Kies de experimentele functies die u wilt uitproberen

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 62014CJ0583

    Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 29 oktober 2015.
    Benjámin Dávid Nagy tegen Vas Megyei Rendőr-főkapitányság.
    Verzoek van de Szombathelyi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság om een prejudiciële beslissing.
    Prejudiciële verwijzing – Discriminatieverbod – Artikel 18 VWEU – Burgerschap van de Unie – Artikel 20 VWEU – Vrij verkeer van personen – Artikel 63 VWEU – Vrij verkeer van kapitaal – Wegverkeer – Bestuurders die in de betrokken lidstaat wonen – Verplichting om bij een politiecontrole onmiddellijk het bewijs van het rechtmatig gebruik van in een andere lidstaat geregistreerde voertuigen over te leggen.
    Zaak C-583/14.

    Jurisprudentie – Algemeen

    ECLI-code: ECLI:EU:C:2015:737

    ARREST VAN HET HOF (Zevende kamer)

    29 oktober 2015 ( * )

    „Prejudiciële verwijzing — Discriminatieverbod — Artikel 18 VWEU — Burgerschap van de Unie — Artikel 20 VWEU — Vrij verkeer van personen — Artikel 63 VWEU — Vrij verkeer van kapitaal — Wegverkeer — Bestuurders die hun verblijfplaats hebben in de betrokken lidstaat — Verplichting om bij een politiecontrole onmiddellijk het bewijs over te leggen van het wettig gebruik van in een andere lidstaat geregistreerde voertuigen”

    In zaak C‑583/14,

    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Szombathelyi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság (rechtbank voor bestuursrechtelijke en arbeidsrechtelijke zaken te Szombathely, Hongarije) bij beslissing van 11 december 2014, ingekomen bij het Hof op 18 december 2014, in de procedure

    Benjámin Dávid Nagy

    tegen

    Vas Megyei Rendőr-főkapitányság,

    wijst

    HET HOF (Zevende kamer),

    samengesteld als volgt: A. Arabadjiev, president van de Zesde kamer, waarnemend voor de president van de Zevende kamer, C. Lycourgos (rapporteur) en J.‑C. Bonichot, rechters,

    advocaat-generaal: J. Kokott,

    griffier: A. Calot Escobar,

    gezien de stukken,

    gelet op de opmerkingen van:

    de Hongaarse regering, vertegenwoordigd door M. Tátrai en G. Koós als gemachtigden,

    de Europese Commissie, vertegenwoordigd door E. Montaguti en B. Béres als gemachtigden,

    gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

    het navolgende

    Arrest

    1

    Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 18 VWEU en artikel 20, lid 2, onder a), VWEU.

    2

    Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen B. D. Nagy en het Vas Megyei Rendőr-főkapitányság (hoofdbureau van politie van de provincie Vas, hierna: „hoofdbureau van politie”) over een administratieve boete voor overtreding van de nationale regeling betreffende het gebruik op het Hongaarse grondgebied, door een persoon die daar zijn verblijfplaats heeft, van een voertuig met een buitenlands kenteken.

    Toepasselijke bepalingen

    3

    In Hongarije bepaalt § 20, leden 1, onder l), en 4, van wet nr. 1 van 1988 op het wegverkeer (A közúti közlekedésről szóló 1988. évi I. törvény, hierna: „wegenverkeerswet”) het volgende:

    „1.   Een geldboete kan worden opgelegd aan eenieder die deze wet schendt of inbreuk maakt op de bijzondere en de communautaire regelgeving inzake voertuigen met buitenlandse kentekens die op het Hongaarse grondgebied in bezit zijn van of gebruikt worden door in Hongarije wonende personen of gevestigde entiteiten.

    [...]

    4.   Een geldboete van 10000 tot 800000 [Hongaarse forint (HUF) (ongeveer 32 EUR tot 2500 EUR)] [...] wordt opgelegd aan eenieder die lid 1, [...] onder l) schendt [...]. Het maximumbedrag van de geldboeten voor [...] wordt bij bijzondere wet bepaald.”

