Kies de experimentele functies die u wilt uitproberen

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 62013CJ0527

    Arrest van het Hof (Grote kamer) van 14 april 2015.
    Lourdes Cachaldora Fernández tegen Instituto Nacional de la Seguridad Social (INSS) en Tesorería General de la Seguridad Social (TGSS).
    Verzoek van de Tribunal Superior de Justicia de Galicia om een prejudiciële beslissing.
    Prejudiciële verwijzing – Mannelijke en vrouwelijke werknemers – Gelijke behandeling op het gebied van de sociale zekerheid – Richtlijn 79/7/EEG – Artikel 4 – Richtlijn 97/81/EG – Door de Unice, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid – Berekening van uitkeringen – Systeem voor de opvulling van bijdrageonderbrekingen – Deeltijdwerkers en voltijdwerkers.
    Zaak C-527/13.

    Jurisprudentie – Algemeen

    ECLI-code: ECLI:EU:C:2015:215

    ARREST VAN HET HOF (Grote kamer)

    14 april 2015 ( *1 )

    „Prejudiciële verwijzing — Mannelijke en vrouwelijke werknemers — Gelijke behandeling op het gebied van de sociale zekerheid — Richtlijn 79/7/EEG — Artikel 4 — Richtlijn 97/81/EG — Door de Unice, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid — Berekening van uitkeringen — Systeem voor de opvulling van bijdrageonderbrekingen — Deeltijdwerkers en voltijdwerkers”

    In zaak C‑527/13,

    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Tribunal Superior de Justicia de Galicia (Spanje) bij beslissing van 10 september 2013, ingekomen bij het Hof op 7 oktober 2013, in de procedure

    Lourdes Cachaldora Fernández

    tegen

    Instituto Nacional de la Seguridad Social (INSS),

    Tesorería General de la Seguridad Social (TGSS),

    wijst

    HET HOF (Grote kamer),

    samengesteld als volgt: V. Skouris, president, K. Lenaerts, vicepresident, A. Tizzano, R. Silva de Lapuerta, M. Ilešič, A. Ó Caoimh en J.‑C. Bonichot, kamerpresidenten, A. Arabadjiev, C. Toader, M. Safjan, D. Šváby, A. Prechal, E. Jarašiūnas, C. G. Fernlund en F. Biltgen (rapporteur), rechters,

    advocaat-generaal: Y. Bot,

    griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,

    gezien de stukken en na de terechtzitting op 29 september 2014,

    gelet op de opmerkingen van:

    Instituto Nacional de la Seguridad Social (INSS) en la Tesorería General de la Seguridad Social (TGSS), vertegenwoordigd door M. A. Lozano Mostazo en I. Pastor Merino, abogados,

    de Spaanse regering, vertegenwoordigd door L. Banciella Rodríguez‑Miñón als gemachtigde,

    de Europese Commissie, vertegenwoordigd door L. Lozano Palacios en D. Martin als gemachtigden,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 9 oktober 2014,

    het navolgende

    Arrest

    1

    Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging, ten eerste, van artikel 4 van richtlijn 79/7/EEG van de Raad van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid (PB 1979, L 6, blz. 24) en, ten tweede, van clausule 5, punt 1, onder a), van de op 6 juni 1997 gesloten raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid (hierna: „raamovereenkomst”), die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 97/81/EG van de Raad van 15 december 1997 betreffende de door de Unice, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid (PB 1998, L 14, blz. 9), zoals gewijzigd bij richtlijn 98/23/EG van de Raad van 7 april 1998 (PB L 131, blz. 10).

    2

    Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding van Cachaldora Fernández tegen het Instituto Nacional de la Seguridad Social (INSS) (het nationale socialezekerheidsorgaan; hierna: „INSS”) en de Tesorería General de la Seguridad Social (TGSS) (het algemene socialezekerheidsfonds) over de vaststelling van de berekeningsgrondslag van een pensioen wegens blijvende volledige arbeidsongeschiktheid.

