EUR-Lex De toegang tot het recht van de Europese Unie

Terug naar de EUR-Lex homepage

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 62013CJ0343

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 5 maart 2015.
Modelo Continente Hipermercados SA tegen Autoridade Para As Condições de Trabalho - Centro Local do Lis (ACT).
Verzoek van het Tribunal do Trabalho de Leiria om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Regeling voor fusies van naamloze vennootschappen – Richtlijn 78/855/EEG – Fusie door overneming – Artikel 19 – Gevolgen – Overgang van alle activa en passiva van de overgenomen vennootschap op de overnemende vennootschap – Inbreuk die de overgenomen vennootschap vóór de fusie heeft gemaakt – Vaststelling van de inbreuk bij bestuurlijk besluit na die fusie – Nationaal recht – Overgang van de aansprakelijkheid voor inbreuken van de overgenomen vennootschap – Toelaatbaarheid.
Zaak C-343/13.

Jurisprudentie – Algemeen

ECLI-code: ECLI:EU:C:2015:146

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)

5 maart 2015 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing — Regeling voor fusies van naamloze vennootschappen — Richtlijn 78/855/EEG — Fusie door overneming — Artikel 19 — Gevolgen — Overgang van alle activa en passiva van de overgenomen vennootschap op de overnemende vennootschap — Inbreuk die de overgenomen vennootschap vóór de fusie heeft gemaakt — Vaststelling van de inbreuk bij bestuurlijk besluit na die fusie — Nationaal recht — Overgang van de aansprakelijkheid voor inbreuken van de overgenomen vennootschap — Toelaatbaarheid”

In zaak C‑343/13,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Tribunal do Trabalho de Leiria (Portugal) bij beslissing van 14 maart 2013, ingekomen bij het Hof op 24 juni 2013, in de procedure ingeleid door

Modelo Continente Hipermercados SA

tegen

Autoridade para as Condições de Trabalho – Centro Local do Lis (ACT),

wijst

HET HOF (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: T. von Danwitz, kamerpresident, C. Vajda (rapporteur), A. Rosas, E. Juhász en D. Šváby, rechters,

advocaat-generaal: M. Wathelet,

griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 3 september 2014,

gelet op de opmerkingen van:

Modelo Continente Hipermercados SA, vertegenwoordigd door D. Abrunhosa e Sousa, advogado,

de Portugese regering, vertegenwoordigd door M. Perestrelo de Oliveira en vervolgens door L. Inez Fernandes en F. Figueiroa Quelhas als gemachtigden,

de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze en D. Kuon als gemachtigden,

de Hongaarse regering, vertegenwoordigd door K. Szíjjártó als gemachtigde,

de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door C. Pesendorfer als gemachtigde,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door P. Guerra e Andrade en H. Støvlbæk als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 12 november 2014,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 19, lid 1 van de Derde richtlijn (78/855/EEG) van de Raad van 9 oktober 1978 op de grondslag van artikel 54, lid 3, sub g), van het Verdrag betreffende betreffende fusies van naamloze vennootschappen (PB L 295, blz. 36), zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 (PB L 259, blz. 14; hierna: „richtlijn 78/855”).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Modelo Continente Hipermercados SA (hierna: „MCH”) en de Autoridade para as Condições de Trabalho – Centro Local do Lis (ACT) (dienst voor toezicht op arbeidsvoorwaarden) over de beslissing van laatstgenoemde om MCH te veroordelen voor inbreuken op het Portugese arbeidsrecht die Good and Cheap – Comércio Retalhista SA (hierna: „Good and Cheap”) had gemaakt voordat zij door MCH werd overgenomen.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

3

In de derde en de zesde overweging van richtlijn 78/855 stond te lezen:

„[...] ter bescherming van de belangen van deelnemers en derden [is het] nodig [...] de wettelijke bepalingen van de lidstaten inzake fusies van naamloze vennootschappen te coördineren, en [dient] de rechtsfiguur van de fusie in de wetgeving van alle lidstaten [...] te worden ingevoerd;

[...]

