Dit document is overgenomen van EUR-Lex
Document 62010CJ0085
Judgment of the Court (Third Chamber) of 10 March 2011.#Telefónica Móviles España SA v Administración del Estado and Secretaría de Estado de Telecomunicaciones.#Reference for a preliminary ruling: Tribunal Supremo - Spain.#Telecommunication services - Directive 97/13/EC - General authorisations and individual licences - Fees and charges applicable to undertakings holding individual licences - Article 11(2) - Interpretation - National legislation which does not allocate any special use to a fee - Increase in the fee for digital systems, but no change in the fee for first generation analogue systems - Compatibility.#Case C-85/10.
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 maart 2011.
Telefónica Móviles España SA tegen Administración del Estado en Secretaría de Estado de Telecomunicaciones.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Tribunal Supremo - Spanje.
Telecommunicatiediensten - Richtlijn 97/13/EG - Algemene machtigingen en individuele vergunningen - Vergoedingen en heffingen die van toepassing zijn op ondernemingen die houder zijn van individuele vergunningen - Artikel 11, lid 2 - Uitlegging - Nationale wetgeving die niet voorziet in specifieke bestemming voor heffing - Verhoging van heffing voor digitale systemen, terwijl hoogte van heffing voor analoge systemen van eerste generatie gehandhaafd blijft - Verenigbaarheid.
Zaak C-85/10.
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 10 maart 2011.
Telefónica Móviles España SA tegen Administración del Estado en Secretaría de Estado de Telecomunicaciones.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Tribunal Supremo - Spanje.
Telecommunicatiediensten - Richtlijn 97/13/EG - Algemene machtigingen en individuele vergunningen - Vergoedingen en heffingen die van toepassing zijn op ondernemingen die houder zijn van individuele vergunningen - Artikel 11, lid 2 - Uitlegging - Nationale wetgeving die niet voorziet in specifieke bestemming voor heffing - Verhoging van heffing voor digitale systemen, terwijl hoogte van heffing voor analoge systemen van eerste generatie gehandhaafd blijft - Verenigbaarheid.
Zaak C-85/10.
Jurisprudentie 2011 I-01575
ECLI-code: ECLI:EU:C:2011:141
Zaak C‑85/10
Telefónica Móviles España SA
tegen
Administración del Estado
en
Secretaría de Estado de Telecomunicaciones
(verzoek van het Tribunal Supremo om een prejudiciële beslissing)
„Telecommunicatiediensten – Richtlijn 97/13/EG – Algemene machtigingen en individuele vergunningen – Vergoedingen en heffingen die van toepassing zijn op ondernemingen die houder zijn van individuele vergunningen – Artikel 11, lid 2 – Uitlegging – Nationale wetgeving die niet voorziet in specifieke bestemming voor heffing – Verhoging van heffing voor digitale systemen, terwijl hoogte van heffing voor analoge systemen van eerste generatie gehandhaafd blijft – Verenigbaarheid”
Samenvatting van het arrest
Harmonisatie van wetgevingen – Telecommunicatiesector – Gemeenschappelijk kader voor algemene machtigingen en individuele vergunningen – Richtlijn 97/13 – Vergoedingen en heffingen die van toepassing zijn op ondernemingen die houder zijn van individuele vergunningen – Optimaal gebruik van schaarse hulpbronnen – Heffing voor gebruik van radiofrequenties ten laste van houders van individuele vergunningen
(Richtlijn 97/13 van het Europees Parlement en de Raad, art. 11, lid 2)
De vereisten van artikel 11, lid 2, van richtlijn 97/13 betreffende een gemeenschappelijk kader voor algemene machtigingen en individuele vergunningen op het gebied van telecommunicatiediensten, volgens welke een aan exploitanten van telecommunicatiediensten opgelegde heffing voor het gebruik van schaarse hulpbronnen tot doel moet hebben het optimale gebruik van deze hulpbronnen te waarborgen en rekening te houden met de noodzaak de ontwikkeling van innovatieve diensten en concurrentie te bevorderen, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling die voorziet in een heffing voor het gebruik van radiofrequenties ten laste van exploitanten van telecommunicatiediensten die houder zijn van individuele vergunningen, maar niet in een specifieke bestemming voor de opbrengst van deze heffing, en die deze heffing aanzienlijk verhoogt voor een bepaalde technologie, en ongewijzigd laat voor een andere technologie.