    Toepasselijke bepalingen

    Unierecht

    3

    Ingevolge artikel 2 van richtlijn 79/7 is deze van toepassing op de beroepsbevolking – met inbegrip van zelfstandigen, van werknemers en zelfstandigen wier arbeid is onderbroken door ziekte, ongeval of onvrijwillige werkloosheid en van werkzoekenden – alsmede op gepensioneerde of invalide werknemers en zelfstandigen.

    4

    Krachtens artikel 3, lid 1, van die richtlijn is zij van toepassing op onder meer de wettelijke regelingen die bescherming bieden tegen invaliditeit.

    5

    Artikel 4, lid 1, van die richtlijn bepaalt:

    „Het beginsel van gelijke behandeling houdt in dat iedere vorm van discriminatie op grond van geslacht, hetzij direct, hetzij indirect door verwijzing naar met name echtelijke staat of gezinssituatie, is uitgesloten in het bijzonder met betrekking tot:

    de werkingssfeer van de regelingen alsmede de voorwaarden inzake toelating tot de regelingen,

    de verplichting tot premiebetaling en de premieberekening,

    de berekening van de prestaties, waaronder begrepen verhogingen verschuldigd uit hoofde van de echtgenoot en voor ten laste komende personen, alsmede de voorwaarden inzake duur en behoud van het recht op de prestaties.”

    6

    De derde alinea van de preambule van de raamovereenkomst luidt als volgt:

    „Deze overeenkomst heeft betrekking op arbeidsvoorwaarden van deeltijdwerkers, onder erkenning van het gegeven dat de regeling van de wettelijke stelsels van sociale zekerheid tot de bevoegdheid van de lidstaten behoort. In het kader van het beginsel van non-discriminatie hebben de partijen bij deze overeenkomst akte genomen van de verklaring over werkgelegenheid van de Europese Raad van Dublin van december 1996, waarin deze onder meer de nadruk heeft gelegd op de noodzaak om de systemen van sociale zekerheid meer bevorderlijk voor de werkgelegenheid te maken door het ontwikkelen van ‚socialezekerheidsstelsels die zich kunnen aanpassen aan nieuwe arbeidspatronen en een goede sociale bescherming kunnen bieden aan mensen die dergelijke arbeid verrichten’. De partijen bij deze overeenkomst vinden dat aan deze verklaring uitvoering moet worden gegeven.”

    7

    Volgens clausule 2, punt 1, van de raamovereenkomst is deze „van toepassing op deeltijdwerkers die werken uit hoofde van een arbeidsovereenkomst of een arbeidsverhouding, als omschreven bij wet, collectieve overeenkomsten of gebruiken in iedere lidstaat”.

    8

    Clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst bepaalt:

    „Met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden worden deeltijdwerkers niet minder gunstig behandeld dan vergelijkbare voltijdwerkers louter op grond van het feit dat zij in deeltijd werkzaam zijn, tenzij het verschil in behandeling om objectieve redenen gerechtvaardigd is.”

    9

    Clausule 5, punt 1, onder a), van de raamovereenkomst luidt:

    „In het kader van clausule 1 van deze overeenkomst en van het beginsel van non-discriminatie tussen deeltijd‑ en voltijdwerkers:

    a)

    moeten de lidstaten, na raadpleging van de sociale partners overeenkomstig de nationale wetgeving of gebruiken, de belemmeringen van juridische of administratieve aard waardoor de mogelijkheden voor deeltijdarbeid kunnen worden beperkt, opsporen, onderzoeken en in voorkomend geval verwijderen.”

