EUR-Lex De toegang tot het recht van de Europese Unie

Terug naar de EUR-Lex homepage

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 62011CJ0625

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 26 september 2013.
Polyelectrolyte Producers Group GEIE (PPG) en SNF SAS tegen Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA).
Hogere voorziening – Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) – Registratie, beoordeling en autorisatie van chemische stoffen – Verordening (EG) nr. 1907/2006 (REACH-verordening) – Artikelen 57 en 59 – Autorisatieplichtige stoffen – Identificatie van acrylamide als zeer zorgwekkende stof – Opneming in lijst van kandidaatstoffen – Bekendmaking – Beroepstermijn – Artikel 102, lid 1, van Reglement voor procesvoering van Gerecht – Datum vanaf welke deze termijn moet worden berekend in geval van beroep tegen besluit dat alleen op Internet is bekendgemaakt – Rechtszekerheid – Effectieve rechterlijke bescherming.
Zaak C‑625/11 P.

Jurisprudentie – Algemeen

ECLI-code: ECLI:EU:C:2013:594

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

26 september 2013 ( *1 )

„Hogere voorziening — Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) — Registratie, beoordeling en autorisatie van chemische stoffen — Verordening (EG) nr. 1907/2006 (REACH-verordening) — Artikelen 57 en 59 — Autorisatieplichtige stoffen — Identificatie van acrylamide als zeer zorgwekkende stof — Opneming in lijst van kandidaatstoffen — Bekendmaking — Beroepstermijn — Artikel 102, lid 1, van Reglement voor procesvoering van Gerecht — Datum vanaf welke deze termijn moet worden berekend in geval van beroep tegen besluit dat alleen op Internet is bekendgemaakt — Rechtszekerheid — Effectieve rechterlijke bescherming”

In zaak C‑625/11 P,

betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ingesteld op 30 november 2011,

Polyelectrolyte Producers Group GEIE (PPG), gevestigd te Brussel (België),

SNF SAS, gevestigd te Andrézieux-Bouthéon (Frankrijk),

vertegenwoordigd door R. Cana en K. Van Maldegem, avocats,

rekwiranten,

andere partijen bij de procedure:

Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA), vertegenwoordigd door M. Heikkilä en W. Broere als gemachtigden, bijgestaan door J. Stuyck, advocaat,

verweerder in eerste aanleg,

Koninkrijk der Nederlanden, vertegenwoordigd door C. Wissels en B. Koopman als gemachtigden,

Europese Commissie, vertegenwoordigd door P. Oliver en E. Manhaeve als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

interveniërende partijen in eerste aanleg,

wijst HET HOF (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: L. Bay Larsen, kamerpresident, J. Malenovský, U. Lõhmus (rapporteur), M. Safjan en A. Prechal, rechters,

advocaat-generaal: P. Cruz Villalón,

griffier: L. Hewlett, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 14 november 2012,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 21 maart 2013,

het navolgende

Arrest

1

Polyelectrolyte Producers Group GEIE (PPG) (hierna: „PPG”) en SNF SAS (hierna: „SNF”) verzoeken om vernietiging van de beschikking van het Gerecht van de Europese Unie van 21 september 2011, PPG en SNF/ECHA (T-268/10, Jurispr. blz. II-6595; hierna: „bestreden beschikking”), houdende niet-ontvankelijkverklaring van hun beroep tot nietigverklaring van het besluit van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) waarbij, overeenkomstig artikel 59 van verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396, blz. 1, en rectificatie PB 2007, L 136, blz. 3; hierna: „REACH-verordening”), acrylamide (EG nr. 201‑173‑7) is geïdentificeerd als stof die voldoet aan de criteria van artikel 57 van die verordening en is opgenomen in de lijst van stoffen die zijn geïdentificeerd om op termijn te worden opgenomen in bijlage XIV bij die verordening (hierna: „litigieus besluit”).

Toepasselijke bepalingen

REACH-verordening

2

Artikel 57 van de REACH-verordening noemt de stoffen die kunnen worden opgenomen in bijlage XIV, „Lijst van autorisatieplichtige stoffen”, bij deze verordening. In artikel 57, sub a en b, van deze verordening worden de stoffen vermeld die voldoen aan de criteria voor indeling als kankerverwekkende en mutagene stoffen van bepaalde gevarenklassen.

