Kies de experimentele functies die u wilt uitproberen

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 62014CO0246

Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 15 oktober 2014.
Vittoria De Bellis e.a. tegen Istituto Nazionale di Previdenza per i Dipendenti dell’Amministrazione Pubblica (Inpdap).
Verzoek van de Corte dei conti, sezione giurisdizionale per la Regione Puglia, om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen – Nationale wettelijke regeling die met terugwerkende kracht voorziet in een vermindering van pensioenrechten – Zuiver interne situatie – Kennelijke onbevoegdheid van het Hof.
Zaak C‑246/14.

Jurisprudentie – Algemeen

ECLI-code: ECLI:EU:C:2014:2291

BESCHIKKING VAN HET HOF (Vijfde kamer)

15 oktober 2014 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing — Beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen — Nationale wettelijke regeling waarin met terugwerkende kracht is voorzien in een vermindering van de pensioenrechten — Zuiver interne situatie — Kennelijke onbevoegdheid van het Hof”

In zaak C‑246/14,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Corte dei conti, sezione giurisdizionale per la Regione Puglia (Italië) bij beslissing van 28 april 2014, ingekomen bij het Hof op 21 mei 2014, in de procedure

Vittoria De Bellis,

Diana Perrone,

Cesaria Antonia Villani

tegen

Istituto Nazionale di Previdenza per i Dipendenti dell’Amministrazione Pubblica (Inpdap),

geeft HET HOF (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: T. von Danwitz (rapporteur), kamerpresident, A. Rosas, E. Juhász, D. Šváby en C. Vajda, rechters,

advocaat-generaal: M. Wathelet,

griffier: A. Calot Escobar,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om bij met redenen omklede beschikking uitspraak te doen overeenkomstig artikel 53, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof,

de navolgende

Beschikking

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen.

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen De Bellis, Perrone en Villani enerzijds en het Istituto Nazionale di Previdenza per i Dipendenti dell’Amministrazione Pubblica (Inpdap) anderzijds over hun pensioenrechten.

Toepasselijke bepalingen

Wet nr. 241/1990

3

Wet nr. 241 van 7 augustus 1990 houdende nieuwe voorschriften inzake de bestuursrechtelijke procedure en het recht op toegang tot bestuurlijke documenten (GURI nr. 192 van 18 augustus 1990, blz. 7), zoals gewijzigd bij wet nr. 15 van 11 februari 2005 (GURI nr. 42 van 21 februari 2005, blz. 4; hierna: „wet nr. 241/1990”), bepaalt in artikel 1, lid 1:

„Het bestuursoptreden streeft de wettelijk vastgelegde doelstellingen na en wordt beheerst door criteria van kosteneffectiviteit, efficiëntie, onpartijdigheid, openbaarheid en transparantie, die nader zijn uitgewerkt in onderhavige wet en in de andere bepalingen ter zake van afzonderlijke procedures alsmede door de gemeenschapsrechtelijke beginselen.”

Wet nr. 335/1995

4

Artikel 1 van wet nr. 335 van 8 augustus 1995 tot hervorming van het stelsel van verplichte en aanvullende pensioenen (gewoon supplement bij GURI nr. 190 van 16 augustus 1995; hierna: „wet nr. 335/1995”), bepaalt in lid 41:

„De regeling die van toepassing is op de uitkering van pensioenen aan personen die een gepensioneerde verzekerde overleven en die geldt in het kader van het verplichte algemene verzekeringsstelsel, wordt uitgebreid tot alle stelsels die het genoemde stelsel uitsluiten of vervangen. Wanneer er enkel minderjarige kinderen, studenten of onbekwaam verklaarden zijn, wordt het percentage van het pensioen op 70% gebracht, doch uitsluitend wat nabestaandenpensioenen betreft die verschuldigd zijn vanaf de datum van inwerkingtreding van de onderhavige wet. De bedragen van nabestaandenpensioenen kunnen worden gecumuleerd met de inkomsten van de begunstigde binnen de grenzen die in tabel F in bijlage zijn vermeld. Het bedrag dat volgt uit de cumul van inkomsten als bedoeld in dit lid, met het aldus verminderde nabestaandenpensioen mag in geen geval lager zijn dan het bedrag dat diezelfde persoon zou ontvangen indien zijn inkomsten zouden samenvallen met de bovengrens van de inkomensschijf die net lager is dan die waaronder zijn inkomsten vallen. De beperkingen inzake cumul gelden niet wanneer de begunstigde deel uitmaakt van een gezin met minderjarige kinderen, studenten of onbekwaam verklaarden in de zin van de in de eerste volzin van het onderhavige lid bedoelde regeling. De onderhavige bepaling doet niet af aan gunstigere sociale uitkeringen die de begunstigde op de datum van inwerkingtreding van de onderhavige wet geniet, doch deze worden in geval van toekomstige verbeteringen in rekening gebracht.”

