Kies de experimentele functies die u wilt uitproberen

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 62016CJ0100

    Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 9 maart 2017.
    Ellinikos Chrysos AE Metalleion kai Viomichanias Chrysou tegen Europese Commissie.
    Hogere voorziening – Staatssteun – Overdracht van mijnen beneden de werkelijke marktwaarde – Vrijstelling van belastingen over de overdracht – Bepaling van de waarde van het toegekende voordeel.
    Zaak C-100/16 P.

    Jurisprudentie – Algemeen

    ECLI-code: ECLI:EU:C:2017:194

    ARREST VAN HET HOF (Tiende kamer)

    9 maart 2017 ( *1 )

    „Hogere voorziening — Staatssteun — Overdracht van mijnen beneden de werkelijke marktwaarde — Vrijstelling van belastingen over de overdrachtstransactie — Bepaling van de waarde van het toegekende voordeel”

    In zaak C‑100/16 P,

    betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ingesteld op 18 februari 2016,

    Ellinikos Chrysos AE Metalleion kai Viomichanias Chrysou, vertegenwoordigd door V. Christianos en I. Soufleros, dikigoroi,

    rekwirante,

    andere partijen in de procedure:

    Helleense Republiek,

    verzoekster in eerste aanleg,

    Europese Commissie, vertegenwoordigd door É. Gippini Fournier en A. Bouchagiar als gemachtigden,

    verweerster in eerste aanleg,

    wijst

    HET HOF (Tiende kamer),

    samengesteld als volgt: M. Berger, kamerpresident, A. Borg Barthet en E. Levits (rapporteur), rechters,

    advocaat-generaal: M. Wathelet,

    griffier: M. A. Calot Escobar,

    gezien de stukken,

    gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

    het navolgende

    Arrest

    1

    Met haar hogere voorziening verzoekt Ellinikos Chrysos AE Metalleion kai Viomichanias Chrysou (hierna: „Ellinikos Chrysos”) om vernietiging van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 9 december 2015, Griekenland en Ellinikos Chrysos/Commissie (T‑233/11 en T‑262/11; hierna: „bestreden arrest”, EU:T:2015:948), voor zover bij dit arrest haar beroep tot nietigverklaring van besluit 2011/452/EU van de Commissie van 23 februari 2011 betreffende steunmaatregel C 48/08 (ex NN 61/08) van Griekenland ten gunste van Ellinikos Chrysos AE (PB 2011, L 193, blz. 27; hierna: „litigieus besluit”) werd verworpen.

    Voorgeschiedenis van het geding en litigieus besluit

    2

    Tot 2003 heeft TVX Hellas AE de goudmijnen van Kassandra (Griekenland) ontgonnen. Op grond van de buitengerechtelijke schikking van 12 december 2003 heeft de Helleense Republiek voor een bedrag van elf miljoen EUR de eigendom verworven van de activa van TVX Hellas en heeft zij zowel deze vennootschap als de moedervennootschap TVX Gold Inc. vrijgesteld van elke bestuurlijke of strafrechtelijke aansprakelijkheid of elke verplichting wegens eventuele overtredingen van de milieuwetgeving.

    3

    Deze schikking is bekrachtigd bij artikel 51 van wet nr. 3220/2004, terwijl bij artikel 52 van deze wet de overeenkomst is bekrachtigd waarbij de Helleense Republiek voor elf miljoen EUR de activa van TVX Hellas aan Ellinikos Chrysos overdroeg. Deze activa bestaan uit goudmijnen, gronden en goudvoorraden. Bovendien heeft de koper zich ertoe verbonden om in de eerste plaats de werkzaamheden en programma’s van milieubescherming en onderhoud uit te voeren voor het verstrijken van de termijn voor het verlenen van de nodige vergunningen en goedkeuringen, en in de tweede plaats binnen een termijn van drie maanden de nodige maatregelen te nemen voor het opstarten van de ontginning van de Kassandra-mijnen. In de derde plaats heeft de koper zich ertoe verbonden om binnen een termijn van 24 maanden een volledig investeringsplan op te stellen voor de ontwikkeling van deze mijnen en voor de bouw en de werking van een goudverwerkingsfabriek.

    4

    Bovendien bepaalde artikel 5 van die overeenkomst dat de overdrachtstransactie van activa aan Ellinikos Chrysos was vrijgesteld van rechten en belastingen.