    Spaans recht

    10

    Artikel 140, lid 1, onder a), van de Ley General de la Seguridad Social (algemene socialezekerheidswet), goedgekeurd bij koninklijk besluit 1/1994 van 20 juni 1994 (BOE nr. 154 van 29 juni 1994, blz. 20658; hierna: „LGSS”), in de versie die van toepassing is in het hoofdgeding, luidt als volgt:

    „De berekeningsgrondslag voor pensioenen wegens blijvende arbeidsongeschiktheid als gevolg van een andere ziekte dan een beroepsziekte, wordt als volgt bepaald:

    a)

    de bijdragegrondslagen voor de betrokkene in de laatste 96 maanden onmiddellijk voorafgaand aan de maand waarin het ontstaansfeit voor het recht zich heeft voorgedaan, worden gedeeld door 112.”

    11

    Lid 1, regel 3, onder b), van de zevende aanvullende bepaling van de LGSS bepaalt met betrekking tot de op deeltijdwerknemers toepasselijke berekeningsgrondslag van ouderdoms- en arbeidsongeschiktheidspensioenen:

    „Voor de berekening van het ouderdomspensioen en het pensioen wegens blijvende arbeidsongeschiktheid als gevolg van een niet-beroepsgerelateerde ziekte, worden de tijdvakken waarin er geen bijdrageverplichting bestond, meegeteld op basis van de laagste van de bijdragegrondslagen die voor dat tijdvak gelden, overeenkomstig het aantal uren dat als laatste is gewerkt.”

    12

    Artikel 7, lid 2, van Real Decreto 1131/2002 por el que se regula la Seguridad Social de los trabajadores contratados a tiempo parcial, así como la jubilación parcial (koninklijk besluit 1131/2002 betreffende de sociale zekerheid van deeltijdwerkers en het deeltijdpensioen) van 31 oktober 2002 (BOE nr. 284 van 27 november 2002, blz. 41643; hierna: „koninklijk besluit 1131/2002”), waarbij uitvoering is gegeven aan het bepaalde in lid 1, regel 3, onder b), van de zevende aanvullende bepaling van de LGSS, luidt:

    „Voor de berekening van het ouderdomspensioen en het pensioen wegens blijvende arbeidsongeschiktheid als gevolg van een niet‑beroepsgerelateerde ziekte of een niet-beroepsgerelateerd ongeval, worden de tijdvakken waarin er geen bijdrageverplichting bestond, meegeteld op basis van de laagste van de bijdragegrondslagen die voor dat tijdvak gelden, overeenkomstig het aantal uren dat op basis van de overeenkomst is gewerkt, op de datum waarop die bijdrageverplichting wordt onderbroken of eindigt.”

    Hoofdgeding en prejudiciële vragen

    13

    Cachaldora Fernández heeft van 15 september 1971 tot en met 25 april 2010 bijdragen betaald voor het Spaanse socialezekerheidsstelsel, dus een totaal van 5523 dagen die zij voltijds heeft gewerkt, behalve tussen 1 september 1998 en 28 februari 1999, tussen 1 maart 1999 en 23 maart 2001 en tussen 24 maart 2001 en 23 januari 2002, toen zij in deeltijd te werk was gesteld. In het tijdvak van 23 januari 2002 tot en met 30 november 2005 heeft zij daarentegen geen bijdragen betaald.

    14

    Op 21 april 2010 heeft Cachaldora Fernández het INSS om toekenning van een arbeidsongeschiktheidspensioen verzocht.

    15

    Bij besluit van 29 april 2010 is haar een pensioen toegekend wegens blijvende volledige ongeschiktheid om haar gewoonlijke beroep uit te oefenen. Het maandelijkse basisbedrag van dat pensioen werd vastgesteld op 347,03 EUR en het toepasselijke percentage op 55 %. Dit bedrag werd vastgesteld met als referentietijdvak de acht jaar voorafgaand aan de datum waarop het ontstaansfeit zich heeft voorgedaan, te weten het tijdvak van maart 2002 tot en met februari 2010, met voor het tijdvak van maart 2002 tot en met november 2005 de laagste van de bijdragegrondslagen die voor elk van die jaren golden, waarop de deeltijdcoëfficiënt op basis waarvan de laatste bijdragen voorafgaand aan maart 2002 waren betaald, is toegepast.