Dienaangaande blijkt uit geen enkel element van richtlijn 97/13 dat deze vereisten impliceren dat deze heffing voor een specifiek doel bestemd is, of dat de betrokken lidstaat achteraf een bijzonder gebruik moet maken van de opbrengst ervan. De lidstaat kan deze opbrengst dus vrij gebruiken.
Voorts kunnen deze vereisten zich er niet tegen verzetten dat de lidstaten bij de vaststelling van het bedrag van deze heffing een – zelfs duidelijk – onderscheid maken tussen de gebruikte digitale of analoge technologie, en voorts, binnen elke technologie, tussen het verschillende gebruik dat ervan wordt gemaakt, mits gelijke kansen voor de onderscheiden marktdeelnemers zijn verzekerd.
Bovendien kunnen deze vereisten in beginsel de lidstaten ook niet beletten om deze heffing voor een bepaalde technologie, zelfs aanzienlijk, te verhogen in het licht van de technologische en economische ontwikkelingen op de markt van de telecommunicatiediensten, terwijl de hoogte ervan voor een andere technologie ongewijzigd blijft, voor zover de verschillende opgelegde bedragen overeenstemmen met de respectieve economische waarden van de toepassingen van de schaarse hulpbron.
Ten slotte leidt het enkele feit dat het bedrag van de heffing aanzienlijk wordt verhoogd, op zich niet tot een onverenigbaarheid met het doel dat overeenkomstig artikel 11, lid 2, van richtlijn 97/13 moet worden nagestreefd met een heffing voor het gebruik van schaarse hulpbronnen, voor zover wordt voldaan aan de vereisten die voortvloeien uit dit doel, te weten dat het bedrag van deze heffing niet buitensporig hoog, maar ook niet te laag mag zijn.
(cf. punten 32, 34‑36, 40 en dictum)
ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)
10 maart 2011 (*)
„Telecommunicatiediensten – Richtlijn 97/13/EG – Algemene machtigingen en individuele vergunningen – Vergoedingen en heffingen die van toepassing zijn op ondernemingen die houder zijn van individuele vergunningen – Artikel 11, lid 2 – Uitlegging – Nationale wetgeving die niet voorziet in specifieke bestemming voor heffing – Verhoging van heffing voor digitale systemen, terwijl hoogte van heffing voor analoge systemen van eerste generatie gehandhaafd blijft – Verenigbaarheid”
In zaak C‑85/10,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Tribunal Supremo (Spanje) bij beslissing van 19 januari 2010, ingekomen bij het Hof op 12 februari 2010, in de procedure
Telefónica Móviles España SA
tegen
Administración del Estado,
Secretaría de Estado de Telecomunicaciones,
wijst
HET HOF (Derde kamer),
samengesteld als volgt: K. Lenaerts, kamerpresident, D. Šváby, E. Juhász, G. Arestis en T. von Danwitz (rapporteur), rechters,
advocaat-generaal: N. Jääskinen,
griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 20 januari 2011,
gelet op de opmerkingen van:
– Telefónica Móviles España SA, vertegenwoordigd door M. Lanchares Perlado, Procurador, bijgestaan door J. García Muñoz en A. Moreno Rebollo, abogados,
– de Spaanse regering, vertegenwoordigd door J. M. Rodríguez Cárcamo als gemachtigde,
– de Europese Commissie, vertegenwoordigd door L. Lozano Palacios, C. Vrignon en G. Braun als gemachtigden,
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 11, lid 2, van richtlijn 97/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 april 1997 betreffende een gemeenschappelijk kader voor algemene machtigingen en individuele vergunningen op het gebied van telecommunicatiediensten (PB L 117, blz. 15).
2 Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Telefónica Móviles España SA (hierna: „Telefónica Móviles”), enerzijds, en de Administración del Estado en de Secretaría de Estado de Telecomunicaciones, anderzijds, over een aanslag voor de periode van 1 november tot en met 31 december 2001, die werd opgelegd uit hoofde van een heffing op de toewijzing van radiofrequenties uit het openbaar domein voor gebruik bij telecommunicatiediensten.
