Kies de experimentele functies die u wilt uitproberen

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 62016CJ0171

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 21 september 2017.
Trayan Beshkov tegen Sofiyska rayonna prokuratura.
Verzoek van de Sofiyski Rayonen sad om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht – Kaderbesluit 2008/675/JBZ – Werkingssfeer – Wijze waarop bij een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met een eerder in een andere lidstaat uitgesproken veroordeling teneinde een totaalstraf op te leggen – Nationale procedure van voorafgaande erkenning van die beslissing – Wijziging van de executiemodaliteiten van de in die andere lidstaat opgelegde straf.
Zaak C-171/16.

Jurisprudentie – Algemeen – Afdeling “Informatie betreffende niet-gepubliceerde beslissingen”

ECLI-code: ECLI:EU:C:2017:710

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)

21 september 2017 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht – Kaderbesluit 2008/675/JBZ – Werkingssfeer – Wijze waarop bij een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met een eerder in een andere lidstaat uitgesproken veroordeling teneinde een totaalstraf op te leggen – Nationale procedure van voorafgaande erkenning van die beslissing – Wijziging van de executiemodaliteiten van de in die andere lidstaat opgelegde straf”

In zaak C‑171/16,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Sofiyski Rayonen sad (rechter in eerste aanleg Sofia, Bulgarije) bij beslissing van 7 maart 2016, ingekomen bij het Hof op 24 maart 2016, in de procedure

Trayan Beshkov

tegen

Sofiyska rayonna prokuratura,

wijst

HET HOF (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: J. L. da Cruz Vilaça, kamerpresident, A. Tizzano (rapporteur), vicepresident van het Hof, M. Berger, A. Borg Barthet en E. Levits, rechters,

advocaat-generaal: Y. Bot,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door L. Březinová, M. Smolek en J. Vláčil als gemachtigden,

de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door G. Eberhard als gemachtigde,

de Poolse regering, vertegenwoordigd door B. Majczyna als gemachtigde,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door S. Grünheid en P. Mihaylova als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 17 mei 2017,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van kaderbesluit 2008/675/JBZ van de Raad van 24 juli 2008 betreffende de wijze waarop bij een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met veroordelingen in andere lidstaten van de Europese Unie (PB 2008, L 220, blz. 32).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een door Trayan Beshkov bij de Sofiyski Rayonen sad (rechter in eerste aanleg Sofia, Bulgarije) ingediend verzoek tot inaanmerkingneming, door deze rechter, van de door een rechter van een andere lidstaat eerder tegen hem uitgesproken veroordeling.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

3

In overwegingen 2, 5 tot en met 7 en 13 van kaderbesluit 2008/675 staat te lezen:

„(2)

Op 29 november 2000 heeft de Raad overeenkomstig de conclusies van de Europese Raad van Tampere zijn goedkeuring gehecht aan een programma van maatregelen om uitvoering te geven aan het beginsel van wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen. Dit programma behelst de ‚aanneming van één of verscheidene instrumenten tot vaststelling van het beginsel dat de rechter van een lidstaat bij de beoordeling van het strafrechtelijk verleden van de dader, de vaststelling van recidive en de bepaling van strafmodaliteiten en executiemodaliteiten rekening moet kunnen houden met onherroepelijke strafrechtelijke beslissingen in andere lidstaten’.

[…]

(5)

Als grondregel moet gelden dat de lidstaten aan een in een andere lidstaat uitgesproken veroordeling gevolgen moeten verbinden die gelijkwaardig zijn aan de gevolgen van een nationale veroordeling overeenkomstig het nationale recht, ongeacht of het volgens het nationale recht om feitelijke gevolgen dan wel om procesrechtelijke of materieelrechtelijke gevolgen gaat. Dit kaderbesluit beoogt evenwel niet een harmonisatie tot stand te brengen wat betreft de gevolgen die door de verschillende nationale wetgevingen aan het bestaan van eerdere veroordelingen worden verbonden, en de verplichting om rekening te houden met eerdere, in andere lidstaten uitgesproken veroordelingen bestaat alleen voor zover volgens het nationaal recht met eerdere veroordelingen in de lidstaat zelf rekening wordt gehouden.

(6)

In tegenstelling tot andere instrumenten richt dit kaderbesluit zich niet op de tenuitvoerlegging in een bepaalde lidstaat van rechterlijke beslissingen die in andere lidstaten zijn genomen, maar strekt het ertoe dat in het kader van een nieuwe strafrechtelijke procedure in een lidstaat aan eerdere, in een andere lidstaat uitgesproken veroordelingen gevolgen kunnen worden verbonden voor zover volgens het nationale recht van die lidstaat ook aan eerdere veroordelingen in de lidstaat zelf gevolgen worden verbonden.

