Kies de experimentele functies die u wilt uitproberen

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 62010CJ0505

    Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 november 2011.
    Partrederiet Sea Fighter tegen Skatteministeriet.
    Verzoek om een prejudiciële beslissing: Højesteret - Denemarken.
    Richtlijn 92/81/EEG - Accijns op minerale oliën - Vrijstelling - Begrip ‚vaart’ - Brandstof gebruikt voor graafmachine die op vaartuig is geïnstalleerd en onafhankelijk van motor van dat vaartuig werkt.
    Zaak C-505/10.

    Jurisprudentie 2011 -00000

    ECLI-code: ECLI:EU:C:2011:725

    Zaak C‑505/10

    Partrederiet Sea Fighter

    tegen

    Skatteministeriet

    (verzoek van het Højesteret om een prejudiciële beslissing)

    „Richtlijn 92/81/EEG – Accijns op minerale oliën – Vrijstelling – Begrip ‚vaart’ – Brandstof gebruikt voor graafmachine die op vaartuig is geïnstalleerd en onafhankelijk van motor van dat vaartuig werkt”

    Samenvatting van het arrest

    Fiscale bepalingen – Harmonisatie van wetgevingen – Structuur van accijns op minerale oliën – Richtlijn 92/81 – Vrijstelling voor brandstof voor vaart op wateren van Unie die niet voor gebruik aan boord van particuliere pleziervaartuigen is bestemd – Begrip vaart

    (Richtlijn 92/81 van de Raad, art. 8, lid 1, sub c)

    Artikel 8, lid 1, sub c, van richtlijn 92/81 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op minerale oliën, zoals gewijzigd bij richtlijn 94/74, moet aldus worden uitgelegd dat minerale oliën die worden geleverd om te worden gebruikt door een graafmachine die vast is aangebracht op een vaartuig, maar over een eigen motor en brandstoftank beschikt en dus onafhankelijk van de scheepsmotor van het vaartuig werkt, niet van het accijnsrecht zijn vrijgesteld.

    Uit de formulering van deze bepaling blijkt immers dat de vrijstelling onderworpen is aan de voorwaarde dat de minerale oliën als brandstof voor de scheepvaart op de wateren van de Unie worden gebruikt. Onder deze voorwaarden kan dergelijk verbruik niet worden beschouwd als inherent aan de verplaatsing van het vaartuig waarop de graafmachine is vastgemaakt.

    (cf. punten 20, 23‑24 en dictum)







    ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

    10 november 2011 (*)

    „Richtlijn 92/81/EEG – Accijns op minerale oliën – Vrijstelling – Begrip ‚vaart’ – Brandstof gebruikt voor graafmachine die op vaartuig is geïnstalleerd en onafhankelijk van motor van dat vaartuig werkt”

    In zaak C‑505/10,

    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Højesteret (Denemarken) bij beslissing van 15 oktober 2010, ingekomen bij het Hof op 21 oktober 2010, in de procedure

    Partrederiet Sea Fighter

    tegen

    Skatteministeriet,

    wijst

    HET HOF (Derde kamer),

    samengesteld als volgt: K. Lenaerts, kamerpresident, J. Malenovský, R. Silva de Lapuerta (rapporteur), G. Arestis, en T. von Danwitz, rechters,

    advocaat-generaal: Y. Bot,

    griffier: K. Sztranc-Sławiczek, administrateur,

    gezien de stukken en na de terechtzitting op 13 september 2011,

    gelet op de opmerkingen van:

    –        Partrederiet Sea Fighter, vertegenwoordigd door N. Bjørnholm, advokat,

    –        de Deense regering, vertegenwoordigd door S. Juul Jørgensen en K. Lundgaard Hansen als gemachtigden,

    –        de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze en J. Möller als gemachtigden,

    –        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door W. Mölls en P. Dyrberg als gemachtigden,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 20 september 2011,

    het navolgende

    Arrest

    1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 8 van richtlijn 92/81/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op minerale oliën (PB L 316, blz. 12), zoals gewijzigd bij richtlijn 94/74/EG van de Raad van 22 december 1994 (PB L 365, blz. 46; hierna: „richtlijn 92/81”).

    2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Partrederiet Sea Fighter (hierna: „Sea Fighter”) en Skatteministeriet over de weigering van deze laatste om vrijstelling van de accijns op minerale oliën te verlenen voor de brandstof die wordt gebruikt door een graafmachine die op een vaartuig van Sea Fighter is geïnstalleerd.

     Toepasselijke bepalingen

     Wettelijke regeling van de Unie

    3        Artikel 8 van richtlijn 92/81 bepaalt het volgende:

    „1.      Ongeacht de algemene bepalingen inzake vrijgesteld gebruik van accijnsproducten van richtlijn 92/12/EEG [van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop (PB L 76, blz. 1)] en onverminderd andere communautaire bepalingen, verlenen de lidstaten vrijstelling van de geharmoniseerde accijns voor de onderstaande producten, op voorwaarden die zij vaststellen met het doel een juiste en eenvoudige toepassing van deze vrijstellingen te verzekeren en fraude, ontwijking of misbruik te voorkomen:

    [...]

    c)      minerale oliën die worden geleverd voor gebruik als brandstof voor de vaart op communautaire wateren (met inbegrip van visserij), en die niet voor gebruik aan boord van particuliere pleziervaartuigen zijn bestemd.

