Dit document is overgenomen van EUR-Lex
Document 62014CJ0040
Judgment of the Court (Eighth Chamber), 20 November 2014.#Direction générale des douanes et droits indirects and Others v Utopia SARL.#Request for a preliminary ruling from the Cour de cassation (France).#Reference for a preliminary ruling — Customs union and Common Customs Tariff — Importation free of customs duties — Animals specially prepared for laboratory use — Public establishment or an authorised private establishment — Importer whose customers are such establishments — Packing materials or packing containers — Cages used for transportation of animals.#Case C‑40/14.
Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 20 november 2014.
Direction générale des douanes et droits indirects e.a. tegen Utopia SARL.
Verzoek van de Cour de cassation (Frankrijk) om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Douane-unie en gemeenschappelijk douanetarief – Vrijstelling van invoerrechten – Dieren die speciaal voor laboratoriumgebruik zijn gefokt – Openbare instelling, instelling van openbaar nut of particuliere instelling die toestemming heeft – Importeur die dergelijke instellingen als afnemer heeft – Verpakkingen – Kooien voor het vervoer van dieren.
Zaak C‑40/14.
Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 20 november 2014.
Direction générale des douanes et droits indirects e.a. tegen Utopia SARL.
Verzoek van de Cour de cassation (Frankrijk) om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Douane-unie en gemeenschappelijk douanetarief – Vrijstelling van invoerrechten – Dieren die speciaal voor laboratoriumgebruik zijn gefokt – Openbare instelling, instelling van openbaar nut of particuliere instelling die toestemming heeft – Importeur die dergelijke instellingen als afnemer heeft – Verpakkingen – Kooien voor het vervoer van dieren.
Zaak C‑40/14.
Jurisprudentie – Algemeen
ECLI-code: ECLI:EU:C:2014:2389
ARREST VAN HET HOF (Achtste kamer)
20 november 2014 ( *1 )
„Prejudiciële verwijzing — Douane-unie en gemeenschappelijk douanetarief — Vrijstelling van invoerrechten — Speciaal voor laboratoriumgebruik gefokte dieren — Openbare instelling, instelling van openbaar nut of particuliere instelling die toestemming heeft — Importeur die dergelijke instellingen als afnemer heeft — Verpakkingsmiddelen — Kooien voor dierentransport”
In zaak C‑40/14,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Cour de cassation (Frankrijk) bij beslissing van 21 januari 2014, ingekomen bij het Hof op 27 januari 2014, in de procedure
Direction générale des douanes et droits indirects,
Chef de l’Agence de poursuites de la Direction nationale du renseignement et des enquêtes douanières,
Direction régionale des douanes et droits indirects de Lyon
tegen
Utopia SARL,
wijst
HET HOF (Achtste kamer),
samengesteld als volgt: A. Ó Caoimh, kamerpresident, C. Toader en C. G. Fernlund (rapporteur), rechters
advocaat-generaal: M. Wathelet,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
— |
Utopia SARL, vertegenwoordigd door M. Le Berre, avocat, |
— |
de Franse regering, vertegenwoordigd door D. Colas en C. Candat als gemachtigden, |
— |
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. Caeiros en F. Dintilhac als gemachtigden, |
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1 |
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 60 van verordening (EEG) nr. 918/83 van de Raad van 28 maart 1983 betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstellingen (PB L 105, blz. 1), zoals gewijzigd bij de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassingen van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond (PB 2003, L 236, blz. 33; hierna: „verordening nr. 918/83”), en algemene regel 5, sub b, van de gecombineerde nomenclatuur, die is opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief‑ en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1789/2003 van de Commissie van 11 september 2003 (PB L 281, blz. 1; hierna: „GN”). |
2 |