Toepasselijke bepalingen
Unieregeling
Richtlijn 97/13
3 Blijkens overweging 1 van de considerans van richtlijn 97/13 voorziet deze richtlijn in de „volledige liberalisering van telecommunicatiediensten en ‑infrastructuur uiterlijk op 1 januari 1998, met overgangsperiodes voor bepaalde lidstaten”.
4 Overweging 3 van de considerans van deze richtlijn bepaalt dat „voor algemene machtigingen en voor individuele vergunningen die door de lidstaten op het gebied van telecommunicatiediensten worden verleend een gemeenschappelijk kader tot stand dient te worden gebracht”.
5 Overweging 4 van de considerans van richtlijn 97/13 bepaalt dat „aan de machtigingen voorwaarden dienen te worden verbonden om ten behoeve van de telecommunicatiegebruikers doelstellingen van openbaar belang te bereiken”. Voorts dient de regelgeving op het gebied van telecommunicatie volgens die overweging „rekening te houden met de noodzaak om de invoering van nieuwe diensten en de ruimschalige toepassing van technologische verbeteringen te bevorderen”.
6 Overweging 5 van de considerans van deze richtlijn bepaalt dat „deze richtlijn dan ook een belangrijke bijdrage zal leveren tot de komst van nieuwe exploitanten op de markten, in het perspectief van de ontwikkeling van de informatiemaatschappij”.
7 Overweging 12 van de considerans van richtlijn 97/13 bepaalt dat „vergoedingen en heffingen die als onderdeel van machtigingsprocedures aan ondernemingen worden opgelegd, op objectieve, niet-discriminerende en transparante criteria dienen te berusten”.
8 Met betrekking tot de beperking van het aantal individuele vergunningen, luidt artikel 10, lid 1, van deze richtlijn:
„De lidstaten mogen het aantal individuele vergunningen voor de verschillende categorieën telecommunicatiediensten en voor de installatie en/of het bedrijf van telecommunicatie-infrastructuur slechts beperken voor zover dit vereist is om het efficiënte gebruik van radiofrequenties te waarborgen, dan wel voor de tijd die nodig is om voldoende nummers beschikbaar te stellen overeenkomstig de communautaire wetgeving.”
9 Met betrekking tot de vergoedingen en heffingen voor individuele vergunningen, luidt artikel 11 van richtlijn 97/13:
„1. De lidstaten dragen er zorg voor dat iedere vergoeding die van ondernemingen als onderdeel van machtigingsprocedures wordt verlangd, uitsluitend strekt tot dekking van de administratiekosten die voortvloeien uit de afgifte van, het beheer van, de controle van en het toezicht op de naleving van de toepasselijke individuele vergunningen. De vergoedingen voor een individuele vergunning dienen in verhouding te staan tot het ermee gepaard gaande werk en op geëigende wijze en met voldoende bijzonderheden te worden bekendgemaakt, zodat deze informatie gemakkelijk toegankelijk is.
2. Indien gebruik moet worden gemaakt van schaarse hulpbronnen, kunnen de lidstaten, in weerwil van lid 1, hun nationale regelgevende instanties toestaan heffingen te innen om een optimaal gebruik van deze hulpbronnen te waarborgen. Die heffingen dienen niet-discriminerend te zijn en met name rekening te houden met de noodzaak de ontwikkeling van innovatieve diensten en concurrentie te bevorderen.”
Richtlijn 2002/20/EG
10 Punt 32 van de considerans van richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en ‑diensten (PB L 108, blz. 21; hierna: „machtigingsrichtlijn”) bepaalt:
„Naast administratieve bijdragen kan voor het gebruik van radiofrequenties en nummers een vergoeding worden ingesteld, als middel om een optimaal gebruik van deze goederen te waarborgen. Dergelijke vergoedingen mogen geen belemmering vormen voor de ontwikkeling van innovatieve diensten en concurrentie in de markt. Deze richtlijn laat het doel waarvoor de vergoedingen voor het gebruiksrecht worden aangewend, onverlet. Dergelijke vergoedingen kunnen bijvoorbeeld worden gebruikt ter financiering van de werkzaamheden van de nationale regelgevende instanties die niet voldoende uit de administratieve bijdragen kunnen worden gefinancierd. [...]”