[…]

(7)

De gevolgen die aan veroordelingen uit andere lidstaten worden verbonden, moeten gelijkwaardig zijn aan de gevolgen die aan nationale veroordelingen verbonden worden, en zulks tijdens de fase die aan het strafproces voorafgaat, tijdens het strafproces zelf en bij de tenuitvoerlegging van het vonnis.

[…]

(13)

Dit kaderbesluit laat de verscheidenheid aan nationale oplossingen en procedures die nodig is om rekening te kunnen houden met een eerdere veroordeling in een andere lidstaat, onverlet. Het feit dat de mogelijkheid tot herziening van een eerdere veroordeling uitgesloten is, dient een lidstaat niet te beletten zo nodig een besluit te nemen dat ertoe strekt aan die eerdere veroordeling gelijkwaardige rechtsgevolgen te verbinden. De termijnen, procedures en formaliteiten voor het nemen van een dergelijk besluit mogen evenwel niet zodanig zijn dat het onmogelijk wordt aan een eerdere veroordeling in een andere lidstaat gelijkwaardige rechtsgevolgen te verbinden.”

4

Artikel 1, lid 1, van dat kaderbesluit luidt:

„Dit kaderbesluit heeft ten doel de voorwaarden vast te stellen waaronder in een strafrechtelijke procedure in een lidstaat tegen een persoon rekening wordt gehouden met eerdere veroordelingen die in andere lidstaten wegens andere feiten tegen de betrokkene zijn uitgesproken.”

5

Artikel 3 van dat kaderbesluit, met als opschrift „Wijze waarop in een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met een in een andere lidstaat uitgesproken veroordeling”, bepaalt in de leden 1 tot en met 4 het volgende:

„1.   Elke lidstaat zorgt ervoor dat in een strafrechtelijke procedure tegen een persoon rekening wordt gehouden met in andere lidstaten tegen de betrokkene uitgesproken, eerdere veroordelingen wegens andere feiten, waarover krachtens de geldende rechtsinstrumenten inzake wederzijdse rechtsbijstand of inzake de uitwisseling van gegevens uit het strafregister informatie is verkregen, zulks voor zover in de lidstaat zelf met eerdere veroordelingen rekening wordt gehouden, en dat aan die in andere lidstaten uitgesproken eerdere veroordelingen rechtsgevolgen worden verbonden, gelijkwaardig aan die welke de nationale wetgeving verbindt aan eerdere veroordelingen in de lidstaat zelf.

2.   Lid 1 is van toepassing tijdens de fase die aan het strafproces voorafgaat, tijdens het strafproces zelf en bij de tenuitvoerlegging van de veroordeling, met name wat betreft de geldende procesrechtelijke regels, inclusief die met betrekking tot de voorlopige hechtenis, de kwalificatie van het strafbare feit, de soort opgelegde straf en de strafmaat, en wat betreft de regels inzake de tenuitvoerlegging van de beslissing.

3.   De inaanmerkingneming van in andere lidstaten uitgesproken eerdere veroordelingen als bedoeld in lid 1, leidt er niet toe dat eerdere veroordelingen of eventuele besluiten betreffende de tenuitvoerlegging daarvan door de lidstaat die de procedure uitvoert, erdoor worden doorkruist, ingetrokken of herzien.

4.   Overeenkomstig lid 3 is lid 1 niet van toepassing voor zover, indien de eerdere veroordeling een nationale veroordeling was geweest van de lidstaat die de nieuwe procedure voert, de inaanmerkingneming van de eerdere veroordeling er overeenkomstig het nationale recht van die lidstaat toe zou hebben geleid dat de eerdere veroordeling of een eventuele beslissing betreffende de tenuitvoerlegging daarvan wordt doorkruist, ingetrokken of herzien.”

Bulgaars recht

Wetboek van strafrecht

6

Artikel 8, lid 2, van de Nakazatelen kodeks (wetboek van strafrecht), welk artikel in werking is getreden op 27 mei 2011 en strekt tot omzetting in Bulgaars recht van kaderbesluit 2008/675, bepaalt:

„Met een in kracht van gewijsde gegane veroordeling die is uitgesproken in een andere lidstaat van de Europese Unie wegens een handeling die volgens het wetboek van strafrecht een strafbaar feit vormt, wordt rekening gehouden in elke strafrechtelijke procedure die in de Republiek Bulgarije tegen die persoon wordt gevoerd.”

7

Artikel 23, lid 1, van dat wetboek luidt:

„Wanneer door een en dezelfde handeling meerdere strafbare feiten worden gepleegd, of wanneer een persoon meerdere afzonderlijke strafbare feiten heeft gepleegd voordat een veroordeling over een daarvan in kracht van gewijsde ging, veroordeelt de rechter, nadat hij voor elk afzonderlijk strafbaar feit een straf heeft bepaald, tot de zwaarste straf.”

8

Artikel 25, leden 1 en 2, van dat wetboek bepaalt:

„1.   De bepalingen [van artikel 23] zijn ook van toepassing wanneer de persoon bij afzonderlijke veroordelingen werd veroordeeld.