    16

    Cachaldora Fernández heeft bezwaar gemaakt tegen dat besluit en betoogde dat voor het tijdvak van maart 2002 tot en met november 2005 voor de berekening van haar pensioen het volledige bedrag van de minimumbijdragegrondslagen voor elk van die jaren in aanmerking moest worden genomen en niet het verlaagde bedrag ervan op basis van de toepassing van de deeltijdcoëfficiënt. Volgens die berekeningsmethode zou het basisbedrag van haar pensioen, dat door het INSS niet is betwist, 763,76 EUR zijn.

    17

    Nadat het INSS dat bezwaar had afgewezen op grond dat de voorgestelde berekeningsmethode niet in overeenstemming was met artikel 7, lid 2, van koninklijk besluit 1131/2002, heeft Cachaldora Fernández tegen dat besluit beroep in gesteld bij de Juzgado de lo Social 2 de Ourense. Bij uitspraak van 13 oktober 2010 heeft deze rechter dat beroep verworpen en het bestuurlijke besluit van het INSS bevestigd, waarbij hij zich baseerde op artikel 7, lid 2, van koninklijk besluit 1131/2002 en op de zevende aanvullende bepaling van de LGSS.

    18

    Cachaldora Fernández is tegen deze uitspraak in hoger beroep gegaan bij het Tribunal Superior de Justicia de Galicia. Deze rechter heeft twijfels over de verenigbaarheid van de Spaanse wettelijke regeling met het Unierecht.

    19

    De verwijzende rechter vraagt zich in de eerste plaats af of er in het hoofdgeding geen sprake is van indirecte discriminatie van werkneemsters in de zin van richtlijn 79/7. Voor zover de nationale bepalingen die in het hoofdgeding aan de orde zijn, voornamelijk werkneemsters raken, hebben zij immers ongunstige gevolgen voor een groter aantal vrouwen dan mannen en het is niet zeker dat de aangevoerde rechtvaardiging – te weten dat „de opvulling van de [bijdrage]onderbrekingen in verhouding tot het deeltijdwerk beantwoordt aan een beginsel van logica en evenwicht in de door de sociale zekerheid geboden bescherming, dat voorschrijft dat de door dat stelsel geboden bescherming nooit de eerdere bijdragen aan dit stelsel kan overschrijden, conform het bijdragebeginsel en het beginsel van evenredigheid tussen bijdragen en geboden bescherming” – voldoet aan de vereisten van het Unierecht.

    20

    Zo zou, ten eerste, een criterium van evenredigheid ten opzichte van de bijdrage van de betrokken werknemer gebieden dat de verlagingscoëfficiënt voor deeltijdwerk, die wordt toegepast op de minimumbijdragegrondslagen die in aanmerking worden genomen voor de tijdvakken van bijdrageonderbreking, wordt berekend op basis van alle door die werknemer gedurende zijn loopbaan betaalde bijdragen. De nationale bepalingen die in het hoofdgeding aan de orde zijn, voorzien juist niet in een dergelijke wijze van berekening, omdat zij vereisen dat wordt uitgegaan van de verlagingscoëfficiënt voor deeltijdwerk die overeenkomt met de overeenkomst die voorafging aan de bijdrageonderbreking, hetgeen, zoals het hoofdgeding aantoont, geheel onevenredige resultaten kan opleveren wanneer de betrokken werknemer slechts een klein deel van zijn totale loopbaan in deeltijd heeft gewerkt.