Nationale regeling
11 Met betrekking tot de heffing op het gebruik van de openbare radiofrequenties bepaalde artikel 73 van Ley General 11/1998 de Telecomunicaciones (algemene telecommunicatiewet; hierna: „Ley General 11/1998”) van 24 april 1998 (BOE nr. 99 van 25 april 1998, blz. 13909), in de oorspronkelijke versie:
„1. Op het gebruik van een radiofrequentie uit het openbaar domein door een of meer personen of instanties wordt een jaarlijkse heffing opgelegd overeenkomstig de vereisten in dit artikel. Deze heffing is bestemd voor de financiering van onderzoek en vorming op het gebied van telecommunicatie, en voor de uitvoering van de openbaredienstverplichtingen van de artikelen 40 en 42 van deze wet.
Voor de vaststelling van de hoogte van de heffing, moet rekening worden gehouden met de marktwaarde van de gereserveerde frequentie en met de rentabiliteit die de begunstigde zou kunnen behalen.
Voor de bepaling van deze marktwaarde en de rentabiliteit die de begunstigde met het gebruik van de frequentie zou kunnen behalen, moet in het bijzonder rekening worden gehouden met de volgende parameters:
1) de mate van gebruik en congestie van de verschillende banden en in de verschillende geografische gebieden;
2) het soort dienst waarvoor de reservering wordt gebruikt en met name of deze betrekking heeft op in titel III vastgestelde openbaredienstverplichtingen;
3) de band of sub-band van het gereserveerde spectrum;
4) de gebruikte apparatuur en technologie;
5) de economische waarde die voortvloeit uit het gebruik of de exploitatie van het gereserveerde openbaar domein.
2. De hoogte van de heffing wordt bepaald door het aantal toegewezen frequentie-eenheden [hierna: ‚TFE’] van het gereserveerde openbaar domein te vermenigvuldigen met de aan een eenheid toegekende waarde. Voor eilanden wordt het niet-gevraagde bereik op zee uitgesloten van de in aanmerking te nemen oppervlakte voor de berekening van de gebruikte frequentie‑eenheden ter vaststelling van de heffing daarover. Voor de doeleinden van de in dit lid vervatte bepalingen, wordt onder [TFE] verstaan, een conventionele maatstaf, die overeenstemt met het werkelijke of mogelijke gebruik gedurende één jaar van een bandbreedte van één kilohertz op een grondgebied van 1 km2.
3. De kwantificering van voornoemde parameters gebeurt bij het in artikel 16 bedoelde ministerieel besluit, behalve wanneer het aantal vergunningen beperkt is overeenkomstig de artikelen 20 en 21. In dat geval geschiedt de kwantificering bij het ministerieel besluit houdende goedkeuring van het bestek voor de betreffende aanbesteding.
[...]
8. De in dit artikel bedoelde heffing is bestemd om de kosten te dekken die voortvloeien uit de toepassing van het in deze wet geregelde vergunningenstelsel wanneer de in de artikelen 71, 72 en 74 bedoelde vergoedingen en heffingen ontoereikend zijn.”
12 Overeenkomstig artikel 73, lid 3, van Ley General 11/1998, werden in bijlage II bij het besluit van het ministerie van Opbouw van 22 september 1998 tot vaststelling van de toepasselijke regeling voor individuele vergunningen voor telecommunicatiediensten en ‑netwerken en de voorwaarden waaraan de houders moeten voldoen, de vijf in artikel 73, lid 1, van deze wet bedoelde parameters voor de heffing gedefinieerd, die respectievelijk worden aangeduid met de coëfficiënten C1 tot C5, door er een waarde aan toe te kennen, met als uitkomst een bedrag van 0,0544 ESP (0,000327 EUR) per TFE.
13 Artikel 73 van Ley General 11/1998 is gewijzigd bij artikel 14 van Ley 14/2000 de Medidas fiscales, administrativas y del orden social (wet 14/2000 houdende fiscale en bestuurlijke bepalingen en bepalingen van sociale aard) van 29 december 2000 (BOE nr. 313 van 30 december 2000, blz. 46631), onder andere door weglating van de tweede volzin van lid 1, eerste alinea, en lid 8. Voorts werd lid 3 van dit artikel aldus gewijzigd dat voor de kwantificering van de vijf parameters van de heffing werd verwezen naar de begrotingswet.