Wet nr. 724/1994

5

Artikel 15 van wet nr. 724 van 23 december 1994 (gewoon supplement bij GURI nr. 304 van 30 december 1994; hierna: „wet nr. 724/1994”) bepaalt in lid 5:

„De bepalingen inzake de betaling van de bijzondere aanvullende toeslag op pensioenen, als bedoeld in artikel 2 van wet nr. 324 van 27 mei 1959, zoals gewijzigd en aangevuld, zijn uitsluitend van toepassing op vóór 31 december 1994 uitgekeerde pensioenen en de daarmee overeenstemmende nabestaandenpensioenen.”

Wet nr. 296/2006

6

Wet nr. 296 van 27 december 2006 (gewoon supplement bij GURI nr. 299 van 27 december 2006; hierna: „wet nr. 296/2006”), bepaalt in het enige artikel, leden 774 en 776, ervan:

„774.

De in artikel 1, lid 41, van [wet nr. 335/1995] bedoelde uitbreiding van de regeling die van toepassing is op de uitkering van pensioenen aan personen die een gepensioneerde verzekerde overleven en die geldt in het kader van het verplichte algemene verzekeringsstelsel, moet aldus worden uitgelegd dat, wat vanaf de inwerkingtreding van [wet nr. 335/1995] verschuldigde nabestaandenpensioenen betreft, ongeacht de datum waarop het directe pensioen voor het eerst is uitgekeerd, de bijzondere aanvullende toeslag die de pensioenbegunstigde reeds genoot en die een onderdeel is van het ontvangen ouderdomspensioen in zijn geheel, wordt toegekend volgens het percentage dat voor het nabestaandenpensioen is vastgesteld.

[...]

776.

Artikel 15, lid 5, van wet [nr. 724/1994] wordt ingetrokken.”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

7

Verzoeksters in het hoofdgeding ontvangen een gewoon ouderdomspensioen en een nabestaandenpensioen. Zij hebben een vordering ingesteld bij de Corte dei conti, sezione giurisdizionale per la Regione Puglia, onder meer strekkende tot de erkenning van hun recht om een volledige bijzondere aanvullende toeslag en de daarmee verband houdende rente te ontvangen.

8

In het kader van die procedures heeft het Istituto Nazionale di Previdenza per i Dipendenti dell’Amministrazione Pubblica (Inpdap) aangevoerd dat verzoeksters in het hoofdgeding pas sinds een datum na 16 augustus 1995 een nabestaandenpensioen ontvangen. Uit het enige artikel, lid 774, van wet nr. 296/2006 volgt dat artikel 1, lid 41, van wet nr. 335/1995 aldus moet worden uitgelegd dat, wat vanaf 17 augustus 1995 verschuldigde nabestaandenpensioenen betreft, de bijzondere aanvullende toeslag als een onderdeel van het ouderdomspensioen moet worden beschouwd, ongeacht het tijdstip waarop de rechten op een direct pensioen zijn ontstaan.

9

De Corte dei conti, sezione giurisdizionale per la Regione Puglia, voert in wezen aan dat het enige artikel, leden 774 en 776, van wet nr. 296/2006 de aan nabestaandenpensioenen verbonden rechten, die uit zijn rechtspraak met betrekking tot artikel 15, lid 5, van wet nr. 724/1994 voortvloeiden, heeft ingetrokken. Volgens de verwijzende rechter had dit enige artikel, leden 774 en 776, van wet nr. 296/2006 als enige doelstelling de financiële belangen van de Italiaanse Staat te beschermen. Derhalve rijst de vraag of het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen geldt in geval van uitleggingswetten die met terugwerkende kracht rechtscheppende bepalingen in het nadeel van de betrokkenen wijzigen, alsmede de vraag of een financiële reden op zich een dwingende reden van algemeen belang kan vormen.