    4

    § 25/B van deze wet bepaalt het volgende:

    „1.   Mogen aan het wegverkeer deelnemen de [...] voertuigen waarvoor de Hongaarse verkeersautoriteit een kentekenbewijs en een kenteken heeft afgegeven, op voorwaarde dat:

    a)

    de houder ervan houder op het nationale grondgebied in de zin van deze wet is, of

    b)

    de bestuurder ervan zijn woonplaats heeft in Hongarije.

    2.   Lid 1, onder a), is niet van toepassing wanneer:

    a)

    de houder geen natuurlijke persoon is en zijn gebruikelijke werkzaamheden verricht in een ander land, waar hij beschikt over een geregistreerde vestiging (filiaal);

    [...]

    4.   Lid 1, onder b), is niet van toepassing wanneer de bestuurder van het voertuig:

    a)

    geen gewone verblijfplaats heeft in Hongarije;

    b)

    het voertuig in een periode van zes maanden minder dan 30 dagen in Hongarije gebruikt en de houder schriftelijk toestemming heeft gegeven voor het gebruik, met opgave van het tijdstip van terbeschikkingstelling van het voertuig en de toegestane periode van gebruik, of

    c)

    het in Hongarije gebruikte voertuig heeft ontvangen van een buitenlander om zijn gebruikelijke werkzaamheden te verrichten.

    [...]

    5.   Tijdens een controle moet de houder of de bestuurder van het voertuig aantonen dat is voldaan aan de in de leden 2 en 4 bedoelde voorwaarden, door overlegging van een authentiek of rechtsgeldig onderhands document dat in het Hongaars is gesteld of vergezeld gaat van een beëdigde of gewone vertaling in het Hongaars.”

    5

    § 12/A van decreet nr. 156 van 29 juli 2009 houdende vaststelling van het bedrag van de geldboeten die gelden bij schending van bepaalde voorschriften inzake het goederen- en passagiersvervoer over de weg en het wegverkeer en houdende regeling van de bestuurlijke bevoegdheden inzake oplegging van de geldboeten (A közúti árufuvarozáshoz, személyszállításhoz és a közúti közlekedéshez kapcsolódó egyes rendelkezések megsértése esetén kiszabható bírságok összegéről, valamint a bírságolással ősszefüggő hatósági feladatokról szóló 156/2009. Kormányrendelet) bepaalt het volgende:

    „1.   De houder die geen natuurlijke persoon is en op het nationale grondgebied artikel 20, lid 1, onder l), van de [wegenverkeerswet] schendt, is een geldboete verschuldigd van:

    a)

    400000 HUF (ongeveer 1250 EUR) voor een voertuig met een cilinderinhoud van ten hoogste 2000 cm3;

    b)

    800000 HUF (ongeveer 2500 EUR) voor een voertuig met een cilinderinhoud van meer dan 2000 cm3;

    c)

    200000 HUF (ongeveer 625 EUR) voor andere voertuigen.

    2.   De natuurlijke persoon die § 20, lid 1, onder l), van de [wegenverkeerswet] schendt, is een geldboete verschuldigd ten bedrage van de helft van de in lid 1 genoemde bedragen.

    [...]”

    Hoofdgeding en prejudiciële vragen

    6

    Nagy is een in Hongarije woonachtige Hongaars staatsburger die op 16 mei 2003 geen werknemer in de zin van het Unierecht was en geen gewone verblijfplaats in het buitenland had.

    7

    De halfbroer van Nagy, een Hongaars staatsburger die in Oostenrijk woont, is een van de vennoten en de wettelijke vertegenwoordiger van Alpen-Reisen Horvath OG (hierna: „Alpen-Reisen”), een in Oostenrijk geregistreerde vennootschap.

    8

    Bij een op 3 december 2010 gesloten overeenkomst heeft Alpen-Reisen Nagy het recht verleend om met ingang van 7 december 2010 een personenauto met een Oostenrijks kenteken te gebruiken totdat dit recht zou worden ingetrokken.