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen de Direction générale des douanes et droits indirects (algemene directie douanerechten en indirecte rechten), de chef de l’Agence de poursuites de la Direction nationale du renseignement et des enquêtes douanières (directeur van de opsporingsdienst bij de Nationale dienst voor inlichtingen en onderzoek in douanezaken) en de direction régionale des douanes et droits indirects de Lyon (regionale directie douanerechten en indirecte rechten te Lyon) enerzijds en Utopia SARL (hierna: „Utopia”) anderzijds over een door deze vennootschap betwiste navorderingsaanslag. |
Toepasselijke bepalingen
3 |
Verordening (EG) nr. 1186/2009 van de Raad van 16 november 2009 betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstellingen (PB L 324, blz. 23) heeft verordening nr. 918/83 met ingang van 1 januari 2010 ingetrokken en vervangen. Deze laatste verordening blijft evenwel van toepassing op het hoofdgeding, gelet op het tijdstip van de feiten in het hoofdgeding. |
4 |
Artikel 60 van verordening nr. 918/83, het enige artikel van titel XIII van deze verordening, met het opschrift „Proefdieren en voor onderzoek bestemde biologische of chemische stoffen”, bepaalt: „1. Van rechten bij invoer zijn vrijgesteld:
[...] 2. De in lid 1 bedoelde vrijstelling is beperkt tot dieren [...] die bestemd zijn:
[...]” |
5 |
Artikel 128 van deze verordening luidt: „Wanneer vrijstelling van rechten bij invoer kan worden verleend op grond van het gebruik dat de geadresseerde van de goederen moet maken, kan deze vrijstelling slechts worden verleend door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de betrokken goederen voor dat gebruik moeten worden aangewend.” |
6 |
Artikel 129 van deze verordening luidt: „De bevoegde autoriteiten van de lidstaten nemen alle passende maatregelen om te waarborgen dat goederen die in het vrije verkeer zijn gebracht, met een vrijstelling van rechten bij invoer op grond van het gebruik dat de geadresseerde ervan moet maken, niet voor andere doeleinden kunnen worden aangewend zonder dat de daarvoor geldende rechten bij invoer zijn voldaan, behoudens indien deze wijziging van bestemming plaatsvindt met inachtneming van de in deze verordening vastgestelde voorwaarden.” |
7 |
Artikel 131 van diezelfde verordening bepaalt: „In geval deze richtlijn bepaalt dat de vrijstelling wordt verleend mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan, dient het bewijs dat aan deze voorwaarden is voldaan, door de betrokkenen ten behoeve van de bevoegde autoriteiten te worden geleverd.” |
8 |
De GN is gebaseerd op het wereldwijd geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen (hierna: „GS”), dat is opgesteld door de Internationale Douaneraad, thans de Werelddouaneorganisatie, en is ingevoerd bij het Internationaal Verdrag van Brussel van 14 juni 1983, dat namens de Europese Economische Gemeenschap is goedgekeurd bij besluit 87/369/EEG van de Raad van 7 april 1987 (PB L 198, blz. 1). |
9 |
Het eerste deel van de GN bevat een aantal inleidende bepalingen. In dat deel bevat titel I, „Algemene regels”, een afdeling A, „Algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur”. Algemene regel 5 ervan bepaalt: „Voor de hierna genoemde goederen gelden daarenboven de volgende regels: [...]
|
10 |
De voetnoot betreffende „verpakkingsmiddelen” in algemene regel 5, sub b, van de GN, bepaalt: „Onder ‚verpakkingsmiddelen’ worden verstaan, alle uitwendige en inwendige bergingsmiddelen, omhulsels, opwindmiddelen en dergelijke voorzieningen, met uitsluiting van vervoermiddelen – met name containers –, dekkleden en het stuw‑ en hulpmateriaal. Hieronder worden echter niet de in algemene regel 5[, sub] a, bedoelde bergingsmiddelen verstaan.” |
11 |
Afgezien van die voetnoot neemt algemene regel 5, sub b, van de GN exact de tekst van algemene regel 5, sub b, van het GS over. |
12 |
De GN-toelichting op algemene regel 5, sub b, in de mededeling van de Europese Commissie, „Toelichtingen op de gecombineerde nomenclatuur van de Europese Gemeenschappen” (PB 2002, C 256, blz. 1), bepaalt: „Verpakkingsmiddelen die normaal worden gebruikt bij het in de handel brengen van dranken, jam, mosterd, specerijen, enz., worden ingedeeld met de goederen die zij bevatten, ook indien zij klaarblijkelijk geschikt zijn voor herhaald gebruik.” |
13 |
Volgens de GS‑toelichting op deze algemene regel betreft „deze regel de indeling van verpakkingsmiddelen van de soort die gewoonlijk worden gebezigd voor de daarin geborgen goederen [,maar is hij] niet bindend indien dergelijke verpakkingsmiddelen duidelijk geschikt zijn voor herhaald gebruik, bijvoorbeeld in het geval van bepaalde metalen vaten of bergingsmiddelen van ijzer of staal voor gecomprimeerd of vloeibaar gemaakt gas”. |
