Kies de experimentele functies die u wilt uitproberen

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 62017CJ0115

    Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 7 augustus 2018.
    Administration des douanes et droits indirects en Etablissement national des produits de l'agriculture et de la mer (FranceAgriMer) tegen Hubert Clergeau e.a.
    Verzoek van de Cour de cassation (Frankrijk) om een prejudiciële beslissing.
    Prejudiciële verwijzing – Verordening (EEG) nr. 1964/82 – Valse aangiften of manipulaties om bijzondere restituties bij uitvoer van bepaalde soorten rundvlees zonder been te verkrijgen – Wijziging in verordening nr. 1964/82 waarbij het recht op de bijzondere uitvoerrestituties wordt uitgebreid – Beginsel van retroactieve toepassing van de mildere strafwet – Artikel 49, lid 1, derde volzin, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
    Zaak C-115/17.

    Jurisprudentie – Algemeen

    ECLI-code: ECLI:EU:C:2018:651

    ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)

    7 augustus 2018 ( *1 )

    „Prejudiciële verwijzing – Verordening (EEG) nr. 1964/82 – Valse aangiften of manipulaties om bijzondere restituties bij uitvoer van bepaalde soorten rundvlees zonder been te verkrijgen – Wijziging in verordening nr. 1964/82 waarbij het recht op de bijzondere uitvoerrestituties wordt uitgebreid – Beginsel van retroactieve toepassing van de mildere strafwet – Artikel 49, lid 1, derde volzin, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie”

    In zaak C‑115/17,

    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Cour de cassation (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Frankrijk) bij beslissing van 23 november 2016, ingekomen bij het Hof op 6 maart 2017, in de procedure

    Administration des douanes et droits indirects,

    Établissement national des produits de l’agriculture et de la mer (FranceAgriMer)

    tegen

    Hubert Clergeau,

    Jean-Luc Labrousse,

    Jean-Jacques Berthellemy,

    Alain Bouchet,

    Jean-Pierre Dubois,

    Marcel Géry,

    Jean-Paul Matrat,

    Jean-Pierre Paziot,

    Patrice Raillot,

    wijst

    HET HOF (Vijfde kamer),

    samengesteld als volgt: J. L. da Cruz Vilaça, kamerpresident, A. Tizzano (rapporteur), vicepresident van het Hof, A. Borg Barthet, M. Berger en F. Biltgen, rechters,

    advocaat-generaal: J. Kokott,

    griffier: V. Giacobbo-Peyronnel, administrateur,

    gezien de stukken en na de terechtzitting op 28 februari 2018,

    gelet op de opmerkingen van:

    Hubert Clergeau, Jean-Luc Labrousse, Alain Bouchet en Jean-Paul Matrat, vertegenwoordigd door P. Spinosi en B. Paillard, avocats,

    de Franse regering, vertegenwoordigd door D. Colas, S. Horrenberger en E. de Moustier als gemachtigden,

    de Griekse regering, vertegenwoordigd door G. Kanellopoulos, A. Vasilopoulou en M. Tassopoulou als gemachtigden,

    de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door G. Eberhard als gemachtigde,

    de Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. Lewis en D. Bianchi als gemachtigden,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 12 april 2018,

    het navolgende

    Arrest

    1

    Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van het beginsel van retroactieve toepassing van de mildere strafwet, dat is neergelegd in artikel 49, lid 1, derde volzin, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”).

    2

    Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Administration des douanes et droits indirects (douanedienst, Frankrijk) en Établissement national des produits de l’agriculture et de la mer (FranceAgriMer) (nationale instelling voor landbouw‑ en visserijproducten, Frankrijk), enerzijds, en Hubert Clergeau, Jean-Luc Labrousse, Jean-Jacques Berthellemy, Alain Bouchet, Jean-Pierre Dubois, Marcel Géry, Jean-Paul Matrat, Jean-Pierre Paziot en Patrice Raillot (hierna: „verdachten in het hoofdgeding”), anderzijds, over hun strafrechtelijke aansprakelijkheid wegens valse aangiften of manipulaties om een voordeel bij uitvoer te verkrijgen.