[...] de schuldeisers, met inbegrip van de obligatiehouders, alsook de houders van andere effecten van de vennootschappen die een fusie aangaan, moeten worden beschermd tegen benadeling door de fusie”.

4

Artikel 3, lid 1, van die richtlijn bepaalde:

„In de zin van deze richtlijn wordt onder fusie door overneming verstaan de rechtshandeling waarbij het vermogen van een of meer vennootschappen, zowel rechten als verplichtingen, als gevolg van ontbinding zonder vereffening in zijn geheel op een andere vennootschap overgaat tegen uitreiking van aandelen in de overnemende vennootschap aan de aandeelhouders van de overgenomen vennootschap of vennootschappen, eventueel met een bijbetaling in geld welke niet meer mag bedragen dan 10 % van de nominale waarde of, bij gebreke van een nominale waarde, van de fractiewaarde van de uitgereikte aandelen.”

5

Artikel 13, leden 1 en 2, van die richtlijn luidde:

„1.   De wetgevingen der lidstaten moeten een passende bescherming bieden van de belangen der schuldeisers van de vennootschappen die een fusie aangaan, wier vorderingen voor de openbaarmaking van het fusievoorstel zijn ontstaan en ten tijde van die openbaarmaking nog niet opeisbaar zijn.

2.   Daartoe bepalen de wetgevingen van de lidstaten ten minste dat deze schuldeisers recht hebben op passende waarborgen wanneer de financiële toestand van de vennootschappen die de fusie aangaan, deze bescherming nodig maakt en deze schuldeisers niet reeds over dergelijke waarborgen beschikken.

De lidstaten stellen de voorwaarden vast voor de in lid 1 en in de eerste alinea van dit lid bedoelde bescherming. De lidstaten dragen er in elk geval zorg voor dat de bovenbedoelde schuldeisers zich tot de bevoegde administratieve of gerechtelijke instantie kunnen wenden om adequate waarborgen te verkrijgen, mits zij op geloofwaardige wijze kunnen aantonen dat de voldoening van hun vorderingen als gevolg van de fusie in het gedrang is, en dat van de vennootschap geen adequate waarborgen zijn verkregen.”

6

In artikel 19, lid 1, van deze richtlijn was bepaald:

„De fusie heeft van rechtswege en gelijktijdig de volgende rechtsgevolgen:

a)

zowel tussen de overgenomen en de overnemende vennootschap als ten aanzien van derden gaat het vermogen van de overgenomen vennootschap, zowel rechten als verplichtingen, in zijn geheel onder algemene titel over op de overnemende vennootschap;

b)

de aandeelhouders van de overgenomen vennootschap worden aandeelhouders van de overnemende vennootschap;

c)

de overgenomen vennootschap houdt op te bestaan.”

7

Richtlijn 78/855 is met ingang van 1 juli 2011 ingetrokken bij richtlijn 2011/35/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende fusies van naamloze vennootschappen (PB L 110, blz. 1). Laatstgenoemde richtlijn heeft blijkens overweging 1 ervan tot doel richtlijn 78/855, die herhaaldelijk en ingrijpend is gewijzigd, ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst te codificeren. Artikel 19, lid 1, van richtlijn 2011/35 is in identieke bewoordingen gesteld als artikel 19, lid 1, van richtlijn 78/855.

Portugees recht

8

Artikel 112 van de Código das sociedades comerciais (Portugees wetboek inzake handelsvennootschappen; hierna: „CSC”) bepaalt:

„Door de inschrijving van de fusie in het handelsregister:

a)

worden de overgenomen vennootschappen of, in geval van oprichting van een nieuwe vennootschap, alle gefuseerde vennootschappen ontbonden, en gaan de rechten en verplichtingen ervan over op de overnemende of de nieuwe vennootschap, en

b)

worden de aandeelhouders van de ontbonden vennootschappen, aandeelhouders van de overnemende of de nieuwe vennootschap.”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

9

Op 15 februari 2011 heeft ACT het register met de werkuren van de werknemers van Good and Cheap voor december 2010 en januari 2011 aan een inspectie onderworpen. Zij stelde inbreuken vast op het Portugese arbeidsrecht met betrekking tot zowel het aantal door bepaalde werknemers achtereen gewerkte uren als de in bepaalde gevallen genomen rusttijd tussen arbeidstijdvakken.