2.   Wanneer de in een van de veroordelingen opgelegde straf geheel of gedeeltelijk ten uitvoer is gelegd, wordt deze in mindering gebracht wanneer deze soortgelijk is aan de met het oog op tenuitvoerlegging van de straf opgelegde totaalstraf.”

9

Artikel 66, lid 1, van datzelfde wetboek bepaalt:

„Wanneer de rechter een vrijheidsstraf van maximaal drie jaar oplegt, kan hij de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf voorwaardelijk opschorten […] wanneer de persoon niet tot een vrijheidsstraf is veroordeeld voor een ambtshalve te vervolgen strafbaar feit […].”

Wetboek van strafvordering

10

Artikel 4, leden 2 en 3, van de Nakazatelno-protsesualen kodeks (wetboek van strafvordering) luidt:

„2.   De veroordeling die is uitgesproken door een rechter van een andere staat en in kracht van gewijsde is gegaan, en die niet is erkend volgens de procedure als vastgelegd in het Bulgaarse recht, wordt door de autoriteiten van de Republiek Bulgarije niet ten uitvoer gelegd.

3.   De bepalingen [van lid 2] vinden geen toepassing wanneer in een geratificeerde, bekendgemaakte en in werking getreden internationale overeenkomst waarbij de Republiek Bulgarije partij is, anders is bepaald.”

11

Artikel 463 van dat wetboek, opgenomen onder afdeling II, „Erkenning en tenuitvoerlegging van een door een buitenlandse rechter uitgesproken veroordeling”, van hoofdstuk 36 van dat wetboek, bepaalt:

„Een in kracht van gewijsde gegane veroordeling die is uitgesproken door een buitenlandse rechter, wordt door de autoriteiten van de Republiek Bulgarije overeenkomstig artikel 4, lid 3, erkend en ten uitvoer gelegd, wanneer:

1)

de handeling waarvoor het verzoek werd ingediend een strafbaar feit vormt naar Bulgaars recht;

2)

de dader naar Bulgaars recht strafrechtelijk aansprakelijk is;

3)

de veroordeling is uitgesproken met volledige inachtneming van de beginselen die zijn verankerd in het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en de daarbij behorende protocollen waarbij de Republiek Bulgarije partij is;

4)

de dader niet is veroordeeld voor een strafbaar feit dat als een politiek misdrijf wordt aangemerkt of voor een strafbaar feit dat verband houdt met een dergelijk misdrijf of voor een oorlogsmisdrijf;

5)

de Republiek Bulgarije een door een andere buitenlandse rechter ten aanzien van dezelfde dader en hetzelfde strafbare feit uitgesproken veroordeling niet heeft erkend;

6)

de veroordeling niet in strijd is met de fundamentele beginselen van het Bulgaarse strafrecht en strafprocesrecht.”

12

Artikel 465 van dat wetboek, waarin de voorwaarden voor die erkenning worden verduidelijkt, bepaalt:

„1.   Het verzoek om erkenning in de Republiek Bulgarije van een door een buitenlandse rechter uitgesproken veroordeling, wordt door de bevoegde autoriteit van de andere staat gericht aan het ministerie van Justitie.

2.   Het ministerie van Justitie zendt het verzoek, de veroordeling en de andere gevoegde stukken naar de Okrazhen sad [arrondissementsrechtbank] van de woonplaats van de persoon. Wanneer deze laatste niet in het land verblijft, is de Sofiyski gradski sad [rechter voor de stad Sofia] bevoegd om het verzoek te behandelen.

[…]”

13

Artikel 466, lid 1, van datzelfde wetboek, dat de gevolgen van die erkenning vaststelt, luidt:

„De beslissing waarbij een door een buitenlandse rechter uitgesproken veroordeling wordt erkend, heeft de werking van een door een Bulgaarse rechter uitgesproken veroordeling.”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

14

Bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing van het Landesgericht Klagenfurt (rechter in eerste aanleg Klagenfurt, Oostenrijk) van 13 december 2010 is Beshkov wegens op 14 november 2010 in Oostenrijk gepleegde feiten van heling veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden onvoorwaardelijk en 12 maanden voorwaardelijk met een proefperiode van drie jaar. Het strafgedeelte van 6 maanden werd uitgezeten en de proefperiode ging in op 14 mei 2011.

15

Hierna werd Beshkov door de verwijzende rechter bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing van 29 april 2013 veroordeeld tot een effectieve gevangenisstraf van één jaar wegens het op 19 november 2008 te Sofia (Bulgarije) in het kader van hooliganisme toebrengen van licht lichamelijk letsel met gevolgen voor de gezondheid. Daar Beshkov wordt gezocht, kon deze straf op datum van de verwijzingsbeslissing nog niet ten uitvoer worden gelegd.