    Toepasselijke bepalingen

    Unierecht

    3

    Verordening (EEG) nr. 1964/82 van de Commissie van 20 juli 1982 tot vaststelling van de voorwaarden voor de toekenning van bijzondere restituties bij uitvoer van bepaalde soorten rundvlees zonder been (PB 1982, L 212, blz. 48) bepaalde onder welke voorwaarden bijzondere restituties bij uitvoer konden worden toegekend voor bepaalde kwaliteiten vlees.

    4

    De tweede overweging van deze verordening luidde:

    „[...] gezien de marktsituatie, de economische toestand in de sector rundvlees en de mogelijkheden voor de afzet van bepaalde producten in deze sector, [dienen] de voorwaarden [...] te worden vastgesteld waarop voor deze producten bijzondere restituties bij uitvoer kunnen worden toegekend [...]”.

    5

    Daartoe bepaalde artikel 1 van deze verordening:

    „Afzonderlijk verpakte delen, zonder been, afkomstig van verse of gekoelde achtervoeten van volwassen mannelijke runderen komen onder de in deze verordening gestelde voorwaarden in aanmerking voor bijzondere restituties bij uitvoer.

    [...]”

    6

    Artikel 2, lid 1, van diezelfde verordening luidde:

    „De handelaar dient bij de door de lidstaten aangewezen bevoegde instanties een verklaring in waarin hij het voornemen te kennen geeft de in artikel 1 bedoelde achtervoeten, met inachtneming van de in deze verordening gestelde voorwaarden, uit te benen en de totale hoeveelheid delen zonder been, elk afzonderlijk verpakt, uit te voeren.”

    7

    Artikel 1 en artikel 2, lid 1, van verordening nr. 1964/82 zijn met ingang van 19 januari 1998 gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2469/97 van de Commissie van 11 december 1997 tot wijziging van de verordeningen nr. 1964/82, (EEG) nr. 3846/87 tot vaststelling van de landbouwproductennomenclatuur voor de uitvoerrestituties en (EG) nr. 1445/95 houdende uitvoeringsbepalingen voor de invoer‑ en uitvoercertificatenregeling in de sector rundvlees (PB 1997, L 341, blz. 8).

    8

    In de tweede overweging van verordening nr. 2469/97 werd verklaard:

    „Overwegende dat het met het oog op de tenuitvoerlegging van de in het kader van de Uruguay-ronde gesloten Overeenkomst inzake de landbouw dienstig is dat een regeling beschikbaar komt in het kader waarvan de restituties nauwkeuriger kunnen worden afgestemd op de bij voorrang naar derde landen uit te voeren producten van de sector rundvlees; dat dit kan worden bereikt door de invoering van een bijzondere restitutie voor deelstukken zonder been, afkomstig van voorvoeten van volwassen mannelijke runderen; dat derhalve de huidige regeling van verordening [nr. 1964/82] tot deze deelstukken moet worden uitgebreid”.

    9

    Artikel 1 van verordening nr. 1964/82, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2469/97, luidde:

    „Afzonderlijk verpakte delen, zonder been, met een magervleesaandeel van minstens 55 %, afkomstig van verse of gekoelde voor‑ en achtervoeten van volwassen mannelijke runderen komen onder de in deze verordening vastgestelde voorwaarden in aanmerking voor bijzondere uitvoerrestituties.

    [...]”

    10

    Verordening nr. 1964/82 is met ingang van 1 januari 2008 ingetrokken en vervangen door verordening (EG) nr. 1359/2007 van de Commissie van 21 november 2007 tot vaststelling van de voorwaarden voor de toekenning van bijzondere restituties bij uitvoer van bepaalde soorten rundvlees zonder been (PB 2007, L 304, blz. 21).

    11

    Overweging 3 van verordening nr. 1359/2007 luidt:

    „Gezien de marktsituatie, de economische toestand in de sector rundvlees en de mogelijkheden voor de afzet van bepaalde producten in deze sector, dienen de voorwaarden te worden vastgesteld waarop voor deze producten bijzondere restituties bij uitvoer kunnen worden toegekend. Deze voorwaarden moeten met name worden vastgesteld voor bepaalde kwaliteiten vlees, zonder been, van voor‑ en achtervoeten, afkomstig van mannelijke runderen.”

    12

    De artikelen 1 en 2 van deze verordening nemen, in in wezen identieke bewoordingen, de tekst van artikel 1 van verordening nr. 1964/82, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2469/97, over.

