt:

    „Er mag geen directe of indirecte discriminatie op grond van geslacht plaatsvinden in de publieke of de particuliere sector, met inbegrip van overheidsinstanties, voor wat betreft:

    […]

    c)

    werkgelegenheid en arbeidsvoorwaarden, met inbegrip van ontslag en beloning, zoals bepaald in artikel 141 van het [EG‑Verdrag];

    […]”

    14

    Met betrekking tot de bewijslast en de toegang tot de rechter in geval van directe of indirecte discriminatie bepaalt artikel 19, leden 1 en 4, van diezelfde richtlijn:

    „1.   De lidstaten nemen, overeenkomstig hun nationale rechtsstelsels, de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat wanneer iemand die zich door niet-toepassing te zijnen aanzien van het beginsel van gelijke behandeling benadeeld acht, voor de rechter of een andere bevoegde instantie feiten aanvoert die directe of indirecte discriminatie kunnen doen vermoeden, de verweerder moet bewijzen dat het beginsel van gelijke behandeling niet is geschonden.

    […]

    4.   De leden 1, 2 en 3 zijn ook van toepassing op:

    a)

    de situaties waarop artikel 141 van het [EG-Verdrag] en, voor zover er sprake is van discriminatie op grond van geslacht, de richtlijnen [92/85] en 96/34/EG [van de Raad van 3 juni 1996 betreffende de door de Unice, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof (PB 1996, L 145, blz. 4)] van toepassing zijn;

    […]”

    Richtlijn 2003/88

    15

    Overweging 14 van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PB 2003, L 299, blz. 9), luidt:

    „Meer specifieke voorschriften die in andere communautaire besluiten zijn vastgesteld voor bijvoorbeeld rusttijden, arbeidstijd, jaarlijkse vakantie en nachtarbeid van bepaalde categorieën werknemers, moeten prevaleren boven de bepalingen van deze richtlijn.”

    16

    Artikel 1 van deze richtlijn, „Doel en toepassingsgebied”, bepaalt:

    „1.   Deze richtlijn bepaalt minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid op het gebied van de organisatie van de arbeidstijd.

    2.   Deze richtlijn is van toepassing op:

    […]

    b)

    bepaalde aspecten van nacht- en ploegenarbeid en van het werkrooster.

    […]”

    17

    Artikel 2 van deze richtlijn, „Definities”, bepaalt in de punten 3 en 4:

    „Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

    […]

    3.   ‚nachttijd’: een tijdvak van ten minste zeven uren, als vastgesteld bij de nationale wetgeving, dat in ieder geval de periode tussen vierentwintig uur en vijf uur omvat;

    4.   ‚nachtarbeider’

    a)

    enerzijds, een werknemer die normaal gedurende ten minste drie uren van zijn dagelijkse arbeidstijd werkzaam is binnen de nachttijd;

    b)

    anderzijds, een werknemer die gedurende een bepaald gedeelte van zijn jaarlijkse arbeidstijd binnen de nachttijd werkzaam kan zijn, als vastgesteld, naar keuze van de betrokken lidstaat, bij:

    i)

    de nationale wetgeving na raadpleging van de sociale partners, of

    ii)

    collectieve overeenkomsten of bedrijfsakkoorden tussen de sociale partners op nationaal of regionaal niveau;

    […]”

    Spaans recht

    18

    De sociale uitkering voor risico’s tijdens de lactatie is in het Spaanse rechtsbestel opgenomen in Ley Orgánica 3/2007 para la igualdad efectiva de mujeres y hombres (organieke wet 3/2007 inzake de feitelijke gelijkheid van man en vrouw) van 22 maart 2007 (BOE nr. 71 van 23 maart 2007, blz. 12611; hierna: „wet 3/2007”).

    19

    Wet 3/2007 heeft tot doel de integratie van vrouwen op de arbeidsmarkt te bevorderen door hun de mogelijkheid te bieden hun beroepsleven met hun privéleven en gezinsleven te verenigen.

    20

    Bij de twaalfde aanvullende bepaling van deze wet is artikel 26 van Ley 31/1995 de Prevención de Riesgos Laborales (wet 31/1995 ter preventie van arbeidsrisico’s) van 8 november 1995 (BOE nr. 269 van 10 november 1995, blz. 32590; hierna: „wet 31/1995”) aldus gewijzigd dat werkneemsters en pasgeboren kinderen bescherming wordt geboden in situaties die tijdens de lactatie een risico inhouden wanneer de omstandigheden van een bepaalde arbeidsplaats negatieve gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid van de werkneemster of van het kind.

    21

    Artikel 26 van wet 31/1995, waarbij de artikelen 4 en 7 van richtlijn 92/85 zijn omgezet in nationaal recht, luidt als volgt:

    „1.   De evaluatie van de risico’s [voor de veiligheid of de gezondheid van de werknemers] als bedoeld in artikel 16 van de onderhavige wet omvat de bepaling van de aard, de mate en de duur van de blootstelling van zwangere of pas bevallen werkneemsters aan agentia, procedés of werkomstandigheden die negatieve gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid van de werkneemsters of de foetus bij alle werkzaamheden die een specifiek risico kunnen inhouden. Indien uit de resultaten van de evaluatie een risico voor de veiligheid of de gezondheid blijkt of een mogelijke terugslag op de zwangerschap of de lactatie van bovenbedoelde werkneemsters, neemt de werkgever de nodige maatregelen om blootstelling aan dat risico te voorkomen door de arbeidsomstandigheden of de werktijden van de betrokken werkneemster aan te passen.

    Indien nodig bestaan die maatregelen erin werkneemsters vrij te stellen van nachtarbeid of arbeid in ploegendienst.