3

Artikel 59, „Vaststelling van de in artikel 57 bedoelde stoffen”, van deze verordening bepaalt:

„1.   De procedure van de leden 2 tot en met 10 van dit artikel wordt toegepast voor de vaststelling van stoffen die aan de criteria van artikel 57 voldoen en voor de opstelling van een lijst van stoffen die in aanmerking komen om uiteindelijk in bijlage XIV te worden opgenomen [(hierna: ‚lijst van kandidaatstoffen’)]. [...]

[...]

10.   [ECHA] publiceert en actualiseert de in lid 1 bedoelde lijst onverwijld op zijn website nadat er een besluit over de opneming van een stof is genomen.”

4

Artikel 94, lid 1, van de REACH-verordening bepaalt dat tegen beslissingen van de kamer van beroep van ECHA of, bij ontbreken van een recht op beroep bij deze kamer, tegen beslissingen van ECHA, bij het Gerecht of het Hof van Justitie beroep kan worden ingesteld overeenkomstig artikel 263 VWEU.

5

Tegen besluiten op grond van artikel 59 van deze verordening staat geen beroep bij die kamer open.

Reglement voor de procesvoering van het Gerecht

6

Artikel 102 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht bepaalt:

„1.   Wanneer de termijn voor het instellen van beroep tegen een behandeling van een instelling begint te lopen bij de bekendmaking van de handeling, wordt hij berekend, in de zin van artikel 101, lid 1, sub a, vanaf het einde van de veertiende dag volgend op die waarop de handeling in het Publicatieblad van de Europese Unie is bekendgemaakt.

2.   De procestermijnen worden verlengd met een forfaitaire termijn wegens afstand van tien dagen.”

Voorgeschiedenis van het geding en litigieus besluit

7

PPG is een Europees economisch samenwerkingsverband dat de belangen behartigt van vennootschappen die zich bezighouden met de productie en/of de invoer van polyelektrolyten, polyacrylamide en/of andere polymeren die acrylamide bevatten. SNF is een van zijn leden.

8

Op 25 augustus 2009 heeft het Koninkrijk der Nederlanden aan ECHA een door hem opgesteld dossier toegestuurd betreffende de identificatie van acrylamide als stof die voldoet aan de criteria van artikel 57, sub a en b, van de REACH-verordening.

9

Aan het einde van de in artikel 59 van de REACH-verordening bedoelde procedure heeft ECHA bij het litigieuze besluit acrylamide geïdentificeerd als stof die voldoet aan de criteria van artikel 57 van deze verordening en deze stof opgenomen in de lijst van kandidaatstoffen.

10

Op 30 maart 2010 is deze lijst, waarin acrylamide is opgenomen, overeenkomstig artikel 59, lid 10, van de REACH-verordening gepubliceerd op de website van ECHA.

Procedure voor het Gerecht en bestreden beschikking

11

Bij op 10 juni 2010 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift hebben PPG en SNF een beroep tot nietigverklaring van het litigieuze besluit ingesteld.

12

Bij op 5 november 2010 ter griffie van het Gerecht neergelegde akte heeft ECHA een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen tegen dit beroep. Het heeft drie middelen van niet-ontvankelijkheid aangevoerd, betreffende, primair, de niet-inachtneming van de beroepstermijn, en subsidiair, het feit dat het litigieuze besluit rekwiranten niet rechtstreeks raakte en het feit dat dit besluit, dat geen regelgevingshandeling in de zin van artikel 263, vierde alinea, VWEU was, rekwiranten niet individueel raakte.

13

Het Koninkrijk der Nederlanden en de Europese Commissie zijn toegelaten tot interventie aan de zijde van ECHA. De Commissie heeft zich achter het betoog van ECHA betreffende de niet-inachtneming van de beroepstermijn geschaard en heeft ook aangevoerd dat dat beroep niet-ontvankelijk is wegens litispendentie.

14

Met betrekking tot de niet-inachtneming van de beroepstermijn hebben ECHA en de Commissie, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat het litigieuze besluit op 30 maart 2010 was gepubliceerd en dat de in artikel 263, zesde alinea, VWEU bepaalde termijn voor het instellen van beroep tegen dit besluit liep tot en met 30 mei 2010. Vanaf deze laatste datum zou de in artikel 102, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht bepaalde termijn wegens afstand van 10 dagen zijn beginnen te lopen, zodat de volledige termijn voor het instellen van beroep op 9 juni 2010 zou zijn verstreken. Bijgevolg zou het door PPG en SNF op 10 juni 2010 ingestelde beroep te laat zijn ingesteld.