    5

    Na een klacht over deze transactie te hebben ontvangen, heeft de Europese Commissie de Griekse autoriteiten om inlichtingen verzocht. Bij besluit van 10 december 2008 heeft deze instelling overeenkomstig artikel 108, lid 2, VWEU de formele onderzoeksprocedure geopend. In verband daarmee heeft Ellinikos Chrysos opmerkingen ingediend.

    6

    Bij het litigieuze besluit heeft de Commissie in wezen geoordeeld dat de overdracht door de Helleense Republiek van de activa van TVX Hellas aan Ellinikos Chrysos kon worden aangemerkt als met de interne markt onverenigbare steun en dat deze lidstaat moest overgaan tot terugvordering ervan. Met dit besluit heeft de Commissie vastgesteld dat de Kassandra-mijnen aan Ellinikos Chrysos waren verkocht tegen een lagere prijs dan de marktwaarde en voorts dat de vrijstelling van registratierechten en andere belastingen met betrekking tot de overdrachtstransactie van de betrokken gronden een extra bestanddeel van de betrokken steun uitmaakte. Het totale bedrag van de steun werd vastgesteld op 15,34 miljoen EUR.

    Procedure bij het Gerecht en bestreden arrest

    7

    Ter ondersteuning van haar beroep tot nietigverklaring van het litigieuze besluit heeft rekwirante twee middelen aangevoerd, waarbij het eerste is onderverdeeld in verschillende grieven.

    8

    Met de tweede grief van het eerste middel, die het Gerecht heeft samengevat in punt 65 van het bestreden arrest, betoogde rekwirante dat de Commissie een onjuist gebruik en een onjuiste beoordeling heeft gemaakt van het deskundigenverslag betreffende de taxatie van de Kassandra-mijnen, dat in 2004 door een in de mijnbouwsector gespecialiseerde internationale consultancy-vennootschap voor rekening van European Goldfields Ltd werd opgesteld in het kader van het voornemen van deze vennootschap om haar kapitaal in Ellinikos Chrysos te verhogen (hierna: „deskundigenverslag”), waarop de Commissie zich voor de waardebepaling van deze mijnen heeft gebaseerd. Het Gerecht heeft verwezen naar de argumenten betreffende de context waarin dit verslag werd opgesteld, de datum van opstelling ervan, alsook de daarin opgenomen omschrijving van de operationele activiteiten. Dat zijn allemaal elementen waardoor het ongeschikt werd als basis voor een waardebepaling van deze mijnen. Bovendien heeft het Gerecht in punt 92 van het bestreden arrest benadrukt dat vast stond dat de betrouwbaarheid noch de objectiviteit van dat verslag in twijfel werd getrokken door rekwirante.

    9

    Nadat het argument betreffende de datum van opstelling van het verslag was afgewezen, heeft het Gerecht vastgesteld dat mijnen die operationeel waren of waarvoor een haalbaarheidsonderzoek was verricht, in dat verslag als „nagenoeg bedrijfsklaar” werden beschouwd, hetgeen – nog steeds volgens dat verslag – het geval was voor de tot de Kassandra-ontginning behorende mijnen van Stratoni, Olympiada en Skouries.

    10

    Bijgevolg heeft het Gerecht, in punt 99 van het bestreden arrest, de tweede grief van het eerste middel afgewezen.

    11

    Bovendien heeft het Gerecht in punt 100 van het bestreden arrest eraan herinnerd dat het deskundigenverslag de zogenaamde „inkomstenbenadering” hanteerde voor de taxatie van de betrokken mijnen, zonder dat door Ellinikos Chrysos de geschiktheid van deze benadering ter discussie werd gesteld.

    12

    Betreffende de waarde van de Skouries-mijn heeft het Gerecht in punt 103 van het bestreden arrest benadrukt dat volgens het deskundigenverslag een haalbaarheidsonderzoek was afgesloten, zodat voor het verkrijgen van een ontginningsvergunning deze waarde werd vastgesteld volgens de inkomstenbenadering, daarbij rekening houdend met de ontwikkelings-, bouw‑ en werkingskosten en met de administratieve kosten.