    2.   Wanneer de medische dienst van het [INSS] of van het ziekenfonds, naargelang de entiteit waarbij de onderneming de arbeidsrisico’s heeft doen verzekeren, met het verslag van de arts van de Servicio Nacional de Salud [(nationale gezondheidsdienst, Spanje)] die de werkneemster facultatief bijstaat, bevestigt dat een aanpassing van de arbeidsomstandigheden of de werktijden niet mogelijk is of dat ondanks een dergelijke aanpassing de arbeidsomstandigheden een negatieve invloed kunnen hebben op de gezondheid van de zwangere werkneemster of van de foetus, wordt deze werkneemster toegewezen aan een andere arbeidsplaats of functie die met haar toestand te verenigen is. Daartoe stelt de werkgever, na overleg met de werknemersvertegenwoordigers, een lijst van risicovrije arbeidsplaatsen op.

    De toewijzing aan een andere arbeidsplaats of functie gebeurt volgens de regels en criteria die gelden voor functionele mobiliteit, en blijft gelden totdat de gezondheidstoestand van de werkneemster haar in staat stelt terug te keren naar haar vroegere arbeidsplaats.

    […]

    3.   Indien overplaatsing technisch of objectief niet mogelijk is of om gegronde redenen redelijkerwijs niet kan worden verlangd, kan de arbeidsovereenkomst van de betrokken werkneemster overeenkomstig artikel 45, lid 1, onder d), [van Real Decreto Legislativo 1/1995, por el que se aprueba el texto refundido de la Ley del Estatuto de los Trabajadores (koninklijk wetgevend decreet 1/1995 tot goedkeuring van de herschikte tekst van het werknemersstatuut) van 24 maart 1995 (BOE nr. 75 van 29 maart 1995, blz. 9654)] wegens een risico tijdens de zwangerschap worden geschorst zolang als noodzakelijk is om haar veiligheid en gezondheid te beschermen en zolang zij niet naar haar vorige functie kan terugkeren of een andere met haar toestand verenigbare functie kan uitoefenen.

    4.   Leden 1 en 2 van het onderhavige artikel zijn ook van toepassing tijdens de periode van lactatie wanneer de medische dienst van het [INSS] of van het ziekenfonds, naargelang de entiteit waarbij de onderneming de arbeidsrisico’s heeft doen verzekeren, met het verslag van de arts van de nationale gezondheidsdienst die de werkneemster of haar kind facultatief bijstaat, bevestigt dat de arbeidsomstandigheden negatieve gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid van de moeder of van het kind. Tevens kan de arbeidsovereenkomst van de betrokken werkneemster wegens een risico tijdens de lactatie van kinderen jonger dan negen maanden overeenkomstig artikel 45, lid 1, onder d), van [koninklijk wetgevend besluit 1/1995] worden geschorst indien is voldaan aan de in lid 3 van dit artikel gestelde voorwaarden.”

    […]”

    22

    Bij de achttiende aanvullende bepaling van wet 3/2007 is de Spaanse wettelijke regeling aldus gewijzigd dat de lactatieperiode uitdrukkelijk is erkend als een van de situaties die valt onder de Ley General de la Seguridad Social – Real Decreto Legislativo 1/1994 por el que se aprueba el texto refundido de la Ley General de la Seguridad Social (koninklijk wetgevend besluit 1/1994 tot goedkeuring van de herschikte tekst van de algemene wet op de sociale zekerheid), van 20 juni 1994 (BOE nr. 154 van 29 juni 1994, blz. 20658; hierna: „algemene socialezekerheidswet”).

    23

    In artikel 135 bis van de algemene socialezekerheidswet is bepaald:

    „Beschermde situatie.

    Voor de toekenning van de financiële uitkering wegens een risico tijdens de borstvoedingsperiode wordt als beschermde situatie aangemerkt de periode waarin de arbeidsovereenkomst is opgeschort, indien de werkende vrouw naar een met haar situatie verenigbare arbeidsplaats moet overstappen, maar dit volgens artikel 26, lid 4, van wet 31/1995 technisch of objectief niet mogelijk is of om gegronde redenen redelijkerwijs niet kan worden verlangd.”

    24

    Artikel 135 ter van de algemene socialezekerheidswet luidt:

    „Uitkeringen.

    De financiële uitkering wegens een risico tijdens de borstvoedingsperiode wordt aan de werkende vrouw toegekend onder de in deze wet neergelegde voorwaarden voor de financiële uitkering wegens een risico tijdens de zwangerschap en stopt wanneer het kind negen maanden oud wordt, tenzij de begunstigde voortijdig naar haar vorige functie is teruggekeerd of een andere met haar situatie verenigbare functie uitoefent.”

    25

    Met betrekking tot het procesrecht bepaalt artikel 96, lid 1, van Ley 36/2011, reguladora de la jurisdicción social (wet 36/2011 betreffende de rechtspleging in arbeids‑ en socialezekerheidszaken), van 10 oktober 2011 (BOE nr. 245, blz. 106584 van 11 oktober 2011):

    „Bewijslast in geval van discriminatie of arbeidsongeval

    1.   In rechtsgedingen waarin uit de argumenten van de verzoeker blijkt dat er gegronde aanwijzingen zijn voor discriminatie op grond van geslacht, seksuele geaardheid, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, een handicap, leeftijd of intimidatie, en in alle andere gevallen van schending van een fundamenteel recht of een openbare vrijheid, dient de verweerder een rechtens genoegzame gestaafde objectieve en redelijke rechtvaardiging te geven voor de genomen maatregelen en de evenredigheid ervan.”

    Hoofdgeding en prejudiciële vragen

    26

    Blijkens de verwijzingsbeslissing werkt González Castro als veiligheidsagent bij Prosegur.

    27

    Op 8 november 2014 beviel zij van een zoon, aan wie zij borstvoeding gaf.

    28

    Sinds maart 2015 verricht zij haar taken in een winkelcentrum, volgens een systeem van variabele ploegen met werkdagen van acht uur.

    29

    De bewakingstaak verricht zij op de werkplek in de regel samen met een andere veiligheidsagent, behalve gedurende de volgende uren, waarin zij dat alleen doet: maandag tot en met donderdag van middernacht tot 8 uur ’s ochtends, vrijdag van 2 tot 8 uur ’s ochtends, zaterdag van 3 tot 8 uur ’s ochtends en zondag van 1 tot 8 uur ’s ochtends.