    9

    Nagy was niet voortdurend in het bezit van voornoemd voertuig, maar gebruikte het af en toe wanneer zijn halfbroer hem opdroeg bepaalde taken te vervullen die betrekking hadden op de activiteiten van Alpen-Reisen. De onderhoudskosten van het voertuig waren voor rekening van die vennootschap.

    10

    Toen Nagy op 16 mei 2013 met deze personenauto door Szombathely (Hongarije) reed, werd hij gecontroleerd door de politie. Bij die controle heeft Nagy uitgelegd dat zijn halfbroer hem het voertuig had uitgeleend om het in Hongarije te gebruiken, maar kon hij ter plekke niet de overeenkomst laten zien waarbij hem het recht werd verleend om het voertuig in kwestie te gebruiken. De politieagenten hebben hierop de kentekenplaten meegenomen en de administratieve vergunning van voornoemd voertuig ingetrokken.

    11

    Bij besluit van 30 mei 2013 heeft het politiebureau van Szombathely (Szombathelyi Rendőrkapitányság) Nagy een administratieve boete ten bedrage van 400000 HUF (ongeveer 1250 EUR) opgelegd wegens schending van de regels inzake het gebruik op het Hongaarse nationale grondgebied door daar wonende personen van voertuigen met een buitenlands kenteken.

    12

    Nagy heeft bij tegen dit besluit administratief beroep ingesteld bij het hoofdbureau van politie. Ter ondersteuning daarvan heeft hij aangevoerd dat zijn halfbroer hem toestemming had gegeven om het betrokken voertuig te besturen en dat de Hongaarse rechtsbepalingen op grond waarvan hem de boete was opgelegd, in strijd waren met het Unierecht, met name het vrije verkeer van personen. In dit verband verwees hij naar de zaak die vervolgens aanleiding heeft gegeven tot de beschikking Kovács (C‑5/13, EU:C:2013:705), die toen aanhangig was bij het Hof en die betrekking had op dezelfde Hongaarse regeling.

    13

    Bij besluit van 15 juli 2013 heeft het hoofdbureau van politie het besluit van het politiebureau van Szombathely bevestigd. Het hoofdbureau van politie heeft met name vastgesteld dat Nagy niet in staat was geweest om ter plekke een document over te leggen dat aantoonde dat hij het voertuig rechtmatig op het nationale grondgebied gebruikte.

    14

    Nagy heeft tegen dit besluit van het hoofdbureau van politie beroep ingesteld bij de Szombathelyi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság (rechtbank voor bestuursrechtelijke en arbeidsrechtelijke zaken te Szombathely). Ter ondersteuning van dat beroep heeft hij aangevoerd dat de §§ 20, lid 1, onder 1), en 25/B, lid 1, onder b), van de wegenverkeerswet, waarop het besluit van het hoofdbureau van politie van 15 juli 2013 steunt, in strijd zijn met het Unierecht. In dat verband heeft hij de overeenkomst van 3 december 2010 overgelegd, waarbij hem werd toegestaan het betrokken voertuig te gebruiken en heeft hij verklaard nooit beroepsactiviteiten te hebben uitgeoefend.

    15

    De verwijzende rechter heeft de behandeling van de zaak in het hoofdgeding geschorst in afwachting van de beschikking Kovács (C‑5/13, EU:C:2013:705). Daarin heeft het Hof geoordeeld dat artikel 45 VWEU aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling van een lidstaat, dezelfde als in het hoofdgeding, waarin is bepaald dat aan het wegverkeer in die lidstaat in beginsel alleen mogen deelnemen voertuigen waarvoor die lidstaat een administratieve vergunning en kentekenplaten heeft afgegeven, en dat een in die staat woonachtige persoon die zich wenst te beroepen op een afwijking van dit voorschrift die is gebaseerd op het feit dat hij gebruikmaakt van een voertuig dat zijn in een andere lidstaat gevestigde werkgever hem ter beschikking heeft gesteld, bij een politiecontrole onmiddellijk moet kunnen aantonen dat hij voldoet aan de in de betrokken nationale regeling vastgestelde voorwaarden voor toepassing van deze afwijking, en dat anders onmiddellijk en zonder vrijstellingsmogelijkheid een geldboete wordt opgelegd die overeenkomt met die welke geldt in geval van schending van de registratieplicht.