    13

    Betreffende de waarde van de gronden van de betrokken mijnen heeft het Gerecht in de punten 126 en 127 van het bestreden arrest in herinnering gebracht dat de Commissie van oordeel was dat deze gronden aan Ellinikos Chrysos overgedragen activa vormden, waarvan de intrinsieke waarde was bepaald aan de hand van het deskundigenverslag op basis van de door rekwirante medegedeelde informatie. Het Gerecht heeft met deze waardering ingestemd in punt 132 van het bestreden arrest en het beroep in zijn geheel verworpen.

    Conclusies van partijen

    14

    Ellinikos Chrysos verzoekt het Hof:

    het bestreden arrest te vernietigen en de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht, en

    de Commissie te verwijzen in de kosten.

    15

    De Commissie verzoekt het Hof:

    de hogere voorziening af te wijzen, en

    Ellinikos Chrysos te verwijzen in de kosten.

    Hogere voorziening

    Inleidende opmerkingen

    16

    Tot staving van haar hogere voorziening voert rekwirante 3 middelen aan, te weten ontoereikende motivering van het bestreden arrest inzake de beoordeling van de waarde van de overgedragen mijnen, ontoereikende motivering van dit arrest inzake de beoordeling van de waarde van de overgedragen gronden en onjuiste beoordeling van het voordeel dat voortvloeit uit de vrijstelling van belasting over de overdrachtstransactie.

    17

    In wezen betwist rekwirante met haar drie middelen de beoordeling door het Gerecht van de omvang van het voordeel dat zij verkreeg door de overdracht van de mijnen en gronden van Kassandra.

    18

    Om te beginnen is het dienaangaande vaste rechtspraak dat de Commissie, om de waarde van steun in de zin van artikel 107 VWEU te schatten, moet overgaan tot ingewikkelde economische beoordelingen (zie in die zin arrest van 2 september 2010, Commissie/Scott, C‑290/07 P, EU:C:2010:480, punt 68).

    19

    In deze omstandigheden is het toezicht door de Unierechter op een dergelijke transactie noodzakelijkerwijze beperkt. Hij beperkt zich tot de controle of de procedure- en motiveringsvoorschriften zijn nageleefd, de feiten materieel juist zijn, de feiten niet kennelijk verkeerd zijn beoordeeld en geen misbruik van bevoegdheid is gemaakt (zie in die zin arrest van 12 oktober 2016, Land Hessen/Pollmeier Massivholz, C‑242/15 P, niet gepubliceerd, EU:C:2016:765, punt 28).

    20

    In het kader van dat toezicht kan de Unierechter met name zijn economische beoordeling niet in de plaats van die van de Commissie stellen (arrest van 24 oktober 2013, Land Burgenland e.a./Commissie, C‑214/12 P, C‑215/12 P en C‑223/12 P, EU:C:2013:682, punt 78).

    21

    Vervolgens moet eraan worden herinnerd dat de hogere voorziening volgens artikel 256 VWEU en artikel 58, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie beperkt is tot rechtsvragen. Het Gerecht is dus bij uitsluiting bevoegd om de relevante feiten vast te stellen en te beoordelen, alsmede om de bewijsstukken te beoordelen. De beoordeling van de feiten en de bewijsstukken levert dus, behoudens het geval van een onjuiste opvatting daarvan, geen rechtsvraag op die als zodanig vatbaar is voor toezicht door het Hof in hogere voorziening (arrest van 26 januari 2017, Masco e.a./Commissie, C‑614/13 P, EU:C:2017:63, punt 35).

    22

    Bijgevolg kan de onderhavige hogere voorziening alleen slagen indien Ellinikos Chrysos aantoont dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting of van een onjuiste opvatting van de feiten of de bewijsstukken bij de uitoefening van zijn beperkt toezicht op de bepaling door de Commissie van het bedrag van de litigieuze steun.

    Eerste middel

    Argumenten van partijen

    23

    Met haar eerste middel betoogt rekwirante in de eerste plaats dat het Gerecht in punt 103 van het bestreden arrest ten onrechte heeft geoordeeld dat de Stratoni-mijn operationeel was op het moment van de verkoop ervan. Uit het litigieuze besluit blijkt immers dat de activiteiten in alle Kassandra-mijnen waren stilgelegd. Wat de Skouries-mijn betreft, had het Gerecht niet mogen bevestigen dat zij een positieve waarde had en gelijktijdig vaststellen dat deze mijn slechts een ertsafzetting was zonder infrastructuur of mijnbouwvergunning.