    21

    Ten tweede kan een bijdrage-evenredigheidscriterium niet goed worden toegepast op het mechanisme ter opvulling van de bijdrageonderbrekingen, aangezien dit mechanisme geen bijdragegerelateerde logica volgt, zoals blijkt uit het feit dat de onderbrekingen worden opgevuld met vaste bijdragen die losstaan van de betaalde bijdragen, maar dient ter correctie van de onregelmatigheden die voortvloeien uit het feit dat rekening wordt gehouden met een vooraf vastgestelde referentieperiode. In casu is het feit dat zij in deeltijd heeft gewerkt en bijdragen heeft betaald, in plaats van inactief te blijven en niet bij te dragen, nadelig voor Cachaldora Fernández omdat haar arbeidsongeschiktheidspensioen daardoor lager uitvalt.

    22

    De verwijzende rechter meent in de tweede plaats dat de nationale bepalingen die in het hoofdgeding aan de orde zijn, kunnen indruisen tegen de raamovereenkomst. Het arbeidsongeschiktheidspensioen dat in het hoofdgeding aan de orde is, kan, gelet op door het Hof geformuleerde criteria, weliswaar niet als salaris worden aangemerkt en vormt dus geen arbeidsvoorwaarde, waarop het in clausule 4 van de raamovereenkomst vervatte beginsel van non-discriminatie van deeltijdarbeiders van toepassing is, doch clausule 5, punt 1, onder a), van de raamovereenkomst verplicht de lidstaten om de belemmeringen van juridische of administratieve aard waardoor de mogelijkheden voor deeltijdwerk kunnen worden beperkt, op te sporen, te onderzoeken en in voorkomend geval te verwijderen. In casu zou kunnen worden aangenomen dat de voorwaarden waaronder de bijdrageonderbrekingen krachtens de Spaanse wettelijke regeling worden meegeteld, een „belemmering van juridische aard”, voor deeltijdarbeid vormen voor zover werknemers die na het verlies van voltijdswerk deeltijdwerk aanvaarden, worden benadeeld ten opzichte van degenen die dit niet aanvaarden. Dit vormt feitelijk een sterke rem op de aanvaarding van deeltijdarbeid.

    23

    Daarop heeft het Tribunal Superior de Justicia de Galicia de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende prejudiciële vragen:

    „1)

    Is een nationale bepaling zoals de zevende aanvullende bepaling, lid 1, regel 3, onder b), van de [LGSS], die voornamelijk gevolgen heeft voor vrouwen en volgens welke de opvulling van bijdrageonderbrekingen die vallen binnen de referentieperiode voor de vaststelling van de berekeningsgrondslag van een op bijdragen gebaseerd arbeidsongeschiktheidspensioen en volgen op deeltijdwerk, wordt berekend op basis van de telkens toepasselijke minimumbijdragegrondslagen zoals verminderd overeenkomstig de deeltijdcoëfficiënt van de aan de bijdrageonderbreking voorafgaande deeltijdbetrekking, terwijl deze niet worden verminderd indien sprake is van voltijdwerk, in strijd met artikel 4 van richtlijn [79/7]?

    2)

    Is een nationale bepaling zoals de zevende aanvullende bepaling, lid 1, regel 3, onder b), van de [LGSS], die voornamelijk gevolgen heeft voor vrouwen en volgens welke de opvulling van bijdrageonderbrekingen die vallen binnen de referentieperiode voor de vaststelling van de berekeningsgrondslag van een op bijdragen gebaseerd arbeidsongeschiktheidspensioen en volgen op deeltijdwerk, wordt berekend op basis van de telkens toepasselijke minimumbijdragegrondslagen zoals verminderd overeenkomstig de deeltijdcoëfficiënt van de aan de bijdrageonderbreking voorafgaande deeltijdbetrekking, terwijl zij niet worden verminderd indien sprake is van voltijdwerk, in strijd met clausule 5, lid 1, onder a), van [de raamovereenkomst]?”