14 Overeenkomstig deze laatste bepaling is in artikel 66 van Ley 13/2000 de Presupuestos Generales del Estado para el año 2001 (wet nr. 13/2000 houdende de begroting voor het jaar 2001) van 28 december 2000 (BOE nr. 312 van 29 december 2000, blz. 46513) de waarde van deze parameters bepaald voor 2001. Het hieruit voortvloeiende bedrag van de heffing voor het gebruik van frequenties door digitale telefoonsystemen van de tweede generatie (GSM en DCS 1800) werd voor 2001 verhoogd ten opzichte van 2000, terwijl de hoogte van de heffing voor het gebruik van frequenties door analoge technologieën ongewijzigd bleef.
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
15 Telefónica Móviles verricht telecommunicatiediensten op de Spaanse markt. In 1998 heeft zij met de Spaanse Staat een overeenkomst voor het beheer van openbare diensten gesloten, met als voorwerp het verrichten van een „telecommunicatiedienst met toegevoegde waarde” voor persoonlijke mobiele communicatie volgens de DCS 1800-norm op het gehele nationale grondgebied.
16 De voor die dienst noodzakelijke frequenties uit het openbaar domein werden aan Telefónica Móviles toegewezen en er werd overeengekomen dat de vergoeding gelijk zou zijn aan het product van het aantal TFE’s met de prijs per eenheid die zou gelden op het tijdstip van betaling.
17 Na bezwaar te hebben ingediend tegen een aanslag voor de periode van 1 november tot en met 31 december 2001, welk bezwaar door het bevoegde administratief orgaan werd afgewezen, heeft Telefónica Móviles een administratief beroep ingesteld, dat eveneens werd verworpen. Zij heeft bij de verwijzende rechter cassatieberoep ingesteld, waarbij zij betoogde dat de Spaanse regeling, die in de relevante periode van toepassing was, in strijd was met artikel 11 van richtlijn 97/13.
18 Omdat volgens het Tribunal Supremo de beslissing in het hierbij aanhangige geding afhangt van de uitlegging van richtlijn 97/13, heeft het de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende vragen gesteld:
„1) Moeten artikel 11, lid 2, van richtlijn [97/13], en in het bijzonder de verplichting om het optimale gebruik van schaarse hulpbronnen te waarborgen en innovatieve diensten te bevorderen, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling die het bedrag van een heffing op dergelijke hulpbronnen (heffing op het gebruik van radiofrequenties) loskoppelt van het specifieke doel waarvoor zij voorheen uitdrukkelijk was bestemd (de financiering van onderzoek en vorming op het gebied van telecommunicatie, en de uitvoering van openbaredienstverplichtingen), zonder ze voor een ander specifiek doel te bestemmen?
2) Verzetten artikel 11, lid 2, van richtlijn [97/13], en meer bepaald de verplichting om het optimale gebruik van schaarse hulpbronnen te waarborgen en innovatieve diensten te bevorderen, zich tegen een nationale regeling die zonder duidelijke rechtvaardiging en in belangrijke mate de heffing voor het digitale DCS 1800-systeem verhoogt, terwijl de hoogte van de heffing voor de analoge systemen van de eerste generatie zoals het TACS-systeem gelijk blijft?”
Beantwoording van de prejudiciële vragen
19 Met zijn vragen, die gezamenlijk dienen te worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter te vernemen of de vereisten van artikel 11, lid 2, van richtlijn 97/13, dat een aan exploitanten van telecommunicatiediensten opgelegde heffing voor het gebruik van schaarse hulpbronnen tot doel moet hebben het optimale gebruik van deze hulpbronnen te waarborgen en rekening te houden met de noodzaak de ontwikkeling van innovatieve diensten en concurrentie te bevorderen, aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling die voorziet in een heffing voor het gebruik van radiofrequenties ten laste van exploitanten van telecommunicatiediensten die houder zijn van individuele vergunningen, maar niet in een specifieke bestemming voor de opbrengst van deze heffing, en die deze heffing aanzienlijk verhoogt voor een bepaalde technologie en ongewijzigd laat voor een andere technologie.