    24

    In de tweede plaats heeft het Gerecht niet geantwoord op rekwirantes argument waarmee zij het gebruik van het deskundigenverslag voor de taxatie van de overgedragen mijnen betwist wegens de context waarin dit verslag werd opgesteld. Bovendien heeft het Gerecht in de punten 96 en 97 van het bestreden arrest rekening gehouden met onjuiste informatie uit dit verslag met betrekking tot de effectieve hervatting van de activiteit in de mijnen van Stratoni en Olympiada. Dit resulteert in een onjuiste waardebepaling van het voordeel dat Ellinikos Chrysos met de aankoop van de Kassandra-mijnen zou hebben verkregen.

    25

    In de derde plaats heeft het Gerecht, bij de bevestiging van de beoordeling van dit voordeel, geen rekening gehouden met bepaalde kosten voor de infrastructuur die moet worden gebouwd om de Skouries-mijn operationeel te maken.

    26

    De Commissie voert aan dat het eerste middel ongegrond is.

    Beoordeling door het Hof

    27

    Wat het eerste onderdeel van het eerste middel betreft, dient te worden benadrukt dat de door de Commissie gehanteerde en door het Gerecht in punt 96 van het bestreden arrest in herinnering gebrachte definitie van een „nagenoeg bedrijfsklare” mijn, volgens welke een mijn zich in een „nagenoeg bedrijfsklare” toestand bevindt wanneer zij operationeel is of is geweest of wanneer ervoor een haalbaarheidsonderzoek is verricht, door Ellinikos Chrysos niet wordt betwist. Gelet op het feit dat de mijnen van Stratoni en Olympiada operationeel waren maar de activiteiten ervan waren stilgelegd om andere dan economische redenen, en dat voor de mijn van Skouries een haalbaarheidsonderzoek was verricht, kan het Gerecht niet worden verweten blijk te hebben gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te bevestigen dat de waardebepaling van het door de overdracht van de betrokken mijnen aan rekwirante toegekende voordeel betrekking had op mijnen in een „nagenoeg bedrijfsklare” toestand.

    28

    Dienaangaande heeft Ellinikos Chrysos, waar zij het Gerecht verwijt te hebben bevestigd dat de Stratoni-mijn actief was op het moment van de overdracht ervan, het bestreden arrest onjuist gelezen. Het Gerecht heeft immers, binnen de grenzen van zijn bevoegdheid, bevestigd dat de waardering van deze mijn was gebaseerd op de omstandigheid dat zij operationeel was geweest en dat zij was stilgelegd om redenen die niet van dien aard waren dat zij de intrinsieke economische waarde ervan aantastten.

    29

    Rekwirantes argument inzake het ontbreken van infrastructuur en een mijnbouwvergunning voor de Skouries-mijn kan evenmin slagen. Een dergelijke toestand is immers niet in tegenspraak met de toekenning van een positieve waarde aan deze mijn, niet alleen gelet op de door de Commissie overgenomen omschrijving van een mijn in een nagenoeg bedrijfsklare toestand, maar ook op de in punt 100 van het bestreden arrest beschreven toegepaste waarderingsmethode, die door Ellinikos Chrysos niet is betwist.

    30

    Wat het tweede onderdeel van het eerste middel betreft, verwijt rekwirante het Gerecht ten eerste niet uitdrukkelijk te hebben geantwoord op het argument waarbij het nut van het deskundigenverslag voor de waardering van de betrokken mijnen opnieuw ter discussie werd gesteld wegens het doel van dat verslag.

    31

    In dat verband dient eraan te worden herinnerd dat het toezicht van het Hof in hogere voorziening met name tot doel heeft, na te gaan of het Gerecht rechtens voldoende is ingegaan op alle door de rekwirant aangevoerde argumenten en voorts dat het middel inzake het ontbreken van een antwoord van het Gerecht op de in eerste aanleg aangevoerde argumenten, in wezen neerkomt op het aanvoeren van niet-nakoming van de motiveringsplicht die voortvloeit uit artikel 36 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dat van toepassing is op het Gerecht krachtens artikel 53, eerste alinea, van hetzelfde Statuut, en artikel 117 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht (beschikking van 13 december 2012, Alliance One International/Commissie, C‑593/11 P, niet gepubliceerd, EU:C:2012:804, punt 27).

