EUR-Lex De toegang tot het recht van de Europese Unie

Terug naar de EUR-Lex homepage

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 62009CO0521

Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 1 oktober 2013.
Elf Aquitaine SA tegen Europese Commissie.
Begroting van kosten.
Zaak C-521/09 P-DEP.

Jurisprudentie – Algemeen

ECLI-code: ECLI:EU:C:2013:644

BESCHIKKING VAN HET HOF (Achtste kamer)

1 oktober 2013 ( *1 )

„Begroting van proceskosten”

In zaak C‑521/09 P-DEP,

betreffende een verzoek om begroting van de invorderbare proceskosten krachtens artikel 145 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof, ingediend op 14 januari 2013,

Elf Aquitaine SA, gevestigd te Courbevoie (Frankrijk), vertegenwoordigd door E. Morgan de Rivery en É. Chassaing, avocats,

verzoekster,

tegen

Europese Commissie, vertegenwoordigd door F. Ronkes Agerbeek en F. Castillo de la Torre als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

geeft HET HOF (Achtste kamer),

samengesteld als volgt: E. Jarašiūnas, kamerpresident, A. Ó Caoimh (rapporteur) en C. G. Fernlund, rechters,

advocaat-generaal: P. Mengozzi,

griffier: A. Calot Escobar,

de advocaat-generaal gehoord,

de navolgende

Beschikking

1

De onderhavige zaak heeft betrekking op de begroting van de proceskosten die voor Elf Aquitaine SA (hierna: „Elf Aquitaine”) zijn opgekomen in het kader van de procedure in eerste aanleg die ten grondslag ligt aan de hogere voorziening die heeft geleid tot het arrest van 29 september 2011, Elf Aquitaine/Commissie (C-521/09 P, Jurispr. blz. I-8947).

2

Met deze hogere voorziening heeft Elf Aquitaine het Hof met name verzocht om vernietiging van het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 30 september 2009, Elf Aquitaine/Commissie (T‑174/05, hierna: „het met de hogere voorziening bestreden arrest”).

3

Bij het reeds aangehaalde arrest van 29 september 2011, Elf Aquitaine/Commissie, heeft het Hof het met de hogere voorziening bestreden arrest vernietigd, de zaak zelf afgedaan en beschikking C(2004) 4876 definitief van de Commissie van 19 januari 2005 betreffende een procedure overeenkomstig artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/E-1/37.773 – MCAA) nietig verklaard.

4

Aangezien zowel Elf Aquitaine als de Europese Commissie in het kader van de hogere voorziening op bepaalde punten gedeeltelijk in het ongelijk is gesteld, heeft het Hof beslist dat zij elk hun eigen kosten in verband met deze procedure zouden dragen.

5

Daarentegen is de Commissie verwezen in de kosten van de procedure in eerste aanleg, daar zij definitief in het ongelijk is gesteld.

6

Omdat tussen Elf Aquitaine en de Commissie geen overeenstemming is bereikt over het bedrag van de met die procedure samenhangende invorderbare kosten, heeft Elf Aquitaine het onderhavige verzoek ingediend.

Argumenten van partijen

7

Elf Aquitaine verzoekt het Hof om het bedrag van de kosten van de procedure in eerste aanleg, die de Commissie moet terugbetalen, vast te stellen op 255620,45 EUR „exclusief belasting”, waarvan 251097,99 EUR als advocatenhonorarium en 4 522,46 EUR als verschotten en reiskosten. Deze onderneming geeft in wezen te kennen dat de gevorderde bedragen zijn begroot aan de hand van de criteria die voortvloeien uit de rechtspraak van het Hof en het Gerecht. Zij wijst in dat verband met name op de moeilijkheidsgraad van de zaak die heeft geleid tot het arrest van 29 september 2011, Elf Aquitaine/Commissie, reeds aangehaald, het belang ervan voor het recht van de Unie, de omvang van de verrichte werkzaamheden en het economische belang van de zaak voor haar.