16

Op 14 mei 2015 heeft Beshkov, via diens procesvertegenwoordiger, op grond van artikel 23, lid 1, en artikel 25, lid 1, van het wetboek van strafrecht de verwijzende rechter verzocht om hem met het oog op de tenuitvoerlegging een totale vrijheidsstraf op te leggen die overeenstemt met de zwaarste van de straffen die zijn opgelegd, enerzijds bij beslissing van 13 december 2010 van het Landesgericht Klagenfurt, en anderzijds bij beslissing van 29 april 2013 van de verwijzende rechter.

17

Die twee bepalingen schrijven met name voor dat, wanneer een persoon meerdere strafbare feiten heeft gepleegd voordat hij voor ieder van die feiten bij afzonderlijke veroordelingen wordt veroordeeld tot afzonderlijke straffen, de nationale rechter aan deze persoon met het oog op de tenuitvoerlegging van die straffen één enkele totaalstraf oplegt die overeenstemt met de zwaarste van de aanvankelijk opgelegde straffen. Uit de verwijzingsbeslissing blijkt in wezen dat de zwaarste straf dan de lichtere aanvankelijke straffen absorbeert. Uit die bepalingen vloeit verder voort dat wanneer één van de aanvankelijke straffen reeds volledig of gedeeltelijk werd uitgevoerd, deze bij de tenuitvoerlegging in mindering wordt gebracht op de totaalstraf indien zij van dezelfde soort is.

18

De verwijzende rechter merkt echter op dat het volgens het grootste deel van de nationale rechtspraak evenals volgens de Sofiyska rayonna prokuratura (parket van het arrondissement van Sofia, Bulgarije), met name gelet op artikel 4, lid 2, van het wetboek van strafvordering, onmogelijk is om een totaalstraf te bepalen met inaanmerkingneming van de straf die werd opgelegd bij een eerder door een rechter van een andere lidstaat uitgesproken veroordeling wanneer deze beslissing niet voorafgaandelijk door de bevoegde Bulgaarse rechter werd erkend volgens de bijzondere procedure tot erkenning en tenuitvoerlegging van door buitenlandse rechters uitgesproken veroordelingen als voorzien in met name de artikelen 463 tot en met 466 van dat wetboek. In het licht van deze rechtspraak stelt de verwijzende rechter zich in wezen de vraag of, om recht te kunnen doen aan het verzoek van Beshkov, de door het Landesgericht Klagenfurt uitgesproken veroordeling voorafgaandelijk moet worden erkend overeenkomstig met name die artikelen 463 tot en met 466, dan wel of – zoals Beshkov beweert – de verwijzende rechter dit verzoek ontvankelijk mag of moet verklaren, zonder dat die veroordeling het voorwerp uitmaakt van een dergelijke voorafgaande erkenning, waarbij wordt verwezen naar artikel 8, lid 2, van het wetboek van strafrecht, dat kaderbesluit 2008/675 in Bulgaars recht omzet.

19

Die rechter is in wezen van oordeel dat, om die vraag te kunnen beantwoorden, het noodzakelijk is om te bepalen of dat kaderbesluit toepassing vindt op een procedure als aan de orde in het hoofdgeding, die betrekking heeft op de oplegging, met het oog op de tenuitvoerlegging, van een totale vrijheidsstraf met inaanmerkingneming van een door een rechter van een andere lidstaat uitgesproken veroordeling, en meer bepaald van de straf die bij die beslissing werd opgelegd aan de veroordeelde persoon.

20

Zo dat het geval is, en indien de inaanmerkingneming van de door het Landesgericht Klagenfurt uitgesproken veroordeling in casu afhankelijk zou worden gesteld van de voorafgaande toepassing van de in met name de artikelen 463 tot en met 466 van het wetboek van strafvordering neergelegde erkenningsprocedure, vraagt de verwijzende rechter zich eveneens af of die laatste procedure verenigbaar is met dat kaderbesluit, aangezien die procedure niet rechtstreeks door de veroordeelde persoon kan worden ingeleid.

21

In dat verband benadrukt de verwijzende rechter namelijk in wezen dat, hoewel overeenkomstig het van kracht zijnde Bulgaarse recht iedere veroordeelde zich tot de bevoegde Bulgaarse rechter kan wenden met een verzoek tot oplegging van een totaalstraf op grond van de artikelen 23 en 25 van het wetboek van strafrecht, de erkenningsprocedure die is vastgesteld in de relevante bepalingen van het wetboek van strafvordering, met name in de artikelen 463 tot en met 466, daarentegen slechts kan worden toegepast op verzoek van de bevoegde Bulgaarse autoriteiten of de autoriteiten van de staat waarin de eerste veroordeling is uitgesproken. Dit zou tot gevolg hebben dat de veroordeelde persoon de facto niet zelf de procedure kan inleiden die ertoe strekt een dergelijke totaalstraf op te leggen met inaanmerkingneming van een eerder in een andere lidstaat uitgesproken veroordeling, zelfs wanneer de bevoegde autoriteiten geen actie ondernemen.