15

Rekwiranten hebben aangevoerd dat artikel 102, lid 1, van dat reglement voor de procesvoering van toepassing was, en hebben gesteld dat de beroepstermijn moet worden berekend vanaf het einde van de veertiende dag volgend op die waarop het litigieuze besluit is bekendgemaakt, zodat deze termijn in het onderhavige geval in acht was genomen.

16

In punt 33 van de bestreden beschikking heeft het Gerecht geoordeeld dat laatstgenoemde bepaling volgens de bewoordingen ervan slechts geldt voor handelingen die in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt, terwijl artikel 59, lid 10, van de REACH-verordening voorziet in publicatie van de lijst van kandidaatstoffen op de website van ECHA en geen enkele andere bepaling van die verordening een andere vorm van bekendmaking voorschrijft.

17

In dit verband heeft het Gerecht in punt 35 van deze beschikking allereerst overwogen dat de uitsluitende publicatie op internet op elektronische wijze gebeurt, zodat de aldus bekendgemaakte handelingen voor iedereen binnen de Europese Unie op hetzelfde tijdstip beschikbaar zijn. Het Gerecht is echter van mening dat, ook al is op internet ook een elektronische versie van het Publicatieblad van de Europese Unie beschikbaar, alleen de gedrukte versie van dit publicatieblad rechtsgeldig is.

18

Vervolgens heeft het Gerecht in punt 37 van de bestreden beschikking geoordeeld dat zijn rechtspraak betreffende de bekendmaking van beschikkingen inzake steunmaatregelen van de staten niet mutatis mutandis op het onderhavige geval kan worden toegepast. Het heeft dienaangaande gepreciseerd dat, ook al opent volgens deze rechtspraak het feit dat aan derden volledige toegang wordt gegeven tot de tekst van een op de website geplaatste beschikking, gecombineerd met de bekendmaking van een samenvatting in het Publicatieblad van de Europese Unie, de werkingssfeer van artikel 102, lid 1, van zijn reglement voor de procesvoering, artikel 26 van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel [108 VWEU] (PB L 83, blz. 1) voor dit soort zaken uitdrukkelijk voorziet in bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

19

Ten slotte heeft het Gerecht in punt 38 van de bestreden beschikking afwijzend beslist op het argument van rekwiranten, dat het niet toepassen van artikel 102, lid 1, van zijn reglement voor de procesvoering op bekendmakingen die volgens het recht van de Unie uitsluitend op internet moeten worden verricht, ertoe leidt dat zij worden gediscrimineerd of willekeurig worden behandeld. Het heeft geoordeeld dat de situatie, feitelijk en rechtens, waarin iemand zich na de bekendmaking van een handeling in het Publicatieblad van de Europese Unie bevindt, immers niet vergelijkbaar is met de situatie waarin die persoon zich bevindt nadat een handeling uitsluitend op internet is gepubliceerd. Bovendien waarborgt het feit dat de datum waarop het litigieuze besluit op de website van ECHA is gepubliceerd, als datum van bekendmaking in de zin van artikel 263, zesde alinea, VWEU wordt beschouwd, volgens het Gerecht dat alle belanghebbenden gelijk worden behandeld door ervoor te zorgen dat de termijn voor het instellen van beroep tegen dat besluit voor allen op dezelfde wijze wordt berekend. Het Gerecht heeft daaraan toegevoegd dat de verschillen in berekening van de beroepstermijn naargelang van bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie dan wel op internet in elk geval ook worden gerechtvaardigd door de kenmerken van laatstgenoemde bekendmaking.

20

Op grond van het onderzoek van het middel van niet-ontvankelijkheid betreffende niet-inachtneming van de beroepstermijn, heeft het Gerecht het beroep van PPG en SNF niet-ontvankelijk verklaard zonder de andere door ECHA en de Commissie aangevoerde middelen van niet-ontvankelijkheid te onderzoeken.

Conclusies van partijen

21

Rekwiranten verzoeken het Hof, de bestreden beschikking te vernietigen en het litigieuze besluit nietig te verklaren of, subsidiair, de zaak naar het Gerecht terug te verwijzen voor afdoening van hun beroep, en ECHA te verwijzen in de kosten van beide instanties.