8

De Commissie meent dat het verzoek van Elf Aquitaine, dat betrekking heeft op meer dan 1000 uren werk dat door 19 advocaten is verricht, veel verder gaat dan dat wat als noodzakelijke kosten voor de procedure in eerste aanleg kan worden beschouwd. De Commissie betwist in dat verband dat bedoelde zaak bijzonder moeilijk was of van belang was voor het mededingingsrecht, of voor verzoekster van economisch belang was. Ten aanzien van de omvang van de werkzaamheden die tot de gevorderde honoraria hebben geleid, betoogt de Commissie voorts dat de betrokken declaraties ook diensten omvatten die niet noodzakelijk waren voor de procedure in eerste aanleg. Van oordeel dat het gemiddelde uurtarief waarvan het verzoek van Elf Aquitaine uitgaat aanvaardbaar is, namelijk 244 EUR, meent de Commissie dat het invorderbare bedrag aan advocatenhonoraria moet worden vastgesteld op 24400 EUR, hetgeen zou overeenstemmen met 100 uur werk. Ten aanzien van de verschotten en andere kosten dan de advocatenhonoraria meent de Commissie dat het bedrag dat uit dien hoofde kan worden ingevorderd, moet worden beperkt tot 2000 EUR.

Beoordeling door het Hof

9

Om te beginnen moet eraan worden herinnerd dat ingevolge de artikelen 137 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof, dat krachtens artikel 184, lid 1, van datzelfde Reglement op de hogere voorziening van toepassing is, en 87, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, „[t]en aanzien van de proceskosten wordt beslist in het arrest of de beschikking waardoor een einde komt aan het geding”. Volgens artikel 184, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof beslist het Hof ten aanzien van de proceskosten wanneer de hogere voorziening gegrond is en het Hof de zaak zelf afdoet.

10

Aangezien het met de hogere voorziening bestreden arrest is vernietigd en het Hof de zaak zelf heeft afgedaan, moet worden vastgesteld dat met het reeds aangehaalde arrest van 29 september 2011, Elf Aquitaine/Commissie, een einde is gekomen aan de eerste aanleg. Aangezien het met de hogere voorziening bestreden arrest bovendien in zijn geheel is vernietigd, is er geen beslissing van het Gerecht meer ten aanzien van de bij die instantie in die aanleg opgekomen kosten.

11

In een vergelijkbare situatie heeft het Hof reeds geoordeeld dat het bevoegd was uitspraak te doen op een verzoek om begroting van met name de kosten van de voor het Gerecht gevoerde procedure (zie in die zin beschikking van 3 september 2009, Industrias Químicas del Vallés/Commissie, C‑326/05 P‑DEP, punten 9 en 37).

12

In die omstandigheden, en anders dan het geval was bij de verzoeken die hebben geleid tot de beschikkingen van 17 november 2005, Matratzen Concord/BHIM (C‑3/03 P-DEP, punten 2 en 14), en 11 januari 2008, CEF en CEF Holdings/Nederlandse Federatieve Vereniging voor de Groothandel op Elektrotechnisch Gebied en Technische Unie (C‑105/04 P‑DEP en C‑113/04 P‑DEP, punten 21 en 22), valt het onderhavige verzoek om begroting van de proceskosten, hoewel dit geheel betrekking heeft op de kosten van de eerste aanleg, binnen de bevoegdheid van het Hof.

13

Er dient dus aan te worden herinnerd dat ingevolge artikel 144, sub b, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof, dat krachtens artikel 184, lid 1, van datzelfde Reglement op de procedure in hogere voorziening van toepassing is, en overigens ook ingevolge artikel 91, sub b, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, als invorderbare kosten worden beschouwd „de door partijen in verband met de procedure gemaakte noodzakelijke kosten, in het bijzonder de reis- en verblijfkosten en het honorarium van een gemachtigde, raadsman of advocaat”.

14

Uit dit artikel 144, sub b, vloeit voort dat de invorderbare kosten beperkt zijn tot de kosten die in verband met de procedure zijn gemaakt en tot de daarvoor noodzakelijke kosten (zie in die zin beschikkingen van 9 november 1995, Ahlström Osakeyhtiö e.a./Commissie, C‑89/85 DEP, punt 14, en 28 februari 2013, Comunidad autónoma de La Rioja/Diputación Foral de Vizcaya e.a., C‑465/09 P‑DEP, punt 22).