    16

    Aangezien Kovács de hoedanigheid van werknemer in de zin van het Unierecht bezat, heeft het Hof de verwijzende rechter die die zaak bij hem had aangebracht een antwoord gegeven met betrekking tot artikel 45 VWEU, en niet artikel 18 VWEU en artikel 20 VWEU, waarop diens verzoek om een prejudiciële beslissing eveneens betrekking had.

    17

    Na hervatting van de behandeling van de zaak in het hoofdgeding heeft Nagy aanvullende informatie verschaft volgens welke hij op verzoek van zijn halfbroer als helpend familielid regelmatig hulp bood bij het vervullen van taken die betrekking hadden op de activiteiten van Alpen-Reisen, waarvoor het nodig was de grens tussen Hongarije en Oostenrijk over te gaan, maar waarvoor hij niet werd betaald. Volgens de verwijzende rechter had Nagy op de dag van de politiecontrole dergelijke taken te vervullen.

    18

    Daarom heeft de Szombathelyi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság (rechtbank voor bestuursrechtelijke en arbeidsrechtelijke zaken te Szombathely) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

    „1)

    Moet artikel 18 VWEU aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling van een lidstaat zoals die in het hoofdgeding, op grond waarvan in beginsel alleen motorvoertuigen waarvoor die lidstaat een vergunning en een kenteken heeft afgegeven, aldaar mogen deelnemen aan het wegverkeer, en een in die lidstaat woonachtige persoon die geen werknemer in de zin van het Unierecht is en zich wenst te beroepen op een vrijstelling van die regeling op de grond dat hij gebruikmaakt van een voertuig dat een in een andere lidstaat gevestigde marktdeelnemer hem ter beschikking heeft gesteld, bij een politiecontrole ter plaatse moet kunnen aantonen dat hij voldoet aan de in die nationale regeling gestelde voorwaarden, aangezien hem anders onmiddellijk – zonder vrijstellingsmogelijkheid – een geldboete wordt opgelegd waarvan de hoogte overeenkomt met de boete die geldt bij niet-nakoming van de registratieplicht?

    2)

    Moet artikel 20, lid 2, onder a), VWEU aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling van een lidstaat zoals die in het hoofdgeding, op grond waarvan in beginsel alleen motorvoertuigen waarvoor die lidstaat een vergunning en een kenteken heeft afgegeven, aldaar mogen deelnemen aan het wegverkeer, en een in die lidstaat woonachtige persoon die geen werknemer in de zin van het Unierecht is en zich wenst te beroepen op een vrijstelling van die regeling op de grond dat hij gebruikmaakt van een voertuig dat een in een andere lidstaat gevestigde marktdeelnemer hem ter beschikking heeft gesteld, bij een politiecontrole ter plaatse moet kunnen aantonen dat hij voldoet aan de in die nationale regeling gestelde voorwaarden, aangezien hem anders onmiddellijk – zonder vrijstellingsmogelijkheid – een geldboete wordt opgelegd waarvan de hoogte overeenkomt met de boete die geldt bij niet-nakoming van de registratieplicht?”

    Beantwoording van de prejudiciële vragen

    19

    Met zijn vragen, die gezamenlijk moeten worden behandeld, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 18 VWEU en artikel 20, lid 2, onder a), VWEU zich verzetten tegen een nationale regeling waarin is bepaald dat aan het wegverkeer in de betrokken lidstaat in beginsel alleen mogen deelnemen voertuigen waarvoor die lidstaat een administratieve vergunning en een kenteken heeft afgegeven, en dat een inwoner die zich wenst te beroepen op een afwijking van dit voorschrift op grond dat hij gebruikmaakt van een voertuig dat de in een andere lidstaat gevestigde houder van voornoemd voertuig hem ter beschikking heeft gesteld, bij een politiecontrole onmiddellijk moet kunnen aantonen dat hij voldoet aan de in de betrokken nationale regeling vastgestelde voorwaarden voor toepassing van deze afwijking, en dat anders onmiddellijk en zonder vrijstellingsmogelijkheid, een geldboete wordt opgelegd die overeenstemt met die welke geldt in geval van schending van de registratieplicht.