    Frans recht

    13

    Artikel 426 van de code des douanes (douanewetboek) bepaalt:

    „Onder in‑ of uitvoer zonder aangifte van verboden goederen worden verstaan:

    [...]

    onjuiste aangiften of manipulaties met als doel of gevolg de volledige of gedeeltelijke verkrijging van een restitutie, vrijstelling, verlaging van de rechten of voordeel van welke aard dan ook bij de in‑ of uitvoer, met uitzondering van inbreuken op bepalingen betreffende de kwaliteit of verpakking wanneer door deze inbreuken geen restitutie, vrijstelling, verlaging van de rechten of financieel voordeel wordt beoogd of verkregen;

    [...]”

    Hoofdgeding en prejudiciële vragen

    14

    Op 21 december 1990 is door de procureur de la République de La Rochelle (openbaar ministerie La Rochelle, Frankrijk) een gerechtelijk onderzoek ingeleid tegen X, die werd verdacht van het douanerechtelijk delict van valse aangiften of manipulaties in de zin van artikel 426.4° van het douanewetboek. Dit gerechtelijk onderzoek betrof feiten die zouden zijn gepleegd in het kader van de activiteiten van Clergeau SA, een vennootschap die zich bezighoudt met de aankoop, de verkoop, het vervoer, de invoer, de uitvoer en de slachting van vlees.

    15

    Op 25 mei 2010 heeft de chambre de l’instruction de la cour d’appel de Poitiers (onderzoekskamer van de strafrechter in tweede aanleg Poitiers, Frankrijk) dat gerechtelijk onderzoek afgerond en de verdachten in het hoofdgeding naar de tribunal correctionnel de La Rochelle (strafrechter in eerste aanleg La Rochelle, Frankrijk) verwezen.

    16

    Deze verdachten wordt in wezen ten laste gelegd dat zij tussen 1987 en 1992 handelingen hebben verricht waardoor Clergeau ten onrechte bijzondere uitvoerrestituties in de zin van verordening nr. 1964/82 heeft verkregen, door deelstukken vlees aan te geven als „deelstukken zonder been afkomstig van achtervoeten” van volwassen mannelijke runderen, in de zin van artikel 1 van die verordening, hoewel de aangegeven deelstukken vlees niet aan deze definitie beantwoordden. De verdachten in het hoofdgeding hebben namelijk in het erkende entrepot voor uitvoer deelstukken opgeslagen die hoofdzakelijk afkomstig waren van voorvoeten, terwijl enkel deelstukken van achtervoeten in aanmerking kwamen voor de toekenning van dergelijke restituties.

    17

    Bij vonnis van de tribunal correctionnel de La Rochelle van 3 december 2013, dat in hoger beroep is bevestigd bij arrest van de cour d’appel de Poitiers (strafrechter in tweede aanleg Poitiers, Frankrijk) van 12 maart 2015, werden de verdachten in het hoofdgeding vrijgesproken van verdere vervolging.

    18

    De Administration des douanes et droits indirects en FranceAgriMer hebben tegen dit arrest cassatieberoep ingesteld bij de verwijzende rechter, die van oordeel is dat het eerste middel van FranceAgriMer een vraag van Unierecht betreffende de uitlegging van het in artikel 49, lid 1, van het Handvest neergelegde beginsel van retroactieve toepassing van de mildere strafwet doet rijzen.

    19

    Ter ondersteuning van dit middel stelt FranceAgriMer in wezen dat de cour d’appel de Poitiers de regels inzake de toepassing ratione temporis van de strafwet heeft geschonden door de wijziging in de aanvankelijk in verordening nr. 1964/82 gestelde criteria om in aanmerking te komen voor de bijzondere uitvoerrestituties met terugwerkende kracht op het hoofdgeding toe te passen. Deze wijziging valt namelijk niet onder het beginsel van retroactieve toepassing van de mildere strafwet doordat zij geen betrekking heeft op de bestanddelen van het strafbare feit en de kwalificatie van de strafbaarstelling in het hoofdgeding niet heeft gewijzigd.