10

Blijkens het aan het Hof overgelegde dossier hebben MCH en Good and Cheap bij de voor het handelsregister bevoegde dienst een fusievoorstel gedeponeerd, dat openbaar is gemaakt op de publicatiewebsite van het ministerie van Justitie.

11

Op 7 maart 2011 heeft ACT tegen Good and Cheap twee processen-verbaal opgesteld wegens genoemde inbreuken. Zij heeft Good and Cheap echter pas op 4 april 2011 van deze processen-verbaal in kennis gesteld.

12

Op 31 maart 2011 werd de fusie door overneming van Good and Cheap door MCH ingeschreven, waarbij eerstgenoemde vennootschap werd ontbonden ten gevolge van de overneming door laatstgenoemde vennootschap.

13

Bij besluit van 24 september 2012 heeft ACT bovenvermelde processen-verbaal bevestigd en MCH boeten opgelegd voor elk van de betrokken inbreuken.

14

In haar beroep tegen dat besluit bij het Tribunal do Trabalho de Leiria heeft MCH de vraag opgeworpen of artikel 112 CSC, zoals uitgelegd door ACT, verenigbaar is met artikel 19 van richtlijn 2011/35. In dit verband vraagt die rechterlijke instantie zich af of de in lid 1, onder a), van laatstgenoemd artikel bedoelde overgang van het volledige vermogen van de overgenomen vennootschap, zowel rechten (hierna ook: „activa”) als verplichtingen (hierna ook: „passiva”), naar de overnemende vennootschap, bij een fusie door overneming, de overdracht aan de overnemende vennootschap kan behelzen van de verplichting tot betaling van boeten die zijn opgelegd voor inbreuken die de overgenomen vennootschap vóór die fusie heeft gemaakt.

15

In deze omstandigheden heeft het Tribunal do Trabalho de Leiria de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Impliceert de fusie van vennootschappen in het licht van het [Unie]recht, inzonderheid [artikel 19, lid 1, onder a), van richtlijn 2011/35], een regeling die erin bestaat dat de uit inbreuken resulterende aansprakelijkheid voor feiten die de overgenomen vennootschap vóór de inschrijving van de fusie heeft begaan, op de overnemende vennootschap overgaat?

2)

Kan een sanctie op inbreuken voor de toepassing van richtlijn 2011/35 worden beschouwd als een vordering van een derde (in dit geval een vordering van de staat wegens schending van de arbeidswetgeving), zodat de door de staat geldend gemaakte vordering (de boete die is opgelegd ter bestraffing van een inbreuk) op de overnemende vennootschap overgaat?

3)

Is de zienswijze dat artikel 112 van het CSC noch de beëindiging van de procedure wegens een vóór de fusie gemaakte inbreuk noch het verval van de opgelegde of op te leggen boete met zich brengt, in strijd met richtlijn 2011/35, die de gevolgen vaststelt van de fusie van vennootschappen, en vormt zij aldus een ruime uitlegging van die bepaling, die tegen de beginselen van het [Unie]recht, inzonderheid artikel 19 van [die] richtlijn, indruist?