20 Blijkens de overwegingen 1, 3, 4 en 5 van de considerans van richtlijn 97/13 is deze richtlijn een van de maatregelen ter volledige liberalisering van de telecommunicatiediensten en de telecommunicatie-infrastructuur. Zij heeft daartoe een gemeenschappelijk kader vastgesteld voor de stelsels voor machtigingen, om de komst van nieuwe exploitanten op de markt aanzienlijk te vergemakkelijken. Dit kader bevat voorschriften met betrekking tot de procedures voor de toekenning van vergunningen en de inhoud daarvan, en met betrekking tot de aard, en zelfs de omvang, van de financiële lasten die de lidstaten in verband met genoemde procedures kunnen verlangen van ondernemingen in de sector van de telecommunicatiediensten (arrest van 18 september 2003, Albacom en Infostrada, C‑292/01 en C‑293/01, Jurispr. blz. I‑9449, punten 35 en 36).
21 Het gemeenschappelijk kader dat richtlijn 97/13 beoogt op te zetten, zou geen nuttig effect hebben indien de lidstaten de fiscale lasten die de ondernemingen in de sector moeten dragen, vrij mochten bepalen (arrest Albacom en Infostrada, reeds aangehaald, punt 38). Derhalve kunnen de lidstaten geen andere vergoedingen en heffingen uit hoofde van de machtigingsprocedures opleggen dan die waarin richtlijn 97/13 voorziet (arrest van 18 juli 2006, Nuova società di telecomunicazioni, C‑339/04, Jurispr. blz. I‑6917, punt 35).
22 Zoals is verduidelijkt in de twaalfde overweging van de considerans van richtlijn 97/13, dienen die lasten op objectieve, niet-discriminerende en transparante criteria te berusten. Voorts mogen zij geen beletsel vormen voor de verwezenlijking van de doelstelling van volledige liberalisering van de markt, welke impliceert dat de markt volledig voor de mededinging wordt opengesteld (arrest Albacom en Infostrada, reeds aangehaald, punt 37).
23 Wat meer bepaald de vergoedingen betreft die de lidstaten van houders van individuele vergunningen verlangen op grond van artikel 11 van richtlijn 97/13, bepaalt lid 1 van dit artikel dat deze vergoedingen uitsluitend strekken tot dekking van de administratiekosten die voortvloeien uit het werk in verband met de uitvoering van genoemde vergunningen (arrest van 19 september 2006, i-21 Germany en Arcor, C‑392/04 en C‑422/04, Jurispr. blz. I‑8559, punt 28).
24 Artikel 11, lid 2, van richtlijn 97/13 staat de lidstaten toe om, wanneer gebruik wordt gemaakt van schaarse hulpbronnen, bovenop de vergoedingen die strekken tot dekking van de administratiekosten, een aanvullende vergoeding vast te stellen om een optimaal gebruik van deze hulpbronnen te waarborgen (zie in die zin arrest van 20 oktober 2005, ISIS Multimedia Net en Firma O2, C‑327/03 en C‑328/03, Jurispr. blz. I‑8877, punt 23). Voorts moet laatstgenoemde vergoeding overeenkomstig deze bepaling niet-discriminerend zijn en rekening houden met de noodzaak de ontwikkeling van innovatieve diensten en concurrentie te bevorderen.
25 Aldus worden bij artikel 11, lid 2, van richtlijn 97/13 de vereisten vastgesteld waaraan de lidstaten moeten voldoen bij de vaststelling van het bedrag van een heffing voor het gebruik van een schaarse hulpbron, zonder dat echter uitdrukkelijk wordt voorzien in een concrete berekeningwijze van het bedrag van deze heffing of in het gebruik dat achteraf van de opbrengst van deze heffing moet worden gemaakt.
26 Onderzocht dient dus te worden of de vereisten in artikel 11, lid 2, van richtlijn 97/13, waarop de prejudiciële vragen betrekking hebben, voorwaarden verbinden aan het gebruik dat de lidstaten kunnen maken van de opbrengst van de betrokken heffing of de voor de verschillende technologieën vastgestelde bedragen.