    30

    González Castro heeft bij de Mutua Umivale, een particuliere onderlinge waarborgmaatschappij zonder winstoogmerk die de risico’s van arbeidsongevallen en beroepsziekten dekt, de procedure ingeleid om een uitkering te verkrijgen wegens risico’s tijdens de lactatie, op grond van artikel 26 van wet 31/1995. Daartoe verzocht zij Mutua Umivale haar overeenkomstig de nationale wettelijke regeling een medisch attest te verstrekken waarin wordt bevestigd dat haar werkplek een risico tijdens de lactatie inhoudt.

    31

    Daar haar aanvraag door de Mutua Umivale werd afgewezen, heeft zij daartegen bezwaar gemaakt, dat eveneens werd afgewezen.

    32

    González Castro heeft tegen deze weigering beroep ingesteld bij de Juzgado de lo Social no 3 de Lugo (arbeidsrechtbank nr. 3 Lugo, Spanje).

    33

    Aangezien haar beroep werd verworpen heeft González Castro tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter, de Tribunal Superior de Justicia de Galicia (hoogste rechterlijke instantie van de autonome regio Galicië, Spanje).

    34

    In de eerste plaats vraagt de verwijzende rechter zich af hoe het begrip „nachtarbeid” in de zin van artikel 7 van richtlijn 92/85 moet worden uitgelegd, wanneer dit, zoals in de bij hem aanhangige zaak, wordt gecombineerd met ploegenarbeid. Volgens de verwijzende rechter dienen werkneemsters tijdens de lactatie die in ploegendienst werken, in het kader waarvan zij uitsluitend in sommige ploegen nachtarbeid verrichten, dezelfde bescherming te genieten als werkneemsters die anders dan in ploegendienst nachtarbeid verrichten.

    35

    In de tweede plaats is het volgens de verwijzende rechter niet uitgesloten dat de beoordeling van de risico’s van de arbeidsplaats van González Castro, die is voorzien in het kader van de procedure ter verkrijging van uitkering wegens risico’s tijdens de lactatie, overeenkomstig artikel 26 van wet 31/1995, waarbij de artikelen 4 en 7 van richtlijn 92/85 zijn omgezet, niet juist is gemaakt, en dat haar arbeidsplaats in werkelijkheid een risico voor haar gezondheid of haar veiligheid inhoudt, met name wegens het feit dat zij nachtarbeid verricht en in ploegendienst werkt, dat zij op bepaalde plekken alleen werkt, en wanneer zij patrouilleert op noodsituaties, zoals delicten, brand of andere dergelijke incidenten moet reageren en dat niet is bewezen dat er een ruimte is die geschikt is voor borstvoeding of in voorkomend geval afkolven.

    36

    In deze context wenst de verwijzende rechter te vernemen of de regels van de omkering van de bewijslast die zijn voorzien in artikel 19, lid 1, van richtlijn 2006/54 toepassing vinden in een situatie als aan de orde in het bij hem aanhangige geding. En zo ja wenst hij te vernemen hoe deze bepaling moet worden toegepast, met name met betrekking tot de vraag of het aan de betrokken werkneemster dan wel aan de verwerende partij – hetzij de werkgever hetzij het orgaan dat verantwoordelijk is voor de betaling van de uitkering wegens risico’s tijdens de lactatie – staat om te bewijzen dat de aanpassing van de arbeidsomstandigheden of overplaatsing van de betrokken werkneemster technisch of objectief niet mogelijk is of redelijkerwijs niet kan worden verlangd.

    37

    Daarop heeft de Tribunal Superior de Justicia de Galicia de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een beslissing over de volgende prejudiciële vragen:

    „1)

    Moet artikel 7 van richtlijn [92/85] aldus worden uitgelegd dat nachtarbeid – waartoe de in artikel 2 bedoelde werkneemsters (onder andere dus werkneemsters tijdens de lactatie) niet mogen worden verplicht – niet alleen arbeid omvat die volledig ’s nachts wordt verricht, maar ook ploegendienst wanneer, zoals in casu, een deel daarvan uit nachtdiensten bestaat?

    2)

    Gelden in een geding betreffende het bestaan van risico tijdens de lactatie van een werkneemster de bijzondere bewijsregels van artikel 19, lid 1, van richtlijn [2006/54] – in Spaans recht omgezet bij, onder andere, artikel 96, lid 1, van wet 36/2011 – in samenhang met de voorwaarden van artikel 5 van richtlijn [92/85] – in Spaans recht omgezet bij artikel 26 van wet 31/1995 – voor de vrijstelling van arbeid van een werkneemster tijdens de lactatie en, in voorkomend geval, voor de toekenning van de desbetreffende, krachtens artikel 11, eerste alinea, punt 1, van richtlijn [92/85], in de nationale rechtsorde voorziene uitkering?

    3)

    Kan artikel 19, lid 1, van richtlijn [2006/54] aldus worden uitgelegd dat – in een geding betreffende het bestaan van risico tijdens de lactatie, waardoor recht ontstaat op vrijstelling van arbeid als bedoeld in artikel 5 van richtlijn [92/85], in Spaans recht omgezet bij artikel 26 van wet 31/1995 – als feiten die directe of indirecte discriminatie van een werkneemster tijdens de lactatie kunnen doen vermoeden, kunnen worden aangemerkt: i) het feit dat de werkneemster als veiligheidsagent in ploegendienst werkt en soms ’s nachts en alleen werkt; dat ii) zij patrouilleert en, in voorkomend geval, op noodgevallen (delicten, brand of andere incidenten) reageert, en dat bovendien iii) niet is aangetoond dat er op de werkplek een geschikte ruimte voor borstvoeding of, in voorkomend geval, afkolven bestaat?