4)

Levert deze zienswijze schending op van het beginsel dat er geen sprake kan zijn van een inbreuk zonder objectieve (beperkte) aansprakelijkheid of schuldaansprakelijkheid van de overnemende vennootschap?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Ontvankelijkheid

16

In hun schriftelijke opmerkingen twijfelen de Duitse en de Oostenrijkse regering aan de ontvankelijkheid van bepaalde vragen van de verwijzende rechter. De Duitse regering is van mening dat de derde en de vierde vraag zien op de uitlegging van het nationale recht. Volgens de Oostenrijkse regering heeft de tweede vraag betrekking op een situatie waarin de boete, anders dan in het hoofdgeding, reeds vóór de fusie werd opgelegd, en is deze vraag dus hypothetisch. Voorts zou de in de vierde vraag aan de orde gestelde kwestie van de strafrechtelijke aansprakelijkheid niet door richtlijn 2011/35 worden beheerst en dus geen verband vertonen met het Unierecht, zoals vereist door artikel 51 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

17

In dit verband zij allereerst geconstateerd dat ofschoon uit de door de verwijzende rechter uiteengezette feiten van het hoofdgeding daadwerkelijk blijkt dat de boeten zijn opgelegd bij een besluit dat is vastgesteld na de overneming van Good and Cheap door MCH, uit de bewoordingen van de tweede vraag echter niet volgt dat deze vraag geen betrekking heeft op een dergelijke situatie. Bijgevolg kan niet worden aangenomen dat deze vraag hypothetisch is.

18

Vervolgens verzoekt de verwijzende rechter met zijn derde vraag kennelijk niet om een uitlegging van het nationale recht, maar van richtlijn 2011/35, met name artikel 19 ervan, teneinde te kunnen beoordelen of de door ACT gegeven uitlegging van artikel 112 CSC verenigbaar is met het Unierecht.

19

Tot slot blijkt de vierde vraag, zoals de advocaat-generaal in punt 34 van zijn conclusie heeft opgemerkt, te zien op de uitlegging van beginselen van Portugees recht en behelst zij geen enkele verwijzing naar het Unierecht. In herinnering moet worden gebracht dat volgens vaste rechtspraak de procedure van artikel 267 VWEU berust op een duidelijke afbakening van de taken van de nationale rechterlijke instanties en van het Hof, en het Hof uitsluitend bevoegd is zich over de uitlegging of rechtsgeldigheid van de in dit artikel bedoelde handelingen van de Unie uit te spreken. In dit kader heeft het Hof zich niet uit te spreken over de uitlegging van de nationale rechtsbepalingen en over de juistheid van de uitlegging die de nationale rechter daaraan geeft (zie arrest Texdata Software, C‑418/11, EU:C:2013:588, punt 28 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

20

Hieruit volgt dat de vragen van de verwijzende rechter, met uitzondering van de vierde vraag, ontvankelijk zijn.

Ten gronde

21

Om te beginnen zij opgemerkt dat richtlijn 2011/35, waarvan de uitlegging in de eerste drie vragen aan de orde is, nog niet van kracht was ten tijde van de feiten van het hoofdgeding. De prejudiciële vragen moeten dan ook uitsluitend tegen de achtergrond van richtlijn 78/855 worden onderzocht.

22

Bijgevolg moet worden aangenomen dat de verwijzende rechter met zijn eerste drie vragen, die tezamen moeten worden onderzocht, in wezen wenst te vernemen of artikel 19, lid 1, van richtlijn 78/855 aldus moet worden uitgelegd dat een „fusie door overneming” in de zin van artikel 3, lid 1, van deze richtlijn tot gevolg heeft dat de verplichting tot betaling van een boete die na die fusie bij definitief besluit is opgelegd voor inbreuken op het arbeidsrecht die de overgenomen vennootschap vóór de fusie heeft gemaakt, wordt overgedragen op de overnemende vennootschap.

23

Volgens artikel 19, lid 1, onder a), van richtlijn 78/855 heeft een fusie door overneming van rechtswege tot gevolg dat het vermogen van de overgenomen vennootschap, zowel rechten als verplichtingen, op de overnemende vennootschap overgaat.

24

Om te antwoorden op de vragen van de verwijzende rechter, moet bijgevolg worden onderzocht of de uit inbreuken resulterende aansprakelijkheid van een vennootschap, die meer specifiek bestaat in de na de fusie door overneming van die vennootschap vastgestelde verplichting tot betaling van een boete voor inbreuken die vóór die fusie zijn gemaakt, moet worden gerekend tot de verplichtingen van die vennootschap in de zin van genoemde bepaling.