    Beantwoording van de prejudiciële vragen

    Eerste vraag

    24

    Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 4 van richtlijn 79/7 in die zin moet worden uitgelegd dat het zich, gelet op de gegevens in de verwijzingsbeslissing, verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan bijdrageonderbrekingen die vallen binnen de referentieperiode voor de berekening van een op bijdragen gebaseerd arbeidsongeschiktheidspensioen en volgen op deeltijdwerk, in aanmerking worden genomen ten belope van de toepasselijke minimumbijdragegrondslagen zoals verminderd overeenkomstig de deeltijdcoëfficiënt, terwijl een dergelijke vermindering niet is voorzien indien deze onderbrekingen volgen op voltijdwerk.

    25

    Dienaangaande staat weliswaar vast dat het Unierecht de bevoegdheid van de lidstaten om hun socialezekerheidsstelsels in te richten, in acht neemt en dat het bij gebreke van harmonisatie op het niveau van de Europese Unie elke lidstaat vrijstaat in zijn wetgeving de voorwaarden vast te stellen voor de toekenning van prestaties op het gebied van de sociale zekerheid, doch dit neemt niet weg dat de lidstaten bij de uitoefening van deze bevoegdheid het Unierecht dienen te eerbiedigen (zie in die zin arresten Watts, C‑372/04, EU:C:2006:325, punt 92 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en Somova, C‑103/13, EU:C:2014:2334, punten 33‑35 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    26

    Bijgevolg laat het Unierecht de keuze van de Spaanse wetgever om als berekeningsgrondslag voor het in het hoofdgeding aan de orde zijnde arbeidsongeschiktheidspensioen een tot acht jaar beperkte referentieperiode te nemen en een verlagingscoëfficiënt toe te passen wanneer de bijdrageonderbreking onmiddellijk op een periode van deeltijdwerk volgt, in beginsel onverlet. Evenwel moet worden nagegaan of – in het hoofdgeding – deze keuze in overeenstemming is met richtlijn 79/7.

    27

    Meteen dient te worden vastgesteld dat een nationale regeling als aan de orde in het hoofdgeding, geen rechtstreeks op geslacht gebaseerde discriminatie in het leven roept aangezien zij zonder onderscheid van toepassing is op mannelijke en vrouwelijke werknemers. Derhalve moet worden onderzocht of er sprake is van een indirect op dat criterium gebaseerde discriminatie.

    28

    Met betrekking tot de vraag of een regeling als aan de orde in het hoofdgeding tot indirecte discriminatie leidt, zoals de verwijzende rechter suggereert, volgt uit vaste rechtspraak van het Hof dat er sprake is van indirecte discriminatie wanneer de toepassing van een nationale maatregel, al is deze op neutrale wijze geformuleerd, in feite een groter aantal vrouwen dan mannen benadeelt (zie met name arresten Brachner, C‑123/10, EU:C:2011:675, punt 56 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en Elbal Moreno, C‑385/11, EU:C:2012:746, punt 29).

    29

    In de onderhavige zaak moet worden vastgesteld dat de beoordeling van de verwijzende rechter berust op de tweeledige premisse dat de nationale bepaling aan de orde in het hoofdgeding de groep van de deeltijdwerkers betreft, die voornamelijk uit werkneemsters bestaat.

    30

    In dit verband moet worden vastgesteld dat de nationale bepaling die aan de orde is in het hoofdgeding, blijkens de verwijzingsbeslissing niet van toepassing is op alle deeltijdwerkers, maar uitsluitend op werknemers die te maken hebben met een bijdrageonderbreking gedurende de referentieperiode van acht jaar voorafgaand aan de datum van het ontstaansfeit, wanneer deze onderbreking volgt op deeltijdwerk. Bijgevolg zijn de algemene statistische gegevens over de groep van de deeltijdarbeiders als geheel, niet relevant om aan te tonen dat deze bepaling een groter aantal vrouwen dan mannen raakt.