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
14 |
De vennootschap Utopia oefent haar activiteit uit onder de handelsnaam Marshall Bioresources en importeert voor laboratoriumonderzoek bestemde dieren vanuit de Verenigde Staten in Frankrijk. |
15 |
Blijkens een controle achteraf door de Franse douaneadministratie in 2006 betreffende de invoer van levende honden en fretten door Utopia tussen maart en december 2004 importeerde deze vennootschap deze dieren met vrijstelling van douanerechten op basis van artikel 60 van verordening nr. 918/83. |
16 |
Utopia, aldus deze administratie, was niet actief in het onderwijs of het wetenschappelijk onderzoek, beschikte niet over de vereiste toestemming en kon dus geen aanspraak maken op de vrijstelling van douanerechten op basis van dat artikel 60. Deze administratie stelde bijgevolg bij proces-verbaal van 7 maart 2007 verschillende douaneovertredingen vast waarbij bepaalde douanerechten konden worden ontweken, en vorderde op 27 mei 2007 deze bedragen na. |
17 |
Utopia stelde, na afwijzing van haar bezwaar door de douaneadministratie, op 26 juli 2007 beroep tot nietigverklaring van dat proces-verbaal en van die navorderingsaanslag in. Het Tribunal d’instance te Lyon wees dat beroep bij vonnis van 10 januari 2011 toe en verklaarde die aanslag nietig. |
18 |
De douaneadministratie stelde tegen dat vonnis hoger beroep in bij de Cour d’appel te Lyon, die van oordeel was dat invoer van levende dieren is vrijgesteld van rechten wanneer deze dieren zijn bestemd voor laboratoriumgebruik, en bij arrest van 20 oktober 2011 Utopia in het gelijk stelde wat de toepassing van artikel 60 van verordening nr. 918/83 betrof. De Cour d’appel te Lyon, van oordeel dat de kooien voor het transport van deze levende dieren geen verpakkingsmiddelen met verpakte goederen in de zin van algemene regel 5, sub b, van de GN zijn, bevestigde in dat arrest evenwel de betwiste douaneschuld wat deze kooien betrof. Dienaangaande verwierp de Cour d’appel te Lyon het betoog van Utopia dat de kooien in het hoofdgeding werden verhuurd door de Amerikaanse leverancier, aan wie zij na transport van de dieren werden teruggestuurd, en dat alleen herhaald gebruik van deze kooien op het grondgebied van de Europese Unie als herhaald gebruik in de zin van deze algemene regel 5, sub b, was te beschouwen. |
19 |
Verzoekers in het hoofdgeding stelden cassatieberoep in tegen dat arrest van de Cour d’appel te Lyon met betrekking tot de toepassing in casu van artikel 60 van verordening nr. 918/83. Utopia stelde bij de Cour de cassation een incidentele hogere voorziening in met betrekking tot de toepassing van algemene regel 5, sub b, van de GN op de kooien voor het transport van de betrokken dieren. |
20 |
Daarop heeft de Cour de cassation de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:
|
Eerste vraag
21 |
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of een importeur van speciaal voor laboratoriumgebruik gefokte dieren in aanmerking kan komen voor de vrijstelling van invoerrechten, waarin artikel 60 van verordening nr. 918/83 voor deze soort goederen voorziet, wanneer hij niet zelf een openbare instelling is, een instelling van openbaar nut of een particuliere instelling die toestemming heeft, met als voornaamste bezigheid het onderwijs of het wetenschappelijk onderzoek, maar instellingen die aan deze voorwaarden voldoen als afnemer heeft. |
22 |
Vrijstelling van invoerrechten geldt volgens dat artikel 60 met name voor „speciaal voor laboratoriumgebruik gefokte dieren”, mits de voornaamste bezigheid van de geadresseerde van deze goederen onderwijs of wetenschappelijk onderzoek is en deze geadresseerde hetzij een openbare instelling of een instelling van openbaar nut is, hetzij een dienst is die onder een dergelijke instelling ressorteert, hetzij een particuliere instelling is. Indien deze geadresseerde een particuliere instelling is, moet hij evenwel de toestemming hebben van de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat om deze dieren met vrijstelling te ontvangen. |
23 |