22

ECHA, alsmede het Koninkrijk der Nederlanden en de Commissie, die de conclusies van ECHA in eerste aanleg hebben ondersteund, verzoeken het Hof, de hogere voorziening ongegrond te verklaren en rekwiranten te verwijzen in de kosten.

Hogere voorziening

Argumenten van partijen

23

Rekwiranten voeren één enkel middel aan, te weten dat het Gerecht bij de uitlegging en de toepassing van artikel 102, lid 1, van zijn reglement voor de procesvoering blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, die een schending van het beginsel van een effectieve rechterlijke bescherming tot gevolg heeft gehad. Zij betogen dat de in die bepaling vermelde termijn van veertien dagen moet worden toegepast op alle bekendgemaakte besluiten en niet alleen op die welke in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt.

24

Rekwiranten betogen dienaangaande dat de beginselen die ten grondslag liggen aan het voor de berekening van de beroepstermijn in aanmerking nemen van het tijdvak van veertien dagen waarin dat artikel 102, lid 1, voorziet, te weten het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van gelijke behandeling van derden, ook gelden voor bekendmakingen op internet. Aangaande punt 37 van de bestreden beschikking wijzen zij erop dat zowel in het geval van het litigieuze besluit als in het geval van de op het gebied van de steunmaatregelen van de staten gegeven beschikkingen die aanleiding hebben gegeven tot de door het Gerecht in dat punt aangehaalde rechtspraak, de formele beslissing op internet is bekendgemaakt. Bijgevolg zou het Gerecht blijk hebben gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door die twee gevallen verschillend te behandelen.

25

Bovendien zou, anders dan het Gerecht in punt 38 van de bestreden beschikking heeft vastgesteld, de situatie, feitelijk en rechtens, waarin iemand zich na de bekendmaking van een handeling in het Publicatieblad van de Europese Unie bevindt, identiek zijn aan de situatie waarin die persoon zich bevindt nadat een handeling uitsluitend op internet is gepubliceerd, zodat het niet toepassen van artikel 102, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht op laatstgenoemde bekendmaking een discriminatie en een willekeurige behandeling oplevert.

26

Volgens ECHA, ondersteund door het Koninkrijk der Nederlanden, mag die bepaling niet ruimer worden toegepast dan de bewoordingen ervan toestaan. In dit verband herinnert ECHA eraan dat, enerzijds, de rechtszekerheid en de noodzaak om discriminatie of willekeurige behandeling bij de rechtsbedeling te voorkomen een strikte toepassing van de regelingen van de Unie betreffende de procestermijnen eisen, en anderzijds, deze termijnen, die zijn ingesteld ter waarborging van de duidelijkheid en de zekerheid van rechtssituaties, van openbare orde zijn en bijgevolg niet ter vrije beschikking van partijen en de rechter staan. Het Gerecht zou de werkingssfeer van artikel 102, lid 1, van zijn reglement voor de procesvoering slechts kunnen verruimen door dit reglement te wijzigen. ECHA wijst ook op het verschil tussen de publicatie op internet en de bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

27

De Commissie is van mening dat rekwiranten slechts zouden zijn gediscrimineerd of willekeurig zijn behandeld ingeval voor hen een kortere termijn zou hebben gegolden dan voor andere partijen die zich in dezelfde situatie bevonden, te weten partijen die eveneens de rechtmatigheid van de lijst van kandidaatstoffen wilden betwisten. Zoals het Gerecht in punt 38 van de bestreden beschikking heeft geoordeeld, zou de situatie van personen die opkomen tegen een handeling die uitsluitend op de website van een instantie van de Unie is gepubliceerd, echter verschillen van die van personen die de nietigverklaring van een in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte handeling vorderen. De Commissie voert ook aan dat het Gerecht in de punten 35 en 37 van de bestreden beschikking niet blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.

Beoordeling door het Hof

28

Om te beginnen staat vast dat een besluit van ECHA betreffende de opneming van een stof in de lijst van kandidaatstoffen een voor beroep vatbare handeling in de zin van artikel 263, eerste alinea, VWEU is. Artikel 94, lid 1, van de REACH-verordening voorziet immers in de mogelijkheid van een beroep krachtens dit artikel 263 tegen een besluit van ECHA, met name bij gebreke van een recht op beroep bij de kamer van beroep van ECHA. Dit is het geval met de op grond van artikel 59 van deze verordening vastgestelde besluiten.