27 Zoals uit de schriftelijke opmerkingen van de Europese Commissie blijkt, biedt de toestemming om gebruik te maken van een openbaar goed dat een schaarse hulpbron is, de houder hiervan de mogelijkheid om grote economische voordelen te behalen en bevoordeelt zij hem ten opzichte van andere exploitanten die eveneens deze hulpbron willen gebruiken en exploiteren, wat een rechtvaardiging biedt voor het opleggen van een heffing die met name overeenstemt met de waarde van het gebruik van de betrokken schaarse hulpbron.
28 Zoals de Spaanse regering en de Commissie hebben opgemerkt, impliceert het doel, ervoor te zorgen dat de exploitanten de schaarse hulpbronnen waar zij toegang toe hebben optimaal gebruiken, derhalve dat het bedrag van deze heffing op een passend niveau wordt vastgesteld dat met name overeenstemt met de waarde van het gebruik van deze hulpbronnen, hetgeen vereist dat rekening wordt gehouden met de economische en technologische situatie op de betrokken markt.
29 Een buitensporig hoge heffing kan immers het gebruik van de betrokken schaarse hulpbronnen ontmoedigen en er aldus toe leiden dat een deel van deze hulpbronnen ongebruikt blijft. Evenzo kan een te lage heffing een efficiënt gebruik van deze hulpbronnen tegengaan.
30 Het vereiste dat rekening moet worden gehouden met de noodzaak de ontwikkeling van innovatieve diensten en concurrentie te bevorderen, impliceert dat het bedrag van de heffing er niet toe mag leiden dat de toegang van nieuwe exploitanten tot de markt wordt belemmerd of dat het innovatief vermogen van exploitanten van telecommunicatiediensten wordt beperkt (zie in die zin arrest van 2 april 2009, Bouygues en Bouygues Télécom/Commissie, C‑431/07 P, Jurispr. blz. I‑2665, punt 125). Het impliceert voorts dat de mededinging niet wordt vervalst, hetgeen slechts kan worden gegarandeerd indien wordt gezorgd voor gelijke kansen voor de onderscheiden marktdeelnemers (zie in die zin arrest ISIS Multimedia Net en Firma O2, reeds aangehaald, punten 38 en 39).
31 De lidstaten mogen derhalve in beginsel aan concurrerende exploitanten geen verschillende heffingen opleggen voor het gebruik van schaarse hulpbronnen waarvan de waarde economisch gelijkwaardig is (zie in die zin arrest ISIS Multimedia Net en Firma O2, reeds aangehaald, punten 40 en 41).
32 Uit geen enkel element van richtlijn 97/13 tot invoering van volledige mededinging op de markt van de telecommunicatiediensten, blijkt echter dat de vereisten van artikel 11, lid 2, van richtlijn 97/13, waarop de prejudiciële vragen betrekking hebben, impliceren dat de betrokken heffing voor een specifiek doel bestemd is of dat de betrokken lidstaat achteraf een bijzonder gebruik moet maken van de opbrengst ervan. De lidstaat kan deze opbrengst dus vrij gebruiken.
33 Deze vaststelling vindt overigens steun in de machtigingsrichtlijn, ook al is zij ratione temporis niet van toepassing op het hoofdgeding, waarvan punt 32 van de considerans stelt dat de lidstaten voor het gebruik van radiofrequenties en nummers een vergoeding kunnen instellen, als middel om een optimaal gebruik van de goederen te waarborgen. Deze richtlijn zegt niets over het doel waarvoor de vergoedingen voor het gebruiksrecht worden aangewend.
34 Voorts kunnen de vereisten dat een aan exploitanten van telecommunicatiediensten opgelegde heffing voor het gebruik van schaarse hulpbronnen tot doel moet hebben het optimale gebruik van deze hulpbronnen te waarborgen en rekening te houden met de noodzaak de ontwikkeling van innovatieve diensten en concurrentie te bevorderen, gelet op het voorafgaande, zich er niet tegen verzetten dat de lidstaten bij de vaststelling van het bedrag van deze heffing een – zelfs duidelijk – onderscheid maken tussen de gebruikte digitale of analoge technologie, en voorts, binnen elke technologie, tussen het verschillende gebruik dat ervan wordt gemaakt, mits gelijke kansen voor de onderscheiden marktdeelnemers zijn verzekerd.