    4)

    Kan in een geding betreffende het bestaan van risico tijdens de lactatie, waardoor recht ontstaat op vrijstelling van arbeid, in het kader waarvan feiten zijn bewezen ‚die directe of indirecte discriminatie kunnen doen vermoeden’ in de zin van artikel 19, lid 1, van richtlijn [2006/54] juncto artikel 5 van richtlijn [92/85] – in Spaans recht omgezet bij artikel 26 van wet 31/1995 – van een werkneemster tijdens de lactatie worden geëist dat zij, om te worden vrijgesteld van arbeid volgens de nationale wettelijke regeling tot omzetting van artikel 5, leden 2 en 3, van richtlijn [92/85], bewijst dat aanpassing van de arbeidsomstandigheden en/of werktijden technisch en/of objectief niet mogelijk is of redelijkerwijs niet kan worden verlangd en overplaatsing technisch en/of objectief niet mogelijk is of redelijkerwijs niet kan worden verlangd, of moet dit bewijs daarentegen door verweersters (haar werkgever en de entiteit die de socialezekerheidsuitkering tijdens de schorsing van de arbeidsovereenkomst verstrekt) worden geleverd?”

    Beantwoording van de prejudiciële vragen

    Eerste vraag

    38

    Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 7 van richtlijn 92/85 aldus moet worden uitgelegd dat het van toepassing is op een situatie als aan de orde in het hoofdgeding, waarin de betrokken werkneemster in ploegendienst werkt in het kader waarvan zij slechts een gedeelte van haar taken in nachttijd verricht.

    39

    Om deze vraag te beantwoorden dient in herinnering te worden gebracht dat volgens vaste rechtspraak van het Hof bij de uitlegging van een bepaling van het Unierecht niet alleen rekening moet worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context en de doelstellingen die de regeling waarvan zij deel uitmaakt, nastreeft (zie met name arrest van 17 april 2018, Egenberger, C‑414/16, EU:C:2018:257, punt 44en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    40

    Volgens artikel 7, lid 1, van richtlijn 92/85 nemen de lidstaten de nodige maatregelen opdat zwangere werkneemsters, werkneemsters na de bevalling of werkneemsters tijdens de lactatie niet verplicht worden nachtarbeid te verrichten gedurende hun zwangerschap en tijdens een op de bevalling volgende periode die wordt bepaald door de nationale instantie bevoegd voor veiligheid en gezondheid, mits onder de door de lidstaten vastgestelde voorwaarden een medisch attest wordt overgelegd waarin de noodzaak daarvan in verband met de veiligheid of de gezondheid van de werkneemster wordt bevestigd.

    41

    Artikel 7, lid 2, preciseert dat de in lid 1 bedoelde maatregelen de mogelijkheid dienen te omvatten, overeenkomstig de nationale wetten en/of praktijken, van overplaatsing naar werk overdag of van vrijstelling van arbeid of verlenging van het zwangerschapsverlof wanneer overplaatsing naar werk overdag technisch en/of objectief niet mogelijk is of om gegronde redenen redelijkerwijs niet kan worden verlangd.

    42

    De bewoordingen van deze bepaling bevatten echter geen enkele precisering over de exacte draagwijdte van het begrip „nachtarbeid”.

    43

    In dit verband blijkt uit artikel 1 van richtlijn 92/85 dat deze deel uitmaakt van een reeks richtlijnen die zijn vastgesteld op grondslag van artikel 118 A van het EEG‑Verdrag, en tot doel heeft minimumvoorschriften vast te stellen met name met betrekking tot de verbetering van de werkomgeving teneinde de gezondheid en de veiligheid van de werknemers te beschermen.

    44

    Zoals de advocaat-generaal in punt 44 van haar conclusie heeft opgemerkt, is dat tevens het geval voor richtlijn 2003/88, waarin de minimumvoorschriften zijn vastgesteld inzake veiligheid en gezondheid op het gebied van de organisatie van de arbeidstijd en die onder meer van toepassing is op bepaalde aspecten van nacht- en ploegenarbeid en het werkrooster.

    45

    Artikel 2, punt 4, van richtlijn 2003/88 omschrijft „nachtarbeider” als „een werknemer die normaal gedurende ten minste drie uren van zijn dagelijkse arbeidstijd werkzaam is binnen de nachttijd” en „een werknemer die gedurende een bepaald gedeelte van zijn jaarlijkse arbeidstijd binnen de nachttijd werkzaam kan zijn”. Voorts preciseert artikel 2, punt 3, dat het begrip „nachttijd” moet worden begrepen als „een tijdvak van ten minste zeven uren, als vastgesteld bij de nationale wetgeving, dat in ieder geval de periode tussen vierentwintig uur en vijf uur omvat”.

    46

    Uit de tekst van deze bepaling, en met name uit het gebruik van de uitdrukkingen „een tijdvak”, „ten minste drie uren van zijn dagelijkse arbeidstijd” en „een bepaald gedeelte van zijn […] arbeidstijd”, vloeit voort dat een werkneemster die, zoals in het hoofdgeding, in ploegendienst werkt in het kader waarvan zij slechts een gedeelte van haar taken gedurende de nacht verricht, moet worden beschouwd arbeid te verrichten tijdens de „nachttijd” en derhalve moet worden aangemerkt als „nachtarbeider” in de zin van richtlijn 2003/88.

    47

    Vastgesteld moet worden dat, aangezien het in het belang is van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie dat op hen overeenkomstig overweging 14 van richtlijn 2003/88 de specifieke voorschriften van richtlijn 92/85 met betrekking tot nachtarbeid worden toegepast, met name teneinde de bescherming die zij in dit opzicht genieten, te versterken, deze specifieke voorschriften niet minder gunstig mogen worden uitgelegd dan de algemene voorschriften van richtlijn 2003/88, die van toepassing zijn op de andere categorieën werknemers.

    48

    Bijgevolg verricht een werkneemster als die in het hoofdgeding „nachtarbeid” in de zin van artikel 7 van richtlijn 92/85 en valt zij in beginsel onder die bepaling.

    49

    Deze uitlegging vindt steun in het doel van richtlijn 92/85.

    50

    Die bepaling beoogt immers de bescherming van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie te versterken door het beginsel vast te leggen dat zij niet mogen worden verplicht nachtarbeid te verrichten wanneer zij door die arbeid worden blootgesteld aan een risico voor hun veiligheid of hun gezondheid.