    32

    Bovendien houdt de motiveringsplicht niet in dat het Gerecht een uiteenzetting moet geven die volledig en één voor één alle argumenten van de partijen volgt, en de motivering van het Gerecht kan dus impliciet zijn, mits de belanghebbenden de redenen kunnen kennen waarom het Gerecht hun argumenten heeft afgewezen en het Hof over voldoende elementen beschikt om zijn toezicht uit te oefenen (beschikking van 13 december 2012, Alliance One International/Commissie, C‑593/11 P, niet gepubliceerd, EU:C:2012:804, punt 28).

    33

    Uit punt 65 van het bestreden arrest blijkt dat Ellinikos Chrysos haar grief inzake de ongeschiktheid van het deskundigenverslag als basis voor de waardering van de Kassandra-mijnen op vier argumenten heeft gebaseerd. Hoewel het Gerecht in de punten 93 tot en met 95 van het bestreden arrest heeft geantwoord op de argumenten betreffende de datum van opstelling van het deskundigenverslag, in de punten 96 tot en met 98 van dat arrest op de gehanteerde definitie van het begrip „operationele mijn”, en in de punten 100 tot en met 104 van datzelfde arrest op de waarderingsmethode, heeft het echter niet geantwoord op het argument betreffende de doelstelling waarvoor dit verslag werd opgesteld en waaruit de ongeschiktheid ervan voor de litigieuze waardering zou voortvloeien.

    34

    Door in punt 99 van het bestreden arrest te oordelen dat rekwirantes argumenten inzake het gebruik door de Commissie van het deskundigenverslag moesten worden afgewezen, zonder te antwoorden op het argument inzake de doelstelling waarvoor dit verslag werd opgesteld, is het Gerecht aldus de op hem rustende motiveringsplicht niet nagekomen.

    35

    Ten tweede geeft rekwirante – gesteld dat zij met haar grief dat het Gerecht de op toekomstige gebeurtenissen betrekking hebbende bestanddelen van het deskundigenverslag in aanmerking heeft genomen, het Hof niet verzoekt de feiten van de zaak opnieuw te beoordelen – helemaal niet aan in hoeverre een dergelijke omstandigheid zou afdoen aan de waardebepaling door de Commissie van het haar toegekende voordeel. Aangezien deze gebeurtenissen zich werkelijk hebben voorgedaan - en één van beide bovendien vroeger dan voorzien in het verslag -, is immers niet duidelijk waarom een dergelijke omstandigheid zou kunnen afdoen aan het nut van dat rapport voor de waardebepaling van het toegekende voordeel.

    36

    Wat het derde onderdeel van het eerste middel betreft, heeft het Gerecht in punt 103 van het bestreden arrest geoordeeld dat het deskundigenverslag rekening heeft gehouden met de diverse kosten die noodzakelijk zijn voor de opstart van de Skouries-mijn. Dit derde onderdeel, waarmee rekwirante betoogt dat bij de waardering van de Skouries-mijn dergelijke kosten buiten beschouwing zijn gelaten, vloeit bijgevolg voort uit een onjuiste lezing van het bestreden arrest.

    37

    Met betrekking tot het bedrag zelf van deze kosten, blijkt uit punt 21 van het onderhavige arrest in ieder geval dat Ellinikos Chrysos het Hof in hogere voorziening niet kan verzoeken om een nieuwe beoordeling van de feiten, in het algemeen, en van de waarde zelf van de betrokken mijnen, in het bijzonder.

    38

    Bijgevolg moet het tweede onderdeel van het eerste middel worden aanvaard voor zover rekwirante daarmee het Gerecht verwijt niet te hebben geantwoord op het argument inzake de doelstelling waarvoor het deskundigenverslag werd opgesteld. Voor het overige moet dit middel worden afgewezen.

    Tweede middel

    Argumenten van partijen

    39

    Met haar tweede middel verwijt rekwirante het Gerecht, ten eerste, te hebben gesteund op een ontoereikende en tegenstrijdige motivering om in punt 132 van het bestreden arrest rekwirantes argumenten af te wijzen betreffende de waardering van de gronden van de Kassandra-mijnen. Indien het Gerecht had vastgesteld dat de aan deze gronden verbonden mijnen niet actief waren op het moment van de overdracht van deze activa, zou de waarde van die gronden immers lager zijn uitgevallen dan de waarde die uit het bestreden arrest blijkt.