Toepassing van dat artikel 60 vereist dus dat is voldaan aan twee onderscheiden voorwaarden. De eerste voorwaarde is dat de ingevoerde dieren speciaal voor laboratoriumgebruik zijn gefokt. De tweede voorwaarde is dat de geadresseerde van deze dieren voldoet aan specifieke criteria inzake de soort betrokken instelling, de uitgeoefende activiteit en eventueel het bezit van een toestemming. |
24 |
Vaststaat dat de invoer in het hoofdgeding voldoet aan deze twee voorwaarden, waaraan de betrokken dieren respectievelijk de geadresseerde ervan zijn onderworpen. |
25 |
De eerste vraag van de verwijzende rechter strekt evenwel tot verduidelijking of de importeur van de in artikel 60 van verordening nr. 918/83 bedoelde dieren, wil hij in aanmerking komen voor de vrijstelling van invoerrechten voor deze soort goederen, moet voldoen aan de criteria tot kwalificatie als geadresseerde van deze dieren in de zin van dit artikel. |
26 |
Dienaangaande zij opgemerkt dat artikel 60 niet ziet op de importeur van de dieren. |
27 |
Volgens vaste rechtspraak van het Hof moet bij de uitlegging van een Unierechtelijke bepaling echter niet enkel rekening worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context en de doelstellingen van de regeling waarvan zij deel uitmaakt (zie met name arrest Brain Products, C‑219/11, EU:C:2012:742, punt 13 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
28 |
Wat de context van artikel 60 van verordening nr. 918/83 betreft, voorziet deze verordening in verschillende douanevrijstellingen waarbij de importeur, wil hij ervoor in aanmerking komen, uitdrukkelijk aan bepaalde voorwaarden moet voldoen. Zo moet het goed, aldus de voorwaarden voor invoer met vrijstelling van rechten in de zin van artikel 2 van deze verordening, die de importeur alsook de aard van het ingevoerde goed betreffen, worden ingevoerd door een natuurlijke persoon die zijn normale verblijfplaats naar het douanegebied van de Unie overbrengt (arrest Treimanis, C‑487/11, EU:C:2012:556, punten 15 en 16). |
29 |
Andere douanevrijstellingen in de zin van verordening nr. 918/83 hangen evenwel meer af van het gebruik door de geadresseerde van het ingevoerde goed dan van de identiteit van de importeur. Dat is met name het geval voor de vrijstelling voor voorwerpen van opvoedkundige, wetenschappelijke of culturele aard die bestemd zijn voor onderzoeks‑ en onderwijsinstellingen in de zin van artikel 51 van deze verordening. |
30 |
De vrijstelling van artikel 60 van verordening nr. 918/83 valt onder deze tweede categorie vrijstellingen, die meer afhangen van het gebruik door de geadresseerde van het ingevoerde goed dan van de identiteit van de importeur. |
31 |
Zoals de Commissie opmerkt, had de Uniewetgever blijkens de tekst van de artikelen 128 en 129 van verordening nr. 918/83 het geval voor ogen waarin de importeur iemand anders kon zijn dan de geadresseerde van het ingevoerde goed in situaties als in artikel 60 van deze verordening. |
32 |
Blijkens de bewoordingen van de artikelen 128 en 129 juncto artikel 131 van verordening nr. 918/83 komt een importeur slechts in aanmerking voor de vrijstelling in de zin van artikel 60 van deze verordening wanneer hij ten behoeve van de bevoegde autoriteiten kan bewijzen dat de ingevoerde goederen daadwerkelijk zijn bestemd voor de in dat artikel genoemde instellingen en voor het voor deze vrijstelling vereiste gebruik, en bovendien kunnen slechts de bevoegde autoriteiten van de lidstaat op het grondgebied waarvan deze goederen voor dat gebruik moeten worden aangewend, deze vrijstelling verlenen. Uit deze artikelen blijkt evenwel nergens dat de importeur zelf ervoor moet zorgen dat van het goed het gebruik wordt gemaakt dat vereist is voor toekenning van de betrokken vrijstelling. |
33 |
Aangaande de door artikel 60 van verordening nr. 918/83 nagestreefde doelstelling om tot vergemakkelijking van onderzoeksactiviteiten een aantal in de Unie gevestigde instellingen toe te staan om speciaal voor laboratoriumgebruik gefokte dieren tegen een lagere kostprijs te importeren, zij vastgesteld dat verwezenlijking van deze doelstelling niet wordt belet door de mogelijkheid waarover deze instellingen beschikken om de voor hen geschiktste en voordeligste invoeroplossing te kiezen. |
34 |