    51

    Indien een werkneemster tijdens de lactatie die, zoals in het hoofdgeding, in ploegendienst werkt, zou moeten worden uitgesloten van de werkingssfeer van artikel 7 van richtlijn 92/85 op grond dat zij slechts een gedeelte van haar taken in nachttijd verricht, zou dit tot gevolg hebben dat aan deze bepaling een deel van haar nuttige werking wordt ontnomen. De betrokken werkneemster zou immers kunnen worden blootgesteld aan een risico voor haar gezondheid of haar veiligheid en de bescherming waarop zij krachtens deze bepaling recht heeft, zou aanzienlijk worden verminderd.

    52

    Met betrekking tot de vraag hoe artikel 7 van richtlijn 92/85 moet worden toegepast op een situatie als die van het hoofdgeding, moet worden gepreciseerd dat, om in aanmerking te komen voor de in lid 2 van deze bepaling genoemde beschermingsmaatregelen, te weten overplaatsing naar werk overdag of, als dat niet mogelijk is, vrijstelling van arbeid, de betrokken werkneemster een medisch attest moet overleggen waarin, onder de door de betrokken lidstaat vastgestelde voorwaarden, de noodzaak daarvan in verband met haar veiligheid of haar gezondheid wordt bevestigd. Het staat aan de verwijzende rechter om na te gaan of dit in het hoofdgeding het geval is.

    53

    Gelet op het voorgaande dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 7 van richtlijn 92/85 aldus moet worden uitgelegd dat het van toepassing is op een situatie als aan de orde in het hoofdgeding, waarin de betrokken werkneemster in ploegendienst werkt in het kader waarvan zij slechts een gedeelte van haar taken in nachttijd verricht.

    Tweede tot en met vierde vraag

    54

    Vooraf dient eraan te worden herinnerd dat volgens vaste rechtspraak, in het kader van de bij artikel 267 VWEU ingestelde procedure van samenwerking tussen de nationale rechterlijke instanties en het Hof, het Hof tot taak heeft de nationale rechter een voor de oplossing van het bij hem aanhangige geding nuttig antwoord te geven. Met het oog hierop staat het aan het Hof om de voorgelegde vragen in voorkomend geval te herformuleren en om in die context alle bepalingen van het Unierecht uit te leggen die noodzakelijk zijn voor de beslechting van bij de nationale rechterlijke instanties aanhangige gedingen, ook wanneer die bepalingen niet uitdrukkelijk worden genoemd in de door deze rechterlijke instanties aan het Hof voorgelegde vragen (arrest van 19 oktober 2017, Otero Ramos, C‑531/15, EU:C:2017:789, punt 39en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    55

    Derhalve dient het Hof, ook al de heeft verwijzende rechter zijn tweede tot en met zijn vierde vraag formeel beperkt tot de uitlegging van artikel 19, lid 1, van richtlijn 2006/54 en van artikel 5 van richtlijn 92/85, uit alle door de verwijzende rechterlijke instantie verschafte gegevens, met name uit de motivering van de verwijzingsbeslissing, de elementen van het Unierecht te putten die, gelet op het voorwerp van het geschil, uitlegging behoeven (zie in die zin arrest van 19 oktober 2017, Otero Ramos, C‑531/15, EU:C:2017:789, punt 40en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    56

    In casu blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat de in het hoofdgeding relevante nationale regeling, te weten artikel 26 van wet 31/1995, met name de artikelen 4 en 7 van richtlijn 92/85, zonder duidelijk onderscheid, in nationaal recht omzet en dat deze regeling in het bijzonder bepaalt dat de schorsing van de arbeidsovereenkomst wegens een risico tijdens de lactatie en de toekenning van de desbetreffende uitkering slechts mogelijk zijn indien na een evaluatie van de arbeidsplaats van de betrokken werkneemster is komen vast te staan dat deze een dergelijk risico inhoudt en dat het niet mogelijk is de arbeidsomstandigheden van deze werkneemster aan te passen of haar over te plaatsen.

    57

    De verwijzende rechter baseert zich op de premisse dat niet is uitgesloten dat indien de in de nationale regeling voorziene evaluatie van de risico’s van de arbeidsplaats van de betrokken werkneemster op juiste wijze was verricht, het bestaan van een risico voor de gezondheid of de veiligheid van deze werkneemster had kunnen worden aangetoond, met name in het licht van artikel 7 van richtlijn 92/85, wegens het feit dat deze werkneemster nachtarbeid en arbeid in ploegendienst verricht, op bepaalde plaatsen haar arbeid alleen verricht, wanneer zij patrouilleert en moet reageren op noodsituaties, zoals delicten, brand of andere dergelijke incidenten, zonder dat is voorzien in geschikte ruimte voor borstvoeding of, in voorkomend geval, afkolven.

    58

    In deze context vraagt de verwijzende rechter of de regels van de omkering van de bewijslast die zijn vervat in artikel 19, lid 1, van richtlijn 2006/54, moeten worden toegepast in een situatie als aan de orde in het hoofdgeding, waarin een werkneemster aan wie werd geweigerd een medisch attest te verstrekken waarin wordt bevestigd dat haar arbeidsplaats een risico voor de lactatie inhoudt, en aan wie bijgevolg de uitkering wegens risico’s tijdens de lactatie werd geweigerd, bij de nationale rechter of enige andere bevoegde nationale instantie van de betrokken lidstaat opkomt tegen de evaluatie van de met haar arbeidsplaats verbonden risico’s. Zo ja, vraagt de verwijzende rechter hoe deze bepaling moet worden toegepast, met name met betrekking tot de vraag of de betrokken werkneemster dan wel de verwerende partij, ongeacht of dit de werkgever is of het orgaan dat verantwoordelijk is voor de betaling van de uitkering wegens risico’s tijdens de lactatie, dient te bewijzen dat aanpassing van de arbeidsomstandigheden of overplaatsing van de betrokken werkneemster technisch of objectief niet mogelijk is of redelijkerwijs niet kan worden verlangd.