    20

    De verwijzende rechter merkt van meet af aan op dat verordening nr. 1964/82 voorzag in een bijzondere uitvoerrestitutie voor deelstukken vlees zonder been, afkomstig van achtervoeten van volwassen mannelijke runderen. Na de feiten in het hoofdgeding is deze verordening evenwel vervangen door verordening nr. 1359/2007, waarbij het recht op deze restitutie is uitgebreid tot deelstukken van voorvoeten. Aldus rijst in casu de vraag of deze wijzigingen dienen te worden toegepast op het hoofdgeding krachtens het beginsel van retroactieve toepassing van de mildere strafwet.

    21

    Deze rechter verklaart allereerst dat dit beginsel samenhangt met de idee dat slechts kan worden voorzien in strafbaarstellingen en straffen indien zij noodzakelijk zijn. De beoordeling van deze noodzaak is van bijzonder belang wanneer het gaat om een economische regeling, die veranderlijk van aard is. De omstandigheid dat een maatregel niet langer noodzakelijk blijkt gelet op de huidige economische situatie, betekent niet dat schending van die maatregel in het verleden niet langer moet worden bestraft.

    22

    Vervolgens merkt de verwijzende rechter op dat artikel 426.4° van het douanewetboek in de Franse rechtsorde uitvoering geeft aan de uit artikel 4, lid 3, VEU voortvloeiende plicht om personen die via valse aangiften of manipulaties ten onrechte bijzondere uitvoerrestituties verkrijgen, te bestraffen. Deze nationale bepaling, waarop de vervolging in het hoofdgeding is gesteund, heeft geen enkele wijziging in de tijd ondergaan.

    23

    Tot slot is deze rechter van oordeel dat de toepassing van het beginsel van retroactieve toepassing van de mildere strafwet in omstandigheden als in het hoofdgeding de beteugeling van aantastingen van de financiële belangen van de Europese Unie zou afzwakken. De toepassing van het in artikel 49, lid 1, van het Handvest neergelegde beginsel kan dus de eerbiediging van artikel 4, lid 3, VEU in de weg staan.

    24

    In deze context heeft de Cour de cassation (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Frankrijk) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

    „Moet artikel 49 van het Handvest [...] aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een persoon wordt veroordeeld omdat hij niet-verschuldigde restituties bij uitvoer heeft ontvangen door middel van manipulaties of valse aangiften betreffende de aard van de goederen waarvoor de restituties werden gevraagd, terwijl de door hem daadwerkelijk uitgevoerde goederen na een wijziging van de regeling die na de feiten heeft plaatsgevonden, wel in aanmerking komen voor die restituties?”

    Beantwoording van de prejudiciële vraag

    25

    Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het beginsel van retroactieve toepassing van de mildere strafwet, dat is neergelegd in artikel 49, lid 1, derde volzin, van het Handvest, aldus moet worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een persoon wordt veroordeeld omdat hij ten onrechte de in verordening nr. 1964/82 bedoelde bijzondere uitvoerrestituties heeft ontvangen door middel van manipulaties of valse aangiften betreffende de aard van de goederen waarvoor de restituties waren aangevraagd, terwijl ingevolge een wijziging die in deze verordening is aangebracht na de ten laste gelegde feiten, de door hem uitgevoerde goederen wel in aanmerking komen voor die restituties.

    26

    Vooraf zij eraan herinnerd dat het beginsel van retroactieve toepassing van de mildere strafwet, dat is neergelegd in artikel 49, lid 1, van het Handvest, deel uitmaakt van het primaire Unierecht. Zelfs vóór de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, waarbij aan het Handvest dezelfde juridische waarde is toegekend als aan de Verdragen, heeft het Hof geoordeeld dat dit beginsel voortvloeide uit de constitutionele tradities die de lidstaten gemeen hebben en derhalve moet worden geacht te behoren tot de algemene beginselen van het Unierecht die de nationale rechter in acht moet nemen wanneer hij het nationale recht toepast (arrest van 6 oktober 2016, Paoletti e.a., C‑218/15, EU:C:2016:748, punt 25).

    27

    De omstandigheid dat de feiten in het hoofdgeding hebben plaatsgevonden van 1987 tot 1992, dus vóór de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon op 1 december 2009, belet dus als zodanig niet dat in casu toepassing wordt gemaakt van het beginsel van retroactieve toepassing van de mildere strafwet, dat is neergelegd in artikel 49, lid 1, derde volzin, van het Handvest.