Bijgevolg behoeft de importeur van de in artikel 60 van verordening nr. 918/83 bedoelde dieren, wil hij voor vrijstelling van invoerrechten voor deze soort goederen in aanmerking komen, gelet op de context en het doel van dat artikel, niet te voldoen aan de criteria tot kwalificatie als geadresseerde van deze dieren in de zin van dit artikel. |
35 |
Mitsdien dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 60 van verordening nr. 918/83 aldus moet worden uitgelegd dat een importeur die op het grondgebied van de Unie speciaal voor laboratoriumgebruik gefokte dieren invoert die zijn bestemd voor een openbare instelling, een instelling van openbaar nut of een particuliere instelling die toestemming heeft, met als voornaamste bezigheid het onderwijs of het wetenschappelijk onderzoek, voor deze soort goederen in aanmerking kan komen voor vrijstelling van invoerrechten in de zin van dit artikel, ook als hij niet zelf een dergelijke instelling is. |
Tweede vraag
36 |
Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of algemene regel 5, sub b, van de GN aldus moet worden uitgelegd dat kooien voor het transport van voor laboratoriumgebruik gefokte levende dieren vallen onder de categorie verpakkingsmiddelen die moeten worden ingedeeld met de verpakte goederen. |
37 |
De verpakkingsmiddelen met de verpakte goederen worden volgens deze algemene regel alleen dan ingedeeld met de verpakte goederen wanneer zij van de soort zijn die normaal als verpakking voor die goederen wordt gebruikt. |
38 |
Bijgevolg dient voor het antwoord op de tweede vraag te worden nagegaan of kooien voor het transport van voor laboratoriumgebruik gefokte levende dieren kunnen worden beschouwd als de soort verpakkingsmiddelen die normaal voor dergelijke dieren worden gebruikt. |
39 |
Dienaangaande dient te worden herinnerd aan de voorbeelden in de GN‑ en GS‑toelichtingen inzake verpakkingsmiddelen die moeten worden beschouwd als de soort die gewoonlijk wordt gebezigd voor de daarin geborgen goederen. Deze toelichtingen beschouwen als dergelijke verpakkingsmiddelen bepaalde metalen vaten of bergingsmiddelen van ijzer of staal voor gecomprimeerd of vloeibaar gemaakt gas of verpakkingsmiddelen die gewoonlijk worden gebruikt om dranken, jam, mosterd, specerijen, enz. in de handel te brengen. |
40 |
Daaruit volgt, zoals de Franse regering heeft opgemerkt, dat de verpakkingsmiddelen die normaal worden gebezigd voor de daarin geborgen goederen, ofwel verpakkingsmiddelen zijn die strikt noodzakelijk zijn voor het gebruik van het betrokken goed, ofwel verpakkingsmiddelen die gewoonlijk worden gebruikt voor het in de handel brengen en het gebruik van de daarin geborgen goederen. Gecomprimeerd of vloeibaar gemaakt gas kan namelijk niet worden gebruikt zonder de bergingsmiddelen van staal waarin het is geborgen. Zo ook is het moeilijk denkbaar om jam of mosterd in de handel te brengen anders dan in de gewoonlijk voor deze soort producten gebruikte verpakkingsmiddelen. |
41 |
Gelet op de GN‑ en GS‑toelichtingen kunnen kooien voor het transport van voor laboratoriumgebruik gefokte levende dieren niet worden beschouwd als de soort verpakkingsmiddel die normaal voor dergelijke dieren wordt gebruikt in de zin van algemene regel 5, sub b. Ook al zouden deze kooien normaal worden gebruikt voor het transport van deze dieren per vliegtuig, zij zijn namelijk niet strikt noodzakelijk en worden evenmin gewoonlijk gebruikt om deze dieren in de handel te brengen en te gebruiken. |
42 |
Dienaangaande zij opgemerkt dat de transportkooien en de dieren in het hoofdgeding blijkens de stukken van het dossier waarover het Hof beschikt, normaal niet gezamenlijk door de geadresseerden ervan worden gebruikt. In casu staat vast dat deze kooien na levering van de dieren worden teruggestuurd naar de importeur. |
43 |
Mitsdien dient op de tweede vraag te worden geantwoord dat algemene regel 5, sub b, van de GN aldus moet worden uitgelegd dat kooien voor het transport van voor laboratoriumgebruik gefokte levende dieren niet vallen onder de categorie verpakkingsmiddelen die moeten worden ingedeeld met de verpakte goederen. |
Kosten
44 |
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. |
Het Hof (Achtste kamer) verklaart voor recht: |
|
|
ondertekeningen |
( *1 ) Procestaal: Frans.