    59

    Rekening gehouden met deze overwegingen moeten de tweede tot en met de vierde vraag, die tezamen moeten worden onderzocht, in die zin worden begrepen dat de verwijzende rechter daarmee in wezen wenst te vernemen of artikel 19, lid 1, van richtlijn 2006/54 aldus moet worden uitgelegd dat het van toepassing is in een situatie als aan de orde in het hoofdgeding, waarin een werkneemster aan wie is geweigerd een medisch attest te verstrekken waarin wordt bevestigd dat haar arbeidsplaats een risico voor de lactatie inhoudt, en aan wie bijgevolg de uitkering wegens risico tijdens de lactatie is geweigerd, bij een nationale rechter of enige andere bevoegde instantie van de betrokken lidstaat opkomt tegen de evaluatie van de met haar arbeidsplaats verbonden risico’s, en zo ja hoe deze bepaling in een dergelijk geval moet worden toegepast.

    60

    In de eerste plaats dient eraan te worden herinnerd dat de lidstaten krachtens artikel 19, lid 1, van richtlijn 2006/54 overeenkomstig hun nationale rechtstelsels de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat wanneer iemand die zich door niet-toepassing te zijnen aanzien van het beginsel van gelijke behandeling benadeeld acht, voor de rechter of een andere bevoegde instantie feiten aanvoert die directe of indirecte discriminatie kunnen doen vermoeden, de verweerder dient te bewijzen dat het beginsel van gelijke behandeling niet is geschonden.

    61

    Artikel 19, lid 4, onder a), van deze richtlijn preciseert met name dat de regels van lid 1 van datzelfde artikel, waarin de bewijslast wordt omgekeerd, ook van toepassing zijn op situaties die onder richtlijn 92/85 vallen, voor zover er sprake is van discriminatie op grond van geslacht.

    62

    In dit verband heeft het Hof geoordeeld dat artikel 19, lid 1, van richtlijn 2006/54 van toepassing is op een situatie waarin een werkneemster tijdens de lactatie bij een nationale rechter of enige andere bevoegde instantie van de betrokken lidstaat opkomt tegen de evaluatie van de met haar arbeidsplaats verbonden risico’s omdat deze niet zou zijn uitgevoerd overeenkomstig artikel 4, lid 1, van richtlijn 92/85 (arrest van 19 oktober 2017, Otero Ramos, C‑531/15, EU:C:2017:789, punt 65).

    63

    Het feit dat het risico dat verbonden is met de arbeidsplaats van een werkneemster tijdens de lactatie, niet overeenkomstig de vereisten van artikel 4, lid 1, van richtlijn 92/85 is beoordeeld, moet immers worden beschouwd als een minder gunstige behandeling van een vrouw in samenhang met zwangerschap of bevallingsverlof, in de zin van die richtlijn, en vormt dus directe discriminatie op grond van geslacht in de zin van artikel 2, lid 2, onder c), van richtlijn 2006/54 (arrest van 19 oktober 2017, Otero Ramos, C‑531/15, EU:C:2017:789, punten 62 en 63).

    64

    Het Hof heeft in dit verband gepreciseerd dat de evaluatie van de risico’s die zijn verbonden met de arbeidsplaats van een werkneemster tijdens de lactatie, slechts voldoet aan de vereisten van artikel 4, lid 1, van richtlijn 92/85 indien zij een specifiek onderzoek omvat waarbij rekening wordt gehouden met de individuele omstandigheden van de betrokken werkneemster teneinde vast te stellen of haar gezondheid of veiligheid of die van haar kind aan een risico zijn blootgesteld (arrest van 19 oktober 2017, Otero Ramos, C‑531/15, EU:C:2017:789, punt 51).

    65

    In de tweede plaats moet worden opgemerkt dat de in artikel 4 van richtlijn 92/85 bedoelde risico-evaluatie tot doel heeft werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie en hun kind in die zin te beschermen dat wanneer uit deze evaluatie van de werkplaats van een dergelijke werkneemster een risico voor haar gezondheid of haar veiligheid, een terugslag op de zwangerschap of de lactatie van haar kind blijkt, de werkgever krachtens artikel 5 van deze richtlijn gehouden is de nodige maatregelen te nemen opdat de blootstelling aan dit risico wordt vermeden.

    66

    Zoals de advocaat-generaal in punt 61 van haar conclusie heeft opgemerkt, is artikel 4 van richtlijn 92/85 de algemene bepaling waarin wordt vastgesteld welke maatregelen genomen moeten worden voor alle werkzaamheden die een specifiek risico voor werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie kunnen inhouden. Artikel 7 van deze richtlijn is daarentegen een specifieke bepaling die van toepassing is op nachtarbeid, die volgens de wetgever een bijzonder risico kan inhouden voor werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie.

    67

    Hoewel de artikelen 4 en 7 van richtlijn 92/85 dus hetzelfde doel hebben van bescherming van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie tegen de aan hun arbeidsplaats verbonden risico’s, beoogt artikel 7 van richtlijn 92/85 meer in het bijzonder deze bescherming te versterken door het beginsel te formuleren dat werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie niet verplicht zijn nachtarbeid te verrichten wanneer zij een medisch attest overleggen waarin de noodzaak van een dergelijke bescherming in verband met hun veiligheid of hun gezondheid wordt bevestigd.

    68

    Voor de evaluatie van de risico’s die zijn verbonden met de arbeidsplaats van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie, als voorzien in het kader van artikel 7 van richtlijn 92/85, kunnen derhalve geen minder strenge vereisten gelden dan die welke van toepassing zijn in het kader van artikel 4, lid 1, van deze richtlijn.

    69

    Voor deze uitlegging is steun te vinden in het feit dat de richtsnoeren, die overeenkomstig artikel 3, lid 2, van richtlijn 92/85 bedoeld zijn om als leidraad dienen voor de in artikel 4, lid 1, van deze richtlijn bedoelde evaluatie, uitdrukkelijk verwijzen naar nachtarbeid.