    In deze richtlijn wordt onder ‚particuliere pleziervaartuigen’ verstaan, vaartuigen die worden gebruikt door de eigenaar daarvan of door de natuurlijke of rechtspersoon die het gebruik daarvan geniet door huur of anderszins, voor andere dan commerciële doeleinden en met name voor andere doeleinden dan voor het vervoer van personen of goederen of voor het verrichten van diensten onder bezwarende titel, dan wel ten behoeve van overheidsinstanties;

    [...]

    2.      Onverminderd andere communautaire bepalingen mogen de lidstaten geheel of gedeeltelijk vrijstelling of verlaging verlenen van de accijns op minerale oliën die onder belastingscontrole worden gebruikt:

    [...]

    b)      voor de binnenvaart, met uitzondering van de particuliere pleziervaart;

    [...]

    g)      bij baggerwerken in bevaarbare waterlopen en in havens.

    [...]”

     Nationale wettelijke regeling

    4        Artikel 8, lid 1, sub c, van richtlijn 92/81 is bij § 9, lid 4, van de wet inzake accijns op minerale oliën (Mineralolieafgiftsloven) en bij § 7, lid 4, van de wet inzake accijns op CO2 (Kuldioxidafgifsloven) in het Deense recht omgezet.

    5        De Deense wetgever heeft geen gebruik gemaakt van de bij artikel 8, lid 2, sub g, van richtlijn 92/81 verleende bevoegdheid.

    6        § 9, lid 4, punt 1, van de wet inzake accijns op minerale oliën bepaalt het volgende:

    „De accijns wordt terugbetaald voor [...] goederen die worden gebruikt voor vervoer per spoor of over het water en voor commerciële vaart met andere dan de in § 1, punt 3, bedoelde vaartuigen, met uitsluiting van particuliere pleziervaartuigen [...].”

    7        § 7, lid 4, punt 1, van de Wet inzake accijns op CO2 bepaalt het volgende:

    „De accijns wordt terugbetaald voor [...] de goederen die zijn onderworpen aan accijns [...] en worden gebruikt door een krachtens de wet op de belasting over de toegevoegde waarde geregistreerde onderneming voor de scheepvaart met vaartuigen en vissersboten.”

     Hoofdgeding en prejudiciële vraag

    8        De M/S Grethe Fighter is een vaartuig dat door Sea Fighter wordt geëxploiteerd en speciaal werd gebouwd voor graaf- en bouwwerkzaamheden in het water. Op het dek van het vaartuig is een graafmachine geïnstalleerd, die over een eigen motor en een eigen brandstoftank beschikt. De graafmachine werkt onafhankelijk van de motor die het vaartuig aandrijft. De brandstof gebruikt voor het vullen van de brandstoftank van de graafmachine is afkomstig uit de hoofdtank van het vaartuig. Wanneer de graafmachine voor graafwerkzaamheden wordt gebruikt, wordt het vaartuig vastgelegd. Het vaartuig wordt echter verplaatst wanneer de uitgegraven aarde in zee wordt gestort. Sea Fighter heeft terugbetaling gevraagd van de accijns voor het verbruik van minerale oliën op de M/S Grethe Fighter voor de periode van 1 januari 2001 tot en met 30 september 2003.

    9        Op 19 februari 2004 besliste de Toldskat Østjylland (regionale douane- en belastingsadministratie van Oost-Jutland) dat Sea Fighter voor wat betreft de stookolie die door de graafmachine in de desbetreffende periode werd gebruikt geen recht had op terugbetaling van de accijns op minerale oliën en op CO2. De administratie hechtte voornamelijk belang aan het feit dat de graafmachine onafhankelijk van de motor van het vaartuig werkt.

    10      De Landskatteret (de nationale fiscale commissie) bevestigde deze beslissing op 4 maart 2005.

    11      Tegen bovengenoemde beslissing stelde Sea Fighter beroep in bij de Vestre Landsret. In een arrest van 29 februari 2008 oordeelde die in het voordeel van de fiscale administratie.

    12      Tegen dit arrest is opgekomen bij de Højesteret, die de behandeling van de zaak heeft geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag heeft gesteld:

    „Moet artikel 8, lid 1, sub c, van de richtlijn [...] aldus worden uitgelegd dat minerale oliën zijn vrijgesteld van accijns wanneer zij, zoals in het onderhavige geval, worden gebruikt voor een graafmachine die vast is aangebracht op een schip, maar die wel over een eigen motor en brandstoftank beschikt en dus onafhankelijk werkt van de scheepsmotor?”