10

In dat verband verwijst de Corte dei conti, sezione giurisdizionale per la Regione Puglia, naar rechtspraak van de Corte costituzionale, die, na te zijn aangezocht middels twee beschikkingen, van de Corte dei conti, sezione giurisdizionale per la Regione Puglia en de Corte dei conti, sezione giurisdizionale per la Regione Siciliana, in zijn arrest nr. 74 van 12 maart 2008 heeft geoordeeld dat de vragen betreffende de grondwettigheid van het enige artikel, lid 774, van wet nr. 296/2006, ongegrond waren. Voorts heeft de Corte costituzionale in arrest nr. 1 van 5 januari 2011 betreffende wet nr. 335/1995 geoordeeld dat het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen niet van toepassing is op rechtsverhoudingen betreffende openbare en particuliere pensioenen. Met de vaststelling van wet nr. 335/1995 heeft de wetgever de openbare en particuliere pensioenstelsels willen harmoniseren. Die harmonisering heeft structurele gevolgen gehad voor de staatskas en het begrotingsevenwicht en was erop gericht de gemeenschapsrechtelijke verplichtingen na te komen, die voortvloeiden uit het pact voor economische en financiële stabiliteit met het oog op de omschakeling naar de Europese eenheidsmunt.

11

Aangaande de bevoegdheid van het Hof om de gestelde vragen te beantwoorden, merkt de Corte dei conti, sezione giurisdizionale per la Regione Puglia, op dat artikel 1 van wet nr. 241/1990 een rechtstreekse en onvoorwaardelijke verwijzing bevat naar de beginselen van de rechtsorde van de Europese Unie op grond waarvan de Italiaanse rechter het Hof een concrete uitleggingsvraag mag voorleggen die van belang is voor zijn beslissing. Het Hof heeft in de arresten Cicala (C‑482/10, EU:C:2011:868) en Romeo (C‑313/12, EU:C:2013:718) geoordeeld dat artikel 1 van wet nr. 241/1990 geen rechtstreekse en onvoorwaardelijke verwijzing naar het Unierecht bevat. Anders dan in de zaken die aanleiding hebben gegeven tot die twee arresten, is in het hoofdgeding evenwel niet de motiveringsplicht aan de orde, doch het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen, dat duidelijk en onvoorwaardelijk van toepassing is zonder dat het in intern recht is afgebakend.

12

In die omstandigheden heeft de Corte dei conti, sezione giurisdizionale per la Regione Puglia, de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Moet het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling als [wet nr. 296/2006] op grond waarvan het Istituto di Previdenza geen gunstigere nabestaandenpensioenen mag uitkeren aan ontvangers van na 17 augustus 1995 uitgekeerde nabestaandenpensioenen die overeenstemmen met ouderdomspensioenen die vóór 31 december 1994 aan hun echtgeno(o)t(e) werden uitgekeerd, zonder te bepalen of daarvoor redenen van openbare orde bestaan?

2)

Kan een financiële reden een reden van algemeen belang vormen voor de vaststelling van uitleggingswetten, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is?”

Bevoegdheid van het Hof

13

Meteen moet worden vastgesteld dat de gestelde vragen de uitlegging van het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen in een zuiver interne situatie betreffen.

14

Dienaangaande moet in herinnering worden gebracht dat het Hof in beginsel niet bevoegd is op een prejudiciële vraag te antwoorden wanneer duidelijk is dat de bepaling van Unierecht waarvan het Hof om uitlegging wordt gevraagd, geen toepassing kan vinden (zie in die zin arrest Caixa d’Estalvis i Pensions de Barcelona, C‑139/12, EU:C:2014:174, punt 41 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

15

Het Hof is evenwel bevoegd om uitspraak te doen op verzoeken om een prejudiciële beslissing betreffende Unierechtelijke bepalingen in situaties waarin de feiten van het hoofdgeding buiten de werkingssfeer van het Unierecht vallen, maar waarin het nationale recht naar de inhoud van die Unierechtelijke bepalingen verwijst ter bepaling van de voorschriften die in een zuiver interne situatie van de betrokken lidstaat van toepassing zijn (zie met name arresten Poseidon Chartering, C‑3/04, EU:C:2006:176, punt 15; ETI e.a., C‑280/06, EU:C:2007:775, punten 22 en 26; Salahadin Abdulla e.a., C‑175/08, C‑176/08, C‑178/08 en C‑179/08, EU:C:2010:105, punt 48; Cicala, EU:C:2011:868, punt 17; Nolan, C‑583/10, EU:C:2012:638, punt 45, en Romeo, EU:C:2013:718, punt 21).