    70

    In het bijzonder blijkt uit de gedetailleerde tabel inzake de risicobeoordeling van generieke gevaren en bijbehorende situaties waarmee de meeste vrouwen tijdens de zwangerschap, na de bevalling of tijdens de lactatie te maken kunnen krijgen, die staat op bladzijde 13 van die richtsnoeren, dat nachtarbeid een nadelige invloed kan hebben op de gezondheid van jonge en aanstaande moeders en op de lactatie, dat de risico’s die deze vrouwen lopen variëren met het soort werk, de arbeidsomstandigheden en de persoon in kwestie, en dat bijgevolg sommige zwangere en borstvoeding gevende vrouwen wegens toenemende vermoeidheid mogelijk niet in staat zijn om in onregelmatige of late diensten te werken of nachtarbeid te verrichten. Deze tabel bevat bovendien preventieve maatregelen met betrekking tot nachtarbeid.

    71

    Voorts blijkt uit de richtsnoeren dat de evaluatie van de risico’s die zijn verbonden met de arbeidsplaats van een werkneemster tijdens de lactatie, een specifiek onderzoek moet omvatten waarbij rekening wordt gehouden met de individuele omstandigheden van de betrokken werkneemster (arrest van 19 oktober 2017, Otero Ramos, C‑531/15, EU:C:2017:789, punten 46 en 51).

    72

    Bijgevolg moet worden vastgesteld, zoals de advocaat-generaal in punt 50 van haar conclusie heeft opgemerkt, dat de in het kader van artikel 7 van richtlijn 92/85 verrichte evaluatie van de risico’s die zijn verbonden aan de arbeidsplaats van de betrokken werkneemster, een specifiek onderzoek moet omvatten waarbij de individuele situatie van deze werkneemster in aanmerking wordt genomen, teneinde te bepalen of haar gezondheid of haar veiligheid of die van haar kind aan een risico worden blootgesteld. Indien een dergelijk onderzoek ontbreekt, is er sprake van een minder gunstige behandeling van een vrouw in samenhang met zwangerschap of bevallingsverlof in de zin van deze richtlijn en zou dit rechtstreekse discriminatie op grond van geslacht vormen in de zin van artikel 2, lid 2, onder c), van richtlijn 2006/54, zodat artikel 19, lid 1, van deze richtlijn kan worden toegepast.

    73

    Met betrekking tot de wijze van toepassing van deze bepaling moet in herinnering worden gebracht dat de daarin vervatte bewijsregels niet gelden op het tijdstip waarop de betrokken werkneemster verzoekt om aanpassing van haar arbeidsomstandigheden of – zoals in het hoofdgeding – om een financiële uitkering wegens een risico tijdens de lactatie, en dat de met haar arbeidsplaats verbonden risico’s derhalve moeten worden beoordeeld overeenkomstig artikel 4, lid 1, of in voorkomend geval artikel 7, van richtlijn 92/85. Het is pas in een later stadium, wanneer de betrokken werkneemster voor een rechter of enige andere bevoegde instantie opkomt tegen deze risicobeoordeling, dat deze bewijsregels toepassing vinden (zie in die zin arrest van 19 oktober 2017, Otero Ramos, C‑531/15, EU:C:2017:789, punt 67).

    74

    Overeenkomstig artikel 19, lid 1, van richtlijn 2006/54 dient de werkneemster die zich door niet-eerbiediging te haren aanzien van het beginsel van gelijke behandeling benadeeld acht, voor een rechter of enige andere bevoegde instantie feiten of bewijselementen aan te dragen op grond waarvan het bestaan van directe of indirecte discriminatie kan worden aangenomen (arrest van 19 oktober 2017, Otero Ramos, C‑531/15, EU:C:2017:789, punt 68en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    75

    In een situatie als die van het hoofdgeding betekent dit dat de betrokken werkneemster aan de verwijzende rechter of enige andere bevoegde instantie van de betrokken lidstaat feiten of bewijselementen moet overleggen die erop kunnen duiden dat de beoordeling van de van de met haar arbeidsplaats verbonden risico’s die is voorzien in de nationale wettelijke regeling ter omzetting van met name de artikelen 4 en 7 van richtlijn 92/85 in het nationale recht, geen specifiek onderzoek inhield waarbij rekening werd gehouden met haar individuele situatie en dat bijgevolg jegens haar is gediscrimineerd.

    76

    In casu blijkt uit de verwijzingsbeslissing en uit het bij het Hof ingediende dossier dat González Castro bij Mutua Umivale de procedure had ingeleid om een uitkering wegens risico’s tijdens de lactatie te verkrijgen en dat zij daartoe op 9 maart 2015 middels een door Mutua Umivale daarvoor verstrekt formulier een medisch attest heeft aangevraagd waarmee wordt bevestigd dat haar arbeidsplaats een risico voor de lactatie inhield.

    77

    In het kader van deze procedure heeft Prosegur op 13 maart 2015 aan Mutua Umivale een verklaring gezonden waarin zij erop wees dat zij niet had geprobeerd om de arbeidsomstandigheden van de arbeidsplaats van González Castro aan te passen en evenmin om haar over te plaatsen omdat zij meende dat de taken die zij verrichtte, en haar arbeidsomstandigheden geen invloed hadden op de lactatie.

    78

    Deze verklaring, die de vorm heeft van een door Mutua Umivale verstrekt standaardformulier, bevat echter geen enkele motivering over de wijze waarop Prosegur tot deze slotsom is gekomen en het blijkt niet dat zij zich heeft gebaseerd op een specifiek onderzoek waarbij rekening is gehouden met de individuele situatie van de betrokken werkneemster.