    31

    Vervolgens dient te worden gepreciseerd dat zelfs indien zou blijken dat een werkneemster als Cachaldora Fernández wordt benadeeld omdat zij gedurende de periode onmiddellijk voorafgaand aan haar bijdrageonderbreking in deeltijd heeft gewerkt, niet is uitgesloten, zoals het INSS, de Spaanse regering en de Europese Commissie hebben opgemerkt, dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling bepaalde deeltijdarbeiders ook kan bevoordelen. In alle gevallen waarin de laatste overeenkomst voorafgaand aan de periode waarin niet is gewerkt, een voltijdovereenkomst is, maar waarin de werknemers gedurende de rest van de referentieperiode of zelfs gedurende hun hele loopbaan uitsluitend in deeltijd hebben gewerkt, worden deze werknemers immers bevoordeeld omdat zij een pensioen zullen ontvangen dat in verhouding tot de daadwerkelijk betaalde bijdragen te hoog uitvalt.

    32

    Bijgevolg kan aan de hand van de statistische gegevens waarop de verwijzende rechter zijn beoordelingen heeft gebaseerd, niet worden vastgesteld dat de groep werknemers die door de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling wordt benadeeld, voornamelijk uit deeltijdwerkers bestaat en in het bijzonder uit vrouwen.

    33

    Gelet op het voorgaande kan de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling, op basis van de gegevens in de verwijzingsbeslissing, niet worden geacht overwegend een bepaalde categorie werknemers te benadelen, in casu werknemers die in deeltijd werken en, a fortiori, vrouwen. Deze bepaling kan dus niet worden aangemerkt als indirect discriminerende maatregel in de zin van artikel 4, lid 1, van richtlijn 79/7.

    34

    Op de eerste vraag moet derhalve worden geantwoord dat artikel 4, lid 1, van richtlijn 79/7 in die zin moet worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan bijdrageonderbrekingen die vallen binnen de referentieperiode voor de berekening van een op bijdragen gebaseerd arbeidsongeschiktheidspensioen en volgen op deeltijdwerk, in aanmerking worden genomen ten belope van de toepasselijke minimumbijdragegrondslagen zoals verminderd overeenkomstig de deeltijdcoëfficiënt, terwijl een dergelijke vermindering niet is voorzien indien deze onderbrekingen volgen op voltijdwerk.

    Tweede vraag

    35

    Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of clausule 5, punt 1, onder a), van de raamovereenkomst in die zin moet worden uitgelegd dat binnen de werkingssfeer daarvan valt een regeling van een lidstaat op grond waarvan bijdrageonderbrekingen die vallen binnen de referentieperiode voor de berekening van een op bijdragen gebaseerd arbeidsongeschiktheidspensioen en volgen op deeltijdwerk, in aanmerking worden genomen ten belope van de toepasselijke minimumbijdragegrondslagen zoals verminderd overeenkomstig de deeltijdcoëfficiënt, terwijl een dergelijke vermindering niet is voorzien indien deze onderbrekingen volgen op voltijdwerk.

    36

    In dit verband dient in herinnering te worden gebracht, ten eerste, dat de raamovereenkomst blijkens de preambule ervan betrekking heeft op „arbeidsvoorwaarden van deeltijdwerkers, onder erkenning van het gegeven dat de regeling van de wettelijke stelsels van sociale zekerheid tot de bevoegdheid van de lidstaten behoort”.

    37

    Ten tweede is blijkens de rechtspraak van het Hof het begrip „arbeidsvoorwaarden” in de zin van die raamovereenkomst van toepassing op de pensioenen die worden bepaald door een arbeidsverhouding tussen een werknemer en een werkgever, maar niet op de wettelijke socialezekerheidspensioenen, die niet zozeer worden bepaald door een arbeidsverhouding als wel door overwegingen van sociaal beleid (arrest Elbal Moreno, C‑385/11, EU:C:2012:746, punt 21).