    20

    Vooraf moet worden opgemerkt dat hoewel de verwijzende rechter zijn vragen formeel heeft beperkt tot de uitlegging van de artikelen 18 VWEU en 20, lid 2, onder a), VWEU, dit het Hof niet belet om hem alle uitleggingsgegevens met betrekking tot het recht van de Unie te verschaffen die van nut kunnen zijn voor de beslechting van de bij hem aanhangige zaak, ongeacht of deze rechter er in zijn vragen wel of geen melding van maakt (zie in die zin de arresten ING. AUER, C‑251/06, EU:C:2007:658, punt 38, en van Putten e.a., C‑578/10–C‑580/10, EU:C:2012:246, punt 23).

    21

    De gestelde vragen moeten immers worden beantwoord met inachtneming van alle bepalingen van het Verdrag en het afgeleide recht die relevant kunnen zijn voor het aan de orde gestelde probleem (zie in die zin de arresten Mutsch, 137/84, EU:C:1985:335, punt 10, en van Putten e.a., C‑578/10–C‑580/10, EU:C:2012:246, punt 24).

    22

    Uit de aan het Hof overgelegde stukken blijkt dat Nagy als inwoner op het Hongaarse wegennet een voertuig heeft gebruikt dat in een andere lidstaat was geregistreerd en dat hem om niet in bruikleen was gegeven door de Oostenrijkse vennootschap Alpen-Reisen, waarvan de halfbroer van Nagy een van de vennoten en de wettelijke vertegenwoordiger is.

    23

    Zoals de Europese Commissie terecht heeft opgemerkt, heeft het Hof met betrekking tot een bruikleen die is overeengekomen tussen in verschillende lidstaten woonachtige burgers, reeds geoordeeld dat het bij het grensoverschrijdend lenen om niet van een personenauto gaat om kapitaalverkeer in de zin van artikel 63 VWEU (zie in die zin arrest van Putten e.a., C‑578/10–C‑580/10, EU:C:2012:246, punten 28 en 36).

    24

    Aangezien artikel 63 VWEU van toepassing is en in bijzondere discriminatieverboden voorziet, vindt artikel 18 VWEU dus geen toepassing (zie in die zin arrest Missionswerk Werner Heukelbach, C‑25/10, EU:C:2011:65, punt 19).

    25

    Gelet hierop dienen eerst de vragen te worden behandeld die zijn gesteld in het licht van artikel 63 VWEU, daarna, in voorkomend geval, die met betrekking tot artikel 20, lid 2, onder a), VWEU.

    26

    In dit verband zij eraan herinnerd dat maatregelen van een lidstaat die de ingezetenen van deze staat ervan afschrikken in andere lidstaten bruikleenovereenkomsten te sluiten, dergelijke beperkingen vormen in de zin van artikel 63, lid 1, VWEU (zie in die zin de arresten Commissie/België, C‑478/98, EU:C:2000:497, punt 18, en van Putten e.a., C‑578/10–C‑580/10, EU:C:2012:246, punt 40).

    27

    In punt 29 van de beschikking Kovács (C‑5/13, EU:C:2013:705), die dezelfde Hongaarse regeling betrof als die in het hoofdgeding, heeft het Hof geoordeeld dat deze regeling, wat de gevolgen ervan betreft, neerkomt op het in stand houden van de verplichting om het voertuig in Hongarije te registreren.