    79

    In het besluit waarbij Mutua Umivale de door González Castro ingediende aanvraag heeft afgewezen, wordt voorts enkel vermeld dat „er – na een uitputtend onderzoek van de door de werkgeefster zelf verstrekte documentatie – geen sprake is van een aan haar arbeidsplaats inherent risico dat schadelijk kan zijn”. In de conclusies in de bijlage bij dit besluit verwijst Mutua Umivale naar de „richtsnoeren voor de evaluatie van beroepsrisico’s tijdens de lactatie”, die zijn opgesteld door de Spaanse pediatrievereniging en zijn gepubliceerd door het INSS, om tot het oordeel te komen dat deze aangeven dat ploegenarbeid of nachtarbeid geen risico voor de lactatie vormt. Mutua Umivale stelt tevens, zonder nadere toelichting, dat González Castro gedurende haar arbeid niet is blootgesteld aan stoffen die schadelijk zijn voor haar kind en dat haar arbeidsomstandigheden de lactatie niet verstoren.

    80

    In die omstandigheden blijkt, zoals de advocaat-generaal in de punten 70 en 77 van haar conclusie heeft opgemerkt, dat de evaluatie van de aan de arbeidsplaats van González Castro verbonden risico’s geen specifiek onderzoek heeft omvat waarbij rekening werd gehouden met haar individuele situatie, en dat jegens de belanghebbende is gediscrimineerd. Het staat uiteindelijk aan de verwijzende rechter, die als enige bevoegd is om de feiten van de bij hem aangebrachte zaak te beoordelen, om na te gaan of dat inderdaad het geval is.

    81

    Zo ja, dan dient verweerster in het hoofdgeding te bewijzen dat de risicobeoordeling waarin is voorzien in de nationale wettelijke regeling ter omzetting van, met name, de artikelen 4 en 7 van richtlijn 92/85 in nationaal recht, een specifiek onderzoek omvatte waarin rekening werd gehouden met de individuele situatie van González Castro, met dien verstande dat documenten zoals een verklaring van de werkgever dat de door die werkneemster verrichte taken en haar arbeidsomstandigheden geen invloed hebben op de lactatie, zonder toelichting ter onderbouwing van deze stelling, gecombineerd met de omstandigheid dat haar arbeidsplaats niet voorkomt op de door de bevoegde instantie van de betrokken lidstaat opgestelde lijst van arbeidsplaatsen die een risico voor de lactatie inhouden, als zodanig geen onweerlegbaar vermoeden vestigen dat dit het geval is. Anders zouden zowel de artikelen 4 en 7 van richtlijn 92/85 als de bewijsregels van artikel 19 van richtlijn 2006/54 elke nuttige werking verliezen (zie in die zin arrest van 19 oktober 2017, Otero Ramos, C‑531/15, EU:C:2017:789, punt 74).

    82

    Daaraan moet voorts worden toegevoegd dat die bewijsregels van toepassing zijn in het kader van artikel 5 of in voorkomend geval artikel 7, lid 2, van richtlijn 92/85. In het bijzonder wanneer een werkneemster tijdens de lactatie verzoekt om vrijstelling van arbeid gedurende de gehele voor de bescherming van haar veiligheid of gezondheid noodzakelijke periode, en elementen aandraagt die erop kunnen wijzen dat de beschermende maatregelen van artikel 5, leden 1 en 2, of van artikel 7, lid 2, eerste alinea, van deze richtlijn niet haalbaar waren, dient de werkgever te bewijzen dat deze maatregelen technisch of objectief mogelijk waren en redelijkerwijze konden worden verlangd in de situatie van de betrokken werkneemster.

    83

    Gelet op al het voorgaande dient op de tweede tot en met de vierde vraag te worden geantwoord dat artikel 19, lid 1, van richtlijn 2006/54 aldus moet worden uitgelegd dat het van toepassing is in een situatie als aan de orde in het hoofdgeding, waarin een werkneemster aan wie is geweigerd een medisch attest te verstrekken waarin wordt bevestigd dat haar arbeidsplaats een risico voor de lactatie inhoudt, en aan wie bijgevolg de uitkering wegens risico’s tijdens de lactatie werd geweigerd, bij de nationale rechter of enige andere bevoegde nationale instantie van de betrokken lidstaat opkomt tegen de evaluatie van de met haar arbeidsplaats verbonden risico’s, wanneer deze werkneemster feiten aandraagt die kunnen suggereren dat deze evaluatie geen specifiek onderzoek heeft omvat waarin rekening is gehouden met haar individuele situatie, en dus kan worden aangenomen dat sprake is van directe discriminatie op grond van geslacht in de zin van richtlijn 2006/54, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan. Het staat dan aan de verwerende partij om het bewijs te leveren dat die risico-evaluatie wel een dergelijk concreet onderzoek heeft omvat en dat het discriminatieverbod bijgevolg niet is geschonden.

    Kosten

    84

    Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

     

    Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:

     

    1)

    Artikel 7 van richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie, moet aldus worden uitgelegd dat het van toepassing is op een situatie als aan de orde in het hoofdgeding, waarin de betrokken werkneemster in ploegendienst werkt in het kader waarvan zij slechts een gedeelte van haar taken in nachttijd verricht.

     

    2)

    Artikel 19, lid 1, van richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (herschikking), moet aldus worden uitgelegd dat het van toepassing is in een situatie als aan de orde in het hoofdgeding, waarin een werkneemster aan wie is geweigerd een medisch attest te verstrekken waarin wordt bevestigd dat haar arbeidsplaats een risico voor de lactatie inhoudt, en aan wie bijgevolg de uitkering wegens risico’s tijdens de lactatie werd geweigerd, bij de nationale rechter of enige andere bevoegde nationale instantie van de betrokken lidstaat opkomt tegen de evaluatie van de met haar arbeidsplaats verbonden risico’s, wanneer deze werkneemster feiten aandraagt die kunnen suggereren dat deze evaluatie geen specifiek onderzoek heeft omvat waarin rekening is gehouden met haar individuele situatie, en dus kan worden aangenomen dat sprake is van directe discriminatie op grond van geslacht in de zin van richtlijn 2006/54, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.

    Het staat dan aan de verwerende partij om het bewijs te leveren dat die risico-evaluatie wel een dergelijk concreet onderzoek heeft omvat en dat het discriminatieverbod bijgevolg niet is geschonden.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Spaans.

    Naar boven