25

De in artikel 23 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie bedoelde belanghebbenden die zich over deze kwestie hebben uitgesproken, zijn het erover eens dat een boete die vóór de fusie van twee vennootschappen bij definitief besluit is vastgesteld maar nog niet is voldaan, deel uitmaakt van de passiva van de overgenomen vennootschap, aangezien het bedrag van een dergelijke boete moet worden beschouwd als een schuld van die vennootschap tegenover de betrokken lidstaat. Wat echter de situatie in het hoofdgeding betreft, waarin een boete pas is vastgesteld na de fusie van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde vennootschappen, zijn enkel de Portugese en de Hongaarse regering alsook de Europese Commissie van mening dat de verplichting tot betaling van een dergelijke boete deel uitmaakt van de passiva van de overgenomen vennootschap, terwijl MCH en de Duitse regering de tegenovergestelde mening zijn toegedaan.

26

In dit verband zij erop gewezen dat het begrip „vermogen [...], zowel rechten als verplichtingen”, dat met name vervat ligt in artikel 19, lid 1, onder a), van richtlijn 78/855, daarin niet wordt gedefinieerd. Evenmin verwijst die bepaling voor een dergelijke definitie naar het recht van de lidstaten.

27

Volgens vaste rechtspraak vereisen echter zowel de eenvormige toepassing van het Unierecht als het gelijkheidsbeginsel dat de bewoordingen van een bepaling van Unierecht die voor de betekenis en de draagwijdte ervan niet uitdrukkelijk naar het recht van de lidstaten verwijst, normaliter in de gehele Europese Unie autonoom en uniform worden uitgelegd, rekening houdend met de context van de bepaling en het doel van de betrokken regeling (zie met name arresten Fish Legal en Shirley, C‑279/12, EU:C:2013:853, punt 42, en Deckmyn en Vrijheidsfonds, C‑201/13, EU:C:2014:2132, punt 14).

28

Wat de context van het begrip „vermogen [...] verplichtingen” (passiva) betreft, bepaalt artikel 19, lid 1, van richtlijn 78/855 dat een fusie door overneming van rechtswege en dus automatisch tot gevolg heeft dat niet enkel alle activa en passiva van de overgenomen vennootschap op de overnemende vennootschap overgaan, maar ook – krachtens die bepaling, onder c) – dat de overgenomen vennootschap ophoudt te bestaan. Hieruit volgt dat de aansprakelijkheid voor inbreuken, als passiefbestanddeel van de overgenomen vennootschap, zou tenietgaan indien zij niet op de overnemende vennootschap zou overgaan.

29

Zoals de advocaat-generaal in punt 61 van zijn conclusie heeft opgemerkt, zou dat tenietgaan in strijd zijn met de aard van een fusie door overneming, zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 1, van richtlijn 78/855, aangezien een dergelijke fusie luidens die bepaling bestaat in een overgang van het volledige vermogen van de overgenomen vennootschap op de overnemende vennootschap door een ontbinding zonder vereffening.

30

Die uitlegging van het begrip „vermogen [...] verplichtingen” (passiva) vindt steun in het doel van richtlijn 78/855. In dit verband blijkt uit de derde overweging van deze richtlijn dat de coördinatie van de wetgeving van de lidstaten op het gebied van fusies van naamloze vennootschappen door de invoering in hun recht van de rechtsfiguur van de fusie, met name beoogt de belangen van deelnemers en derden bij een fusie door overneming te beschermen.

31

Het begrip „derde” is echter ruimer dan het in de zesde overweging van die richtlijn gehanteerde begrip „schuldeisers, met inbegrip van de obligatiehouders, alsook de houders van andere effecten van de vennootschappen die een fusie aangaan”, aangezien deze schuldeisers en houders van andere effecten vallen onder een aantal specifieke beschermingsmaatregelen zoals met name bedoeld in de artikelen 13 tot en met 15 van richtlijn 78/855.