16

De Unie heeft er immers stellig belang bij dat, ter vermijding van uiteenlopende uitleggingen in de toekomst, de overgenomen bepalingen of begrippen van het Unierecht op uniforme wijze worden uitgelegd wanneer een nationale wettelijke regeling zich voor haar oplossingen voor situaties die niet binnen de werkingssfeer van de betrokken Uniehandeling vallen, conformeert aan de in deze handeling gekozen oplossingen, teneinde een gelijke behandeling te verzekeren van interne en Unierechtelijke situaties, ongeacht de omstandigheden waaronder de uit het Unierecht overgenomen bepalingen of begrippen toepassing moeten vinden (zie met name arresten Salahadin Abdulla e.a., EU:C:2010:105, punt 48; SC Volksbank România, C‑602/10, EU:C:2012:443, punten 87 en 88; Nolan, EU:C:2012:638, punt 46; Allianz Hungária Biztosító e.a., C‑32/11, EU:C:2013:160, punten 20 en 21, en Romeo, EU:C:2013:718, punt 22).

17

Dat is het geval wanneer de betrokken Unierechtelijke bepalingen door het nationale recht op rechtstreekse en onvoorwaardelijke wijze toepasselijk zijn gemaakt op dergelijke situaties (arresten Cicala, EU:C:2011:868, punt 19; Nolan, EU:C:2012:638, punt 47, en Romeo, EU:C:2013:718, punt 23). Dit is evenwel niet het geval wanneer de bepalingen van het nationale recht toelaten dat de nationale rechter afwijkt van die Unievoorschriften, zoals uitgelegd door het Hof (zie in die zin arresten Kleinwort Benson, C‑346/93, EU:C:1995:85, punten 16 en 18, en Romeo, EU:C:2013:718, punt 33 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

18

Wat het door de Corte dei conti, sezione giurisdizionale per la Regione Puglia, aangehaalde artikel 1 van wet nr. 241/1990 betreft, heeft het Hof reeds geoordeeld dat die bepaling geen verwijzing naar het Unierecht bevat in de zin van de reeds aangehaalde rechtspraak van het Hof, op grond waarvan het vragen over de uitlegging van het Unierecht in het kader van zuiver interne gedingen zou kunnen beantwoorden (zie arresten Cicala, EU:C:2011:868, en Romeo, EU:C:2013:718).

19

De Corte dei conti, sezione giurisdizionale per la Regione Puglia, brengt geen gegevens naar voren op grond waarvan het Hof zich bevoegd kan verklaren om op de gestelde vragen te antwoorden. Dat die vragen het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen betreffen en niet de motiveringsplicht, zoals in de zaken die aanleiding hebben gegeven tot de arresten Cicala (EU:C:2011:868) en Romeo (EU:C:2013:718), doet op zich niet af aan die beoordeling.

20

In dit verband dient in herinnering te worden gebracht dat het verzoek om een prejudiciële beslissing overeenkomstig artikel 94, sub c, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof de uiteenzetting dient te bevatten van de redenen die de verwijzende rechter ertoe hebben gebracht om zich over de uitlegging of de geldigheid van een aantal Unierechtelijke bepalingen vragen te stellen alsook het verband tussen die bepalingen en de op het hoofdgeding toepasselijke nationale wettelijke regeling. Die uiteenzetting, evenals het bij artikel 94, sub a, van dat Reglement voor de procesvoering vereiste summiere overzicht van de relevante feiten, moet het Hof in staat stellen na te gaan niet alleen of het verzoek om een prejudiciële beslissing ontvankelijk is, maar ook of het bevoegd is om de gestelde vraag te beantwoorden (beschikking Parva Investitsionna Banka e.a., C‑488/13, EU:C:2014:2191, punt 25).

21

Gelet op een en ander moet overeenkomstig artikel 53, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering worden vastgesteld dat het Hof kennelijk onbevoegd is om de door de Corte dei conti, sezione giurisdizionale per la Regione Puglia, gestelde vragen te beantwoorden.

Kosten

22

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Vijfde kamer) beschikt:

 

Het Hof van Justitie van de Europese Unie is kennelijk onbevoegd om de door de Corte dei conti, sezione giurisdizionale per la Regione Puglia (Italië), bij beslissing van 28 april 2014 (zaak C‑246/14) gestelde vragen te beantwoorden.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Italiaans.

Naar boven