22

Verder wenst de verwijzende rechter te vernemen of kaderbesluit 2008/675 zich ertegen verzet dat in het kader van de oplegging van een totaalstraf met inaanmerkingneming van de aan Beshkov door het Landesgericht Klagenfurt opgelegde straf, de wijze van tenuitvoerlegging van deze laatste straf wordt gewijzigd. Immers, aangezien in casu de door deze laatste rechter aan Beshkov opgelegde gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 12 maanden met uitstel, zwaarder is dan de door de verwijzende rechter bij beslissing van 29 april 2013 opgelegde straf, zou deze laatste ten aanzien van Beshkov een totaalstraf dienen toe te passen die overeenstemt met de eerste straf. Overeenkomstig artikel 66, lid 1, van het wetboek van strafrecht kan Beshkov, die in het verleden in Bulgarije reeds herhaaldelijk tot vrijheidsstraffen werd veroordeeld, echter niet meer tot een straf met uitstel worden veroordeeld in die lidstaat. Bijgevolg zou de verwijzende rechter de wijze van tenuitvoerlegging van de door het Landesgericht Klagenfurt aan Beshkov opgelegde straf moeten veranderen, en hem een totaalstraf van 18 maanden effectieve gevangenisstraf moeten opleggen, met aftrek van de 6 maanden effectieve gevangenisstraf die hij in Oostenrijk reeds heeft uitgezeten.

23

Daarom heeft de Sofiyski Rayonen sad de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)

Hoe dient het in kaderbesluit 2008/675 gebruikte begrip ‚nieuwe strafrechtelijke procedure’ te worden uitgelegd? Moet deze procedure noodzakelijkerwijs verband houden met de vaststelling van schuld aan een strafbaar feit of kan het ook gaan om een procedure waarin volgens het nationale recht van de tweede lidstaat de straf die bij een eerdere uitspraak is opgelegd een andere straf absorbeert of daarin wordt meegerekend, respectievelijk moet worden bevolen dat die straf afzonderlijk ten uitvoer wordt gelegd?

2)

Dient artikel 3, lid 1, juncto overweging 13 van kaderbesluit 2008/675 aldus te worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een nationale regeling op grond waarvan een procedure voor de inaanmerkingneming van een eerdere veroordeling die is uitgesproken in een andere lidstaat, niet door de veroordeelde persoon maar enkel door de lidstaat waar de eerdere uitspraak is gedaan, respectievelijk door de lidstaat waar de nieuwe strafrechtelijke procedure plaatsvindt, kan worden ingeleid?

3)

Dient artikel 3, lid 3, van kaderbesluit 2008/675 aldus te worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat de staat die de nieuwe strafrechtelijke procedure uitvoert, de wijze van tenuitvoerlegging van de straf die is opgelegd door de lidstaat waar de eerdere veroordeling is uitgesproken, wijzigt, en dit ook in die gevallen waarin overeenkomstig het nationale recht van de tweede lidstaat de bij de eerdere uitspraak opgelegde straf een andere straf absorbeert of daarin wordt meegerekend, respectievelijk moet worden bevolen dat die straf afzonderlijk ten uitvoer wordt gelegd?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Eerste vraag

24

Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of kaderbesluit 2008/675 aldus dient te worden uitgelegd dat het uitsluitend toepassing vindt op procedures die verband houden met de vaststelling van de mogelijke schuld van de vervolgde persoon, dan wel tevens op een nationale procedure die betrekking heeft op de oplegging, met het oog op de tenuitvoerlegging, van een totale vrijheidsstraf met inaanmerkingneming van de door de nationale rechter aan deze persoon opgelegde straf en van de straf die in het kader van een eerdere door een rechter van een andere lidstaat tegen deze persoon uitgesproken veroordeling wegens andere feiten werd opgelegd.

25

Om op deze vraag te kunnen antwoorden, dient te worden opgemerkt dat artikel 1, lid 1, van kaderbesluit 2008/675 bepaalt dat dit kaderbesluit ten doel heeft de voorwaarden vast te stellen waaronder rekening wordt gehouden met eerdere veroordelingen die in een lidstaat tegen een persoon zijn uitgesproken in geval van een nieuwe strafrechtelijke procedure in een andere lidstaat tegen dezelfde persoon wegens andere feiten.