32

Bijgevolg moet worden geoordeeld dat tot de derden, wier belangen de richtlijn beoogt te beschermen, ook de entiteiten behoren die op de datum van de fusie nog niet zijn te kwalificeren als schuldeisers of houders van andere effecten, maar na de fusie zo kunnen worden gekwalificeerd wegens voor die fusie ontstane situaties, zoals het feit dat inbreuken op het arbeidsrecht zijn gemaakt die pas na genoemde fusie bij besluit zijn vastgesteld. Zou de uit inbreuken resulterende aansprakelijkheid van de overgenomen vennootschap voor de betaling van een boete voor dergelijke inbreuken niet op de overnemende vennootschap overgaan, dan zou het belang van de lidstaat waarvan de bevoegde autoriteiten die boete hebben opgelegd, niet zijn beschermd.

33

In deze context zij erop gewezen dat indien de overgang van een dergelijke aansprakelijkheid zou zijn uitgesloten, een fusie – zoals de Portugese en de Hongaarse regering alsook de Commissie hebben opgemerkt – voor een vennootschap een manier zou zijn om, ten nadele van de betrokken lidstaat of eventuele andere belanghebbenden, te ontkomen aan de consequenties van door haar gemaakte inbreuken.

34

Aan deze vaststelling wordt niet afgedaan door het argument van MCH dat de overgang, in geval van fusie, van de uit inbreuken resulterende aansprakelijkheid van een overgenomen vennootschap indruist tegen de belangen van de schuldeisers en de aandeelhouders van de overnemende vennootschap, aangezien laatstgenoemden de economische en vermogensrechtelijke gevolgen van die fusie niet kunnen beoordelen. In de eerste plaats moeten genoemde schuldeisers krachtens artikel 13, lid 2, van richtlijn 78/855 immers het recht hebben om passende waarborgen te verkrijgen wanneer de financiële toestand van de vennootschappen die de fusie aangaan, deze bescherming nodig maakt, waarbij zij zich in voorkomend geval tot de bevoegde administratieve of gerechtelijke instantie moeten kunnen wenden om dergelijke waarborgen te verkrijgen. In de tweede plaats kunnen de aandeelhouders van de overnemende vennootschap, zoals de advocaat-generaal in punt 61 van zijn conclusie heeft opgemerkt, met name worden beschermd door in de fusieovereenkomst een clausule met verklaringen en waarborgen op te nemen. Voorts staat niets de overnemende vennootschap in de weg om vóór de fusie een gedetailleerde audit te verrichten van de economische en juridische situatie van de over te nemen vennootschap, teneinde naast de wettelijk beschikbare documenten en informatie een completer beeld te krijgen van de verplichtingen van die vennootschap.

35

Op de eerste tot en met de derde vraag moet dus worden geantwoord dat artikel 19, lid 1, van richtlijn 78/855 aldus moet worden uitgelegd dat een „fusie door overneming” in de zin van artikel 3, lid 1, van deze richtlijn tot gevolg heeft dat de verplichting tot betaling van een boete die na die fusie bij definitief besluit is opgelegd voor inbreuken op het arbeidsrecht die de overgenomen vennootschap vóór de fusie heeft gemaakt, wordt overgedragen op de overnemende vennootschap.

Kosten

36

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:

 

Artikel 19, lid 1, van de Derde richtlijn (78/855/EEG) van de Raad van 9 oktober 1978 op de grondslag van artikel 54, lid 3, sub g), van het Verdrag betreffende fusies van naamloze vennootschappen, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009, moet aldus worden uitgelegd dat een „fusie door overneming” in de zin van artikel 3, lid 1, van deze richtlijn tot gevolg heeft dat de verplichting tot betaling van een boete die na die fusie bij definitief besluit is opgelegd voor inbreuken op het arbeidsrecht die de overgenomen vennootschap vóór de fusie heeft gemaakt, wordt overgedragen op de overnemende vennootschap.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Portugees.

Naar boven