    28

    Bovendien zij opgemerkt dat volgens vaste rechtspraak van het Hof de in de rechtsorde van de Unie gewaarborgde grondrechten toepassing vinden in alle situaties die door het Unierecht worden beheerst, maar niet daarbuiten (arrest van 14 juni 2017, Online Games e.a., C‑685/15, EU:C:2017:452, punt 55).

    29

    In casu behoeft slechts te worden opgemerkt dat volgens de toelichting van de verwijzende rechter de verdachten in het hoofdgeding op grond van artikel 426.4° van het douanewetboek zijn vervolgd wegens valse aangiften of manipulaties teneinde de in verordening nr. 1964/82 bedoelde bijzondere uitvoerrestituties te verkrijgen. Deze bepaling van het douanewetboek strekt dus met name tot beteugeling van aantastingen van de financiële belangen van de Unie, overeenkomstig de verplichtingen die op de lidstaten rusten krachtens artikel 4, lid 3, VEU en artikel 325 VWEU.

    30

    Derhalve dient te worden vastgesteld dat de in artikel 426.4° van het douanewetboek gestelde strafbaarstelling en de strafprocedure in het hoofdgeding binnen de werkingssfeer vallen van de in de rechtsorde van de Unie gewaarborgde grondrechten in de zin van de in punt 28 van dit arrest gememoreerde rechtspraak en dat de verwijzende rechter in het kader van deze procedure dus moet toezien op naleving van het beginsel van retroactieve toepassing van de mildere strafwet, dat is neergelegd in artikel 49, lid 1, derde volzin, van het Handvest (zie naar analogie arrest van 3 mei 2005, Berlusconi e.a., C‑387/02, C‑391/02 en C‑403/02, EU:C:2005:270, punt 69).

    31

    Voor de beantwoording van de vraag van de verwijzende rechter dient eraan te worden herinnerd dat artikel 1 van verordening nr. 1964/82, na de feiten in het hoofdgeding, met ingang van 19 januari 1998 is gewijzigd bij verordening nr. 2469/97, waarbij het recht op de in verordening nr. 1964/82 bedoelde bijzondere uitvoerrestituties is uitgebreid tot deelstukken afkomstig van voorvoeten van volwassen mannelijke runderen, als die waarvoor de verdachten in het hoofdgeding valse aangiften of manipulaties ten laste worden gelegd. Deze wijziging is vervolgens overgenomen in artikel 1 van verordening nr. 1359/2007, die met ingang van 1 januari 2008 verordening nr. 1964/82 heeft gecodificeerd en vervangen.

    32

    Derhalve moet worden nagegaan of, gelet op de wijziging in de in artikel 1 van verordening nr. 1964/82 gestelde criteria om voor de bijzondere uitvoerrestituties in aanmerking te komen, het beginsel van retroactieve toepassing van de mildere strafwet, dat is neergelegd in artikel 49, lid 1, derde volzin, van het Handvest, zich ertegen verzet dat in omstandigheden als in het hoofdgeding een persoon wordt veroordeeld wegens valse aangiften of manipulaties, in de zin van artikel 426.4° van het douanewetboek.

    33

    Dienaangaande zij eraan herinnerd dat de toepassing van de mildere strafwet noodzakelijkerwijs een opeenvolging van wetten in de tijd impliceert en berust op de constatering dat de wetgever van opvatting is veranderd met betrekking tot hetzij de strafrechtelijke kwalificatie van de feiten hetzij de op een strafbaar feit toe te passen straf (arrest van 6 oktober 2016, Paoletti e.a., C‑218/15, EU:C:2016:748, punt 27).

    34

    Evenwel moet worden opgemerkt dat, zoals blijkt uit het aan het Hof overgelegde dossier, de strafbaarstelling van artikel 426.4° van het douanewetboek sinds het strafbare feit in het hoofdgeding is gepleegd, niet is gewijzigd door de Franse wetgever. De valse aangiften of manipulaties waardoor een voordeel bij uitvoer is verkregen, zoals een bijzondere uitvoerrestitutie als voorzien in verordening nr. 1964/82, blijven dus op dezelfde wijze strafwaardig als op de datum van de feiten in het hoofdgeding.