    28

    Deze regeling schrijft immers de bestuurder, zoals de verzoeker in het hoofdgeding, voor steeds de documenten bij zich te hebben die aantonen dat aan de voorwaarden voor afwijking van de registratieplicht is voldaan, op straffe van dezelfde geldboete als die waarmee een persoon kan worden beboet die de inschrijvingsplicht voor een voertuig heeft geschonden. Een dergelijke maatregel is kennelijk onevenredig in verhouding tot de betrokken overtreding in het hoofdgeding, die duidelijk minder zwaar is dan die welke het niet-registreren van een voertuig oplevert (zie in die zin beschikking Kovács, C‑5/13, EU:C:2013:705, punten 25 en 28).

    29

    In dit verband moet worden opgemerkt dat de situatie van een inwoner van Hongarije die op het wegennet van die lidstaat een voertuig gebruikt dat daar is geregistreerd en hem om niet ter beschikking is gesteld, feitelijk vergelijkbaar is met die van een zelfde inwoner die, onder dezelfde omstandigheden, gebruikmaakt van een voertuig dat in een andere lidstaat is geregistreerd. Het gebruik van een voertuig dat om niet in bruikleen is gegeven, is namelijk niet onderworpen aan de plichten die worden bedoeld in het voorgaande punt van dit arrest, wanneer sprake is van een voertuig dat in Hongarije is geregistreerd.

    30

    Een nationale regeling zoals in het hoofdgeding vormt derhalve, behalve als het in een andere lidstaat geregistreerde voertuig bestemd is om hoofdzakelijk op het Hongaarse grondgebied duurzaam te worden gebruikt of feitelijk duurzaam wordt gebruikt, hetgeen ter beoordeling staat van de verwijzende rechter, een beperking van het vrij verkeer van kapitaal in de zin van artikel 63, lid 1, VWEU (zie in die zin arrest van Putten e.a., C‑578/10–C‑580/10, EU:C:2012:246, punt 50).

    31

    Volgens vaste rechtspraak van het Hof is een dergelijke beperking van een van de door het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gewaarborgde fundamentele vrijheden, slechts toelaatbaar wanneer deze een met dit Verdrag verenigbaar rechtmatig doel nastreeft en gerechtvaardigd is uit hoofde van dwingende redenen van algemeen belang. Daarenboven moet in een dergelijk geval de toepassing van de betrokken maatregel geschikt zijn om de verwezenlijking van het nagestreefde doel te verzekeren en mag deze niet verder gaan dan ter bereiking van dit doel noodzakelijk is (zie met name beschikking Kovács, C‑5/13, EU:C:2013:705, punt 31en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    32

    Het Hof heeft in punt 34 van de beschikking Kovács (C‑5/13, EU:C:2013:705) namelijk geoordeeld dat hoewel een regeling zoals in het hoofdgeding geschikt lijkt om te waarborgen dat het doel van de strijd tegen fiscale fraude op het gebied van de registratiebelasting en de motorvoertuigenbelasting wordt verwezenlijkt, deze toch moet worden beschouwd als een regeling die verder gaat dan noodzakelijk is om dit doel te bereiken.

    33

    Evenmin als op basis van de feitelijke omstandigheden die hebben geleid tot de verordening Kovács (C‑5/13, EU:C:2013:705) kan namelijk op basis van enig element uit de aan het Hof overgelegde stukken worden geconcludeerd dat in omstandigheden zoals in het hoofdgeding het doel van de strijd tegen de fiscale fraude slechts kan worden bereikt als de documenten waarmee kan worden bewezen dat is voldaan aan de voorwaarden voor afwijking van de registratieverplichting, worden getoond op het tijdstip van de verkeerscontrole zelf, op straffe van een boete die overeenkomt met die welke geldt bij overtreding van de registratieplicht, en dat een dergelijk doel niet meer kan worden bereikt als die documenten, zoals in het hoofdgeding, kort na die controle worden getoond (beschikking Kovács, C‑5/13, EU:C:2013:705, punt 35).