    40

    Ten tweede heeft het Gerecht de waarderingmethode voor de gronden op basis van de in 1995 door TVX Hellas betaalde prijs bevestigd. Op deze datum waren de mijnen echter nog actief en de waarde van de gronden lag noodzakelijkerwijze hoger dan in 2003.

    41

    Primair betoogt de Commissie dat het tweede middel in zijn geheel niet-ontvankelijk is. Subsidiair stelt zij kennelijke ongegrondheid van rekwirantes argumenten.

    Beoordeling door het Hof

    42

    Wat het eerste onderdeel van het tweede middel betreft, heeft het Gerecht in punt 126 van het bestreden arrest ingestemd met de benadering van de Commissie die rekening hield met de intrinsieke waarde van de gronden die met de Kassandra-mijnen zijn verbonden. Rekwirante geeft echter niet aan in welke mate een dergelijke benadering door een kennelijke beoordelingsfout zou zijn aangetast omdat daarbij geen rekening zou zijn gehouden met de omstandigheid dat de betrokken mijnen niet actief waren en dat deze gronden geen andere dan de aangegeven bestemming konden hebben. Gesteld dat een dergelijke feitelijke toestand de intrinsieke waarde van de betrokken gronden kan beïnvloeden, het Gerecht heeft in dat punt 126 immers benadrukt dat met de situatie en de bijzondere aard van die gronden rekening werd gehouden bij de waardebepaling door de Commissie. Derhalve kan het Gerecht geen enkele niet-nakoming van de op hem rustende motivatieplicht worden verweten.

    43

    Wat het tweede onderdeel van het tweede middel betreft, heeft het Gerecht in punt 127 van het bestreden arrest geoordeeld, zonder door rekwirante te zijn weersproken, dat de door de Commissie na verificatie in aanmerking genomen waarde van de gronden overeenstemde met de door Ellinikos Chrysos medegedeelde waarde.

    44

    Bovendien heeft de Commissie, zoals in punt 42 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, ernaar gestreefd de intrinsieke waarde van de betrokken gronden vast te stellen. Bijgevolg kan, voor zover de Commissie bij de waardering van het geheel van de overgedragen activa rekening heeft gehouden met alle kosten die verbonden zijn met de exploitatie van de Kassandra-mijnen en met de bijzondere aard van deze gronden, de omstandigheid dat de betrokken mijnen niet werden geëxploiteerd op het moment van de overdracht ervan, op zich geen invloed hebben op de intrinsieke waarde van de betrokken gronden.

    45

    Door op te komen tegen de in het bestreden arrest opgenomen waardebepaling van de met de litigieuze mijnen verbonden gronden, verzoekt Ellinikos Chrysos in werkelijkheid in ieder geval het Hof om de feiten van het geding opnieuw te beoordelen, wat zij, zoals in herinnering werd gebracht in punt 21 van het onderhavige arrest, in het stadium van de hogere voorziening niet kan vragen. Hier dient in herinnering te worden gebracht dat de hogere voorziening tot rechtsvragen is beperkt en dat het Gerecht bij uitsluiting bevoegd is om de relevante feiten en de bewijstukken te beoordelen.

    46

    Aangezien Ellinikos Chrysos geen enkele onjuiste opvatting van deze feiten en deze bewijsstukken aanvoert, kunnen haar argumenten ter onderbouwing van het tweede middel niet slagen.

    47

    Dit middel moet derhalve worden afgewezen.

    Derde middel

    Argumenten van partijen

    48

    Met haar derde middel betoogt rekwirante dat, aangezien de Commissie de waarde van de betrokken gronden onjuist heeft vastgesteld, het bedrag van het aan haar verleende voordeel wegens de vrijstelling van belasting noodzakelijkerwijze onjuist is, nu het bedrag van deze belastingen rechtstreeks samenhangt met de waarde van deze gronden.

    49

    De Commissie stelt voor dit middel ongegrond te verklaren.