26

Met dat doel legt artikel 3, lid 1, van dat kaderbesluit, gelezen in het licht van overweging 5 van dat kaderbesluit, de lidstaten de verplichting op om ervoor te zorgen dat in een dergelijk geval, enerzijds met de eerdere in een andere lidstaat uitgesproken veroordelingen, waarover krachtens de geldende rechtsinstrumenten inzake wederzijdse rechtsbijstand of inzake de uitwisseling van gegevens uit het strafregister informatie is verkregen, rekening wordt gehouden voor zover naar nationaal recht met eerdere nationale veroordelingen rekening wordt gehouden, en anderzijds gelijkwaardige rechtsgevolgen aan die veroordelingen worden verbonden als die welke volgens dat recht aan die laatste veroordelingen worden verbonden, ongeacht of het om feitelijke gevolgen dan wel om procesrechtelijke of materieelrechtelijke gevolgen gaat.

27

Artikel 3, lid 2, van dat kaderbesluit bepaalt dat die verplichting van toepassing is tijdens de fase die aan het strafproces voorafgaat, tijdens het strafproces zelf en bij de tenuitvoerlegging van de veroordeling, met name wat betreft de geldende procesrechtelijke regels, inclusief die met betrekking tot de kwalificatie van het strafbare feit, de soort opgelegde straf en de strafmaat, en wat betreft de regels inzake de tenuitvoerlegging van de beslissing. Zo staat in de overwegingen 2 en 7 van dat kaderbesluit te lezen dat de nationale rechter rekening moet kunnen houden met in andere lidstaten uitgesproken veroordelingen, ook voor de bepaling van de executiemodaliteiten, en dat de gevolgen die aan deze veroordelingen worden verbonden gelijkwaardig moeten zijn aan die welke worden verbonden aan de nationale beslissingen in iedere fase van de procedure.

28

Hieruit volgt dat kaderbesluit 2008/675 niet alleen toepassing vindt op procedures die verband houden met de bepaling en vaststelling van mogelijke schuld van de vervolgde persoon, maar ook op procedures betreffende de tenuitvoerlegging van de straf waarvoor rekening moet worden gehouden met de straf die is opgelegd in een eerder in een andere lidstaat uitgesproken veroordeling. Zoals de advocaat-generaal in punt 59 van zijn conclusie heeft opgemerkt, blijkt uit het dossier waarover het Hof beschikt dat in casu de door Beshkov ingeleide procedure tot oplegging van een totaalstraf onder deze tweede categorie valt, zodat zij binnen de werkingssfeer van dit kaderbesluit valt.

29

Gelet op het voorgaande moet op de eerste vraag worden geantwoord dat kaderbesluit 2008/675 aldus dient te worden uitgelegd dat het toepassing vindt op een nationale procedure die betrekking heeft op de oplegging, met het oog op de tenuitvoerlegging, van een totale vrijheidsstraf met inaanmerkingneming van de door de nationale rechter aan een persoon opgelegde straf en van de straf die in het kader van een eerdere door een rechter van een andere lidstaat tegen deze persoon uitgesproken veroordeling wegens andere feiten werd opgelegd.

Tweede vraag

30

Vooraf dient te worden opgemerkt, zoals is uiteengezet in punt 18 van het onderhavige arrest, dat de verwijzende rechter zich de vraag stelt of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde veroordeling door het Landesgericht Klagenfurt voorafgaandelijk erkend moet worden door de bevoegde Bulgaarse rechter in overeenstemming met de procedure van met name de artikelen 463 tot en met 466 van het wetboek van strafvordering, opdat hiermee rekening kan worden gehouden bij de oplegging van een totaalstraf.

31

Zoals in de punten 20 en 21 van dit arrest wordt opgemerkt, gaat de verwijzende rechter, met de nodige twijfel dienaangaande, toch uit van de veronderstelling dat die procedure van voorafgaande erkenning voor dat doel moet worden toegepast, en met zijn tweede vraag wenst hij te vernemen of kaderbesluit 2008/675 zich verzet tegen de voornoemde artikelen 463 tot en met 466 voor zover daarin wordt bepaald dat die procedure niet rechtstreeks door de veroordeelde persoon kan worden ingeleid.

32

Om een nuttig antwoord te kunnen verschaffen aan deze rechter, dient echter eerst te worden nagegaan of dit kaderbesluit zich verzet tegen de toepassing van een dergelijke erkenningsprocedure.

33

Met het oog daarop dient, overeenkomstig de in de vaste rechtspraak van het Hof (arrest van 21 december 2016, Ucar en Kilic, C‑508/15 en C‑509/15, EU:C:2016:986, punt 51en aldaar aangehaalde rechtspraak) erkende mogelijkheid, de tweede vraag aldus te worden geherformuleerd dat de verwijzende rechter daarmee in wezen wenst te vernemen of kaderbesluit 2008/675 aldus dient te worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat in een lidstaat een door een rechter van een andere lidstaat eerder uitgesproken veroordeling slechts in aanmerking kan worden genomen na de toepassing van een nationale procedure van voorafgaande erkenning van die beslissing door de bevoegde rechterlijke instanties van die eerste lidstaat, zoals die voorzien in met name de artikelen 463 tot en met 466 van het in het hoofdgeding aan de orde zijnde wetboek van strafvordering, en, indien dit niet zo is, of dat kaderbesluit zich verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan die procedure uitsluitend kan worden ingeleid door de bevoegde nationale autoriteiten, maar niet door de veroordeelde persoon.