15

Volgens vaste rechtspraak is de rechter van de Unie niet gerechtigd om de door de partijen aan hun eigen advocaten verschuldigde honoraria vast te stellen, maar om het bedrag te bepalen ter hoogte waarvan die honoraria kunnen worden teruggevorderd van de in de kosten verwezen partij (zie met name beschikkingen van 26 november 1985, Leeuwarder Papierwarenfabriek/Commissie, 318/82, Jurispr. blz. 3727, punt 2, en 7 juni 2012, France Télévisions/TF1, C‑451/10 P‑DEP, punt 19). In zijn uitspraak op het verzoek om begroting van de kosten hoeft deze rechter geen rekening te houden met nationale tarieven voor advocatenhonoraria noch met een eventuele overeenkomst dienaangaande tussen de betrokken partij en haar gemachtigden of raadslieden (zie met name reeds aangehaalde beschikking Leeuwarder Papierwarenfabriek/Commissie, punt 2, en beschikking van 30 november 1994, British Aerospace/Commissie, C-294/90 DEP, Jurispr. blz. I-5423, punt 10).

16

Ook is het vaste rechtspraak dat, aangezien tariefbepalingen of bepalingen over het noodzakelijke aantal uren werk in het Unierecht ontbreken, de Unierechter de gegevens van de zaak vrijelijk moet beoordelen, daarbij rekening houdend met het onderwerp en de aard van het geschil, het belang ervan voor het Unierecht, de moeilijkheid van de zaak, de hoeveelheid werk die de advocaten of raadslieden aan de contentieuze procedure kunnen hebben gehad en het economische belang van het geschil voor de partijen (zie met name beschikkingen van 1 juli 1981, DGV e.a./EEG, 241/78, 242/78 en 246/78-249/78, Jurispr. blz. 1731, punt 3, en 16 mei 2013, Deoleo/Aceites del Sur-Coosur, C‑498/07 P‑DEP, punt 20).

17

Op basis van deze criteria dient het bedrag van de in casu invorderbare kosten te worden vastgesteld.

18

Wat in de eerste plaats het onderwerp en de aard van het geschil betreft, moet worden opgemerkt dat in casu niet de kosten van de procedure in hogere voorziening bij het Hof moeten worden begroot, maar die van de procedure in eerste aanleg. In zoverre zijn de argumenten die Elf Aquitaine heeft ontleend aan de procedure in hogere voorziening die heeft geleid tot het reeds aangehaalde arrest van 29 september 2011, Elf Aquitaine/Commissie, niet ter zake dienend.

19

Zoals de Commissie eraan heeft herinnerd, waren de feiten betreffende de inbreuk die heeft geleid tot de beschikking genoemd in punt 3 van de onderhavige beschikking weliswaar voor het Gerecht niet in geschil, maar uit de punten 40 en 129 tot en met 176 van het met de hogere voorziening bestreden arrest volgt dat de procedure in eerste aanleg naast meerdere rechtsvragen ook de feitelijke vraag omvatte of de bundel aanwijzingen die verzoekster had aangedragen na de mededeling van punten van bezwaar door de Commissie, aantoonde dat een van verzoeksters dochters, het voormalige Elf Atochem SA, later Atofina SA, en, op de datum van de hogere voorziening die heeft geleid tot het reeds aangehaalde arrest van 29 september 2011, Elf Aquitaine/Commissie, Arkema SA, zich zelfstandig gedroeg.

20

Wat in de tweede plaats het belang van het geschil voor het Unierecht en de moeilijkheidsgraad van de zaak betreft, volgt uit genoemd arrest dat in eerste aanleg meerdere rechtsvragen van enige complexiteit zijn opgeworpen, die van zeker belang waren voor het goede begrip en de juiste toepassing van het mededingingsrecht van de Unie. Dienaangaande moet worden opgemerkt dat, anders dan de Commissie laat verstaan, sommige van de opgeworpen rechtsvragen over het weerlegbare vermoeden dat een moedermaatschappij die 100 % van het kapitaal van een dochteronderneming in handen heeft daarover beslissende invloed uitoefent, nog niet duidelijk naar het recht van de Unie waren beantwoord ten tijde van de procedure voor het Gerecht, dat wil zeggen vóór de uitspraak van in het bijzonder het arrest van 10 september 2009, Akzo Nobel e.a./Commissie (C-97/08 P, Jurispr. blz. I-8237).

21

Wat in de derde plaats de economische belangen van het geschil voor de partijen betreft, moet worden geoordeeld dat, anders dan de Commissie betoogt, dit voor verzoekster van niet te verwaarlozen economisch belang was, aangezien het geschil betrekking had op een geldboete van 45 miljoen EUR.