    Beoordeling door het Hof

    50

    Het derde middel gaat uit van de veronderstelling dat het Gerecht blijk zou hebben gegeven van onjuiste rechtsopvattingen met betrekking tot de waardering door de Commissie van de gronden die behoren tot de Kassandra-mijnen. Zoals uit punt 46 van het onderhavige arrest blijkt, is Ellinikos Chrysos echter niet erin geslaagd aan te tonen dat dit het geval was. Bijgevolg moet het derde middel noodzakelijkerwijs worden afgewezen.

    51

    Uit al het voorgaande volgt dat het bestreden arrest moet worden vernietigd voor zover het Gerecht in dit arrest niet heeft geantwoord op rekwirantes argument betreffende de doelstelling waarvoor het deskundigenverslag werd opgesteld. Voor het overige wordt de hogere voorziening afgewezen.

    Beroep bij het Gerecht

    52

    Ingevolge artikel 61, eerste alinea, tweede zin, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie kan het Hof in geval van vernietiging van de beslissing van het Gerecht de zaak zelf afdoen wanneer deze in staat van wijzen is.

    53

    Gelet op het feit dat dit in casu het geval is, dient het argument van het tweede onderdeel van het eerste middel van het door Ellinikos Chrysos ingestelde beroep in eerste aanleg, dat gesteund is op de doelstelling waarvoor het deskundigenverslag werd opgesteld, te worden onderzocht.

    54

    In dat verband betoogt rekwirante dat de doelstelling waarvoor het deskundigenverslag werd opgesteld, het ongeschikt maakte als basis voor de waardering van de Kassandra-mijnen. Dat verslag is immers opgesteld in opdracht van de raad van bestuur van European Goldfields, die advies wou inwinnen over de mogelijke aankoop van extra deelbewijzen in het kapitaal van Ellinikos Chrysos en dus had dat verslag betrekking op de waarde van deze vennootschap op lange termijn.

    55

    Aangezien rekwirante de betrouwbaarheid noch de objectiviteit van het deskundigenverslag in twijfel trekt, kan de loutere beschrijving van de context waarin het werd opgesteld, echter niet tot gevolg hebben dat het alle geloofwaardigheid verliest om te dienen als basis voor de waardering van de Kassandra-mijnen.

    56

    Nu Ellinikos Chrysos geen enkel argument in andere zin aanvoert, lijkt het immers niet zo dat de doelstelling waarvoor een deskundigenonderzoek werd gevoerd, invloed heeft op de waarde van de te waarderen activa, tenzij de betrouwbaarheid en de objectiviteit van dat onderzoek worden betwist.

    57

    Aangezien dit niet het geval is, dient dit argument te worden afgewezen en dient het door Ellinikos Chrysos bij het Gerecht ingestelde beroep in zijn geheel te worden verworpen.

    Kosten

    58

    Volgens artikel 184, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof, beslist het Hof ten aanzien van de proceskosten wanneer de hogere voorziening ongegrond is of wanneer het Hof, bij gegrondheid ervan, de zaak zelf afdoet. Ingevolge artikel 138, lid 1, van dit Reglement, dat op grond van artikel 184, lid 1, ervan van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, moet de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten, voor zover dit is gevorderd.

    59

    Aangezien Ellinikos Chrysos in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van de Commissie worden verwezen in haar eigen kosten en in die van de Commissie.

     

    Het Hof (Tiende kamer) verklaart:

     

    1)

    Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 9 december 2015, Griekenland en Ellinikos Chrysos/Commissie (T‑233/11 en T‑262/11, EU:T:2015:948), wordt vernietigd voor zover het Gerecht in dit arrest niet heeft geantwoord op het argument van Ellinikos Chrysos AE Metalleion kai Viomichanias Chrysou betreffende de doelstelling waarvoor het deskundigenverslag betreffende de waardering van de mijnen van Kassandra (Griekenland) werd opgesteld in de loop van 2004.

     

    2)

    De hogere voorziening wordt afgewezen voor het overige.

     

    3)

    Het beroep van Ellinikos Chrysos AE Metalleion kai Viomichanias Chrysou tot nietigverklaring van besluit 2011/452/EU van de Commissie van 23 februari 2011 betreffende steunmaatregel C 48/08 (ex NN 61/08) van Griekenland ten gunste van Ellinikos Chrysos AE wordt verworpen.

     

    4)

    Ellinikos Chrysos AE Metalleion kai Viomichanias Chrysou wordt verwezen in de kosten.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Engels.

    Naar boven