    38

    In casu volgt uit het geheel van de gegevens waarover het Hof beschikt, dat het pensioen dat in het hoofdgeding aan de orde is, een wettelijk socialezekerheidspensioen is. Zoals de advocaat-generaal in punt 29 van zijn conclusie heeft opgemerkt, kan dat pensioen derhalve niet worden aangemerkt als een arbeidsvoorwaarde in de zin van clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst en valt het dus niet binnen de werkingssfeer daarvan.

    39

    Bovendien zou de aanvaarding van een uitlegging van de woorden „belemmeringen van juridische aard” in clausule 5, punt 1, onder a), van de raamovereenkomst, volgens welke de lidstaten gedwongen zouden zijn om buiten het gebied van de arbeidsvoorwaarden maatregelen vast te stellen in verband met een pensioen als aan de orde in het hoofdgeding, erop neerkomen dat aan hen verplichtingen op het gebied van algemeen sociaal beleid worden opgelegd met betrekking tot maatregelen die niet binnen de werkingssfeer van de raamovereenkomst vallen.

    40

    Voorts raakt de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bepaling, zoals is opgemerkt in de punten 30 en 31 van het onderhavige arrest, niet alle deeltijdwerkers, maar uitsluitend de werknemers die te maken hebben met een bijdrageonderbreking onmiddellijk na een periode van deeltijdwerk. Bovendien bevoordeelt deze bepaling werknemers die, hoewel zij gedurende een groot deel van hun loopbaan in deeltijd werkten, onmiddellijk voorafgaand aan een bijdrageonderbreking voltijds hebben gewerkt. Gelet op de toevalligheid van de invloed van die bepaling op deeltijdwerkers, kan deze niet worden beschouwd als een juridische belemmering die de mogelijkheden van deeltijdarbeid beperkt.

    41

    Bijgevolg dient op de tweede vraag te worden geantwoord dat de raamovereenkomst in die zin moet worden uitgelegd dat niet binnen de werkingssfeer ervan valt een regeling van een lidstaat op grond waarvan bijdrageonderbrekingen die vallen binnen de referentieperiode voor de berekening van een op bijdragen gebaseerd arbeidsongeschiktheidspensioen en volgen op deeltijdwerk, in aanmerking worden genomen ten belope van de toepasselijke minimumbijdragegrondslagen zoals verminderd overeenkomstig de deeltijdcoëfficiënt, terwijl een dergelijke vermindering niet is voorzien indien deze onderbrekingen volgen op voltijdwerk.

    Kosten

    42

    Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

     

    Het Hof (Grote kamer) verklaart voor recht:

     

    1)

    Artikel 4, lid 1, van richtlijn 79/7/EEG van de Raad van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid, moet in die zin worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan bijdrageonderbrekingen die vallen binnen de referentieperiode voor de berekening van een op bijdragen gebaseerd arbeidsongeschiktheidspensioen en volgen op deeltijdwerk, in aanmerking worden genomen ten belope van de toepasselijke minimumbijdragegrondslagen zoals verminderd overeenkomstig de deeltijdcoëfficiënt, terwijl een dergelijke vermindering niet is voorzien indien deze onderbrekingen volgen op voltijdwerk.

     

    2)

    De raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid, gesloten op 6 juni 1997, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 97/81/EG van de Raad van 15 december 1997 betreffende de door de Unice, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid, zoals gewijzigd bij richtlijn 98/23/EG van de Raad van 7 april 1998, moet in die zin worden uitgelegd dat niet binnen de werkingssfeer ervan valt een regeling van een lidstaat op grond waarvan bijdrageonderbrekingen die vallen binnen de referentieperiode voor de berekening van een op bijdragen gebaseerd arbeidsongeschiktheidspensioen en volgen op deeltijdwerk, in aanmerking worden genomen ten belope van de toepasselijke minimumbijdragegrondslagen zoals verminderd overeenkomstig de deeltijdcoëfficiënt, terwijl een dergelijke vermindering niet is voorzien indien deze onderbrekingen volgen op voltijdwerk.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Spaans.

    Naar boven