    34

    Wat de doeltreffendheid van de verkeerscontroles betreft die de Hongaarse regering in haar schriftelijke opmerkingen als rechtvaardiging aanvoert, moet in herinnering worden geroepen dat de betrokken nationale regeling in het hoofdgeding een boete van een aanzienlijk bedrag oplegt, waarmee specifiek wordt beoogd het niet-naleven van de registratieplicht te bestraffen. Een dergelijke maatregel gaat echter verder dan hetgeen noodzakelijk is om het doel van doeltreffende verkeerscontroles te bereiken (zie in die zin beschikking Kovács, C‑5/13, EU:C:2013:705, punt 38).

    35

    In dit verband voert de Hongaarse regering aan dat de voor de beperking geldende evenredigheidsvoorwaarde, waarvan het Hof heeft geoordeeld dat daaraan niet was voldaan in de zaak die heeft geleid tot de beschikking Kovács (C‑5/13, EU:C:2013:705), is vervuld in omstandigheden zoals in het hoofdgeding waar het een „Unieburger” betreft in de zin van artikel 20 VWEU, die geen „werknemer” is in de zin van artikel 45 VWEU. De bevoegde nationale autoriteiten hebben namelijk minder controlemogelijkheden en het risico op fraude met de betrokken nationale regeling in het hoofdgeding, meer in het bijzonder met betrekking tot de in § 25/B van de wegenverkeerswet bedoelde voorwaarden voor vrijstelling van de registratieplicht, is groter in het geval van een Unieburger die geen werknemer is. Toch kan een dergelijk verschil in situatie tussen werknemers en andere Unieburgers, gesteld dat het wordt aangetoond, in geen enkel geval, uit het oogpunt van de doeltreffendheid van de verkeerscontroles, rechtvaardigen dat een boete wordt opgelegd zoals die waarin in deze nationale regeling is voorzien.

    36

    Uit een en ander volgt dat de betrokken regeling in het hoofdgeding geen rekening houdt met het beginsel van vrij verkeer van kapitaal in de zin van artikel 63 VWEU, zodat de vragen die over artikel 20, lid 2, onder a), VWEU, zijn gesteld, niet behoeven te worden beantwoord.

    37

    Bijgevolg dient op de gestelde vragen te worden geantwoord dat artikel 63, lid 1, VWEU zich verzet tegen een nationale regeling waarin is bepaald dat aan het wegverkeer in de betrokken lidstaat in beginsel alleen mogen deelnemen voertuigen waarvoor die lidstaat een administratieve vergunning en een kenteken heeft afgegeven, en dat een inwoner die zich wenst te beroepen op een afwijking van dit voorschrift op grond dat hij gebruikmaakt van een voertuig dat de in een andere lidstaat gevestigde houder van voornoemd voertuig hem ter beschikking heeft gesteld, bij een politiecontrole onmiddellijk moet kunnen aantonen dat hij voldoet aan de in de betrokken nationale regeling vastgestelde voorwaarden voor toepassing van deze afwijking, en dat anders onmiddellijk en zonder vrijstellingsmogelijkheid, een geldboete wordt opgelegd die overeenstemt met die welke geldt in geval van schending van de registratieplicht.

    Kosten

    38

    Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

     

    Het Hof (Zevende kamer) verklaart voor recht:

     

    Artikel 63, lid 1, VWEU verzet zich tegen een nationale regeling waarin is bepaald dat aan het wegverkeer in de betrokken lidstaat in beginsel alleen mogen deelnemen voertuigen waarvoor die lidstaat een administratieve vergunning en een kenteken heeft afgegeven, en dat een inwoner die zich wenst te beroepen op een afwijking van dit voorschrift op grond dat hij gebruikmaakt van een voertuig dat de in een andere lidstaat gevestigde houder van voornoemd voertuig hem ter beschikking heeft gesteld, bij een politiecontrole onmiddellijk moet kunnen aantonen dat hij voldoet aan de in de betrokken nationale regeling vastgestelde voorwaarden voor toepassing van deze afwijking, en dat anders onmiddellijk en zonder vrijstellingsmogelijkheid, een geldboete wordt opgelegd die overeenstemt met die welke geldt in geval van schending van de registratieplicht.

     

    ondertekeningen


    ( * )   Procestaal: Hongaars.

    Naar boven