35 Bovendien kunnen deze vereisten in beginsel de lidstaten ook niet beletten om deze heffing voor een bepaalde technologie, zelfs aanzienlijk, te verhogen in het licht van de technologische en economische ontwikkelingen op de markt van de telecommunicatiediensten, terwijl de hoogte ervan voor een andere technologie ongewijzigd blijft, voor zover de verschillende opgelegde bedragen overeenstemmen met de respectieve economische waarden van de toepassingen van de betrokken schaarse hulpbron.
36 Ten slotte leidt het enkele feit dat het bedrag van de heffing aanzienlijk wordt verhoogd, hetgeen niet betwist wordt door de partijen die bij het Hof schriftelijke opmerkingen hebben ingediend, op zich niet tot een onverenigbaarheid met het doel dat overeenkomstig artikel 11, lid 2, van richtlijn 97/13, moet worden nagestreefd met een heffing voor het gebruik van schaarse hulpbronnen, voor zover wordt voldaan aan de vereisten die voortvloeien uit dit doel, te weten dat het bedrag van deze heffing niet buitensporig hoog maar ook niet te laag mag zijn.
37 Het staat echter aan de verwijzende rechter om, in voorkomend geval, te beoordelen of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling aan de in de punten 34 tot en met 36 van het onderhavige arrest vastgestelde voorwaarden voldoet.
38 De conclusie dient dus te luiden dat de vereisten van artikel 11, lid 2, van richtlijn 97/13, waarop de prejudiciële vragen betrekking hebben, weliswaar gevolgen hebben voor de hoogte van deze heffing, maar de lidstaten niet verplichten om deze heffing voor een specifiek doel te bestemmen noch om de opbrengst ervan op een bepaalde manier te gebruiken.
39 Dat een lidstaat voorheen in zijn wetgeving de opbrengst van de heffing voor het gebruik van schaarse hulpbronnen bestemde voor de financiering van onderzoek en vorming op het gebied van telecommunicatie, zoals in artikel 73, lid 1, eerste alinea, tweede volzin, van Ley General 11/1998, in de oorspronkelijke versie, kan de uitlegging van richtlijn 97/13 niet beïnvloeden en laat voorgaande beoordeling dus onverlet.
40 Gelet op een en ander, dient op de gestelde vragen te worden geantwoord dat de vereisten van artikel 11, lid 2, van richtlijn 97/13, dat een aan exploitanten van telecommunicatiediensten opgelegde heffing voor het gebruik van schaarse hulpbronnen tot doel moet hebben het optimale gebruik van deze hulpbronnen te waarborgen en rekening te houden met de noodzaak de ontwikkeling van innovatieve diensten en concurrentie te bevorderen, aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling die voorziet in een heffing voor het gebruik van radiofrequenties ten laste van exploitanten van telecommunicatiediensten die houder zijn van individuele vergunningen, maar niet in een specifieke bestemming voor de opbrengst van deze heffing, en die deze heffing aanzienlijk verhoogt voor een bepaalde technologie, en ongewijzigd laat voor een andere technologie.
Kosten
41 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:
De vereisten van artikel 11, lid 2, van richtlijn 97/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 april 1997 betreffende een gemeenschappelijk kader voor algemene machtigingen en individuele vergunningen op het gebied van telecommunicatiediensten, dat een aan exploitanten van telecommunicatiediensten opgelegde heffing voor het gebruik van schaarse hulpbronnen tot doel moet hebben het optimale gebruik van deze hulpbronnen te waarborgen en rekening te houden met de noodzaak de ontwikkeling van innovatieve diensten en concurrentie te bevorderen, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling die voorziet in een heffing voor het gebruik van radiofrequenties ten laste van exploitanten van telecommunicatiediensten die houder zijn van individuele vergunningen, maar niet in een specifieke bestemming voor de opbrengst van deze heffing, en die deze heffing aanzienlijk verhoogt voor een bepaalde technologie, en ongewijzigd laat voor een andere technologie.
ondertekeningen
* Procestaal: Spaans.