22

Wat in de vierde plaats de omvang van de verrichte werkzaamheden betreft, volgt uit vaste rechtspraak dat, afhankelijk van de kenmerken van de zaak, waaronder in de eerste plaats de ingewikkeldheid ervan, de vergoeding van meerdere advocaten geacht kan worden te vallen onder het begrip „noodzakelijke kosten” in de zin van artikel 144, sub b, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof (zie in die zin met name beschikking van 15 maart 1994, ENU/Commissie, C‑107/91 DEP, punt 22, en reeds aangehaalde beschikking Deoleo/Aceites del Sur-Coosur, punt 27). Bij de vaststelling van het bedrag van de invorderbare kosten moet dus rekening moet worden gehouden met het totale aantal uren dat aan de verrichte werkzaamheden is besteed en dat objectief gezien noodzakelijk in verband met de procedure kan worden geacht, onafhankelijk van het aantal advocaten waartussen deze werkzaamheden konden worden verdeeld (zie in die zin met name reeds aangehaalde beschikkingen CEF en CEF Holdings/Nederlandse Federatieve Vereniging voor de Groothandel op Elektrotechnisch Gebied en Technische Unie, punt 42; France Télévisions/TF1, punt 28, en Deoleo/Aceites del Sur-Coosur, punt 28).

23

Met name gelet op de in de punten 14 en 15 van de onderhavige beschikking vermelde rechtspraak moet worden opgemerkt dat een deel van het duizendtal uren dat door de 19 advocaten aan de werkzaamheden is besteed, niet noodzakelijk voor de procedure in de zin van artikel 144, sub b, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof blijkt te zijn. Bij wijze van voorbeeld volgt uit de declaraties die Elf Aquitaine als bijlage bij haar verzoek heeft gevoegd, dat deze honoraria mede betrekking hebben op uitgebreid onderzoek naar het vennootschapsrecht of het milieurecht dat, gelet op het feit dat het begrip „onderneming” in het mededingingsrecht reeds vast is omlijnd, van beperkt nut was voor de zaak.

24

Aangezien verzoekster tot slot de honoraria van haar advocaten heeft uitgedrukt in een bedrag „exclusief belasting” in haar verzoek om begroting van de kosten, moet eraan worden herinnerd dat deze vennootschap, als handelsonderneming, aan de belasting over de toegevoegde waarde is onderworpen en dat zij dus de als deze belasting betaalde bedragen kan terugkrijgen bij de betaling van die honoraria, zodat met deze bedragen geen rekening mag worden gehouden voor de berekening van de invorderbare kosten (zie in die zin met name beschikkingen van 16 december 1999, Hüls/Commissie, C‑137/92 P‑DEP, punt 20, en 10 juli 2012, Norma Lebensmittelfilialbetrieb/Yorma’s, C‑191/11 P‑DEP, punt 24, en reeds aangehaalde beschikking Deoleo/Aceites del Sur-Coosur, punt 32).

25

Op basis van de voorafgaande overwegingen en een onderzoek van de door verzoekster overgelegde stukken, is het Hof van oordeel dat het gepast is het bedrag van de ingevolge artikel 144 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof invorderbare advocatenhonoraria vast te stellen op 90000 EUR.

26

Wat de verschotten en reiskosten betreft, volstaat het vast te stellen dat, bij gebreke van nadere preciseringen in het verzoek om begroting van de kosten, niet is aangetoond dat een deel van de verschotten en kosten die voorwerp van dit verzoek zijn, noodzakelijk in verband met de procedure zijn.

27

Derhalve moet het bedrag van de verschotten en de andere kosten dan de advocatenhonoraria op 3000 EUR worden begroot.

28

Uit een en ander volgt dat het totaalbedrag van 93000 EUR billijk kan worden geoordeeld voor de kosten van de procedure in eerste aanleg.

 

Het Hof (Achtste kamer) beschikt:

 

Het totaalbedrag van de kosten die de Europese Commissie aan Elf Aquitaine SA moet terugbetalen krachtens het arrest van 29 september 2011, Elf Aquitaine/Commissie (C‑521/09 P), wordt vastgesteld op 93000 EUR.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Frans.

Naar boven