    35

    Derhalve moet worden vastgesteld, zoals de advocaat-generaal in punt 41 van haar conclusie heeft gedaan, dat er in casu geen sprake is van een wijziging in de inzichten van de Franse wetgever met betrekking tot de strafrechtelijke kwalificatie van de ten laste gelegde feiten of de straf die moet worden opgelegd voor het aan de verdachten in het hoofdgeding ten laste gelegde strafbare feit.

    36

    Bovendien zij aangaande de in punt 31 van dit arrest ter sprake gebrachte wijziging in de Unieregeling benadrukt dat, zoals blijkt uit de tweede overweging van verordening nr. 2469/97, de invoering van een bijzondere uitvoerrestitutie voor deelstukken zonder been, afkomstig van voorvoeten van volwassen mannelijke runderen, ertoe strekte deze regeling aan te passen aan de veranderende realiteit van de vleesmarkt, en met name de ontwikkelingen op de wereldmarkt die volgden op de tenuitvoerlegging van de overeenkomsten in het kader van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguay-ronde.

    37

    De keuze van de Uniewetgever om een wijziging aan te brengen in de in artikel 1 van verordening nr. 1964/82 gestelde criteria om in aanmerking te komen voor bijzondere uitvoerrestituties, is dus gebaseerd op een zuiver economische en technische beoordeling van de situatie op de wereldmarkt voor vlees.

    38

    Derhalve dient te worden vastgesteld dat deze wetgever met deze wijziging geenszins beoogde te tornen aan de strafrechtelijke kwalificatie of de beoordeling door de bevoegde nationale autoriteiten van de straf die moet worden opgelegd voor gedragingen waardoor ten onrechte de in verordening nr. 1964/82 bedoelde bijzondere uitvoerrestituties worden verkregen, zoals de aan de verdachten in het hoofdgeding ten laste gelegde valse aangiften of manipulaties.

    39

    Zoals met name de Franse regering in haar schriftelijke opmerkingen erop heeft gewezen, moet tevens worden benadrukt dat de wijziging in de Unieregeling de bestanddelen van het strafbare feit dat de verdachten in het hoofdgeding ten laste wordt gelegd, niet heeft gewijzigd.

    40

    Aangezien dat strafbare feit betrekking heeft op valse aangiften of manipulaties waardoor de in verordening nr. 1964/82 bedoelde bijzondere uitvoerrestituties zijn verkregen, doet de omstandigheid dat de goederen waarvoor deze restituties waren gevraagd, na de feiten in het hoofdgeding wel in aanmerking kwamen voor dit voordeel, immers als zodanig niet af aan de strafwaardigheid van dergelijke valse aangiften of manipulaties.

    41

    Gelet op een en ander dient op de prejudiciële vraag te worden geantwoord dat het beginsel van retroactieve toepassing van de mildere strafwet, dat is neergelegd in artikel 49, lid 1, derde volzin, van het Handvest, aldus moet worden uitgelegd dat het zich niet ertegen verzet dat een persoon wordt veroordeeld omdat hij ten onrechte de in verordening nr. 1964/82 bedoelde bijzondere uitvoerrestituties heeft ontvangen door middel van manipulaties of valse aangiften betreffende de aard van de goederen waarvoor de restituties waren aangevraagd, terwijl ingevolge een wijziging die in deze verordening is aangebracht na de ten laste gelegde feiten, de door hem uitgevoerde goederen wel in aanmerking komen voor die restituties.

    Kosten

    42

    Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

     

    Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:

     

    Het beginsel van retroactieve toepassing van de mildere strafwet, dat is neergelegd in artikel 49, lid 1, derde volzin, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet ertegen verzet dat een persoon wordt veroordeeld omdat hij ten onrechte bijzondere uitvoerrestituties als bedoeld in verordening (EEG) nr. 1964/82 van de Commissie van 20 juli 1982 tot vaststelling van de voorwaarden voor de toekenning van bijzondere restituties bij uitvoer van bepaalde soorten rundvlees zonder been, heeft ontvangen door middel van manipulaties of valse aangiften betreffende de aard van de goederen waarvoor de restituties waren aangevraagd, terwijl ingevolge een wijziging die in deze verordening is aangebracht na de ten laste gelegde feiten, de door hem uitgevoerde goederen wel in aanmerking komen voor die restituties.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Frans.

    Naar boven