     Beantwoording van de prejudiciële vraag

    13      Vooraf zij erop gewezen dat richtlijn 92/81 volgens de derde en de vijfde overweging van de considerans ervan ertoe strekt enerzijds een aantal gemeenschappelijke definities te geven voor de minerale oliën die onder de algemene regeling voor accijnsproducten vallen, en anderzijds voor die producten in bepaalde verplichte vrijstellingen op het niveau van de Unie te voorzien (zie arresten van 1 april 2004, Deutsche See-Bestattungs-Genossenschaft, C‑389/02, Jurispr. blz. I‑3537, punt 17, en 1 maart 2007, Jan De Nul, C‑391/05, Jurispr. blz. I‑1793, punt 21).

    14      De bepalingen betreffende bovengenoemde vrijstellingen moeten dus autonoom worden uitgelegd, op basis van hun bewoordingen en op basis van de met richtlijn 92/81 beoogde doelstellingen (zie reeds aangehaalde arresten Deutsche See-Bestattungs-Genossenschaft, punt 19, en Jan De Nul, punt 22).

    15      Artikel 8, lid 1, sub c, eerste alinea, van richtlijn 92/81, volgens hetwelk minerale oliën die worden geleverd voor het gebruik als brandstof voor de vaart op wateren van de Unie van de geharmoniseerde accijns zijn vrijgesteld, voorziet slechts in één uitzondering op deze afwijkende regeling: het bepaalt namelijk dat de vrijstelling niet geldt voor minerale oliën die voor gebruik „aan boord van particuliere pleziervaartuigen” zijn bestemd. De tweede alinea van deze bepaling definieert „particuliere pleziervaartuigen” als vaartuigen die voor „andere dan commerciële doeleinden” worden gebruikt (zie reeds aangehaald arrest Deutsche See-Bestattungs-Genossenschaft, punt 22).

    16      In de punten 23 en 25 van dat arrest heeft het Hof dus geoordeeld dat elke scheepvaart voor commerciële doeleinden binnen de werkingssfeer van de in artikel 8, lid 1, sub c, eerste alinea, van richtlijn 92/81 bepaalde vrijstelling van de geharmoniseerde accijns valt, zonder dat een onderscheid naargelang het doel van de betrokken scheepvaart kan worden gemaakt.

    17      Het doel van het afgelegde traject van een schip op de wateren van de Unie is dus niet relevant voor de toepassing van de vrijstelling van de accijnsrechten op minerale oliën die worden gebruikt wanneer de scheepvaart het verrichten van diensten onder bezwarende titel omvat.

    18      Wat de technische kenmerken van een dergelijke scheepvaart betreft heeft het Hof in punt 40 van het reeds aangehaalde arrest Jan De Nul gepreciseerd dat de manoeuvres van een hopperzuiger tijdens het opbaggeren en storten van de specie, met andere woorden de verplaatsingen die inherent zijn aan de uitvoering van de baggerwerkzaamheden, onder het begrip „vaart” in de zin van artikel 8, lid 1, sub c, eerste alinea, van richtlijn 92/81 vallen. Aldus vereist dat begrip dat het verrichten van diensten onder bezwarende titel inherent is aan het verplaatsen van het vaartuig.

    19      Anderzijds mag deze bepaling niet aldus worden uitgelegd dat zij kan worden toegepast op elke dienst die aan boord van een vaartuig op de wateren van de Unie wordt verricht, met andere woorden op het verbruik van minerale oliën dat niet verbonden is met de verplaatsing van een vaartuig.

    20      Uit de formulering van deze bepaling blijkt immers dat de desbetreffende vrijstelling onderworpen is aan de voorwaarde dat de minerale oliën als brandstof voor de scheepvaart op de wateren van de Unie worden gebruikt.

    21      Uit de doelstelling van richtlijn 92/81, volgens welke de lidstaten een geharmoniseerde accijns op de minerale oliën toepassen, vloeit bovendien voort dat die richtlijn niet de invoering van algemene vrijstellingen beoogt.

    22      In het hoofdgeding staat vast dat het verbruik van minerale oliën door de graafmachine die vast is aangebracht op het vaartuig, volledig onafhankelijk is van de voortbeweging van het vaartuig.

    23      Onder deze voorwaarden moet dergelijk verbruik niet worden beschouwd als inherent aan de verplaatsing van het vaartuig waarop de graafmachine is vastgemaakt.

    24      Op de gestelde vraag dient dus te worden geantwoord dat artikel 8, lid 1, sub c, van richtlijn 92/81 aldus moet worden uitgelegd, dat minerale oliën die worden geleverd om te worden gebruikt door een graafmachine die vast is aangebracht op een vaartuig, maar die over een eigen motor en brandstoftank beschikt en dus onafhankelijk van de scheepsmotor van het vaartuig werkt, niet van het accijnsrecht zijn vrijgesteld.

     Kosten

    25      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

    Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

    Artikel 8, lid 1, sub c, van richtlijn 92/81/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op minerale oliën, zoals gewijzigd bij richtlijn 94/74/EG van de Raad van 22 december 1994, moet aldus worden uitgelegd, dat minerale oliën die worden geleverd om te worden gebruikt door een graafmachine die vast is aangebracht op een vaartuig, maar die over een eigen motor en brandstoftank beschikt en dus onafhankelijk van de scheepsmotor van het vaartuig werkt, niet van het accijnsrecht zijn vrijgesteld.

    ondertekeningen


    * Procestaal: Deens.

    Naar boven