29

Met betrekking tot bekendgemaakte handelingen voorziet artikel 263, zesde alinea, VWEU in een beroepstermijn van twee maanden te rekenen vanaf de dag van de bekendmaking van deze handeling. Artikel 102, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht bepaalt dat wanneer een termijn voor het instellen van beroep tegen een handeling van een instelling begint te lopen bij de bekendmaking van de handeling, hij wordt berekend vanaf het einde van de veertiende dag volgend op die waarop de handeling in het Publicatieblad van de Europese Unie is bekendgemaakt.

30

Anders dan het Gerecht in punt 33 van de bestreden beschikking heeft geoordeeld, blijkt uit de bewoordingen van laatstgenoemde bepaling niet dat deze alleen geldt voor in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte handelingen.

31

Zoals de advocaat-generaal in de punten 76 en 77 van zijn conclusie heeft opgemerkt, is het eerste gedeelte van de zin die artikel 102, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht vormt, aldus geformuleerd dat het, net als artikel 263, zesde alinea, VWEU, doet denken aan de bekendmaking van handelingen in het algemeen. De vermelding van het Publicatieblad van de Europese Unie in het tweede gedeelte van die zin kan dan worden verklaard door het loutere feit dat ten tijde van de vaststelling van dit reglement voor de procesvoering alleen aan een bekendmaking in dat publicatieblad kon worden gedacht.

32

Bijgevolg is het niet uitgesloten dat de bepaling van artikel 102, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van toepassing is op een handeling die uitsluitend op internet is gepubliceerd, zoals het litigieuze besluit.

33

Daarbij komt dat, voor zover de formulering van artikel 102, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht aanleiding zou kunnen geven tot twijfel, wanneer geen dwingende argumenten daartegen pleiten, de voorkeur dient te worden gegeven aan de uitlegging die geen verval van recht meebrengt dat belanghebbenden hun recht op een voorziening in rechte zou ontnemen (zie in die zin arrest van 5 april 1979, Orlandi/Commissie, 117/78, Jurispr. blz. 1613, punt 11).

34

Meer algemeen dient eraan te worden herinnerd dat, wanneer de bewoordingen van een bepaling niet voldoende duidelijk zijn, rekening moet worden gehouden met de context waartoe deze bepaling behoort, alsook met de doelstellingen die zij nastreeft (zie in die zin arrest van 19 december 2012, Leno Merken, C‑149/11, punt 39).

35

In dit verband heeft de in artikel 102, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht bepaalde termijn van veertien dagen tot doel, ervoor te zorgen dat belanghebbenden voldoende tijd hebben om beroep in te stellen tegen bekendgemaakte handelingen en dus dat het recht op een effectieve rechterlijke bescherming, zoals dat thans is verankerd in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, wordt geëerbiedigd.

36

Aangezien, zoals in punt 31 van het onderhavige arrest is geoordeeld, artikel 102, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht aldus kan worden uitgelegd dat het ziet op elke bekendgemaakte handeling, ongeacht de vorm van de bekendmaking, dient deze bepaling in die zin te worden uitgelegd om te voorkomen dat belanghebbenden, door ervan uit te gaan dat zij nog veertien dagen méér tijd hebben om beroep in te stellen, een effectieve rechterlijke bescherming verliezen.

37

Hieruit volgt dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat die bepaling alleen geldt voor handelingen die zijn bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, en het beroep van PPG en SNF bijgevolg niet-ontvankelijk te verklaren.

38

Gelet op een en ander dient het enige middel van rekwiranten, en bijgevolg hun hogere voorziening, te worden aanvaard en dient de bestreden beschikking te worden vernietigd.

39

Overeenkomstig artikel 61, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie kan het Hof in geval van vernietiging van de beslissing van het Gerecht zelf de zaak afdoen wanneer deze in staat van wijzen is, dan wel haar voor afdoening terugverwijzen naar het Gerecht.

40

Aangezien in het onderhavige geval de zaak niet in staat van wijzen is, dient zij te worden terugverwezen naar het Gerecht en dient de beslissing omtrent de kosten te worden aangehouden.

 

Het Hof (Vierde kamer) verklaart:

 

1)

De beschikking van het Gerecht van de Europese Unie van 21 september 2011, PPG en SNF/ECHA (T‑268/10), wordt vernietigd.

 

2)

De onderhavige zaak wordt terugverwezen naar het Gerecht van de Europese Unie.

 

3)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Engels.

Naar boven