34

Om deze vraag te beantwoorden, moet worden verwezen naar de uiteenzetting van de inhoud van de artikelen 463 tot en met 466 van het wetboek van strafvordering in de punten 11 tot en met 13 van dit arrest, waaruit blijkt dat die artikelen voorzien in een bijzondere procedure van voorafgaande erkenning door de bevoegde Bulgaarse rechter van de door buitenlandse rechters uitgesproken definitieve veroordelingen, welke procedure ertoe strekt om aan de beslissing waarbij deze veroordelingen worden erkend, het gevolg te verbinden van een door een Bulgaarse rechter uitgesproken veroordeling. Die procedure omvat een onderzoek van de betrokken buitenlandse veroordeling om na te gaan of aan de voorwaarden van dat artikel 463 is voldaan.

35

In dit verband is het zeker zo dat de nationale rechter voor de toepassing van artikel 3, lid 1, van kaderbesluit 2008/675, vermeld in punt 26 van het onderhavige arrest, over de mogelijkheid moet beschikken om met name na te gaan of de eerdere nationale veroordelingen krachtens het nationale recht in aanmerking worden genomen, en in voorkomend geval welke gevolgen dat recht daaraan verbindt.

36

Zoals in overweging 2 van dat kaderbesluit te lezen staat, beoogt dit kaderbesluit echter de tenuitvoerlegging van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke uitspraken en beslissingen in strafzaken, dat is neergelegd in artikel 82, lid 1, VWEU, dat in de plaats is gekomen van artikel 31 VEU, op grond waarvan dit kaderbesluit is vastgesteld. Zoals de advocaat-generaal in de punten 30, 31 en 64 van zijn conclusie heeft opgemerkt, verzet dit beginsel zich ertegen dat in het kader van het genoemde kaderbesluit de inaanmerkingneming van een eerder in een andere lidstaat uitgesproken veroordeling afhankelijk wordt gesteld van de toepassing van een nationale procedure van voorafgaande erkenning als aan de orde in het hoofdgeding, en dat die beslissing om die reden kan worden herzien (zie naar analogie arrest van 9 juni 2016, Balogh, C‑25/15, EU:C:2016:423, punt 54).

37

Zo verbieden artikel 3, lid 3, en overweging 13 van kaderbesluit 2008/675 uitdrukkelijk een dergelijke herziening en moeten de eerder in andere lidstaten uitgesproken veroordelingen derhalve in aanmerking worden genomen zoals zij werden uitgesproken.

38

Hoewel overweging 13 tevens erop wijst dat dit kaderbesluit de verscheidenheid aan nationale oplossingen en procedures die nodig is om rekening te kunnen houden met een eerdere veroordeling in een andere lidstaat onverlet laat en een lidstaat niet belet zo nodig een besluit te nemen waardoor aan die veroordeling gelijkwaardige rechtsgevolgen kunnen worden verbonden, kan – in tegenstelling tot wat de Oostenrijkse regering betoogt – de vaststelling van een dergelijk besluit bijgevolg in geen geval inhouden dat een nationale procedure van voorafgaande erkenning als aan de orde in het hoofdgeding wordt toegepast.

39

Gelet op het voorgaande hoeft niet te worden geantwoord op de vraag of dat kaderbesluit vereist dat de veroordeelde persoon die procedure zelf kan inleiden.

40

Bijgevolg moet op de tweede vraag worden geantwoord dat kaderbesluit 2008/675 aldus dient te worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat in een lidstaat een door een rechter van een andere lidstaat eerder uitgesproken veroordeling slechts in aanmerking kan worden genomen na de toepassing van een nationale procedure van voorafgaande erkenning van die beslissing door de bevoegde rechterlijke instanties van die eerste lidstaat, zoals die voorzien in de artikelen 463 tot en met 466 van het in het hoofdgeding aan de orde zijnde wetboek van strafvordering.

Derde vraag

41

Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 3, lid 3, van kaderbesluit 2008/675 aldus dient te worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling die erin voorziet dat de nationale rechter die wordt verzocht om oplegging, met het oog op de tenuitvoerlegging, van een totale vrijheidsstraf met inaanmerkingneming van met name de straf die is opgelegd in het kader van een eerdere door een rechter van een andere lidstaat uitgesproken veroordeling, daartoe de executiemodaliteiten van die laatste straf kan wijzigen.

42

Vooraf dient te worden opgemerkt dat uit het dossier waarover het Hof beschikt, blijkt dat het Landesgericht Klagenfurt bij beslissing van 15 oktober 2014 heeft geoordeeld dat de in zijn beslissing van 13 december 2010 bepaalde proefperiode van drie jaar ten einde was gekomen, en dat bijgevolg het voorwaardelijke deel van de aan Beshkov opgelegde straf definitief was beëindigd, zodat de volledige straf moet worden geacht te zijn uitgezeten. Bij het onderzoek van de onderhavige vraag dient rekening te worden gehouden met deze omstandigheid, waarvan de verwijzende rechter op de hoogte is gesteld in het kader van een door het Hof aan deze laatste geformuleerd verzoek om verduidelijkingen in toepassing van artikel 101 van zijn Reglement voor de procesvoering.

43

Het is zeker zo dat in antwoord op deze vraag eraan dient te worden herinnerd, zoals uiteengezet in punt 26 van het onderhavige arrest, dat ingevolge artikel 3, lid 1, van kaderbesluit 2008/675 met eerdere in een andere lidstaat uitgesproken veroordelingen in beginsel rekening moet worden gehouden, zulks voor zover volgens nationaal recht met eerdere nationale veroordelingen rekening wordt gehouden, en dat aan die veroordelingen gevolgen moeten worden verbonden die gelijkwaardig zijn aan die welke volgens dat nationale recht aan die laatste veroordelingen worden verbonden.

44

Artikel 3, lid 3, van dat kaderbesluit bepaalt echter dat die inaanmerkingneming er niet toe leidt dat door de rechters van andere lidstaten eerder uitgesproken veroordelingen of eventuele besluiten betreffende de tenuitvoerlegging daarvan door de lidstaat die de nieuwe strafrechtelijke procedure uitvoert, erdoor worden doorkruist, of dat deze veroordelingen worden ingetrokken. Zoals uiteengezet in punt 37 van het onderhavige arrest, sluit die bepaling bovendien iedere herziening van die veroordelingen uit, welke dus in aanmerking moeten worden genomen zoals ze zijn uitgesproken.

45

Bovendien volgt uit overweging 6 van dat kaderbesluit dat dit besluit zich niet richt op de tenuitvoerlegging in een bepaalde lidstaat van rechterlijke beslissingen die in andere lidstaten zijn genomen.

46

Hieruit volgt dat de nationale rechter op grond van datzelfde kaderbesluit de executiemodaliteiten van een eerder in een andere lidstaat uitgesproken en reeds ten uitvoer gelegde veroordeling niet kan herzien en wijzigen, met name door intrekking van het uitstel dat gepaard ging met de bij deze beslissing opgelegde straf, en door deze om te zetten in een effectieve gevangenisstraf. Hij kan op die grond evenmin een nieuwe tenuitvoerlegging bevelen van de aldus gewijzigde straf.

47

Gelet op het voorgaande moet op de derde vraag worden geantwoord dat artikel 3, lid 3, van kaderbesluit 2008/675 aldus dient te worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling die erin voorziet dat de nationale rechter die wordt verzocht om oplegging, met het oog op de tenuitvoerlegging, van een totale vrijheidsstraf met inaanmerkingneming van met name de straf die is opgelegd in het kader van een eerdere door een rechter van een andere lidstaat uitgesproken veroordeling, daartoe de executiemodaliteiten van die laatste straf kan wijzigen.

Kosten

48

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:

 

1)

Kaderbesluit 2008/675/JBZ van de Raad van 24 juli 2008 betreffende de wijze waarop bij een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met veroordelingen in andere lidstaten van de Europese Unie, dient aldus te worden uitgelegd dat het toepassing vindt op een nationale procedure die betrekking heeft op de oplegging, met het oog op de tenuitvoerlegging, van een totale vrijheidsstraf met inaanmerkingneming van de door de nationale rechter aan een persoon opgelegde straf en van de straf die in het kader van een eerdere door een rechter van een andere lidstaat tegen deze persoon uitgesproken veroordeling wegens andere feiten werd opgelegd.

 

2)

Kaderbesluit 2008/675 dient aldus te worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat in een lidstaat een door een rechter van een andere lidstaat eerder uitgesproken veroordeling slechts in aanmerking kan worden genomen na de toepassing van een nationale procedure van voorafgaande erkenning van die beslissing door de bevoegde rechterlijke instanties van die eerste lidstaat, zoals die voorzien in de artikelen 463 tot en met 466 van de Nakazatelno-protsesualen kodeks (wetboek van strafvordering).

 

3)

Artikel 3, lid 3, van kaderbesluit 2008/675 dient aldus te worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling die erin voorziet dat de nationale rechter die wordt verzocht om oplegging, met het oog op de tenuitvoerlegging, van een totale vrijheidsstraf met inaanmerkingneming van met name de straf die is opgelegd in het kader van een eerdere door een rechter van een andere lidstaat uitgesproken veroordeling, daartoe de executiemodaliteiten van die laatste straf kan wijzigen.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Bulgaars.

Naar boven